• No results found

Het antiterrorismebeleid van Saoedi-Arabië en Egypte: Een zachte aanpak in de harde strijd tegen het terrorisme?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het antiterrorismebeleid van Saoedi-Arabië en Egypte: Een zachte aanpak in de harde strijd tegen het terrorisme?"

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het antiterrorismebeleid van Saoedi-Arabië en

Egypte: Een zachte aanpak in de harde strijd

tegen het terrorisme?

LEROY NIEKOOP

STUDENTNUMMER: 10626743 MASTER MIDDEN-OOSTENSTUDIES UNIVERSITEITVAN AMSTERDAM

SCRIPTIEBEGELEIDER: MW. MR. DR. M. VOORHOEVE TWEEDE BEOORDELAAR: DHR. DR. R.A.F.L. WOLTERING INLEVERDATUM: 3 MEI 2016

(2)

Abstract

During the 1990s, Egypt experienced a surge of political violence from militant Islamist groups. Between 2003 and 2006 Saudi Arabia was the scene of a terrorist campaign led by al-Qaeda. Consequently, the wave of deadly terrorist attacks, led Saudi Arabia and Egypt to develop a comprehensive counterterrorism strategy. Saudi Arabia and Egypt realized that terrorism could not be defeated by a ‘‘hard’’ approach consisting solely of traditional security measures. Thus, they initiated a ‘‘soft’’ approach to combat

ideological and intellectual justifications for violent extremism. The Saudi Arabian ‘‘soft’’ approach seeks to help misguided believers to return to the correct understandings of Islam. Likewise, the Egyptian ‘‘soft’’ counterterrorism approach builds upon the concept of ideological reorientation of terrorist groups. Arab countries have been praised in the international community for their ‘‘soft’’ counterterrorism efforts. In 2014 and 2015, however, Saudi Arabia and Egypt implemented new ‘‘harsh’’ anti-terrorism laws. Both anti-terrorism laws increase the authorities’ power to impose heavy sentences for crimes that fall within the scope of terrorism. The anti-terrorism laws include an overly broad and vague definition of terrorism, which has led to heavy criticism from human rights organizations. The regimes stated that they had to implement the new legislation in order to combat the recent security threats that came into being after the Arab Spring. In this thesis, I examine whether the praise-worthy reputation that Saudi Arabia and Egypt have with regard to the soft approach in the fight against terrorism is still jusitified after they implemented the strict antiterrorism law and continue to follow a repressive political agenda. Some researches might even justify that the new anti-terrorism laws have been implemented to combat the civil unrest after the Arab Spring. I argue that the however that the ‘‘hard’’ approach opens the way for abuse by the Saudi Arabian and Egyptian governments which enables both countries to pursue their own repressive political agenda.Moreover, I will demonstrate that the harsh laws are indicative for a political climate that makes the execution of a ‘‘soft’’ counterterrorism strategy highly selective or impossible. In Saudi Arabia the ‘‘soft’’ counterterrorism is selective in the sense that it is not applied to critics and dissidents since they are the only ones in the country that strive for political and social change. This behavior goes against the governmental structure of Saudi Arabia. In the context of Egypt the application of the ‘‘soft’’ counterterrorism approach seems impossibile to carry out due to internal changes in Egypt. This thesis hopes to shed a light on the problems that arise when a ‘‘hard’’

(3)

approach is misused by Saudi Arabian and Egyptian authorities and what consequences this may have for any (existing) counterterrorism strategies.

(4)

Inhoudsopgave

Abstract... 1

Inhoudsopgave... 3

Inleiding... 4

Hoofdstuk 1: Een overzicht van de terroristische activiteiten in Saoedi-Arabië en Egypte ... 10

§ 1.1: Terroristische activiteiten in Saoedi-Arabië...10

§ 1.2: Het Wahhabisme... 13

§ 1.3 De Islamitische Groep en de Islamitische Jihad in Egypte...15

§ 1.4: Terrorisme in Egypte in de jaren 90...18

Hoofdstuk 2: Het antiterrorismebeleid van Saoedi-Arabië en Egypte...20

§ 2.1 Saoedi-Arabië: het beleidskader... 20

§ 2.2: Preventie, rehabilitatie en nazorg in Saoedi-Arabië...22

§ 2.3: Preventie in Saoedi-Arabië... 23

§ 2.4: De actoren bij rehabilitatie in Saoedi-Arabië...25

§ 2.5: Rehabilitatie in Saoedi-Arabië... 27

§ 2.6: Nazorg in Saoedi-Arabië... 30

§ 2.7: De reactie van Egypte op de opstanden...31

§ 2.8: De rol van de Egtypische overheid bij de ideologische heroriëntatie van de Islamitische Groep en de Islamitische Jihad………38

Hoofdstuk 3: De antiterrorismewetgeving van Saoedi-Arabië en Egypte...43

§ 3.1: Antiterrorismewetgeving Saoedi-Arabië...43

§ 3.2: Antiterrorismewetgeving Egypte...49

Hoofdstuk 4: De verhouding tussen de zachte aanpak in de strijd tegen het terrorisme en de antiterrorismewetten... 57

§ 4.1: De hoedanigheid van de terrorist in Saoedi-Arabië en Egypte...57

§ 4.1.1: Retorische dehumanisering in Saoedi-Arabië………...58

§ 4.1.2: Retorische dehumanisering in Egypte………...60

§ 4.2: De antiterrorismewetgeving van Saoedi-Arabië en Egypte: ‘a sign of times?’...63

§ 4.3: De zachte aanpak van terrorisme in het repressieve politieke klimaat van Egypte ... 66

§ 4.4: De zachte aanpak van terrorisme in het repressieve politieke klimaat van Saoedi-Arabië... 70

Conclusie... 75

Literatuurlijst... 77

(5)

Inleiding

Rehabilitatieprogramma’s en antiterrorisme-initiatieven komen in steeds grotere aantallen voor en genieten populariteit over de hele wereld.1 In het debat over de vraag hoe terrorisme gestopt en voorkomen kan worden bestaan twee strategieën: enerzijds de harde aanpak (die gericht is op dwang) en anderzijds de zachte aanpak (die gericht is op het aanpakken van de hoofdoorzaken van het terrorisme door het voeren van

onderhandelingen en verzoening).2 Nicole Starcke, onderzoeker bij het Gulf Research Center betoogt dat uniek aan de Arabische rehabilitatie en hervormingsprogramma’s is

dat deze initatieven worden uitgevoerd ten behoeve van een zachte aanpak van terrorisme. Starcke stelt dat nadat er gesprekken waren gevoerd tussen de

veiligheidsdiensten en de islamisten het de veiligheidsdiensten duidelijk werd ‘that it

was better to put a carrot at the end of the stick if they wanted to successfully fight terrorism’. 3 De slechte behandeling van islamisten en harde ondervragingsmethoden hebben in het verleden namelijk tot een verdere radicalisering van de islamisten geleid, aldus Starcke. 4

Dat het gewelddadig extremisme een bedreiging blijft voor de globale veiligheid blijkt onder andere uit een poging van al-Qaeda om in 2009 een vliegtuig dat naar Detroit vloog op te blazen. Ook in 2015 en 2016 werd de dreiging van het gewelddadige extremisme duidelijk na de terroristische aanslagen in Parijs en Brussel. Daarnaast is veelvuldig in het nieuws hoe de Islamitische Staat (IS), een broedplaats en leerschool is voor extremisten. Antiterrorisme of: de strijd tegen het terrorisme, als manier om (de ontwikkeling van) terrorisme te voorkomen, blijft met het oog op voornoemde

ontwikkelingen voor landen een belangrijk beleidsonderdeel.5

1 C. Boucek, ‘Saudi Arabia’s “Soft” Counterterrorism Strategy: Prevention, Rehabilitation, and Aftercare’. In: Carnegie Papers, 2008, p. 3.

2 L. Blaydes & L. Rubin, ‘Ideological Reorientation and Counterterrorism: Confronting Militant Islam in Egypt’. In: Terrorism and Political Violence, 20:4, 2008, p. 463.

3 N. Stracke, ‘Arab Prisons: A Place for Dialogue and Reform’. In: Perspectives on Terrorism, Vol 1, No 4 (2007), p. 4.

4 N. Stracke, ‘Arab Prisons: A Place for Dialogue and Reform’. In: Perspectives on Terrorism, Vol 1, No 4 (2007), p. 4.

5 R. Meijer, e.a. Counter-Terrorism Strategies in Indonesia, Algeria and Saudi Arabia. The Hague: Netherlands Institute of International Relations ‘Clingendael’, 16 maart 2012, p. 3.

(6)

De grootmoefti van Egypte Shawqi Allam bracht op 23 april 2015 een bezoek aan de Universiteit van Utrecht. Allam sprak hier tijdens een symposium over de islam en de uitdagingen die het religieus extremisme met zich meebrengt. Allam betoogde dat het onderwerp van religieus extremisme steeds meer van belang wordt als gevolg van de wereldwijde stijging van het religieus extremisme. Het extremisme werd door Allam omschreven als een ‘ziek fenomeen’.6 Het extremisme duidt volgens hem op een gebrek in een persoon of op de omstandigheden waarin deze persoon zich bevindt. Allam is van mening dat een normaal persoon, natuurlijkerwijs, extremisme en fanatisme afkeurt. Elke vorm van extremisme, of dit nu religieus of intellectueel is, is volgens Allam onacceptabel.

Het werd zowel Egypte als Saoedi-Arabië duidelijk dat in de strijd tegen het terrorisme, het bestrijden van terrorisme door alleen veiligheidsmaatregelen zoals gevangenneming en ondervragingen niet voldoende was.7 Van de harde aanpak begonnen beide landen een zachte aanpak in te stellen in de strijd tegen terrorisme.8 Arabische landen zoals Egypte, Saoedi-Arabië, Marokko worden geprezen om hun zachte aanpak in de strijd tegen het terrorisme. Het schijnbare succes van antiterrorisme-initiatieven heeft de aandacht getrokken van andere landen zoals Canada, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk.9 Zo zijn verschillende Westerse

deradicaliseringsprogramma’s waaronder die van de Amerikaanse overheid beïnvloed door het Saoedische programma.10 Dit is opvallend te noemen indien men kijkt naar de verschillen tussen de strafrechtsystemen in de Westerse- en Arabische wereld. Vaak wordt in het Westen islamitisch strafrecht gezien als iets uit het verleden dat alleen nog wordt toegepast door traditionele islamitische landen.11 Er wordt dan bijvoorbeeld verwezen naar het feit dat in de Arabische wereld de doodstraf onverminderd wordt

6 S. Allam, Islam and the challenge of religious extremism. Utrecht University, 21 april 2015, p. 1. 7 L. Blaydes & L. Rubin, ‘Ideological Reorientation and Counterterrorism: Confronting Militant Islam in Egypt’. In: Terrorism and Political Violence, 20:4, 2008, p. 467.

8 C. Boucek, ‘Saudi Arabia’s “Soft” Counterterrorism Strategy: Prevention, Rehabilitation, and Aftercare’. In: Carnegie Papers, 2008, p. 1.

9 H. El-Said, ‘De-Radicalising Islamists: Programmes and their Impact in Muslim Majority States’. In: Developments in Radicalisation and Political Violence (ICSR), januari 2012, p. 5.

10 C. Boucek, ‘Saudi Arabia’s “Soft” Counterterrorism Strategy: Prevention, Rehabilitation, and Aftercare’. In: Carnegie Papers, 2008, p. 3.

11 R. Peters. Crime and Punishment in Islamic Law: Theory and Practice from the Sixteenth to the Twenty-first Century. Cambridge: Cambridge University Press 2005, p. 142.

(7)

uitgevoerd terwijl de trend om de doodstraf af te schaffen zich in de Westerse wereld doorzet. Ook wordt gesteld dat het islamitische strafrecht niet verenigbaar is met de fundamentele rechten waarover ieder mens beschikt. Na de invoering van de zachte aanpak zijn er echter recentelijk nieuwe antiterrorismewetten zo ontwikkeld die een brede definitie van terrorisme hanteren en harde straffen opleggen aan personen die zich schuldig maken aan terroristische activiteiten. Dit roept met name de vraag op of de reputatie van de zachte aanpak nog wel gerechtvaardigd is. De nieuwe

antiterrorismewetten zijn streng veroordeeld door verschillende mensenrechtorganisaties zoals Amnesty International.12

In deze scriptie zullen Saoedi-Arabië en Egypte centraal staan. Deze twee landen staan bekend vanwege hun zachte aanpak van terrorisme. De onderzoeksvraag luidt: Is het, gelet op de nieuwe strenge antiterrorismewetgeving en repressieve politieke klimaat van Saoedi-Arabië en Egypte, nog wel gerechtvaardigd om te spreken over een zachte aanpak in de strijd tegen het terrorisme van beide landen?

Allereerst is er voor Egypte gekozen omdat Egypte het thuisland is van twee belangrijkste extremistische bewegingen (de Islamitische Groep en Islamitische Jihad). Daarnaast is Egypte het eerste land dat na een toename aan terroristische aanvallen vanaf de jaren 90, een zachte aanpak instelde ter bestrijding van het gewelddadige extremisme. De Egyptische maatregelen markeren een van de eerste antiterrorisme initiatieven die genomen zijn en waardoor twee grote extremistische groeperingen hun ideologie hebben herzien.13 Bovendien is Egypte een van de belangrijkste

gesprekspartners van bijvoorbeeld de Verenigde Staten met betrekking tot het buitenlands beleid in het Midden-Oosten. Naast de antiterrorisme-initiatieven van Egypte zal in dit onderzoek het antiterrorismebeleid van Saoedi-Arabië centraal staan. In de nasleep van een reeks van terroristische aanvallen met dodelijke afloop in Saoedi-Arabië in 2003, besloot het Koninkrijk een grootschalige antiterrorismecampagne te lanceren. Hiermee hoopte Saoedi-Arabië de intellectuele en ideologische

12 Amnesty International, ‘Egypt: Draconian counterterrorism law latest tool to muzzle peaceful activists’. Amnesty International, 15 juli 2015.

<https://www.amnesty.org/en/latest/news/2015/07/egypt-draconian-counterterrorism-law/>.

13 L. Blaydes & L. Rubin, ‘Ideological Reorientation and Counterterrorism: Confronting Militant Islam in Egypt’. In: Terrorism and Political Violence, 20:4, 2008, p. 462.

(8)

rechtvaardingen voor het gewelddadige extremisme te bestrijden.14 Terwijl Egypte als eerste met een nieuwe aanpak voor het geweldaddige extremisme kwam, staat het deradicaliseringsprogramma van Saoedi-Arabië bekend als het meest professioneel, ontwikkeld en allesomvattend. Bovendien is Saoedi-Arabië door het oliegeld en als centrum van de soennitische islam een belangrijke regionale speler in het Midden-Oosten.

Om een beter inzicht te krijgen in de termen die samenhangen met terrorisme, is het belangrijk om eerst een aantal termen die herhaaldelijk in de scriptie voorkomen, te definiëren. Indien er in deze scriptie wordt gesproken over terrorisme dan wordt er gedoeld op de definitie die in 2008 door de Verenigde Naties is gegeven: Criminele

handelingen die zijn bedoeld of berekend om een staat van terreur te veroorzaken bij het publiek, een groep personen, of bepaalde personen voor politieke doeleinden… ongeacht de overwegingen van politieke, filosofische, ideologische, raciale, ethnische, religieuze of van andere aard die worden ingeroepen om de handeling te rechtvaardigen’. Een andere term

die in deze scriptie terugkomt is radicalisering. De gemene deler van radicalisering en van extremisme is dat het in beide gevallen gaat om een actie die wordt ingezet om de gevestigde orde of een hegemonisch discours aan te vechten. De uitkomsten van radicalisme en extremisme verschillen echter. Bij radicalisering bestaat het proces uit een strijd ter verandering van de orde of een discours.15 Het doel van radicalisme is echter niet om het geraamte dat uitvoering geeft aan de gevestigde orde of het discours te vernietigen of te vervangen maar te veranderen. Een derde veelvoorkomende term is extremisme. Extremisme gaat gepaard met de actieve aanname van een ideologie. Aan de ideologie wordt vervolgens uitvoering gegeven door het delegitimeren van het

staatsapparaat en de elite door middel van het gebruik van geweld. Het geweld dat wordt ingezet om dit doel te bereiken wordt doorgaans met opzet gebruikt.16

Gewelddadig extremisme wordt door staten gekarakteriseerd als afwijkend crimineel gedrag omdat het niet alleen de geweldsmonopolie van de staat, maar ook de staat zelf 14 C. Boucek, ‘Saudi Arabia’s “Soft” Counterterrorism Strategy: Prevention, Rehabilitation, and Aftercare’. In: Carnegie Papers, 2008, p. 1.

15 G. Joffé, ‘Introduction: Radicalisation and the Arab Spring’. In: Islamist Radicalisation in Europe and the Middle East: Reassessing the causes of terrorism. George Joffé ed. New York: I.B. Tauris 2013, p. 2.

16 G. Joffé, ‘Introduction: Radicalisation and the Arab Spring’. In: Islamist Radicalisation in Europe and the Middle East: Reassessing the causes of terrorism. George Joffé ed. New York: I.B. Tauris 2013, p. 3.

(9)

aantast. Volgens Allam refereert extremisme naar het dwangmatig opleggen van de eigen mening en overtuiging aan anderen, het terroriseren van de bevolking en het

veroorzaken van chaos in (stabiele) samenlevingen.17 Het voornaamste verschil is dat voor de radicale persoon de staat kan worden uitgedaagd om het hegemonistische discours aan te passen, terwijl voor de extremist, de staat inherent onrechtmatig is en daarom moet worden vervangen.18 In tegenstelling tot radicaliseren, kan een

islamitische groepering zich ook deradicaliseren. Deradicalisering staat voor een proces van verandering binnen islamitische groeperingen. In het geval van deradicalisering herziet een radicale groepering zijn ideologie en delegitimeert de groepering het gebruik van geweld om politieke doelen te bereiken.19 Tegelijkertijd beweegt de groepering zich richting de acceptatie van graduele sociale, economische en politieke veranderingen. Naast de heroriëntatie die van ideologische aard is, kan deradicalisering ook betrekking hebben op de gedragingen van een groepering. In dit geval staat de deradicalisering gelijk aan het opgeven van het gebruik van geweld om politieke doelen te bereiken zonder het gelijktijdige proces van ideologische delegitimatisering van geweld. De derde vorm van deradicalisering betreft de bekendmaking van ideologische of gedragelijke deradicalisering door het leiderschap van een militante groep.20 In dit geval is sprake van een organisatorische deradicalisering waarbij de gewapende eenheden van de

organisatie ontmandeld worden. Om een antwoord

op de onderzoeksvraag te formuleren is er onderzoek verricht aan de hand van een combinatie van secundaire literatuur, bestaande uit academische literatuur, media artikelen en vertalingen van wetgeving, en een interview met een specialist op het gebied van anti-terrorismemaatregelen om het huidige antiterrorismebeleid van Egypte en Saoedi-Arabië in beeld te brengen. In hoofdstuk 1 worden de terroristische

activiteiten en de partijen die zich schuldig maakten aan de terroristische activiteiten in Egypte en Saoedi-Arabië besproken. Vervolgens wordt er in hoofdstuk 2 aandacht besteed aan het antiterrorismebeleid van beide landen die gestoeld is op een zachte aanpak. Ten eerste wordt er aandacht aan de antiterrorismestrategie van preventie, 17 S. Allam, Islam and the challenge of religious extremism. Utrecht University, 21 april 2015, p. 1. 18 S. Allam, Islam and the challenge of religious extremism. Utrecht University, 21 april 2015, p. 3. 19 O. Ashour, ‘Votes and Violence: Islamists and The Processes of Transformation’. In:

Developments in Radicalisation and Political Violence (ICSR), november 2009, p. 5. 20 O. Ashour, ‘Votes and Violence: Islamists and The Processes of Transformation’. In: Developments in Radicalisation and Political Violence (ICSR), november 2009, p. 5.

(10)

rehabilitatie en nazorg in Saoedi-Arabië besteed en ten tweede komt de ideologische heroriëntatie van de Islamitische Groep en de Islamitische Jihad in Egypte aan bod. Alvorens kritiek te kunnen uiten door het zachte beleid af te zetten tegen de

antiterrorismewetgeving dient er eerst meer inzicht te worden verkregen in de

antiterrorismewetgeving en de totstandkomingsgeschiedenis van deze wetten. Daarom biedt hoofdstuk 3 een uiteenzetting van de nieuwe antiterrorismewetgeving van Saoedi-Arabië en Egypte. In hoofdstuk 4 zal het zachte beleid van Saoedi-Saoedi-Arabië en Egypte worden vergeleken met de nieuwe anti-terrorisme wetgeving van beide landen aan de hand van het concept van retorische dehumanisering. Door het onderzoeken en

evalueren van het harde beleid van Saoedi-Arabië en Egypte, dat de implementatie van de antiterrorismewetten in een repressiever politiek klimaat ten uitvoering wordt gebracht, zal in de conclusie de onderzoeksvraag worden beantwoord.

(11)

Hoofdstuk 1: Een overzicht van de terroristische activiteiten

in Saoedi-Arabië en Egypte

§ 1.1: Terroristische activiteiten in Saoedi-Arabië

Thomas Hegghammer, auteur van het boek Jihad in Saudi Arabia stelt dat in 2003 na decennia van rust Saoedi-Arabië het land werd waar een langdurige terroristische campagne geleid door al-Qaeda veel slachtoffers maakte.21 Ondanks dat er een aantal aanslagen is gepleegd in het Koninkrijk voorafgaand aan het jaar 2000 wordt dit als een relatief rustige periode omschreven wat betreft terroristiche activiteiten in het

Koninkrijk. De terroristische aanslagen die in Saoedi-Arabië werden gepleegd tot het jaar 2003, konden volgens de jurist Joshua Teitelbaum (Universiteit van Georgetown) niet worden gezien als aanslagen die in verband stonden met andere aanslagen; het betrof steeds losse incidenten. 22 De bezetting van de Al-Masjid al-Haram in 1979 waarbij honderen mensen het leven verloren en de aanval op het hoofdkantoor van de Nationale Garde in 1995 waarbij zeven mensen om het leven kwamen, zijn bekende indicenten die plaatsvonden voor het jaar 2000. 23

Nadat bekend werd dat vijftien van de in totaal negentien kapers die betrokken waren bij de aanslagen op 11 september 2001 in Amerika, burgers uit Saoedi-Arabië waren, werd het Koninkrijk Saoedi-Arabië onder internationale druk gezet om terrorisme te bestrijden. Over de leiders, de religie, de gebruiken en het

onderwijssysteem werd op internationaal niveau op een vijandige manier gesproken. Saoedi-Arabië werd in de internationale media neergezet als een achterlijk land dat een broedplaats voor terrorisme is. De International Crisis Group schrijft dat Saoedi-Arabië wordt afgeschilderd als een achterlijk land dat aan ene kant goede vriendschappelijke relaties met de Verenigde Staten probeert te onderhouden, terwijl het aan de andere kant zijn kinderen leert om het Westen te haten en tegelijkertijd financiële steun geeft aan extremisten die Amerikanen aanvallen. 24

21 T. Hegghammer, ‘The Riyadh Compound Bombings: Ten Years, and Ten Lessons, Later’. Asharq Al-Awsat, 13 mei 2013. <http://english.aawsat.com/2013/05/article55301428/the-riyadh-compound-bombings-ten-years-and-ten-lessons-later>.

22 J. Teitelbaum, ‘Terrorist challenges to Saudi Arabian internal security’. In: Middle East Review of International Affairs, Vol. 9, No. 3 (september 2005), p. 1.

23 International Crisis Group, ‘Can Saudi Arabia Reform Itself?’. In: Middle East Report, No. 28, 14 juli, 2004, p. 8.

24 International Crisis Group, ‘Can Saudi Arabia Reform Itself?’. In: Middle East Report, No. 28, 14 juli, 2004, p. 8.

(12)

Ondanks de internationale verontwaardiging die volgde na de aanslagen van 11 september 2001, weigerden veel Saoediërs om de groeiende reputatie van Saoedi-Arabië

als broedplaats van terrorisme te erkennen.25 Tot

die tijd stonden de leden van het Koningshuis in contact met terugkerende al-Qaeda strijders uit Afghanistan via personen met een grote religieuze autoriteit. De

teruggekeerde strijders kregen functies binnen de overheid aangeboden en de organisaties die bestonden ter financiële ondersteuning van al-Qaeda en de Taliban bleven bestaan.26 Er ontstond een informele lobby voor hervorming bestaande uit liberalen, nationalisten, progressieve islamisten en sjiieten die voor verandering

begonnen te pleiten. De lobby ontwikkelde een visie die vrij van geweld was en daarmee een uitdrukking moest zijn van de rol van het Koningshuis als verenigende kracht en regerende kracht binnen het Koninkrijk.27 De regering van Saoedi-Arabië heeft als reactie op de lobby erkend dat er ruimte moet zijn voor politieke, educatieve en sociale hervormingen. De staat heeft op een ambigue wijze gereageerd door enerzijds

hervormingen door te voeren door middel van het moderniseren van lesmateriaal en door te wijzen op het belang van onderwijs voor een goede toekomst van de bevolking, terwijl het regime ook hervormers arresteert en de regering de ruimte voor het publieke debat verkleind door bijvoorbeeld een algeheel demonstratieverbod uit te vaardigen.

Vanaf 2003 is er een toename van terroristische activiteiten in Saoedi-Arabië waar te nemen. Het betreft niet langer losse incidenten zoals de aanslagen voorafgaand aan het jaar 2000, maar om een serie van aanslagen die onderdeel waren van een

terroristische campagne geleid door al-Qaeda. De aanslagen op een Westerse compound in Riyad op 12, 29 en 30 mei 2003, waarbij 35 mensen om het leven kwamen, waren het begin van een reeks van aanslagen tegen buitenlanders en individuen met een positie binnen de overheid. Gedurende het hele jaar vonden er incidenten plaats waarbij

veiligheidstroepen betrokken waren bij schietpartijen of rellen met gewapende mannen die werden verdacht betrokken te zijn bij een terroristische organisatie. Op 8 november 2003 kwamen opnieuw 17 mensen om het leven, voornamelijk expats, bij een aanslag op 25 A. Gendron, ‘Confronting Terrorism in Saudi Arabia’. In: International Journal of Intelligence and Counterintelligence, 17 juni 2010, p. 488.

26 A. Gendron, ‘Confronting Terrorism in Saudi Arabia’. In: International Journal of Intelligence and Counterintelligence, 17 juni 2010, p. 490.

27 International Crisis Group, ‘Can Saudi Arabia Reform Itself?’. In: Middle East Report, No. 28, 14 juli, 2004, p. 1.

(13)

een compound in Riyad. Amnesty International stelt dat het Koninkrijk ook in de jaren 2004 en 2005 te maken hadden met een soortgelijk patroon van sporadische aanvallen en rellen tussen veiligheidsdiensten en gewapende strijders die vooral als doel hadden om westerlingen en Saoedische veiligheidsfaciliteiten aan te vallen.28 Op 21 april 2004 werd er een aanslag gepleegd op een gebouw van het Ministerie van Binnenlandse zaken in Riyad. Vervolgens werden er op 1 mei 2004, zes buitenlandse werknemers in de havenstad Yanbu vermoord. Een aantal weken later werden 22 personen om het leven gebracht in een oase compound in de stad Al Khobar, bijna alle slachtoffers waren van niet-Saoedische komaf. Zowel op 8 als op 12 juni 2004 werden er twee Amerikaanse burgers doodgeschoten. De Amerikaan, Paul Johnson, werd op 15 juni 2004 gegijzeld door al-Qaeda strijders waarna hij, drie dagen later, werd onthoofd. Gedurende deze periode maakte de overheid ook bekend dat er herhaaldelijk conflicten waren tussen veiligheidstroepen en activisten, waarbij vaak werd gerapporteerd dat de activisten om het leven waren gekomen. Er werden echter weinig details bekend gemaakt over de conflicten tussen de veiligheidstroepen of onder welke omstandigheden deze activisten om het leven waren gekomen. Volgens Amnesty International was het Amnesty in geen enkel geval bekend dat de Saoedische autoriteiten ofhankelijke onderzoeken hadden ingeschakeld om meer informatie te verkrijgen over de rellen en de precieze

omstandigheden waarin de strijders zijn gedood door de veiligheidsdiensten.29 De gerichte terroristische aanslagen op buitenlanders, in de jaren 2003 en 2004, passen volgens de International Crisis Group in de escalerende trend van een anti-Westers én anti-regime geweld in Saoedi-Arabië.30 Deze periode markeert voor het eerst in Saoedi-Arabië een interessante combinatie van geweld dat zowel tegen het Westen als tegen het Koninkrijk gericht was. Volgens Amnesty International kwamen soortgelijke

terroristische aanvallen in mindere mate voor na het jaar 2004.31

Het sinds 2003 en 2004 groeiende aantal terroristische activiteiten in Saoedi-Arabië heeft geleid tot een vergroot 28 Amnesty International, ‘Saudi Arabia: Assaulting Human Rights in the Name of Counter-Terrorism’, 22 juli 2009, p. 8.

29 Amnesty International, ‘Saudi Arabia: Assaulting Human Rights in the Name of Counter-Terrorism’, 22 juli 2009, p. 8.

30 International Crisis Group, ‘Can Saudi Arabia Reform Itself?’. In: Middle East Report, No. 28, 14 juli, 2004, p. 1.

31 Amnesty International, ‘Saudi Arabia: Assaulting Human Rights in the Name of Counter-Terrorism’, 22 juli 2009, p. 8.

(14)

gevoel van angst en kwetsbaarheid binnen het Koninkrijk. Tijdens een

antiterrorismeconferentie in Saoedi-Arabië, maakte de voormalige minister van

Buitenlandse Zaken Nayef bin Abdoel Aziz al-Saoed bekend dat er in de afgelopen twee jaar, in totaal 221 mensen zijn omgekomen bij terroristische aanslagen, waarvan 92 verdachte extremisten.32 Er is weinig bekend over de identiteit en drijfveren van de verschillende extremisten die de aanslagen hebben uitgevoerd. Het feit dat de aanslagen vooral staatsinstellingen en mensen van westerse herkomst tot doelwit hadden duidt op een afkeurende houding ten opzichte van het binnenlandse en buitenlandse beleid van de overheid van Saoedi-Arabië. De Saoedische autoriteiten gaven weinig informatie vrij over de personen die achter de aanslagen zaten. Hierdoor werd de indruk gewekt dat het om extremisten ging. Van een aantal activisten werd bekend dat zij banden hadden met al-Qaeda, of dat zij in ieder geval de algemene ideologie van al-Qaeda deelden. Op het feit na dat de Saoedische autoriteiten de extremisten neerzette als ongelovigen en hiermee de vermeende band van de extremisten met al-Qaeda benadrukte hadden de Saoedische autoriteiten volgens Amnesty International verder weinig te zeggen over de

terroristische aanslagen.33 §1.2: Het Wahhabisme

Evaluaties van het huidige antiterrorismebeleid34 maken regelmatig de fout door te stellen dat de reden waarom het antiterrorismebeleid faalt, veroorzaakt wordt door de religieuze achtergrond van het beleid, dat als radicaal wordt gezien. Hierdoor wordt een direct verband gelegd tussen terrorisme en Wahhabisme waardoor het Wahhabisme als een vorm van de islam wordt geassocieerd met geweld en extremisme. In hoeverre de associatie tussen extremisme en het Wahhabisme terecht is blijft onderwerp van discussie. In het Clingendaelrapport ‘CounterTerrorism Strategies in Indonesia, Algeria

and Saudi Arabia’ stelt Roel Meijer: ‘Equating Wahhabism with radicalism and terrorism is more complicated than many Wahabbi basher would like us to believe’.35

32 J. Teitelbaum, ‘Terrorist challenges to Saudi Arabian internal security’. In: Middle East Review of International Affairs, Vol. 9, No. 3 (september 2005), p. 1.

33 Amnesty International, ‘Saudi Arabia: Assaulting Human Rights in the Name of Counter-Terrorism’, 22 juli 2009, p. 9.

34 Zie bijvoorbeeld het artikel van A. Gendron, ‘Confronting Terrorism in Saudi Arabia’, International Journal of Intelligence and Counter-Intelligence, 17 juni 2010, p. 487-508.

35 R. Meijer, e.a. Counter-Terrorism Strategies in Indonesia, Algeria and Saudi Arabia. The Hague: Netherlands Institute of International Relations ‘Clingendael’, 16 maart 2012, p. 118.

(15)

Roel Meijer beschrijft het Wahhabisme als een strikte vorm van islam die werd gepropageerd door de oprichter Mohammed Abd al-Wahhab (1703-1792).36 De belangrijkste kenmerken van de leer van al-Wahhab zijn het strikte monotheïstisme (tawhid) en daarnaast wil het Wahhabisme de islam zuiveren door elke zogenaamde illegale innovatie af te wijzen. Daarnaast wijst het Wahhabisme alle contacten met niet-moslims af. Het vereren van bomen, heiligen en anderen objecten is gelijk aan ongeloof.37 Wahhabisten zijn van mening dat tegen de ongelovigen (waaronder sjiieten en de ahl

al-kitab) jihad mag worden gevoerd en dat jihadisten op de dag des oordeels in het paradijs

terecht komen.38 Loyaliteit, erkenning van het leiderschap en het gehoorzamen aan de leiders nemen een centrale rol in het antiterrorismebeleid van het Koninkrijk en vinden ook hun neerslag in het Wahhabistische gedachtegoed. Vandaag de dag wordt het Wahhabisme met meerdere islamitische stromingen geassocieerd. Het Wahhabisme verwijst tegenwoordig ook naar het jihadisme, salafisme of de letterlijke interpretatie van de Koran en de soenna. Het Wahhabisme wordt daarnaast ook in verband gebracht met de ideologie van takfir. Binnen deze ideologie wordt een ieder die het niet eens is met de leer van het Wahhabisme als ongelovige bestempeld. Het ongeloof dient te worden bestreden door het voeren van jihad. Roel Meijer stelt in het zojuist genoemde Clingendael rapport op dat sommige Saoediërs het als een belediging zien als je hen Wahabist noemt en daarnaast de term Wahahbisme als misleidend term zien. Volgens Meijer maken veel evaluaties van het huidige anti-terrorismebeleid de fout dat ze iedere mislukking van het beleid toeschrijven aan de religieuze achtergrond van het beleid dat als inherent radicaal wordt gezien39. Ook buiten Saoedi-Arabië staat de term van Wahhabisme in een negatief daglicht. Zo heeft het Europees Parlement het

Wahhabisme in juli 2013 benoemd tot de grootste bron van het wereldwijde terrorisme.40

36 R. Meijer, e.a. Counter-Terrorism Strategies in Indonesia, Algeria and Saudi Arabia. The Hague: Netherlands Institute of International Relations ‘Clingendael’, 16 maart 2012, p. 123.

37 M. Al-Rasheed. A History of Saudi Arabia. Cambridge: Cambridge University Press 2002, p. 17. 38 M. Al-Rasheed. A History of Saudi Arabia. Cambridge: Cambridge University Press 2002, p. 17. 39 R. Meijer, e.a. Counter-Terrorism Strategies in Indonesia, Algeria and Saudi Arabia. The Hague: Netherlands Institute of International Relations ‘Clingendael’, 16 maart 2012, p. 121.

40 European Parliament, ‘The involvement of Salafism/Wahhabism in the support and supply of arms to rebel groups around the world’, juli 2013, p. 29.

(16)

§ 1.3 De Islamitische Groep en de Islamitische Jihad in Egypte

De Islamitische Groep (Al-Gama’at al-Islamiya, hierna: IG) en de Islamitische Jihad (Gama’at Al-Jihad, hierna: IJ) stonden in de jaren tachtig en negentig van de twintigste eeuw bekend als de meest prominente militante groepen in Egypte. De toenmalige president van Egypte Sadat begon in 1970 leden van de Moslimbroederschap die na de nederlaag van de Zesdaagse Oorlog in grote aantallen waren verbannen of gevangen genomen vrij te laten. Sadat gaf de Moslimsbroederschap toestemming om op de universiteitscampussen tegenwicht te bieden aan de Nasseristen met een linkse signatuur. Dit besluit van Sadat viel samen met een groeiende interesse voor religie en het begin van een religieus georiënteerd activisme onder Egyptische studenten.41Door religieuze studenten werd de Religieuze Groep (al-Jama’a al-Diniya), waar de

Islamitische Groep een uitvloeisel van is, in 1970 aan de Egyptische Assioet Universiteit opgericht. De Religieuze Groep organiseerde religieuze en politieke activiteiten op de Aysut universiteit.

De Religieuze Groep beheerde in 1976 bijna alle studentenverenigingen in de Egyptische universiteiten. Deze studentengroepen hadden als doel om de islamitische bewustwording te vergroten en daarnaast om sociale en politieke activiteiten die religieus van aard waren aan te moedigen.42 Ondanks de adviesraad en leider die elke vereniging had, was de Religieuze Groep een gedecentraliseerde groep bestaande uit verschillende ideologieën. Na de verkiezing van emir Nagih Ibrahim in 1978 werden de verschillende studentenverenigingen van de Religieuze Groep gecentraliseerd in de IG. Door de verkiezing van Ibrahim kwam de IG op als een islamistische organisatie met een centraal leiderschap, een duidelijke ideologie en één specifieke thuisbasis in Boven-Egypte.43

De boodschap van de IG was gebaseerd op de denkbeelden van de islamitische herleving, zoals die zijn overgedragen door de Moslimbroederschap en de denkwijzen van Said Qutb.44 Omdat de Moslimbroederschap in toenemende mate banger werd om 41 O. Ashour, ‘An inquiry into the causes of de-radicalization of armed Islamist movements: The case of the Egyptian Islamic Group’. In: The Middle East Journal, 61 (2007), p. 605.

42 O. Ashour, ‘An inquiry into the causes of de-radicalization of armed Islamist movements: The case of the Egyptian Islamic Group’. In: The Middle East Journal, 61 (2007), p. 605.

43 O. Ashour, ‘An inquiry into the causes of de-radicalization of armed Islamist movements: The case of the Egyptian Islamic Group’. In: The Middle East Journal, 61 (2007), p. 605.

44 E. Choukri Fishere, ‘Egypt: Mainstreaming Radicalism’. In: Islamist Radicalisation in Europe and the Middle East: Reassessing the causes of terrorism. George Joffé ed. New York: I.B. Tauris 2013, p. 139.

(17)

zijn positie als belangrijkste beweging te verliezen, overtuigde de Moslimsbroederschap de leiders van IG om hun rangen samen te voegen. Terwijl bepaalde leiders van de IG zich bij de Moslimbroederschap voegden, begonnen vele anderen in Boven-Egypte hun eigen visie op de islamitische herleving te ontwikkelen.45 Deze visie bestond uit een combinatie van salafistische denkbeelden en de geschriften van Said Qutb. In deze visie kunnen drie centrale punten worden onderscheiden. Allereerst werd betoogd dat alle huidige Arabische en moslimregimes afvallig waren omdat deze regimes niet regeerden volgens de sharia. Daarnaast werden moslims die de islamitische regels schonden, ook indien dit het gevolg was van onwetenheid, als afvalligen afgeschilderd. Ten derde kon de islamitische opleving worden bereikt door een spirituele scheiding van de leden van IG en de afvallige samenlevingen. 46 Egyptenaren moesten volgens de IG op het juiste pad van de islam worden gebracht. Om een Egyptenaar op het juiste pad van de islam te leiden, bekeken de leden van IG wie er goed reageerden op de roep naar de juiste islam en wie er overgingen tot afvalligheid. De ‘afvallige’ Egyptenaren werden voor de IG een doelwit van geweld.47 Ezzedine Choukri Fishere, een Egyptische schrijver, geleerde en politiek analyist stelt: ‘Reflecting this dual role of its members – advocates and judges –

al-Gama’at quickly started to use violence in addition to its work of advocacy’.48

Naast de IG stond ook de IJ in de jaren tachtig en negentig van de twintigste eeuw bekend als de meest prominente militante groep in Egypte.De IJ kwam in 1979 in Egypte op als de meest radicale vertakking van de Moslimbroederschap en stond eerst bekend als Tanzim Al-Jihad.49 De IJ begon als een kleine groep in Caïro onder de leiding van jihad-ideoloog Muhammad ‘Abd al-Salam Farraj. Van 1979 tot het midden van 1981 nam de IJ leiders van andere groeperingen in zich op om onder andere de militaire expertise van

45 E. Choukri Fishere, ‘Egypt: Mainstreaming Radicalism’. In: Islamist Radicalisation in Europe and the Middle East: Reassessing the causes of terrorism. George Joffé ed. New York: I.B. Tauris 2013, p. 139.

46 R. Gunaratna & B.A. Mohamed, ‘De-Radicalization Initiatives in Egypt: A Preliminary Insight’. In: Studies in Conflict & Terrorism, 32:4, 28 March 2009, p. 279.

47 R. Gunaratna & B.A. Mohamed, ‘De-Radicalization Initiatives in Egypt: A Preliminary Insight’. In: Studies in Conflict & Terrorism, 32:4, 28 March 2009, p. 279.

48 E. Choukri Fishere, ‘Egypt: Mainstreaming Radicalism’. In: Islamist Radicalisation in Europe and the Middle East: Reassessing the causes of terrorism. George Joffé ed. New York: I.B. Tauris 2013, p. 140.

49 E. Choukri Fishere, ‘Egypt: Mainstreaming Radicalism’. In: Islamist Radicalisation in Europe and the Middle East: Reassessing the causes of terrorism. George Joffé ed. New York: I.B. Tauris 2013, p. 140.

(18)

de IJ uit te breiden.50 Na de ontwikkeling van een ideologisch concept, het binnenhalen van militaire expertise in de IJ en de vorming van een adviesraad binnen de IJ, had de IJ een volwaardige organisatie en besluitvormingsstructuur in 1980. Evenals de IG, was het voornaamste doel van de IJ om de Egyptische regering omver te werpen en te vervangen door een islamitische staat.51 Later heeft de IJ de doelstelling van de organisatie verbreed naar het beramen van aanvallen op de Verenigde Staten en Israëlische belangen in Egypte en daarbuiten.52 Indien we de IJ vergelijken met IG dan zien we dat de twee organisaties wat betreft hun visie over de opleving van islam op twee manieren van elkaar verschillen. Terwijl de IG zowel een militante als een sociale voorzieningen afdeling had, werkte de IJ vooral clandestien. 53 Dit verschil had ook gevolgen voor de wijze waarop de organisaties een islamitische staat wilden oprichten. De kleinere IG had als direct doel om het Egyptische regime omver te werpen terwijl de IJ minder aandacht besteedde aan de invloed van de organisatie in de maatschappij. De IG had een sterke aanwezigheid op universiteiten in Boven-Egypte. De IJ heeft zijn wortels in

universiteitsgroepen die opereerden in Caïro en omgeving.54 De IJ en de IG deelden de opvatting dat de toenmalige Arabische en moslimregimes afvallig waren. De IJ

beschouwde in tegenstelling tot de IG individuen echter niet als afvalligen. Dit standpunt baseert de IJ op de omstandigheid dat de onwetenheid van een moslim hem of haar vrijspreekt van het schenden van de islamitische regels.55 Dit is interessant in het kader van terrorisme aangezien we vandaag de dag zien dat terroristen personen die niet leven of handelen volgens de ideologie van een extremistische groepering juist afgeschilderen als afvalligen waartegen jihad mag worden gevoerd. Ook worden personen die worden vervolgd onder de nieuwe antiterrorismeweten neergezet als terroristen die niet de juiste vorm van de islam aanhangen. Daarnaast verschilden de IG en de IJ ook op het 50 R. Gunaratna & B.A. Mohamed, ‘De-Radicalization Initiatives in Egypt: A Preliminary Insight’. In: Studies in Conflict & Terrorism, 32:4, 28 March 2009, p. 281.

51 R. Gunaratna & B.A. Mohamed, ‘De-Radicalization Initiatives in Egypt: A Preliminary Insight’. In: Studies in Conflict & Terrorism, 32:4, 28 March 2009, p. 281.

52 R. Gunaratna & B.A. Mohamed, ‘De-Radicalization Initiatives in Egypt: A Preliminary Insight’. In: Studies in Conflict & Terrorism, 32:4, 28 March 2009, p. 281.

53 L. Blaydes & R. Lawrence, ‘Ideological Reorientation and Counterterrorism: Confronting Militant Islam in Egypt’. In: Terrorism and Political Violence, 20:4, 2008, p. 464.

54 L. Blaydes & R. Lawrence, ‘Ideological Reorientation and Counterterrorism: Confronting Militant Islam in Egypt’. In: Terrorism and Political Violence, 20:4, 2008, p. 464.

55 E. Choukri Fishere, ‘Egypt: Mainstreaming Radicalism’. In: Islamist Radicalisation in Europe and the Middle East: Reassessing the causes of terrorism. George Joffé ed. New York: I.B. Tauris 2013, p. 140.

(19)

gebied van tactiek. De leiders van de IG wilden graag publiekelijk zichtbaar zijn in moskeeën, universiteiten en op de straat. Daarentegen was de IJ juist een van nature geheime organisatie die de nadruk legde op geheime actievoering.56

§ 1.4: Terrorisme in Egypte in de jaren 90

Op 6 oktober 1981 werd de toenmalige president Sadat door leden van de IJ

doodgeschoten tijdens een militaire parade. Na deze aanslag werden meer dan 300 islamisten vervolgd en berecht. De vijf moslimsextremisten die de aanslag op Sadat hadden gepleegd werden door een executiepeleton ter dood gebracht in april 1982.57 Na de aanslag op Sadat had het regime met de IG afgesproken dat de groepering haar religieuze activiteiten zou beperken tot Boven-Egypte. Tegen het einde van de jaren tachtig begon de IG zich echter uit te breiden naar de arme voorsteden en universiteiten van Caïro.58 De overheid reageerde op de nieuwe zet van de IG door in de zomer van 1987 een grootschalige actie op touw te zetten met als doel om islamisten en leden van de Moslimbroederschap te arresteren. In totaal werden er drieduizend mensen

gevangen genomen.59

Volgens Lisa Blaydes (Stanford University) en Lawrence Rubin (Georgia Tech University) ging tegen het einde van de jaren tachtig het gerucht de ronde dat leden van de IG in gesprek waren met het regime om het geweld te stoppen. Alhoewel er geen overeenkomst tussen de IG en het regime tot stand kwam, bleven de twee partijen met elkaar in onderhandeling.60 Wat volgde was een kat-en-muisspel met politiek geweld en moorden. Zo werd op 2 augustus 1990 Muhyi al-Din, de woordvoerder van de IG, gedood door overheidsagenten. Omar Ashour (Universiteit van Exeter) stelt dat de moord op Muhyi al-Din voor de IG de overgang markeerde van het zijn van een gedeeltelijk militaire organisatie naar een totale militarisatie van de organisatie.61 In oktober van 56 O. Ashour, ‘An inquiry into the causes of de-radicalization of armed Islamist movements: The case of the Egyptian Islamic Group’. In: The Middle East Journal, 61 (2007), p. 608.

57 L. Blaydes & R. Lawrence, ‘Ideological Reorientation and Counterterrorism: Confronting Militant Islam in Egypt’. In: Terrorism and Political Violence, 20:4, 2008, p. 465.

58 O. Ashour, ‘An inquiry into the causes of de-radicalization of armed Islamist movements: The case of the Egyptian Islamic Group’. In: The Middle East Journal, 61 (2007), p. 6108.

59 L. Blaydes & R. Lawrence, ‘Ideological Reorientation and Counterterrorism: Confronting Militant Islam in Egypt’. In: Terrorism and Political Violence, 20:4, 2008, p. 466.

60 L. Blaydes & R. Lawrence, ‘Ideological Reorientation and Counterterrorism: Confronting Militant Islam in Egypt’. In: Terrorism and Political Violence, 20:4, 2008, p. 466.

61 O. Ashour, ‘An inquiry into the causes of de-radicalization of armed Islamist movements: The case of the Egyptian Islamic Group’. In: The Middle East Journal, 61 (2007), p. 611.

(20)

datzelfde jaar eiste de IG de verantwoordelijkheid op voor de moord op een voormalig parlementslid. De moord op Muhyi al-Din leidde tot een opstand van de IG tegen de Egyptische overheid van 1992 tot 1997. In deze periode bereikte het politieke geweld een hoogtepunt en vonden de meeste aanslagen op buitenlandse toeristen,

overheidspersoneel en seculiere intellectuelen plaats.62 In deze periode zijn in totaal 471 leden van de IG gedood, 401 personen van de veiligheidsdiensten en 306 Egyptische burgers en 97 toeristen.63 De door de IG geleide opstand heeft geleid tot meer dan duizend burgerdoden. De meest bekende aanslagen waren de moord op seculiere schrijver Farag Foda in 1992, de mislukte moordaanslag op schrijver Naguib Mahfouz in 1993, de aanslag op het Egyptisch museum in Caïro waarbij negen Duitse toeristen en hun Egyptische busschauffeur omkwamen op 18 september 1997 en de aanslag op luxor waarbij 62 mensen om het leven kwamen. Ondanks dat de IG verantwoordelijk was voor de meeste aanvallen gedurende deze periode speelde ook de IJ een rol bij de uitvoering van de aanvallen. De opstand kwam ten einde in juli 1997 toen de leiders van de IG een unilaterale wapenstilstand hadden aangekondigd.

Hoofdstuk 2: Het antiterrorismebeleid van Saoedi-Arabië en

Egypte

62 L. Rubin, ‘Non-kinetic approaches to counter-terrorism: a case study of Egypt and the Islamic Group’, in: Gunaratna, R, Jerard, J.A & Rubin, L., Terrorist Rehabilitation and

Counter-Radicalisation: New Approaches to Counter-terrorism, New York: Routledge 2011, p. 29.

63 O. Ashour, ‘An inquiry into the causes of de-radicalization of armed Islamist movements: The case of the Egyptian Islamic Group’. In: The Middle East Journal, 61 (2007), p. 612.

(21)

§ 2.1 Saoedi-Arabië: het beleidskader

In de nasleep van een reeks van terroristische aanslagen, waar Saoedi-Arabië vanaf 2003 mee te maken kreeg, is het Koninkrijk een breed opgezette antiterrorismecampagne gestart. De overheid van Saoedi-Arabië was van mening dat het terrorisme niet

bestreden kon worden door alleen de traditionele veiligheidsmaatregelen zoals het doen van arrestaties en het houden van ondervragingen. Het voornaamste doel van de nieuwe strategie is het bestrijden en delegitimatiseren van een ideologie, die volgens de

Saoedische overheid gebaseerd is op een gecorrumpeerde en afwijkende interpretatie van de islam.64 De overheid had tot doel om de legitimiteit van de regerende macht te vergroten door grote nadruk te leggen op de Saoedische interpretatie van de islam, die nadruk legt op gehoorzaamheid en loyaliteit aan de staat en het leiderschap van de staat. Loyaliteit aan de heerser is een ideologisch concept binnen het antiterrorismebeleid van Saoedi-Arabië. Loyaliteit aan de heerser is gebaseerd op een concept uit de Koran en rechtvaardigt, naast de hiërarchie van gezag binnen het Koninkrijk, ook de niet-kritische houding die van de Saoedische burgers ten opzichte van hun leiders wordt verwacht.65 De basiswet van het Koninkrijk schrijft in artikel 6 voor dat de burgers de heerser moeten gehoorzamen: ‘Pledge allegiance to the King on the basis of the Book of God and

the Prophet’s Sunnah, as well as on the principle of ‘hearing is obeying’ both in prosperity and adversity, in situations pleasant and unpleasant’.66

De overheid van Saoedi-Arabië ziet de strijd tegen het gewelddadige extremisme als onderdeel van een ‘war of ideas’. De ‘war of ideas’ heeft betrekking op een botsing tussen verschillende visies en interpretaties van legitimiteit, gezag en de vraag wat er toegestaan is in de islam. De Saoedische overheid is van mening dat extremisten geen juist begrip hebben van gezag en ook geen juiste interpretatie van de islam kennen. De Saoedische overheid zet de extremisten neer als onwettigen en afwijkenden die geloven in hun eigen perverse versie van de islam.67 Door de noties van gezag en een juiste 64 J. Horgan & K. Braddock, ‘Rehabilitating the Terrorists?: Challenges in Assessing the

Effectiveness of De-radicalization Programs’. In: Terrorism and Political Violence, 22:2, 2010, p. 276.

65 R. Meijer, e.a. Counter-Terrorism Strategies in Indonesia, Algeria and Saudi Arabia. The Hague: Netherlands Institute of International Relations ‘Clingendael’, 16 maart 2012, p. 118-119. 66 The 1992 Basic Law of Governance. Voor een Engelse vertaling van de basiswet zie:

<https://www.saudiembassy.net/about/country-information/laws/The_Basic_Law_Of_Governance.aspx>.

67 C. Boucek, ‘Counter-Terrorism from Within: Assessing Saudi Arabia's Religious Rehabilitation and Disengagement Programme’. In: The RUSI Journal, Volume 153, Issue 6, 2008, p. 61.

(22)

interpretatie van het geloof te benadrukken, doet het Koninkrijk een poging om de moslims die niet geloven in de juiste vorm van de islam, terug te laten keren naar een juiste interpretatie van het geloof. Dit onderdeel van de strategie valt samen met het Saoedische concept van da’wah, dat in het Koninkrijk een overheidsverplichting is.

Da’wah is afgeleid van het woord daʿā, wat voor oproep of uitnodiging staat. In

religieuze zin, is de da’wa, de uitnodiging om te geloven in de ware religie, oftewel de islam.68

Naast het feit dat de terroristen als afwijkenden worden afgeschilderd, stelt Roel Meijer (Radbout Universiteit en Instituut Clingendael Instituut) dat ‘Rather than being

regarded as rational beings who have inalienable rights and can be held legally accountable for the political goals that they pursue and the havoc they wreck, they are treated as wayward sons who should be spanked or ‘given advice’ (nasiha) - that is,

counselled—but in the end are forgiven if they accept the patronage and munificence of the ruler and return to the ‘straight path’.69Meijer schrijft dat de terrorist vaak in directe relatie staat tot de heerser. Dit heeft te maken met de omstandigheid dat amnestie aan terroristen wordt verleend in persoonlijke gesprekken met de minister van

Binnenlandse Zaken.70

Christopher Boucek, voormalig associate bij het Carnegie Midden-Oosten

programma, stelt dat in Saoedi-Arabië sprake is van een door de overheid gelegitimeerde jihad. Boucek stelt dat het gebruik van geweld niet in zijn algemeenheid wordt afgekeurd aangezien geïnformeerde autoriteiten en geleerden ter verdediging van de islam legitiem kunnen deelnemen aan jihadistische activiteiten. Dit sluit aan aan bij de kenmerken van het Wahhabisme waarbij de nadrukt wordt gelegd op loyaliteit, gehoorzaamheid van het leiderschap en erkenning van het gezag.71

In tegenstelling tot andere moderne interpretaties van de islam, zijn Wahhabisten voorstanders van het idee van het voeren van jihad ter verdediging van de islam.

Daarnaast zien Wahhabisten het voeren van jihad ook als een manier om een einde te 68 M. Canard, ‘Daʿwa’. Encyclopaedia of Islam, Second Edition. Edited by: P. Bearman, Th. Bianquis, C.E. Bosworth, E. van Donzel, W.P. Heinrichs. Brill Online, 2015, 13 mei 2015.

69 R. Meijer, e.a. Counter-Terrorism Strategies in Indonesia, Algeria and Saudi Arabia. The Hague: Netherlands Institute of International Relations ‘Clingendael’, 16 maart 2012, p. 119.

70 R. Meijer, e.a. Counter-Terrorism Strategies in Indonesia, Algeria and Saudi Arabia. The Hague: Netherlands Institute of International Relations ‘Clingendael’, 16 maart 2012, p. 119.

71 C. Boucek, ‘Saudi Arabia’s “Soft” Counterterrorism Strategy: Prevention, Rehabilitation, and Aftercare’. In: Carnegie Papers, 2008, p. 4.

(23)

maken aan de jahiliyya, dat wordt gezien als de periode voorafgaand aan de komst van de islam. De staat kan het gegeven van jihad niet veroordelen aangezien jihad als concept is geworteld in de Koran.

§2.2: Preventie, rehabilitatie en nazorg in Saoedi-Arabië

Het beleid van Saoedi-Arabië dat bedoeld is om terrorisme en radicalisering te

bestrijden staat bekend als de ‘PRAC strategy’ en staat voor preventie, rehabilitatie en nazorg (oftewel prevention, rehabilitation and after care). De strategie bestaat uit drie verschillende, met elkaar in verband staande, componenten. Allereerst probeert de strategie te voorkomen dat personen betrokken raken bij het extremisme. Ten tweede poogt de rehabilitatie extremisten die verblijven in de rehabilitatiecentra op het juiste pad van de islam te brengen en de rehabilitatie van deze personen te bewerkstelligen. Het laatste onderdeel van de strategie is het aanbieden van nazorg om zo de terugkeer naar de samenleving te ondersteunen.72 De preventie, rehabilitatie en nazorg worden gecoördineerd vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken.Aan het hoofd van het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat sinds november 2012 Mohammed bin Nayef. Vandaag de dag wordt Mohammed bin Nayef wereldwijd bewonderd om zijn toewijding in het bestrijden van terrorisme in Saoedi-Arabië.73 Zo kreeg de Saoedische overheid in 2009 een compliment van het Amerikaanse Ministerie van Defensie en Justitie voor de effectieve aanpak van de deradicalisering van gevangen.

De ministeries van Onderwijs, Islamitische Zaken, Cultuur en Informatie en Sociale Zaken spelen allemaal een rol binnen de antiterrorismecampagne van het

Koninkrijk. Volgens Christoper Boucek geeft de betrokkenheid van andere ministeries de omvang van de campagne tegen terrorisme van Saoedi-Arabië goed weer. Boucek stelt dat als dit geen serieuze poging was van het Koninkrijk om het terrorisme te bestrijden, het Koninkrijk niet zoveel middelen ter beschikking had gesteld voor de strijd tegen het terrorisme.74 De overheid maakt regelmatig duidelijk aan ministers en

beleidsmedewerkers dat de strijd tegen het extremisme niet alleen de

72 C. Boucek, ‘Saudi Arabia’s “Soft” Counterterrorism Strategy: Prevention, Rehabilitation, and Aftercare’. In: Carnegie Papers, 2008, p. 4.

73 J. Horgan & K. Braddock, ‘Rehabilitating the Terrorists?: Challenges in Assessing the

Effectiveness of De-radicalization Programs’. In: Terrorism and Political Violence, 22:2, 2010, p. 277.

74 C. Boucek, ‘Saudi Arabia’s “Soft” Counterterrorism Strategy: Prevention, Rehabilitation, and Aftercare’. In: Carnegie Papers, 2008, p. 5.

(24)

verantwoordelijkheid is van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, maar van de samenleving als geheel.

§2.3: Preventie in Saoedi-Arabië

Het beleid van Saoedi-Arabië om extremisme en radicalisering te bestrijden staat zoals eerder genoemd bekend als de ‘PRAC strategy’. Achtereenvolgens zullen de componenten van de strategie (preventie, rehabilitatie en nazorg) worden besproken. De preventie richt zich op de Saoedische bevolking als geheel, waar mensen deel van uit maken die sympathiseren met extremisten of althans de overtuigingen niet veroordelen die leiden tot extremisme. De extremist zelf is dus niet het primaire object van het

preventieprogramma. Aan de preventiecomponent wordt uitvoering gegeven door honderden door de overheid geleide programma’s. Een van de manieren waarop

preventie wordt bewerkstelligd is door het informeren van de bevolking over de ‘feiten’, maar ook door het beïnvloeden van de mening van mensen over de gevaren van radicale islam en extremisme. Door het organiseren van activiteiten wordt geprobeerd om jonge mannen op afstand te houden van de extremisten aangezien gebleken is dat veel

jongeren in hun vrije tijd of vakanties in contact komen met extremisten.75

Het Ministerie van Islamitische Zaken financiert lezingen en lessen bij moskeeën waar gebruik gemaakt wordt van sprekers en lesmateriaal dat is aangeraden door experts op het gebied van extremisme. Daarnaast is het Ministerie van Onderwijs en Informatie een aantal projecten gestart, zowel voor jongeren als ouderen, waar de boodschap van preventie aan het publiek wordt gepresenteerd via kranten, televisie en andere vormen van communicatie. Zo werden er in kranten interviews gepubliceerd waarin werd gesproken met jonge Saoediërs die in Irak hebben gevochten, maar tot inkeer zijn gekomen nadat ze zagen dat er alleen een taak voor hen was weggelegd als zelfmoordterrorist.76

De overheid heeft ook maatregelen getroffen om de werving van strijders binnen scholen aan te pakken. Na de aanslagen van 11 september 2001 is door verschillende Amerikaanse organisaties zoals het Center for Religious Freedom en het Institute for Gulf 75 C. Boucek, ‘Saudi Arabia’s “Soft” Counterterrorism Strategy: Prevention, Rehabilitation, and Aftercare’. In: Carnegie Papers, 2008, p. 8.

76 H. Quetteville. ‘Saudis tackle extremism through medium of TV’. The Telegraph, 11 December 2005.

<http://www.telegraph.co.uk/news/worldnews/middleeast/saudiarabia/1505254/Saudis-tackle-extremism-through-medium-of-TV.html>.

(25)

Affairs is betoogd dat de lesmaterialen op scholen haat en geweld aanmoedigen. De

Saoedische autoriteiten betwisten deze aantijgingen, maar erkennen de noodzaak van een hervorming van het lesmateriaal.77 Het Ministerie van Onderwijs heeft daarom lesmateriaal onderzocht en heeft aangegeven dat teksten die intolerant zijn ten opzichte van mensen die een andere religie aanhangen zijn verwijderd. Dit zou duiden op

maatregelen die in feite een tegenspraak zijn van het Wahhabisme, dat mensen die de Wahhabistische ideologie niet aanhangen zien als ongelovigen. Freedom House stelt dat het herziene lesmateriaal nog steeds Christenen, Joden en personen die de Wahabitische ideologie niet aanhangen nog steeds demoniseren en schrijft dat het Ministerie van Onderwijs de lesmaterialen niet grondig heeft herzien.78 Daarnaast zijn volgens Freedom House leraren die hun tijd met studenten gebruiken om extracurriculaire zaken te

bespreken zoals politiek en religie een grote bron voor de radicalisering van jongeren. Een essentieel aspect van het Saoedische preventieprogramma is een openbare informatie- en bewustmakingscampagne.79 Deze campagne dient verschillende

doeleinden. Allereerst het duidelijk maken welke schade de terroristen en extremisten hebben aangericht. Ten tweede het bewerkstelligen van samenwerking tussen de politie en andere veiligheidsdiensten enerzijds en de bevolking anderzijds. Zo werden er

billboards geplaatst waarop een Saoedische man in traditionele kleding werd afgebeeld naast een man in uniform. Op de afbeelding houden de mannen elkaars hand vast om zo de bevolking ervan te overtuigen om samen te werken met de veiligheidsdiensten en te benadrukken dat de bevolking gezamenlijk de openbare orde geacht wordt te bewaren. Andere afbeeldingen gaven weer hoe veiligheiddiensten assisteerden bij invallen en schietpartijen met terroristen. Christoper Boucek stelt dat met alle afbeeldingen

geprobeerd werd om het idee over te brengen dat het Koninkrijk de burgers beschermd en er aan werkt om hun welzijn te bevorderen.80

77 A.F. Ansary, ‘Combating Extremism: A Brief Overview of Saudi Arabia’s Approach’. In: Middle Eastern Policy, 2008, Volume XV, Number 2, p. 126.

78 Freedom House, ‘Revised Saudi Government Textbooks Still Demonize Christians, Jews, Non-Wahhabi Muslims and Other’. Freedom House, 23 mei 2006.

<https://freedomhouse.org/article/revised-saudi-government-textbooks-still-demonize-christians-jews-non-wahhabi-muslims-and#.VW18kmB_rgI>.

79 C. Boucek, ‘Saudi Arabia’s “Soft” Counterterrorism Strategy: Prevention, Rehabilitation, and Aftercare’. In: Carnegie Papers, 2008, p. 10.

80 C. Boucek, ‘Saudi Arabia’s “Soft” Counterterrorism Strategy: Prevention, Rehabilitation, and Aftercare’. In: Carnegie Papers, 2008, p. 10.

(26)

§2.4: De actoren bij rehabilitatie in Saoedi-Arabië

De kern van de antiterrorismestrategie van het Koninkrijk is het rehabilitatie en

reïntegratieprogramma dat een allesomvattend middel is om geweldadige extremisten en extremistische sympathisanten te rehabiliteren en te re-integreren door middel van intensieve religieuze debatten en psychologische begeleiding.81 Deze component van de ‘PRAC’ betreft de rehabilitatie en staat ook wel bekend als het Munasaha programma.82 Deze vorm van raadgeving is gestoeld op een aantal Saoedische tradities, waaronder het inzetten van geestelijken binnen het gevangeniswezen en een geschiedenis van

rehabilitatie en reïntegratieprogramma’s voor criminelen.

Het programma is gebaseerd op een door het Ministerie van Binnenlandse Zaken gestarte campagne. De campagne had als doel om het welzijn van Saoedische

gevangenen aan de kaak te stellen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken selecteerde tien geestelijken om de gevangenissen te bezoeken en gesprekken aan te gaan met de gevangenen. Het werd door de Saoedische autoriteiten duidelijk gemaakt dat de

geestelijken kritisch waren ten opzichte van het Saoedische gevangeniswezen en relatief onafhankelijk waren van het regime. Aanvankelijk twijfelden de gevangenen over de oprechtheid van de bedoelingen en de beloftes van de geestelijken. Daarnaast

probeerden terroristische organisaties om het hervormingsprogramma ongeloofwaardig te laten lijken door alle deelnemers van het programma publiekelijk te waarschuwen. De keuze voor onafhankelijke geestelijken werd door de gevangenen pas later als iets positiefs gezien. Katherine Seifert, auteur van het boek Failure to Attach: The Why Behind

Terrorists and Mass Murderers, stelt: ‘The Saudi Arabian government also faced skepticism from its prisoners when it first began the Munasaha (advisory committee) initiative in its prisons in 2004, but since then, it has managed to convince detainees that the scholars who run the program are respectable clerics rather than government puppets’.83 Niet alleen de gevangen werden uiteindelijk overtuigd van de onafhankelijkheid van de geestelijken, ook de families van de gevangenen, die via de geestelijken details kregen over de omstandigheden van hun geliefden in de gevangenissen, geloofden uiteindelijk in de geloofwaardigheid van de geestelijken. Stracke schrijft dat een merkwaardige 81 C. Boucek, ‘Saudi Arabia’s “Soft” Counterterrorism Strategy: Prevention, Rehabilitation, and Aftercare’. In: Carnegie Papers, 2008, p. 4.

82 A.F. Ansary, ‘Combating Extremism: A Brief Overview of Saudi Arabia’s Approach’. In: Middle Eastern Policy, 2008, Volume XV, Number 2, p. 118.

(27)

verandering in de rol van Arabische gevangenissen is waar te nemen; terwijl de gevangenissen in het verleden vooral dienst deden als een plek voor terroristische groeperingen om mensen te ronselen zijn de gevangenissen vandaag de dag centra voor hervormingen.84 Stracke stelt dat Saoedi-Arabië een van de eerste landen in de Arabische wereld was waar in 2004 een professioneel hervormingsprogramma in de

gevangenissen werd opgezet. In het verleden hebben de vermeende wrede behandeling van gevangenen en de harde ondervragingsmethoden die werden gebruikt alleen maar geleid tot radicalisering van de gevangenen en een verharding van hun extremistische standpunten, aldus Stracke.85 Om de rehabilitatiecomponent te beheren en implementeren heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken vier subcommissies opgericht, met elk hun eigen taken en verantwoordelijkheden. Er bestaat een

subcommissie voor religieuze aangelegenheden, een subcommissie voor de media, een subcommissie voor veiligheid en een subcommissie van psychologische en sociale zaken. In het rapport The Kingdom of Saudi Arabia Initiatives and Actions to Combat Terrorism wordt gesteld dat door het Saoedische Ministerie van Binnenlandse Zaken de expertise van een groep van international sociale wetenschappers, psychologen en andere experts werd binnengehaald om samen te werken aan strategieën tegen radicalisme.86

De subcommissie voor religieuze aangelegenheden bestaat uit

geestelijken, wetenschappers en religieuze experts die belast zijn met het voeren van discussies met de deelnemers van het antiterrorismeprogramma. Tijdens de discussies met (voormalige) gevangenen wordt gesproken over interpretaties van de Koran en de islamitische plichten. Deze subcommissie is de grootste subcommissie en bestaat uit ongeveer 150 leden.87

De subcommissie voor psychologische en sociale zaken bestaat uit psychiaters, sociale wetenschappers en psychologen, die de deelnemers onderzoeken op

psychologische problemen. Daarnaast let deze subcommissie ook op de behoeften van de deelnemers, en de behoeften van de familie van de deelnemers die zijn ontstaan als 84 N. Stracke, ‘Arab Prisons: A Place for Dialogue and Reform’. In: Perspectives on Terrorism, Vol 1, No 4 (2007), p. 7

85 N. Stracke, ‘Arab Prisons: A Place for Dialogue and Reform’. In: Perspectives on Terrorism, Vol 1, No 4 (2007), p. 7

86 Royal Embassy of Saudi Arabia (Information Office Washington, DC), ‘The Kingdom of Saudi Arabia: Initiatives and Actions to Combat Terrorism’, november 2012, p. 6.

87 C. Boucek, ‘Counter-Terrorism from Within: Assessing Saudi Arabia's Religious Rehabilitation and Disengagement Programme’. In: The RUSI Journal, Volume 153, Issue 6, 2008, p. 61.

(28)

gevolg van de gevangenhouding van de deelnemer.88

De subcommissie voor de media houdt zich bezig met de ontwikkeling van materiaal dat gebruikt wordt tijdens het programma. Daarnaast produceert deze subcommissie ook materiaal dat voor onderwijsdoeleinden kan worden gebruikt ten behoeve van programma’s over preventie in scholen en moskeeën. De subcommissie voor de media richt zich vooral preventief op jonge Saoedische mannen en heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de manier waarop de boodschap het beste op deze doelgroep kan worden overgebracht. Uit het gedane onderzoek bleek dat de doelgroep het beste kon worden bereikt via het vrijdaggebed.89

Tenslotte richt de subcommissie voor de veiligheid zich op het informeren van de gevangenen over de verschillende veiligheidsrisico’s. Daarnaast adviseert de

subcommissie voor de veiligheid gevangenen ook over hun terugkeer in de maatschappij en hoe men moet voorkomen dat ze nogmaals in de problemen komen. De gevangenen dienen na afronding van het programma nog regelmatig evaluerende gesprekken te voeren met de subcommissie voor de veiligheid.90

§2.5: Rehabilitatie in Saoedi-Arabië

Het rehabilitatieprogramma is niet gebaseerd op bestraffing of vergelding maar op de veronderstelling van welwillendheid. Het programma heeft als uitgangspunt dat de deelnemers aan het programma werden voorgelogen en misleid door extremisten over de ware islam.91 De rehabilitatie wordt daarom gepresenteerd als hulp voor slachtoffers van radicalisering en niet als bestraffing voor overtreders.92 De gevangen worden

onderverdeeld in verschillende groepen. De eerste groep bestaat uit gevangenen die een terroristische aanslag hebben gepleegd of gepland, de tweede groep bestaat uit mensen die terroristen hulp hebben verleend. De laatste groep bestaat uit gevangen die met

88 J. Horgan & K. Braddock, ‘Rehabilitating the Terrorists?: Challenges in Assessing the

Effectiveness of De-radicalization Programs’. In: Terrorism and Political Violence, 22:2, 2010, p. 277.

89 C. Boucek, ‘Counter-Terrorism from Within: Assessing Saudi Arabia's Religious Rehabilitation and Disengagement Programme’. In: The RUSI Journal, Volume 153, Issue 6, 2008, p. 62.

90 C. Boucek, ‘Counter-Terrorism from Within: Assessing Saudi Arabia's Religious Rehabilitation and Disengagement Programme’. In: The RUSI Journal, Volume 153, Issue 6, 2008, p. 62.

91 C. Boucek, ‘Saudi Arabia’s “Soft” Counterterrorism Strategy: Prevention, Rehabilitation, and Aftercare’. In: Carnegie Papers, 2008, p. 11.

92 C. Boucek, ‘Saudi Arabia’s “Soft” Counterterrorism Strategy: Prevention, Rehabilitation, and Aftercare’. In: Carnegie Papers, 2008, p. 11.

(29)

terroristen sympathiseren.93 Tien procent van de gevangenen valt in de categorie van ‘hardcore militanten’, die diepgewortelde ‘afwijkende’ overtuigingen hebben. Het overgrote deel van de gevangenen zijn twintigers en komen uit grote families uit de (lage) middenklasse. De meerderheid van de gevangenen heeft daarnaast als kind geen religieuze opleiding gehad en heeft daarom een onvolledig begrip van de islam

ontwikkeld. Dit wordt betoogd door verschillende auteurs waaronder Cline en Boucek, maar ook door de Saoedische autoriteiten die van mening zijn dat de gevangen een verkeerd begrip van de islam hebben en weer op het rechte pad van de islam moeten worden gebracht. De gevangenen die geen geweld hebben gebruikt in Saoedi-Arabië, zijn vaak wel betrokken geweest bij jihadistische activiteiten in het buitenland en blijken daarnaast weinig kennis te hebben van de islam. Een derde van de gevangenen blijkt in het buitenland te hebben gevochten. Een kwart van deze gevangenen is eerder opgepakt, vaak voor drugsgerelateerde misdaden. De gevangenen die wel binnen Saoedi-Arabië geweld hebben gebruikt blijken slecht in contact te staan met hun familie en zijn in het verleden al in aanraking geweest met de autoriteiten.94 Saoedi-Arabië poogt met het rehabilitatieprogramma te laten zien dat het om elke deelnemer geeft en dat het er alles aan zal doen om deze persoon te verzorgen en te ondersteunen. Dit blijkt onder andere uit het feit dat de subcommissie van psychologische en sociale zaken zorgt voor de gezondheidszorg van de familieleden en de scholing van de kinderen van de gevangenen. Deze hulp wordt verleend om alle ontberingen en verdere

radicalisering die kunnen zijn ontstaan, door de aanhouding en gevangenneming van de verdachte te compenseren.95 De overheid stelt dat indien het faalt om de nodige zorg te verlenen, dit reden kan zijn voor de ontwikkeling van verder extremistische elementen.

Het

rehabilitatieprogramma vindt zowel binnen als buiten de gevangenis plaats. Het proces van de rehabilitatie begint vaak in de gevangenis, waarna de gevangenen worden overgebracht naar een externe rehabilitatiefaciliteit. Aangezien binnen het

rehabilitatieprogramma de gevangenen als slachtoffer en niet als misdadiger worden 93 A.F. Ansary, ‘Combating Extremism: A Brief Overview of Saudi Arabia’s Approach’. In: Middle Eastern Policy, 2008, Volume XV, Number 2, p. 126.

94 L. Cline, ‘Changing Jihadist Behavior: The Saudi Model’ In: Small Wars Journal, 10 april 2009, p. 3.

95 C. Boucek, ‘Saudi Arabia’s “Soft” Counterterrorism Strategy: Prevention, Rehabilitation, and Aftercare’. In: Carnegie Papers, 2008, p. 15.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ook hier is het weer onmogelijk, een algemeen overzicht te geven van alle maatregelen, welke in de verschillende Westeuropese landea zijn genomen. Daarom zullen wij ons beperken tot

!l1 - met hun hogere en ruimere doelstelling - wordt uitgevoerd, van hogere orde is g dan de zorg in de bedrijven met hun beperkte doelstelling.' Het is niet

Dat Ibn Saud, de stichter van het koninkrijk Saudi-Arabië, zijn aandacht in de jaren twintig vooral richtte op Groot-Brittannië ontlokte de Nederlandse consul te Djeddah dan ook

Comparison of the temperature accuracy between smart phone based and high-end thermal cameras using a temperature gradient phantom..

As a consequence, we observe bond-breaking polymer-pulling events in the force −distance measurements such that the adhesion hysteresis per indentation cycle of PMMA brushes in

The MIDI track in this file is only 90 ticks long, which meant that zero vectors had to be appended when using sequence sizes larger than 90 (for medium with sequence size 96 and

Australian Government 2014 http://asic.gov.au/regulatory-resources/find-a- document/reports/rep-403-national-financial-literacy-strategy-2014-17/ Australian Government 2014 ASIC

The goal was to research Theodor Adorno and Max Horkheimer’s theory of the Culture Industry, both on its own merit and in relation to the works by Charles Dickens. The