• No results found

Confiscaties in Haarlem 1570-1600 Het gebruik van de geconfisqueerde katholieke goederen door de magistraat van Haarlem in de late zestiende eeuw.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Confiscaties in Haarlem 1570-1600 Het gebruik van de geconfisqueerde katholieke goederen door de magistraat van Haarlem in de late zestiende eeuw."

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Confiscaties in Haarlem 1570-1600

Het gebruik van de geconfisqueerde katholieke goederen door de magistraat van Haarlem in de late zestiende eeuw.

Masterscriptie Stadsgeschiedenis

Jantine Westerbroek

Begeleider: Geert Janssen

Universiteit van Amsterdam

Datum: 3 juli 2018

Allegorie op de maatschappij waar alles draait om geld. Die Staet

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 3

I Haarlem in de zestiende eeuw 7

II Verbeurdverklaringen, confiscaties en de Satisfactie in Haarlem 1572-1582 17

III ‘Met overstaen van de magistraet vercocht’ 27

IV De verandering van Haarlem in kaart gebracht 38

Epiloog: de gemeenschap in Haarlem 53

Conclusie 56

Bibliografie 59

Abstract 63

(3)

Op 3 september 1578 schrijft Willem Jacobsz. Verwer in zijn Memouriaelbouck dat het ‘H. Sacramentshuijs’ aan stukken is gesmeten en dat alle altaren afgebroken werden door rebellerende soldaten die in de stad Haarlem gelegerd waren. Elk gilde dat een altaar in de Grote Kerk van Haarlem had, haalde vlug alle kostbare stukken uit de kerk en braken hun altaar af. Verwer schrijft dat de volgende ochtend om zeven uur de soldaten al op de markt stonden om met geweld de kerk in te nemen. Op 16 september werd er vervolgens in Haarlem afgekondigd dat men alle geestelijke goederen naar het stadhuis moest brengen en daar moest laten optekenen.1

Katholieke, geestelijke goederen speelden een bijzondere rol tijdens de Nederlandse Opstand. Al in 1910 beschreef Jan Frederik van Beeck Calkoen systematisch de gevolgen van het verbod op de Roomse religie uitgevaardigd door de Staten van Holland. Dit verbod sloeg onder andere op het bezit van goederen van de katholieke parochie en instellingen zoals kloosters en kerken. Het onderzoek geeft een uitgebreid overzicht van de regelgeving rondom de overname van deze goederen en bezittingen.2 Ruim een halve eeuw later beschrijft James

Tracy dat deze goederen en bezittingen van stellingen van onschatbare waarde zijn gebleken voor het verloop van de Opstand. Tracy betoogt dat de Staten van Holland de inkomsten uit kerkelijke goederen, bijvoorbeeld pastoriegoederen en kloosterland, gebruikten om oude schulden af te betalen. De Staten maakten gebruik van de meest betrouwbare vorm van inkomsten uit het oude regime, om zo de kosten van de nieuwe rebellenlegers te dekken.3

De wisselwerking tussen katholieke geconfisqueerde goederen en de manieren waarop de nieuwe rebellerende groepen deze goederen gebruikten, komt in verschillende studies naar voren.4 Toch is het onderzoek naar de geconfisqueerde goederen en de rol van

de rebellen vooralsnog gefragmenteerd. Een deel van het onderzoek spitst zich toe op de bezittingen van gevluchte katholieke stadsbewoners, zogenoemde ‘glippers’ of ‘fugitieve personen’. De bezittingen van deze personen werden door stadsbesturen geannoteerd en later ook verbeurdverklaard. Wat het stadsbestuur vervolgens met deze goederen deed wordt

1 Willem Janszoon Verwer (ed. J.J. Temmink), Memoriaelbouck. Dagboek van gebeurtenissen te

Haarlem van 1572-1578 (Haarlem 1973) 204.

2 J.F. van Beeck Calkoen, Onderzoek naar den rechtstoestand der geestelijke en kerkelijke goederen

in Holland na de reformatie (1910).

3 James Tracy, ‘Émigré and Ecclesiastical Property as the Sheet-Anchor of Holland Finance,

1572-1584’ in: Philip Benedict et al. (eds.), Reformation, Revolt and Civil War in France and the Netherlands (1999), 255-266.

4 Bijvoorbeeld Geert Janssen, The Dutch Revolt and Catholic Exile in Reformation Europe (Cambridge

(4)

uit de studies niet duidelijk.5 Een ander deel van het onderzoek richt zich voornamelijk op de

confiscatie van geestelijke goederen, de bezittingen van de katholieke kerk, kloosters en kerken. Het eerdergenoemde onderzoek van James Tracy stelt dat deze confiscaties van groot belang zijn geweest voor het verloop van de Opstand.6 De vraag blijft echter staan hoe deze

bezittingen in beslag werden genomen en wat er gebeurde met de kerken, kloosters en andere bezittingen van de kerk. De vraag hoe de rebellen profiteerden van de confiscaties is daarom belangrijk om te stellen. Door gebruik te maken van een casestudy zijn patronen te onderscheiden die zich op één plek voldeden, om vervolgens verschillende aanknopingspunten te geven voor verder onderzoek op nationaal niveau.

In dit onderzoek zal de stad Haarlem centraal staan. Kenmerkend voor Haarlem is de geschiedenis van de Opstand, het beleg met overgave tot gevolg. Het beleg van Haarlem duurde zeven maanden lang: van 3 december 1572 tot 13 juli 1573 verdedigde de stad zich.7

De naar Amsterdam gevluchte kloosterbroeder Wouter Jacobsz. noteerde in zijn dagboek wat hij hoorde over de noodtoestand in Haarlem en wat andere steden in de Noordelijke Nederlanden mogelijk ook te wachten stond:

‘Op den XIIen Julii onfingen wij tijdinge van seer groete benautheyt welck in Haerlem was, te weeten dat daerinne gheen broot geweest en hadde in de tijt van XV dagen, dat die soudaeten alleen haer onder malcander maer gealimenteert hadden mids vleys tot vleys te eeten ende dat die benaude gemeente anders niet en hadde om haer of te spijsen dan catten met honden ende diergelijck onbequaam gedierte’.8

Toen het stadsbestuur van Haarlem op 4 juli 1572 een akkoord had getekend waarmee zij trouw betuigde aan Oranje en zijn rebellen, hadden zij waarschijnlijk niet verwacht dat de belegeraars in 1573 de stad in zouden trekken omdat zij zich na een langdurig beleg onvoorwaardelijk had overgegeven.9 Het voorbeeld van Haarlem onderschrijft de roerige tijd

van de vroege Opstand in Holland. De interne structuur van het stadsbestuur was ook vele malen aan verandering onderhevig en elke loyaliteitsverandering had een zuivering tot gevolg.

5 W.A. Fasel, ‘De Leidse glippers’, Leids Jaarboekje 48 (1956) 68-86 en P. Noordeloos, ‘Fugitieve

personen in Westfriesland, Edam en Monnikendam’, Archief voor de Geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland 2 (1960), 73-92

6 Tracy, ‘Emigré and Ecclesiastical Property’.

7 Nanning van Foreest, Kort verhaal van het beleg van Alkmaar: Een ooggetuigenverslag (ingeleid

door Henk van Nierop; hertaling door M. Joustra) (Alkmaar 2000) 12-13.

8 Wouter Jacobsz., Dagboek van Broeder Wouter Jacobsz (Gualtherus Jacobi Masius) Prior van

Stein. Amsterdam 1572-1578 en Montfoort 1578-1579, I.H. van Eeghen (ed.), 2 dln. (Groningen 1959-1960) 274-275.

9 Henk van Nierop, Het verraad van het Noorderkwartier. Oorlog, terreur en recht in de Nederlandse

(5)

Toen Haarlem zich in 1581 definitief aansloot bij Willem van Oranje en de rebellen kreeg het stadsbestuur toestemming om de geestelijke goederen te confisqueerden. Haarlem had geleden tijdens het beleg en voor de wederopbouw van de stad was meer geld nodig. De confiscatie van de Haarlemse geestelijke goederen was daar een middel voor.10 In dit

onderzoek zal de aanloop naar, en het verloop van de confiscaties worden onderzocht. De hoofdvraag voor dit onderzoek luidt: Hoe heeft het magistraat van Haarlem de confiscaties van de Haarlemse katholieke goederen gebruikt ten tijde van de Nederlandse Opstand (1572-1600).

Om deze vraag te beantwoorden bestaat deze scriptie uit drie delen. In het eerste hoodstuk zal het verloop van de geschiedenis van Haarlem in de eerste jaren van de Opstand centraal staan. Tot driemaal toe werd het stadsbestuur gezuiverd nadat het stadsbestuur een loyaliteitsverandering had ondergaan. Het handelen van het stadsbestuur is cruciaal in het onderzoek naar het gebruik van confiscaties uit katholieke goederen. In het tweede hoofdstuk worden het Satisfactieverdrag van 1577 en de bijbehorende opgelegde religievrede besproken. Opnieuw zal het handelen van het stadsbestuur de leidraad zijn. Ook de uiteindelijke overgang naar Oranje uit 1581 wordt beschreven. De nadruk van het hoofdstuk ligt op de rechtshistorische geschiedenis van het verdrag en de daarin besproken omgang met katholieke goederen. In het derde hoofdstuk zullen vervolgens de confiscaties van de katholieke goederen in Haarlem vanaf 1577 centraal staan. De motieven van het stadsbestuur om over te gaan tot confiscatie worden besproken, evenals de manieren waarop de confiscaties zich voltrokken. Het vierde en laatste hoofdstuk is van een andere aard dan de hierboven beschreven delen. Aan de hand van een drietal stadsplattegronden van Haarlem worden de geconfisqueerde goederen in beeld gebracht. De vergelijking zal een beeld laten zien van een veranderende stad, een katholieke stad die een gereformeerd uiterlijk aanneemt. Er zal worden afgesloten met een korte epiloog waarin de gemeenschap van Haarlem zal worden beschreven.

De sleutelpublicaties voor dit onderzoek zijn van Joke Spaans en Truus van Bueren. Spaans heeft in haar onderzoek Haarlem na de Reformatie de stedelijke cultuur van Haarlem beschreven. Haar onderzoek naar onder andere de samenstelling van de Haarlemse magistraat is zeer relevant. Van Bueren onderzocht ook deels de confiscaties van geestelijke goederen in Haarlem, maar spitst zich toe op de geconfisqueerde kunstwerken uit geestelijke instellingen.11 Daarnaast is er het contemporaine dagboek van Haarlemmer Willem Verwer,

10 Joke Spaans, Haarlem na de Reformatie. Stedelijke cultuur en kerkelijk leven, 1577-1620 (Den

Haag 1989) 71.

11 Truus van Bueren, Tot lof van Haarlem. Het beleid van de stad Haarlem ten aanzien van

(6)

dat een uitzonderlijke inkijk biedt in het de geschiedenis van Haarlem.12 Ook de

stadsgeschiedenis van Haarlem van Samuel Ampzing uit 1628 is belangrijk geweest in de analyse van de geestelijke goederen in Haarlem.13 Als laatste primaire bron is het archief van

het Haarlemse stadsbestuur gebruikt. Op basis van losrenteakten en verslagen van verkopen van geestelijke goederen, kan de handeling van het stadsbestuur in kaart worden gebracht.

De roerige geschiedenis van Haarlem lijkt een afspiegeling van de grotere, overkoepelende gebeurtenissen in de Nederlanden. Door Haarlem als casestudy te gebruiken voor een fenomeen wat zich door een deel van de Nederlanden voltrok hoop ik met deze scriptie een aanvulling te geven op bestaand historisch onderzoek.

12 Willem Janszoon Verwer (ed. J.J. Temmink), Memoriaelbouck. Dagboek van gebeurtenissen te

Haarlem van 1572-1578 (Haarlem 1973).

13 Samuel Ampzing, Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland: in Rijm bearbeyd: ende met

veele oude ende nieuwe stucken buyten Dicht uyt verscheyde Kronijken, Handvesten, Brieven, Memorien ofte Geheugeniszen, ende diergelijke Schriften verklaerd ende bevestigd (Haarlem 1628) met inleiding door Gerda Kurtz (Amsterdam 1974).

(7)

I.

Haarlem in de zestiende eeuw

Opstand in de Nederlanden

De zomer van 1572 stond in het teken van – zo zou later blijken – een succesvolle Opstand van de rebellen in Holland en Zeeland. De bevolking van deze gewesten hadden in de eerste plaats namelijk een grote afkeer ontwikkeld tegen het ‘weinig tactvolle optreden van Alva en zijn regering’.14 Gedurende de jaren ’60 van de zestiende eeuw was de politieke en religieuze

situatie in de Nederlanden al onrustig. Daarbij heerste er vanaf 1570 een economische crisis waarvan de regering de schuld kreeg. Jan Boogman laat zien dat de rebellen gebruikmaakten van de heersende situatie en in hun propaganda voor Oranje benadrukten dat de ‘’t de gehate Spanjaard Alva was, die ’t project opgevat had en ’t op een niets en niemand ontziende wijze trachtte door te drijven, waardoor zelfs de Nederlandse legistenstand kopschuw gemaakt werd’.15 Eén van

de elementen in deze propaganda was de invoering van de tiende penning, waarmee Alva vermoedelijk de autonomie van de Hollandse steden ondermijnde, wat zij in strijd achtten met de privileges van de steden die de Habsburgse koning Filips II bij zijn aantreden had bevestigd. Verschillende dorpen en steden kampten met armoede en ‘gewone’ werklieden waren bereid de opstandelingen te steunen in de hoop op een

verbetering van de situatie. Teruggekeerde ballingen verwierven steun onder de ontevreden bevolking en overtuigden voor de zaak van de rebellen.16 De Hollandse steden werden niet

beschermd door garnizoenen van het Spaanse leger, waardoor de rebellen militair gezien enigszins vrij spel kregen. Vanuit hun basis in Enkhuizen trokken de rebellen de steden van

14 Henk van Nierop, Het verraad van het Noorderkwartier, 65.

15 Jan Boogman, ‘De overgang van Gouda, Dordrecht, Leiden en Delft in de zomer van het jaar 1572,

Tijdschrift voor Geschiedenis 47 (1942) 81-112 aldaar 86-87.

16 Femke Deen, Publiek debat en propaganda in Amsterdam tijdens de Nederlandse Opstand.

Amsterdam ‘Moorddam’ (1566-1578) (Amsterdam 2015) 105; Van Nierop, Het verraad van het Noorderkwartier, 66.

Propagandaprent Alva vermoordt de

onschuldige inwoners van het land, ca. 1572. Rijksmuseum Amsterdam.

(8)

het Noorderkwartier langs en veel steden in deze gewesten openden hun poorten voor de rebellenlegers. Wanneer de zaak voor de rebellen in de steden nog niet besloten was, werd er van buiten militaire druk uitgeoefend door kleine rebellenlegertjes om zo steden te dwingen de poorten te openen. Uiteindelijk hadden de rebellen aan het einde van de zomer van 1572 grotendeels Holland en Zeeland aan de kant van Oranje weten te scharen, met uitzondering van Amsterdam en Middelburg.17

Toch bleek dit succes van korte duur. Na een aantal maanden realiseerden veel gematigden zich dat de rebellen ze niet de voordelen brachten waar ze op hoopten. De economische malaise van veel burgers werd niet verlicht door het toelaten van rebellenlegers. Terwijl het regeringsleger haar opmars maakte naar het westen, gaf de ene na de andere stad in de zuidelijke gewesten zich over aan Alva. Onderweg deed het regeringsleger onder andere Zutphen en Naarden aan, met een verwoesting van de steden en het uitmoorden van haar burger tot gevolg. Toen de berichten van dat geweld de Hollandse steden bereikten, veroorzaakte dat weerstand bij de burgers. Van Nierop stelt dat de meeste Hollanders daarop besloten hun stad tot het uiterste te verdedigen tegen het regeringsleger. Ook veel sceptici, gematigden en katholieken besloten dat ze zich liever verdedigden, dan gedood te worden door het regeringsleger.18

Een katholieke stad

Terwijl de rebellenlegers door Holland en Zeeland trokken in de zomer van 1572, kwam ook het stadsbestuur van Haarlem voor een keus te staan. Op 22 augustus 1572 noemt Verwer in zijn Memoriaelbouck een viertal mannen die als burgermeesters aangesteld waren. Het zijn Claes van der Laen, Dirick die Vries, Jan van Vliet en Gerrit Stuver. Uit de noten van .J. Temminck blijkt dat al deze mannen al vaker het burgermeesterschap van Haarlem hadden vervuld.19 Daarom kan er vanuit worden gegaan dat deze mannen allemaal vooraanstaande

katholieke burgers waren. Het katholicisme speelde een belangrijke rol in het vroegmoderne Haarlem. In 1561 was de stad een bisschopstad geworden, wat betekende dat de katholieke kerk veel macht had in Haarlem.20 De katholieke factie in Haarlem was groot, zowel onder de

burgers als in het stadsbestuur. De komst van Alva in de Nederlanden in 1568 veranderde daar weinig aan en het stadsbestuur van Haarlem bleef gedurende deze jaren katholiek.21

17 Van Nierop, Het verraad van het Noorderkwartier, 66-83; Van Nierop, Het foute Amsterdam, 16-18. 18 Van Nierop, Het verraad van het Noorderkwartier, 81.

19 Verwer, Memoriaelbouck, 12-13. 20 Spaans, Haarlem na de Reformatie, 13.

(9)

Hoewel Truus van Bueren en Joke Spaans beiden het zwaartepunt in het bepalen van de koers die in de stad gold bij het stadsbestuur leggen, klinken er ook andere geluiden. Henk van Nierop stelt bijvoorbeeld dat juist de brede steun onder de bevolking van groot belang was voor de koers van het stadsbestuur.22 In Verraad van het Noorderkwartier schrijft hij: ‘De

manier waarop de steden zich tijdens de omwenteling opstelden, werd in hoge mate bepaald door de houding van het stadsbestuur. Sprak dit zich uit voor het toelaten van de regeringsgarnizoenen, dan vervreemdde het zich van de burgers, die zich bewapenden om de bedreiging het hoofd te bieden’.23 De koers van het stadsbestuur kon dus een reactie oproepen

bij de burgers, die vervolgens invloed op het bestuur uit probeerden te oefenen. De plaatselijke schutterij was daarbij belangrijk. De gewapende burgerij met de schutterij als kern was in veel Hollandse steden de enige militaire macht die de rebellenlegers buiten de stad kon houden. De schutters waren over het algemeen niet uitgesproken protestants- of geusgezind, maar in veel gevallen waren zij niet bereid tegen medeburgers op te treden en de regeringsgezinde magistraten te beschermen.24

In veel steden die in 1572 overgingen naar de kant van de rebellen, waren de regentencolleges of stadsbesturen in eerste instantie trouw aan de kerk en koning. Veel van hun privileges hingen immers af van hun loyaliteit, verbinding en steun aan de regering in Brussel. Toch kwamen de rebellen in veel steden binnen de poorten. Een aantal koningsgezinde burgermeesters en geestelijken vertrokken vervolgens uit de steden, om in loyale koningsgezinde steden zoals Amsterdam te wachten op de overwinning van het Spaanse leger. Naast bestuurders vertrokken ook groepen katholieke burgers, voornamelijk mannen. Geert Janssen spreekt zelfs van een ‘Catholic exodus’.25 Deze vluchtelingen of

ballingen voorzagen een lange periode van geweld en ellende en daarom besloten zij hun stad achter te laten. Deze personen werden ook wel ‘glippers’ genoemd.26 De migratie was niet

zonder gevolgen, want de plekken waar zij terecht kwamen waren vaak niet voorbereid op de extra vluchtelingen en een aanzienlijk deel van de vluchtelingen verkeerde dan ook in armoede.27 In het Noorderkwartier trokken veel vluchtelingen naar Amsterdam, waar ze veel

tijd met elkaar doorbrachten ‘met het smeden van plannen en het dromen over hun terugkeer’.28

22 Van Nierop, Het foute Amsterdam, 8.

23 Van Nierop, Het verraad van het Noorderkwartier, 80. 24 Ibidem, 74; Van Nierop, Het foute Amsterdam, 11-13. 25 Janssen, Catholic Exile, 61.

26 Van Nierop, Het foute Amsterdam, 10; Van Nierop, Het verraad van het Noorderkwartier, 63-64. 27 Janssen, Catholic Exile, 70-75.

(10)

Terwijl onder andere deze koningsgezinden bestuurders uit de steden vertrokken kwamen er anderen voor in de plaats. Zo keerden prinsgezinde, calvinistische ballingen terug die in het vroege begin van de Opstand, omstreeks 1568, gevlucht waren. Hun activiteit bij terugkomst was cruciaal. In veel steden speelden ze volgens Van Nierop een overwegende rol bij de beslissing of men de geuzen binnen zou laten. Hoewel het vaak een kleine groep mensen betrof, konden zij veel invloed uitoefenen in deze veranderlijke situatie. Femke Deen beschrijft hoe de ballingen gebruikmaakten van onder andere handelscontacten in de steden om brieven aan te sturen. Deze brieven werden in sommige gevallen ook als pamflet uitgegeven, zodat burgers in de stad ze konden lezen. In de brieven probeerden de ballingen de publieke opinie te beïnvloeden en druk uit te oefenen op de verantwoordelijkheden van het bestuur en schutters.29 Deze teruggekeerde ballingen namen vaak de plekken in van de

geglipte katholieke stadsbestuurders in het nieuwe Oranjegezinde bestuur.30 Ook Willem

Verwer stelt dat de ballingen als onderdeel van de oorzaak werden aangewezen betreffende de vraag waarom de ‘goede stadt in sPrinschen handen gecomen was’.31

De eerste zuivering

In de maanden juli en juli 1572 kwamen de ballingen, deels afgezanten van Willem van Oranje, ook naar Haarlem om contact op te nemen met gelijkgezinden in de stad. Het waren Hans Colterman, Jacob Gerritszoon de Jonge en Gerard van Berckenrode.32 De manier waarop het

stadsbestuur de regels van Alva opvolgde zorgde voor ontevredenheid onder een deel van de burgers van Haarlem.33 De ballingen propageerden voor Oranje. Oranje beloofde oude

privileges weer in ere te stellen, privileges die Alva niet eerde.34 De ballingen verwierven zo in

een korte tijd veel aanhang in Haarlem. En op 4 juli 1572 tekende het stadsbestuur een akkoord waarmee zij trouw betuigden aan Oranje en de landvoogd Alva voortaan als vijand beschouwden.35 Deze kanteling ging waarschijnlijk niet zonder slag of stoot. De Haarlemse

advocaat en weeshuis-regent Willem Verwer schreef daarover in zijn Memoriaelbouck op 4 juli 1572:

‘Den 4 [juli] zijn die Geusen met zeeckere voer gemaect accourde binnen die stadt Haerlem gecomen. Op desen selfden dach is geplondert dat Reguliersclooster buijten die stede gelegen,

29 Deen, Publiek debat en propaganda’, 93-95, 105, 117 en 121.

30 Van Nierop, Het foute Amsterdam, 11-13; Van Nierop, Het verraad van het Noorderkwartier, 66. 31 Verwer, Memoriaelbouck, 115-116.

32 Ibidem, 4-6.

33 Spaans, Haarlem na de Reformatie, 40-41.

34 Van Nierop, Het verraad van het Noorderkwartier, 74. 35 Spaans, Haarlem na de Reformatie, 40-41.

(11)

zoe zijn die broeders van het clooster voors. in stad gecomen ende dien hier ende dander daar verstroijt’.36

Het duurde echter niet lang voordat de steun voor de prinsgezinden zwakker werd. Joke Spaans wijdt dit aan het uitblijven van de protestante Franse militaire steun en de herovering van Henegouwen door Alva. Kortom, de Opstand leek te mislukken en de zaak van de prinsgezinden verslechterde. Om hun positie in de stad te behouden voerden de prinsgezinden dan ook een militair bestuur in. Dit was ook het moment dat verschillende tegenstanders van de steun aan de prinsgezinden en onder andere katholieke Haarlemse burgers de stad begonnen te verlaten. Zo ontstond innerlijke verdeeldheid in veel steden, een kenmerk van de complexiteit van de verhoudingen in de vroegmoderne Nederlandse stedelijke samenleving. De Opstand bleek een burgeroorlog.37

Terwijl het regeringsleger voor de poorten van Haarlem doemde bleek de verdeeldheid groot. Joke Spaans schrijft: ‘Op de avond van 2 december ontving men in Haarlem brieven van Bossu en don Fadrique dat de stad begenadigd zou worden als zij zich overgaf. Ook naar Amsterdam uitgeweken katholieke Haarlemmers, leden van de clerus en magistraatsleden, maanden in brieven hun stadsgenoten tot overgave. De vroedschap vergaderde op de ochtend van 3 december. Bij overgave moest men de toezegging van de Spanjaarden vertrouwen die zojuist in Naarden hadden huisgehouden – de rook van de puinhopen van het stadje was vanaf de toren van de St.-Bavo te zien. […] De vroedschap stond voor een pijnlijke keuze. Waarschijnlijk wilde de stad wel overgeven, maar durfde men Alva niet te vertrouwen’.38 Het

besluit om verzet te plegen kwam echter niet vanuit het stadsbestuur. De teruggekeerde ballingen pleegden op 3 december 1572 met ondersteuning van de Haarlemse schutterij een militaire coup en namen zo de plaats van het stadsbestuur in. Het besluit voor een beleg werd gemaakt.39

Enkele dagen nadat het beleg van Haarlem begon werd er een nieuw stadsbestuur aangesteld door Marnix van St. Aldegonde, in naam van Oranje. Er vond een grote zuivering plaats in het stadsbestuur van Haarlem, een teken van weinig aanhang voor Oranje en de opstand in het oude stadsbestuur. Van de vier burgemeesters verving hij Dirk de Vries door de teruggekeerde balling Pieter Jansz. Kies. Dirk de Vries verbleef namelijk als balling in Amsterdam. De andere drie mannen stonden bekend als aanhangers van Oranje of gematigde

36 Verwer, Willem Janszoon (ed. J.J. Temmink), Memoriaelbouck. Dagboek van gebeurtenissen te

Haarlem van 1572-1578 (Haarlem 1973) 6; Biografische informatie Verwer: A.J. van der Aa,

Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 19 (Haarlem 1876) 207; Willem Janszoon Verwer, Memoriaelbouck, I-IV.

37 Spaans, Haarlem na de Reformatie, 41-42 en Nierop, Het verraad van het Noorderkwartier, 63-64. 38 Ibidem, 42.

(12)

bestuurders. Van de zeven schepenen die het stadsbestuur kende werden er zes vervangen, van de achttien vroedschapsleden werden er veertien nieuwe mannen aangesteld. Een aantal van de oude vroedschapsleden werden onder huisarrest gesteld in de stad. Onder dit nieuwe stadsbestuur was katholieke eredienst in Haarlem waarschijnlijk verboden. Hoewel veel van de leden van het nieuwe stadsbestuur maar kort hebben gezeteld, zouden een aantal van hen later terugkeren bij de definitieve overgang van Haarlem naar Oranje. Op 11 december begon het beleg van Haarlem.40

Zoals beschreven capituleerde Haarlem op 13 juli 1573 na een beleg van zeven maanden, onder een gunstige regeling voor de inwoners van Haarlem. De overgave aan het regeringsleger betekende onder andere dat het katholieke gezag in de stad terugkwam. Alle vooraanstaande prinsgezinden, en dus tevens protestante aanhangers werden gestraft met de dood. De aanvoerders van de schutterij, de leiders van het verzet en ook de predikanten werden allemaal als rebellen gedood. Ook veel soldaten moesten het met hun leven bekopen. Verwer vertelt:

‘Daer zijn in als omgebrocht aen Goese soudaten 1450, meestal Nederlanders, Fransosen, Engelsen ende Schotten, dewelcke alle binnen Haelmeer in dienste geweest hadden. Die henkers, die justici deden binnen ende buijten Haerlem, hebben geseijt na hoer enthouden hebben zij er gedoot, onthalst, gehangen, int water verdroncken 1735 ende na ons vermoeden 1450’.41

Spaans en Van Nierop gaan tevens uit van deze aantallen: in totaal zijn er tussen de 1250 en 1700 mensen omgebracht.42

Een katholieke herstelling: de tweede zuivering 1573-1577

Na de overgave van de stad werd er door Alva een regeringsgezinde magistraat aangesteld en er vond dus opnieuw een grote zuivering plaats. Voor zover bekend werden alle leden van het stadsbestuur dat tijdens het beleg fungeerde afgezet en vervangen door een nieuw, katholiek en koningsgezind bestuur. Een deel van het stadsbestuur waren dan ook oude bekenden: zij hadden zich voor 1572 al laten zien als katholiek en trouw aan het Habsburgse bestuur in Brussel. Volgens Spaans bleef de vroedschap vier jaar lang bestaan uit dezelfde personen tussen 1573 en 1577. Het was een katholiek stadsbestuur, wat betekende dat ook de katholieke eredienst in ere werd hersteld en de bisschop terugkeerde naar de stad.43 Het

40 Spaans, Haarlem na de Reformatie, 44-45. 41 Verwer, Memoriaelbouck, 116.

42 Spaans, Haarlem na de Reformatie, 45 en Nierop, Het verraad van het Noorderkwartier, 83. 43 Spaans, Haarlem na de Reformatie, 46.

(13)

stadsbestuur probeerde gedurende de vier jaar op allerlei manieren de oude godsdienstige situatie in de stad te herstellen. Kerken werden opnieuw ingericht en gilden kregen steun om hun altaren in de kerken opnieuw te versieren. Waarschijnlijk was het stadsbestuur extra gebrand op mooi ingerichte kerken omdat daarmee de in ere herstelde katholieke macht in Haarlem duidelijk zichtbaar werd.44

De periode na het beleg bleef echter een ongelukkige tijd voor Haarlem. De stad lag in een geus-omsloten gebied, met als uitzondering Amsterdam.45 Van Nierop beschrijft hoe

Amsterdam gebukt ging onder een zware economische blokkade, waardoor er veel armoede, hongersnood en ziekte binnen de muren was.46 Ook voor Haarlem waren het magere jaren.

Dezelfde economische blokkade zorgde ervoor dat ook in Haarlem er weinig aanvoer van levensmiddelen was en de stad in hongersnood verkeerde. De inkwartiering van de soldaten uit het regeringsleger was nodig om de stad voor de koning te behouden. Maar de aanwezigheid van de soldaten en de algehele malaise in de stad zorgde ervoor dat herstel van de schade van het beleg nauwelijks mogelijk was. Verwer beschrijft in 1576 dan ook dat er grote benauwdheid onder de Haarlemse burgers bestond. Zij waren niet in staat de zware lasten te dragen en de kosten te betalen voor wederopbouw van de stad. Er was hulp nodig van de regering.47 De grote klap moest nog komen: op 23 oktober 1576 brak er een grote

brand uit. Door de straffe wind die waaide verspreidde de brand zich met gemak en legde zeker een derde van de stad in as.48 Verwer noteerde een toepasselijk gedicht:

‘Wanneer den drie en twintichsten van October was voor handen

Zoe was te Haerlem voerwaer groot verdriet

Want daer wel vijfthalf hondert huijsen verbranden

Waerdoer die stads bina geracte te niet’49

De hand van Oranje: de derde zuivering

Het moeizame herstel na het beleg, de brand in 1576 en de handelsblokkade van de opstandige steden in Holland, zorgden ervoor dat Oranje opnieuw meer aanhangers verwierf. De uitkomst kwam in de vorm van de Pacificatie van Gent. Op 8 november 1576 werd deze overeenkomst gesloten tussen enerzijds de Nederlandse gewesten die trouw wilden blijven

44 Van Bueren, Tot lof van Haarlem, 70. 45 Spaans, Haarlem na de Reformatie, 46. 46 Van Nierop, Het foute Amsterdam, 16-18. 47 Verwer, Memoriaelbouck, 175.

48 Spaans, Haarlem na de Reformatie, 46. 49 Verwer, Memoriaelbouck, 179.

(14)

aan het katholicisme en de Habsburgse vorst en anderzijds de rebellerende, opstandige provincies Holland en Zeeland. Gedwongen door de onhoudbare geïsoleerde positie sloot het stadsbestuur van Haarlem op 22 januari 1577 een Satisfactieverdrag met Willem van Oranje en de Staten van Holland, waarin onder andere een religievrede werd ingesteld.50

De onderhandelingen van Oranje met het katholieke stadsbestuur wrongen volgens Joke Spaans voornamelijk op het religievraagstuk. Hoewel het bestuur van Haarlem het katholicisme als enige geoorloofde godsdienst wilde houden, kon Oranje daar niet mee akkoord gaan. Hij drong Haarlem de bovengenoemde religievrede op. De religievrede was een politieke regeling waarbij katholieken en gereformeerden beiden vrijuit hun godsdienst konden uitoefenen in de stad. Ook kregen beide religies kerkgebouwen toegewezen waar zij hun religie konden uitoefenen. In Haarlem duurde deze vrede van 1577-1581.51 Een

belangrijke overeenkomst die werd gesloten betrof de katholieke instellingen: de bisschop en zijn kapittel, de geestelijkheid, de kloosters, de gestichten en kerken. Al deze instellingen kwamen onder bescherming van de prins en de Haarlemse geestelijkheid werd weer in het bezit van haar goederen gesteld.52 Haarlem kende een grote katholieke factie, loyalisten van

de Habsburgse koning. Het was daarom voor Oranje van groot belang om de kleine groep gereformeerde Haarlemmers te steunen als tegenhanger van de grote en machtige katholieke bestuurders.53

Deze Satisfactie had geen directe veranderingen in het stadsbestuur tot gevolg. De magistraat zou op de gebruikelijke manier en op de gebruikelijke tijd een vernieuwing ondergaan. In augustus 1577 was het opnieuw tijd voor een magistraatswisseling waarin Oranje als stadhouder de nieuwe zitting nemende burgermeesters en schepenen mocht kiezen. Het nieuwe stadsbestuur bestond niet enkel uit prinsgezinde Haarlemmers. Van de vier burgermeesters was er een katholiek: Oranje herbenoemde de katholieke Claes Jansz. Verwer. De andere burgermeesters waren Pieter Jansz. Kies, Gijsbrecht van Duyvenoorde en Adriaan van Berckenrode. Alle drie waren zij tijdens het beleg actief geweest in het stadsbestuur. Van de vroedschap had de helft al een rol vervuld tijdens het beleg, een tweetal leden waren bekend koningsgezind. In totaal waren er zeventien van de drieëndertig nieuw gekozen bestuurders nauw betrokken geweest bij het beleg.54

Er blijkt dus duidelijk opnieuw een sterke zuivering van het stadsbestuur te hebben plaatsgevonden. Een zuivering die niet direct representatief was voor de sympathieën onder

50 Van Bueren, Tot lof van Haarlem, 46-47. 51 Spaans, Haarlem na de Reformatie, 49. 52 Van Bueren, Tot lof van Haarlem, 94. 53 Spaans, Haarlem na de Reformatie, 50. 54 Ibidem, 52-53.

(15)

de burgers, maar de zuivering was een onvermijdelijk uitvloeisel van de Satisfactie. De zuivering van het Haarlemse stadsbestuur laat zien daarnaast zien dat de oude magistraat zeer koningsgezind was en Oranje daar zijn hand in moest hebben.55 Truus van Bueren stelt

dan ook dat de magistraat tijdens de religievrede bestond uit personen van verschillende confessies, maar dat de protestanten de overhand hadden. Mede hierdoor werd de positie van de katholieke Haarlemmers in de jaren van de religievrede dan ook steeds meer ondermijnd.56

Een tekenende gebeurtenis waarin deze situatie tot uiting kwam was de zogenaamde ‘Haarlemse Noon’ van 29 mei 1578.

De Haarlemse Noon

In de laatste dagen van mei ontstond er rumoer in verschillende steden in het noorden van Holland. Op 26 mei werd de Oude Kerk in Amsterdam bestormd en van haar beelden, altaren en ander uiterlijk vertoon ontdaan. Geuzenlegertjes die door het Noorderland trokken en op dat moment in Haarlem waren zorgden op 29 mei voor een ernstige uitbarsting van geweld.57

Op 29 mei was een katholieke feestdag aangebroken: Sacramentsdag. De feestdagen van katholieken wekten aversie op bij hervormden. Op deze dagen werden namelijk de heiligen herdacht, er werd speciale aandacht gevraagd voor de verkoop van aflaten en zo was Sacramentsdag het feest waarop het sacrament van de eucharistie werd gevierd.58

Voorafgaand aan deze dag werden er door het stadsbestuur van Haarlem al moeilijkheden voorzien en na een burgermeesteroverleg tussen Kies en Verwer, besloten zij de bisschop te melden dat de feestdag door kon gaan. De processie die doorgaans op Sacramentsdag werd gehouden behoorden zij echter beter binnen in het kerkgebouw van de St. Bavo te houden vanwege de veiligheid. De voorzorgsmaatregelen mochten echter niet baten. Toen het middaggebed begon, de Nonen, bestormden de geuzensoldaten de kerk en er ontstond grote commotie. De burgers in de kerk werden bestolen, altaren vernield, kerkelijke goederen gestolen en bovendien werd er een priester vermoord. Op dezelfde dag werden ook een aantal Haarlemse kloosters aangedaan door de bestormers.59 De gebeurtenissen op 29

mei 1578 hadden weinig gevolgen, behalve voor de soldaten die schuldig waren aan de bestorming. Zij werden naar Den Haag gebracht om berecht te worden.

De bestorming van de Bavo kan in lijn worden gezien met de gebeurtenissen die zich in de Nederlanden afspeelden, maar ook binnen de ontwikkelingen in het Haarlemse

55 Spaans, Haarlem na de Reformatie, 53. 56 Van Bueren, Tot lof van Haarlem, 55. 57 Spaans, Haarlem na de Reformatie, 57.

58 Christopher R. Friedrichs, The Early Modern City 1450-1750 (New York 1995) 251.

59 Verwer, Memoriaelbouck, 201-203; Spaans, Haarlem na de Reformatie, 57-59; Van Bueren, Tot lof

(16)

stadsbestuur. In de zomer van 1578 namen landelijk de spanningen tussen protestanten en katholieken toe en protestanten eisten op steeds meer plekken verbod van de katholieke eredienst. In Haarlem vond dit niet direct uitoefening doordat daar de Satisfactie gold, maar de positie van katholieken werd wel steeds verder teruggedrongen. Toch bleef de religievrede tot 1581 in stand in Haarlem. Joke Spaans stelt dat de instandhouding van religievrede een aanwijzing is voor een succesvolle interventie van Oranje. Door zijn opzet om het Haarlemse stadsbestuur voornamelijk gematigd te houden, konden de belangen van beide religieuze partijen behartigd worden.60

Na de Satisfactie

Waar Oranje in augustus 1577 de magistraat kon kiezen, had het stadsbestuur van Haarlem in september 1578 dit privilege reeds opnieuw ontvangen. Door het nieuw ontvangen privilege mocht de gekozen vroedschapsleden levenslang hun positie behouden. De keuzes die in 1578 werden gemaakt zouden dus nog een lange tijd invloed hebben op het politieke leven in Haarlem. Willem Verwer geeft de namen van alle leden die gekozen zijn als burgermeesters, schepenen en vroedschap.61 Op basis van het onderzoek van Joke Spaans naar de

magistraatsamenstellingen in Haarlem is te zeggen dat er in 1578 een gemengd, hoogstwaarschijnlijk gematigd stadsbestuur aantrad. Hoewel het aandeel koningsgezinde leden iets groter was ten opzichte van 1577, was er duidelijk geen sprake meer van een duidelijke zuivering binnen het stadsbestuur van Haarlem. Van de burgermeesters, schepenen en vroedschapsleden uit 1577 werden 24 leden herkozen in 1578. Ook werden er twaalf nieuwe leden aangesteld en werden negen leden niet herkozen. Voor zover de confessie van de leden bekend was, blijkt dat het merendeel van het stadsbestuur protestant was.62 In de

daaropvolgende jaren bleef ongeveer de helft van de in 1578 verkozen leden zitten tot zij stierven. Andere leden vervulden ook meerdere jaren hun posities en zorgden zo voor een consistent beleid waarbij de wederopbouw van de stad een belangrijke rol speelde.

60 Spaans, Haarlem na de Reformatie, 68. 61 Verwer, Memoriaelbouck, 204.

(17)

II. Verbeurdverklaringen, confiscaties en de Satisfactie in Haarlem 1572-1582

Vanaf 1577 veranderde het religieuze leven van Haarlem ingrijpend.63 Zoals beschreven sloot

Haarlem in dat jaar een verdrag met de Staten van Holland. Een van de gevolgen daarvan was dat er een religievrede in werd gesteld waarin werd bepaald dat katholieken en gereformeerden beide vrijelijk hun godsdienst uit mochten oefenen en in vrede met elkaar samen moesten leven. De religievrede zoals opgesteld in de Satisfactie gold tot 1581, waarnaar er een nieuwe overeenkomst werd gesloten tussen de Staten van Holland en Haarlem.64 In dit hoofdstuk wordt allereerst beschreven op welke manieren het stadsbestuur

van Haarlem met de hen opgelegde religievrede omging. Daarnaast wordt dezelfde vraag gesteld voor de tijd vanaf 1581, het jaar waarin de publieke religie van Haarlem definitief veranderde van katholiek naar gereformeerd. De nadruk zal liggen op de rechtshistorische verhoudingen en de omgang met de katholieke goederen.

In 1910 bracht Jan Frederik van Beeck Calkoen een onderzoek uit getiteld Onderzoek naar den rechtstoestand der geestelijke en kerkelijke goederen in Holland na de Reformatie.65

Daarin omschrijft hij systematisch de gevolgen van het verbod op de Roomse religie uitgevaardigd door de Staten van Holland. Dit verbod had onder andere ingrijpende gevolgen voor het bezit van goederen van de katholieke, stedelijke parochies en kerken. Het onderzoek geeft een uitgebreid overzicht van de regelgeving rondom de overname van deze goederen en bezittingen. Hoewel hij voornamelijk de uitvoering van de nieuwe wetten in het zuiderkwartier van de Nederlanden onder de loep neemt, is zijn analyse van de wetgeving zeer bruikbaar in het onderzoek naar de religieuze confiscaties in Haarlem. Calkoen beschrijft hoe de Staten van Holland vanaf 1572 al verschillende regelgeving voor confiscatie van goederen instelden. Daarmee probeerden zij controle te krijgen over de geestelijke en kerkelijke goederen. De grens tussen soevereiniteit van de Staten en de autonomie van de verschillende steden zorgde voor frictie. Het bleef altijd de vraag in hoeverre de maatregelen van de op papier soevereine Staten navolging vonden bij de magistraten van Hollandse steden.66

Op 19 juli 1572 kwam de eerste ‘vrije’ vergadering der gewestelijke Staten bijeen in Dordrecht. In deze Statenvergadering erkenden de opstandige steden Oranje als stadhouder

63 Van Bueren, Tot lof van Haarlem, 194. 64 Spaans, Haarlem na de Reformatie, 49 en 71.

65 J.F. van Beeck Calkoen, Onderzoek naar den rechtstoestand der geestelijke en kerkelijke goederen

in Holland na de reformatie (1910).

(18)

van Holland en Zeeland, tevens erkenden ze hem als de beschermheer van alle Nederlandse gewesten. De Staten bepaalden hier wie op zou treden als vertegenwoordiger van de landsheer Filips II. Zij wilden trouw zijn aan de koning, maar zijn aangestelde vertegenwoordiger Alva en diens stadhouder volgden zij niet. Op verzoek van Oranje werd er ook besloten om een religievrede in te voeren.67 Calkoen laat zien dat bij deze eerste

religievrede al verschillende maatregelen in gang werden gezet. Als gevolg van het erkennen van Oranje als stadhouder sloegen koningsgezinde burgers in Holland en Zeeland op de vlucht. Op 23 augustus kwam er vervolgens een plakkaat waarin stond dat alle goederen van geestelijken en andere burgers die uit hun steden gevlucht waren, opgetekend moesten worden. Die goederen zouden vervolgens in bewaring worden genomen door de Staten van Holland.68 Louis Sicking beschrijft welke vorm het plakkaat in Leiden aannam: katholieke

Leidenaren die de stad uitvluchten nadat de geuzenlegers in 1572 binnen waren gekomen, moesten terugkomen of liepen het gevaar dat hun bezittingen geconfisqueerd werden.69 De

geconfisqueerde goederen behoorden dan wel voor het gemene goed gebruikt te worden.70

Terwijl een aantal steden in het gewest Holland koningsgezind bleven, besloot de Statenvergadering in februari 1573 de katholieke eredienst te verbieden in alle steden die wel in het veroverde gebied van Holland lagen. De calvinistische, hervormde religie was nu de ‘ware gereformeerde christelijke religie’. Dat betekende tevens dat de gereformeerde religie nu door de overheid beschermd werd.71 Daarbij kwam de vraag natuurlijk wat er dan met de

geestelijke en kerkelijke katholieke goederen moest gebeuren. Volgens Calkoen namen de Staten de goederen niet in beslag, maar wel in bewaring. Wat betekende dat zij de goederen voor gemeen goed en profijt gebruikten, maar het niet in bezit namen.72 Het gebruik voor

gemeen goed betekende in praktijk dat de inkomsten van de goederen, onder andere renten en accijnzen, gebruikt werden om de gemaakte oorlogskosten van de rebellen te dekken.73

67 Jaap Gruppelaar, ‘Coornhert en de Opstand: geen ‘zoete vrijheid’ zonder religievrede’ uit: Jaap

Gruppelaar, Coornhert Politieke geschriften. Opstand en Religievrede (Amsterdam 2009) 1-11 aldaar 4; Sander Groenveld en H. Leeuwenberg (e.a.) (eds.), De Tachtigjarige Oorlog. Opstand en

consolidatie in de Nederlanden (ca. 1560-1650) (Zutphen 2008) 94-95.

68 Calkoen, Onderzoek naar den rechtstoestand, 40; James. D. Tracy, ‘Emigré and Ecclesiastical

Property as the Sheet-Anchor of Holland Finance’ in: Philip Benedict et al. (eds.), Reformation, Revolt and Civil War in France and the Netherlands (1999), 255-266 aldaar 255.

69Louis Sicking, Geuzen en glippers. Goed en fout tijdens het beleg van Leiden (Leiden 2003) 8-9. 70 Calkoen, Onderzoek naar den rechtstoestand, 41.

71 Groenveld, De Tachtigjarige Oorlog, 95.

72 Calkoen, Onderzoek naar den rechtstoestand, 32 en 41; Groenveld, De Tachtigjarige Oorlog,

94-95.

(19)

De jaren 1572 en 1573 in Haarlem

Ook in Haarlem werd voorafgaand en tijdens het beleg deze religievrede ingesteld. Toen de stad op 4 juli 1572 haar poorten opende voor de rebellen beschreef Verwer wat dat betekende. Op 13 juli 1572 kwamen er rebellensoldaten in de stad:

‘[…] denselfden dach is Claes Ruijchaver der Geusen capiteijn nae middach omtrent een uuijren met 2 hondert soudaten binnen Haerlem gecomen ende is terstont gepubliceert dat niemant enichge cloosters kerkcken off ander godthuijssen ofte burgers souden beschadighen ofte eenich leet aendoen op met roede gecorrigeert te werden, ofte verbeurte van lijff en goet’.74

De eerste mededeling betrof de vrijheid van eredienst voor beide religies. Geen van de burgers die een klooster, kerk of ander godshuis bezochten mochten daarin belemmerd worden door anderen. Vervolgens werd op 1 augustus 1572 de mededeling publiek gemaakt waarin de inwoners van Haarlem geboden werden alle geestelijke goederen naar het stadhuis te brengen ter inventarisatie. Het betrof hier al het goud, zilver en andere ornamenten van de katholieke kerk. Als deze goederen niet op het stadhuis gebracht werden, dan moest er in ieder geval een inventaris af worden gegeven van de bezittingen zodat deze goederen in handen van de voogden van de gilden gesteld kon worden. Degenen die zich niet aan deze regel hielden konden een boete of een andere straf krijgen, ‘ende gehouden te worden voor vijant van gemeen welvaren ende der Prins van Orangen, off der Graeff van der Merckt’.75 Immers, door

het stadsbestuur niet te voorzien van goederen liepen zij inkomsten mis die belangrijk waren voor het verloop van de oorlog.

Op 8 januari 1573 komen deze goederen weer ter sprake in het Memoriaelbouck van Verwer. Duidelijk wordt dat de goederen inderdaad door het stadsbestuur gebruikt werden om soldaten te voorzien van soldij. Verwer beschrijft: ‘omtrent dese daghen sag men te Haerlem die vrouwen ende jonge dochteren boven op het stadhuijs op den solden sitten ende sneeden an stucken alle kerkcen goeden als vesper cappen, corsoffelen, alften etc. ende elck capiteijn nam daer zijn gerijve uuijt alsoe dat het geblecken is’.76 De regeling zoals beschreven stelde

dat het stadsbestuur de geestelijke goederen in bewaring nam, maar dat lijkt niet zo’n strikte zaak te zijn geweest. De situatie die Verwer laat zien is kenmerkend voor de manier waarop met geestelijke goederen om werd gegaan. Zo werden ze dus gebruikt om soldij van het leger te vergoeden – in natura. De goederen werden soms ook verkocht, om vervolgens die opbrengst te gebruiken voor het betalen van de nieuwe gereformeerde predikanten en tevens

74 Verwer, Memoriaelbouck, 8. 75 Ibidem, 11-12.

(20)

de soldij van de soldaten. Overigens, soldaten voorzagen ook in hun eigen vereffening door plunderingen, hoewel dit bij traktaat van Willem van Oranje verboden was. Zo geeft Verwer veel voorbeelden van vernielingen van kloosters, waaronder de plundering van het Dominicanerklooster in de stad op 3 en 4 november. De plunderingen kwamen zelf voor terwijl Oranje in Haarlem verbleef.77 De noodzaak van tijdige soldij betaling van de soldaten was

duidelijk.

De Satisfactie en tweede religievrede

Na de inname van Haarlem door het regeringsleger in juli 1573 werd de katholieke eredienst opnieuw ingevoerd. De St. Bavo-kerk werd klaargemaakt en daarvoor moest iedereen die goederen uit de kerk in bewaring had genomen, deze terugbrengen zodat ze weer gebruikt konden worden. Tijdens het beleg was er veel verwoest en ook de kerken werden opnieuw aangekleed. Zo behoorden gilden nieuwe altaren in de kerk op te richten. Uit het dagboek van Verwer blijkt dat dit niet in goede aarde viel bij de bevolking van de stad. Het stadsbestuur werd ervan beschuldigd zich meer te bekommeren om het verzorgen van de dure altaren, dan rekening te houden met de armoedige staat van de Haarlemse inwoners.78 In de

daaropvolgende jaren verbeterde de situatie in Haarlem nauwelijks en in 1577 opende de stad haar poorten opnieuw voor Oranje. Op 1 maart 1577 konden de burgers voor het eerst sinds 1572 weer vrijelijk de stad in- en uitgaan.79

77 Verwer, Memoriaelbouck, 12-15; Van Bueren, Tot lof van Haarlem, 54; Tracy, ‘Emigré and

Ecclesiastical Property’, 258.

78 Verwer, Memoriaelbouck, 156. 79 Ibidem, 191.

Hendrick Goltzius, Haarlemse burgerij vraagt Willem van Oranje om hulp (1578-1580). Rijksmuseum Amsterdam.

(21)

Op 12 maart 1577 werd het Satisfactieverdrag bekend gemaakt in Haarlem. Willem Verwer legde verslag af:

‘12 het accordt thuscken zijn Exc. ende die stadt Haerlem van die Reformeerde kerck Backenes is gepubliceert, dat men vredelick met malcanderen souden leven, dien den anderen niet te iniurieren’.80 Op 21 maart noteerde hij vervolgens dat ‘alle die burghers

ende burgeren van Haerlem voor burgemeesteren ende commissarissen van zijn Exc. opt Stadthuijs omboden door homanschappen A.B.C. ende hebben alder een eedt ghedaen. Eerst sworen burgemeesteren ende schepenen. Nu worde Backernesser kerkck opgheschickt ende alle ding uuijtghedraghen. […] Die oude catholicke religie worden in die Grote kerck ende in alle clooster solemnelick ghehouden met haer seremoniën endie die reformeerde Geus op haer ordinanci, alzoe datter nu op zijn papaws ende Geus dienst gedaen wort binnen Haerlem’.81

De religievrede onder Satisfactie was een vooralsnog gewapende vrede. Zo lieten de burgermeesters van Haarlem zich escorteren door hellebaardiers in de weken dat de Bakenesserkerk ontruimd werd. Als bisschopsstad was het katholicisme immers verankerd in de Haarlemse samenleving.82

De parochie, kloosters en het katholieke geloof hadden altijd een belangrijke plaats ingenomen in de Haarlemse stedelijke samenleving. Vanuit het katholicisme werden veel factoren van het dagelijkse leven bepaald.83 Maar

met ingang van de Satisfactie kwamen veel van de verantwoordelijkheden van katholieke parochie nu bij de gereformeerde stedelijke overheid te liggen. De gereformeerde burgers kregen toestemming om hun eigen doden te begraven op de begraafplaats van de Bakenesserkerk en behoorden vanaf nu hun eigen armen te onderhouden. Ook richtten zij in juni 1577 ook een eigen gereformeerde school op. Een belangrijke overeenkomst binnen de Satisfactie was dat leden van verschillende religies elkaar niet lastig mochten vallen. Dit bleek een problematische overeenkomst. Hoewel de gereformeerde erediensten ongestoord bleven, werd verschillende keren de katholieke eredienst onderbroken. Zo werd op 29 mei 1578 de

80 Verwer, Memoriaelbouck, 192. 81 Ibidem, 193.

82 Spaans, Haarlem na de Reformatie, 55-56. 83 Ibidem, 26.

De Bakernesserkerk, het toegewezen

kerkgebouw voor de gereformeerde gemeente van Haarlem. Gezicht op de Bakenesserkerk, Romeyn de Hoge, 1688-1689. Rijksmuseum Amsterdam.

(22)

St. Bavo bestormd, met de dood van een priester tot gevolg en werden verschillende kloosters geplunderd. In de Satisfactie was besloten dat de katholieke geestelijkheid en bezittingen onder bescherming van Willem van Oranje zouden staan. Toch bleek dit niet voldoende om het geweld te stoppen.84

Zoals beschreven waren de bezittingen van de katholieke geestelijkheid al jaren een heikel punt in de overeenkomsten die Staten van Holland en Willem van Oranje sloten. De overeenkomsten werden niet altijd opgevolgd. Op 23 mei 1577 besloten de Staten van Holland steden toestemming te geven om de goederen van de kloosters, conventen en daarbij behorende goederen voor eigen gebruik te nemen. James Tracy laat in zijn artikel ‘Emigré and Ecclesiastical Property as the Sheet-Anchor of Holland Finance’ zien hoe de Staten van Holland gebruik maakten van de goederen van de katholieke geestelijkheid en de katholieke ‘glippers’, om onder andere de kosten van de oorlogsvoering te dekken. Uit zijn artikel blijkt dat de inkomsten uit deze goederen en landerijen van groot belang waren voor de Staten van Holland om hun staatsschuld te verlagen. Het is echter opvallend dat de Staten nooit complete controle over deze goederen hebben genomen. Zij maakten voornamelijk gebruik van de inkomsten die deze goederen brachten. Pas in 1584 begonnen de Staten verschillende landerijen van kloosters toe te kennen als Hollands bezit.85

Door de geldende religievrede was de maatregel van 23 mei 1577 echter niet van toepassing op het gebruik van de katholieke goederen in Haarlem en de Haarlemse geestelijkheid deed er alles aan om weer in bezit te worden gesteld van hun eigen goederen. Spaans schrijft: ‘De Haarlemse geestelijkheid had al direct na de Satisfactie van de Staten geëist weer in het bezit gesteld te worden van de haar toebehorende goederen die buiten de stad lagen. De inkomsten daaruit waren in de voorgaande jaren geïnd door rentmeesters van de Staten. Voor een deel waren zij al uitgegeven ten behoeve van de gemene zaak. Door tussenkomst van Oranje kreeg zij zowel het beheer als de nog niet uitgegeven inkomsten inderdaad terug’.86

Echter, er waren ook een aantal uitzonderingen. Doordat de St. Bavo het jaar daarvoor in gereformeerde handen was gekomen, werden ook de bij de kerk behorende inkomsten gebruikt voor gereformeerde doeleinden. Zo werd het salaris en de huishuur van twee predikanten en een schoolmeester vergoed vanuit deze inkomsten. Eenzelfde situatie ontstond met verschillende kloostergoederen. Hoewel Haarlem volgens de Satisfactie niet zou

84 Spaans, Haarlem na de Reformatie, 56-59. 85 Tracy, ‘Emigré and Ecclesiastical Property’, 265. 86 Spaans, Haarlem na de Reformatie, 60.

(23)

kunnen profiteren van de toewijzing van de kloosters aan de stad, bleek dit in de praktijk toch mogelijk. Een aantal kloostergebouwen was in de late jaren 1570 niet meer in gebruik.

Verbeurdverklaarde goederen van katholieke burgers

Tot nu toe is de confiscatie van geestelijke goederen voornamelijk toegespitst op de bezittingen van de katholieke kerk, de parochies, kloosters en conventen in de stad. Echter, ook de bezittingen van katholieke burgers die vluchtten zodra de rebellen de stad inkwamen stonden onder grote druk. James Tracy beschrijft: ‘The holdings of loyalist exiles in Holland were not religious property, and would not be treated like Church property after 1572, yet this property too had a religious dimension. […] the wrath of those bent on tearing up the old order by its roots could find release in the plundering of exile estates as well in robbing churches’.87

Van Nierop voegt daar aan toe dat juist de in beslag genomen goederen van vluchtelingen essentieel waren voor de financiering van de oorlog.88 Daarnaast had Willem van Oranje in de

ordonnantie van 23 augustus 1572 ook een wettelijke grondslag geboden voor deze regeling. Geert Janssen onderschrijft deze analyse en voegt daaraan toe dat ook het beeld van de rijke, welvarende katholieke kerk een rol speelde. Juist deze welvarendheid van de katholieke kerk zou nu een gemeengoed moeten zijn en haar rijkdom gebruikt worden voor het welvaren van de gemeenschap.89

Rechtshistoricus Jan Frederik van Beeck Calkoen benoemde bij deze regeling voornamelijk de geestelijke goederen, dus de bezittingen van de katholieke kerk.90 Van Nierop

stelt echter de bezittingen van de katholieke kerk en bezittingen van katholieke vluchtelingen als gelijken. Naast de geestelijke goederen zouden namelijk ook de achtergelaten goederen van vluchtelingen worden opgetekend. De eigenaren behoorden binnen veertien dagen terug te komen om hun bezittingen op te halen. Deden ze dit niet, dan werden de opbrengsten van hun goederen gebruikt voor het gemeen goed. Volgens Van Nierop verwachtte Oranje waarschijnlijk niet dat veel vluchtelingen gehoor zouden geven aan zijn oproep. Zo lijkt het aannemelijk dat Oranje vanaf het begin als doel had om de goederen van geestelijken en vluchtelingen te confisqueerden.91 Zo blijkt dat Oranje fervent gebruik maakte van de huizen

en bezittingen van katholieke vluchtelingen om teruggekeerde gereformeerde ballingen een plek te bieden in hun stad. Volgens Geert Janssen is er ook een propagandistische waarde bij het opnieuw toewijzen van katholieke bezittingen aan gereformeerden. Hij noemt het een

87 Tracy, ‘Emigré and Ecclesiastical Property’, 256. 88 Van Nierop, Verraad van het Noorderkwartier, 195. 89 Janssen, Catholic Exile, 77.

90 Calkoen, Onderzoek naar den rechtstoestand, 40; Van Nierop, Verraad van het Noorderkwartier,

195.

(24)

‘conscious ‘re-colouring’ of urban spaces’, een manier waarop de teruggekeerde prinsgezinde aanhangers zichtbaar de plek van de oude gevestigde orde innemen om zo hun eigen plek in de samenleving te bevestigen.92

1581 – het einde van de Satisfactie: een nieuwe tijd

‘Toen, nog tijdens de periode van de religievrede, begonnen werd met het treffen van maatregelen ten behoeve van de voorbereiding van de onteigening van de geestelijke goederen, was zonder meer duidelijk dat de magistraat de belangen van de stad niet meer in overeenstemming achtte met die van de katholieke instellingen. In het najaar van 1578 moeten alle geestelijke goederen op het stadhuis aangegeven en genoteerd worden. In januari 1579 werd de regeling ook van kracht voor de geestelijke broederschappen. In 1581 was de confiscatie van geestelijke goederen, zoals we zagen, een feit’, schrijft Truus van Bueren over de snelle ontwikkeling in Haarlem.93 De ‘gretigheid’ waarmee het stadsbestuur van Haarlem

van de confiscaties gebruik maakte heeft onder andere te maken met de economische malaise waar de stad mee te maken kreeg na het beleg. Daarom werden de inkomsten van kloostergoederen gebruikt voor de dekking van kosten voor wederopbouw na het beleg. Een afspraak die tevens vast werd gelegd door de Staten van Holland.94

Niet alle bezittingen van de katholieke kerk kwamen de stad toe na het verdrag van 1581. De pastoriegoederen van de St. Bavo behoorden bij het Geestelijk Kantoor van Delft. Ook de commanderij van St. Jan viel buiten de confiscaties van het stadsbestuur. Deels had dit te maken met het feit dat de ‘grootmeester’ van de Jansorde in de veertiende eeuw een onafhankelijke vorst was geworden door de verovering van het eiland Rhodos. Hij werd hierdoor gezien als soeverein, wat ook door de paus en andere vorsten erkend werd. Dit gaf de Jansorde een uitzonderlijke positie. Echter, als de Jansheren in 1581 zich niet hadden ingespannen om hun kloostergoederen te behouden was hun geschiedenis wellicht anders gelopen. Het onderzoek van Truus van Bueren laat zien dat de commandeur van het St. Jansklooster een rekwest indiende bij de Staten van Holland om te laten bevestigen dat de grootmeester en de Jansorde eigenaar waren van de commanderijgoederen. Hoewel het stadsbestuur van Haarlem verschillende zaken aanspande om toch bezit te kunnen nemen van de kloostergoederen van de orde van St. Jan, maar het mocht niet baten.95 Echter, er

92 Geert Janssen, ‘Exiles and the Politics of Reintegration in the Dutch Revolt’, History (2009) 36-52

aldaar 44-46.

93 Van Bueren, Tot lof van Haarlem, 55-56. 94 Spaans, Haarlem na de Reformatie, 72-73.

(25)

werd in 1581 wel bepaald dat het klooster geen nieuwe leden aan mocht nemen. In 1625 stierf de laatste St. Jansheer en kwam het klooster toch in handen van het stadsbestuur.96

Er waren nog veel meer kloosters in Haarlem die het stadsbestuur wel toekwamen, maar waar nog veel kloosterlingen in woonden. De kloosterlingen vielen onder verantwoordelijkheid van het stadsbestuur en zij betaalde de kloosterlingen een alimentatie. Voor andere kosten, zoals medische zorg en huishoudelijke hulp werd er gebruik gemaakt van de inkomsten die het stadsbestuur uit het klooster kreeg. Geen enkel klooster mocht nieuwe leden aannemen, en langzamerhand stierven de kloosterorden in Haarlem uit.97 Van Bueren

laat zien dat de laatste gealimenteerde Haarlemse kloosterling, een zuster uit het voormalige Mariaklooster, pas in 1641 overleed.98

Bij de ontbinding van het Satisfactieverdrag in het voorjaar van 1581 werd er relatief veel verzet geboden door verschillende inwoners van Haarlem.99 Vanaf 1581 was de

katholieke religie officieel verboden een publieke rol te vervullen. Kleine samenkomsten in woonhuizen van katholieken werden geoorloofd, maar alle publieke kloosters en kerken werden geconfisqueerd door de overheid. De geconfisqueerde instellingen behoorden zo snel mogelijk een inventaris van hun goederen in te leveren. Ook eigendomsakten en andere documenten moesten worden ingenomen door de overheid. Als men niet mee wilde werken, mochten zij in gijzeling worden genomen. Dat was nodig, want in datzelfde jaar werden er in mei een aantal priesters van de Bavo opgesloten. In juni volgden een aantal meesteressen en begijnen hetzelfde lot.100

Een ander opvallend verzet kwam van een groep katholieke burgers uit Haarlem. Zij boven de Willem van Oranje in mei 1581 een ‘requeste’ aan, waarin zij kennisgaven van hun verlangen ‘de vrije oefeninge van hunne Roomsche Religie volgens de meermaels aengeroerde Satisfactie’.101 Het verzoek werd door achttien vooraanstaande Haarlemmers

ondertekend, waarvan elf behoorden tot de oud-magistraatleden die voor 1572 en in de periode van 1573-1576 deel uit maakten van het katholieke, koningsgezinde stadsbestuur. Volgens Joke Spaans reageerden de Staten zeer fel op dit verzoek omdat zij het beschouwden als ‘een ontoelaatbare pretentie van hun verslagen tegenpartij, dat zij zich opnieuw als groep mengden in zaken waarin alleen de Staten hadden te beslissen’.102 Het verzoek werd dan ook

96 Spaans, Haarlem na de Reformatie, 72. 97 Ibidem, 74.

98 Van Bueren, Tot lof van Haarlem, 72(161).

99 Spaans, Haarlem na de Reformatie, 71; Van Bueren, Tot lof van Haarlem, 49 en 93; Ampzing,

Beschryvinghe, 473.

100 Van Bueren, Tot lof van Haarlem, 49.

101 Ampzing, Beschryvinghe, 470-476; Verwer, Memoriaelbouck, 219-220. 102 Spaans, Haarlem na de Reformatie, 74.

(26)

afgekeurd en de katholieke religie verdween naar de privé-vertrekken van de Haarlemse gelovigen.

De polarisatie in Haarlem, die tot uiting kwam in het rekwest van de achttien vooraanstaande katholieke burgers, ontstond niet van het een op het andere moment. In de periode 1575-1581 boekten de Spaanse landvoogd Don Juan en zijn luitenant-generaal Alexander Farnese boekten grote successen in het zuiden van de Nederlanden en op 31 januari 1578 hadden zij het gehele zuidoosten van de Nederlanden in handen. De successen van het Spaanse leger zorgden ervoor dat de rebellen opnieuw, eventueel met geweld, hun positie in Oranjegezinde steden verzekerden. Zo werd onder dwang van lokale groepen rebellen de gereformeerde prediking ingevoerd in alle steden die met Oranje een Satisfactie hadden gesloten.103 Het is aannemelijk dat de rebellen in Haarlem mede om deze reden de

St. Bavo bestormden op de Sacramentsdag van 1578. Tevens is ook de felle reactie van de Staten op het rekwest van de katholieke burgers te verklaren aan de hand van de gebeurtenissen in het zuiden van de Nederlanden. Om hun macht te behouden, waren strenge katholieke sentimenten niet wenselijk. De kans op tegenstand of samenwerking met ‘de vijand’ werd daardoor immers groter.

(27)

III. ‘Met overstaen van de magistraet vercocht’

104

Zoals is beschreven kent Haarlem een turbulente geschiedenis. Regelingen omtrent katholieke goederen en bezittingen veranderden tot driemaal toe. Dat maakt dat de verbeurdverklaringen en confiscaties in de stad Haarlem enigszins lastig te traceren zijn. Door middel van een analyse van verschillende bronnen zal er in dit hoofdstuk een indicatie worden gegeven van de goederen die aan confiscatie onderworpen zijn. Ook andere verschijnselen die samenhangen met de confiscaties zullen in dit hoofdstuk worden besproken.

Als basis dienen het dagboek van Willem Verwer, het dagboek van Wouter Jacobsz., het archief van het stadsbestuur van Haarlem en de verschillende stadsplattegronden die in de zestiende en zeventiende eeuw gemaakt zijn. Daaruit blijkt waar de geconfisqueerde goederen in de stad lagen, welke goederen het stadsbestuur gebruikte voor een nieuw aanzien van de stad en welke goederen ongemoeid zijn gebleven.

De confiscaties tijdens de eerste jaren van de Opstand

In de zomer van 1572 behoorden de kloosters alle geestelijke goederen op het stadhuis te brengen, of een inventaris af te leveren om zo de goederen in bewaring te stellen van Oranje. In dezelfde dagen werden er ook verschillende kloosters, waaronder het Dominicanerklooster, geplunderd en ‘gedestrueert’.105 Verwer geeft weinig andere informatie betreffende deze

annotatie van het katholieke bezit in Haarlem, behalve dat soldaten van deze goederen op het stadhuis gedurende het beleg gebruik maken voor uitbetaling. Ook benoemt hij dat de eerste kerkdienst van de rebellen op 17 juli 1572 plaatsvond in de Bakernesserkerk.106 Tijdens het

beleg zijn de geestelijke goederen in de stad verwoest, soms door plunderingen en soms door beschadigingen door het Spaanse leger.107 Verdere informatie over het gebruik van deze

goederen blijft summier.

In de periode tussen 1573 en 1576 kwamen alle geconfisqueerde goederen terug in handen van de originele eigenaren. Zo trokken de kloosterlingen van het St. Jansklooster weer terug in hun klooster.108 Pas in 1577 werden er opnieuw regels ingevoerd die daadwerkelijke

confiscaties en verbeurdverklaringen tot gevolg hadden. Truus van Bueren beschrijft in haar onderzoek naar de confiscatie van kunst van het St. Jansklooster, dat Haarlem een lange aanloop heeft gehad naar de daadwerkelijke confiscaties van geestelijk goed in 1581. Zij stelt

104 Verwer, Memoriaelbouck, 207-208. 105 Ibidem, 11-12.

106 Ibidem, 8.

107 Ibidem, 23, 39, 57, 61, 64.

(28)

vervolgens de vraag: ‘Hoe waarschijnlijk is het, gezien de gebeurtenissen in Haarlem tussen 1566 en de confiscatie in 1581, dat de stad op grote schaal kunstwerken uit deze instellingen in handen kreeg?’109 Ook voor de confiscatie van geestelijke goederen is eenzelfde probleem

te stellen. De lange aanloop naar de gebeurtenissen, in welke tijd onder andere een Religievrede gold, bepaalde ook het verloop van de jaren waarin de nieuwe regels van de Staten zijn intrede deden.

Haarlem heeft in de geschiedenis van confiscaties en annotaties van geestelijke goederen om verschillende redenen een uitzonderingspositie. De stad met de meest vergelijkbare geschiedenis is Amsterdam. Ook Amsterdam was tot 1578 koningsgezind en lag geïsoleerd in een rebellengebied. De stad Amsterdam was binnen de stadsmuren een volgebouwde stad, maar toch moest zij meer en meer inwoners huisvesten. De grote ruimte die de negentien kloosters innamen was al vanaf het begin van de zestiende eeuw een doorn in het oog van het stadsbestuur.110 Toen Amsterdam overging naar Oranje en de rebellen,

kreeg het stadsbestuur ook toestemming voor confiscatie van de Amsterdamse geestelijke goederen. Een stad die voorheen bepaald werd door een ‘stille zijde’, de oostelijke oude zijde die voor het grootste deel bestond uit kloosters, veranderde van karakter doordat het stadsbestuur allerlei andere sociale instellingen huisveste in de geconfisqueerde kloosters.111

De jaren 1570 van Haarlem werden bepaald door het beleg, de legering van koningsgezinde soldaten, een zware brand en vervolgens een religievrede met tevens de legering van rebellensoldaten. Wouter Jacobsz. omschreef het treffend in zijn dagboek:

‘Hoe die van Haerlem haer voelden mach ygelick peynsen, die kennisse heeft in wat verdriet dese stadt tevoeren geweest is, soe doer haer beleg, als int houden van goosensoudaeten, als naemaels van den Spaengers, Waelen ende Duytschen, ende mede van soe gruwelicken brant, als sij nu onlangs geleden hadden’.112

Door deze jaren werd de gebouwde omgeving van Haarlem vanzelfsprekend beïnvloed. De jaren waarop de Haarlem als koningsgezinde stad in een geus-omsloten gebied lag veroorzaakten grote armoede in de stad. De noodzaak voor financiële tegemoetkoming was groot. Mede door deze lasten werd er in 1577 de Satisfactie met Oranje gesloten.113 Van de

zeventien kloosters in de stad raakten er gedurende deze jaren verschillenden in verval en

109 Van Bueren, Tot lof van Haarlem, 56.

110 Bas de Melker, ‘Burgers en devotie, 1340-1520’ in: Marijke Carasso-Kok, Geschiedenis van

Amsterdam. Een stad uit het niets. Tot 1578 (Amsterdam 2004) 251-311 aldaar 287.

111 Esther Gramsbergen, Kwartiermakers in Amsterdam. Stedelijke instellingen als aanjagers van de

ruimtelijke ontwikkeling 1580-1880 (Amsterdam 2014) 87.

112 Jacobsz., Dagboek, 625. 113 Verwer, Memoriaelbouck, 175.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

afwijking van artikel 5.3 van deze koopakte en artikel 7:17 lid 1 en 2 BW komt het geheel of ten dele ontbreken van een of meer eigenschappen van de onroerende zaak voor normaal

afwijking van artikel 5.3 van deze koopakte en artikel 7:17 lid 1 en 2 BW komt het geheel of ten dele ontbreken van een of meer eigenschappen van de onroerende zaak voor normaal

De extra kosten voor het project van deze voorstellen zijn zoveel mogelijk beperkt door de scope te beperken. Toch kost flexibiliteit

na oplevering van de gerealiseerde buitenruimte wordt deze door de gemeente in beheer en onderhoud genomen. het ontwerp van de openbare ruimte dient daarop gericht te zijn. het

Als erkenning met de toekomstige wet met zich mee brengt dat er meteen sprake is van gezamenlijk ouderlijk gezag, zou dat kunnen betekenen dat veel moeders geen toestemming meer

beveiligingsmaatregelen, maatregelen in het belang van de bescherming van de bodem, sanering en nazorg alsmede het waarde drukkend effect van eventuele verontreiniging komen

afwijking van artikel 5.3 van deze koopakte en artikel 7:17 lid 1 en 2 BW komt het geheel of ten dele ontbreken van een of meer eigenschappen van de onroerende zaak voor normaal

Het merendeel met betrekking tot recreatie(vaart) zoals overtredingen rond snelheid, de documenten (vaarbewijs, registratiebewijs), alcohol, diefstal van/uit vaartuigen,