• No results found

Bouwstenen voor gezondheid en milieubeleid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bouwstenen voor gezondheid en milieubeleid"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bouwstenen voor gezondheid & milieubeleid

RIVM Briefrapport 630789001/2007, bijlage bij briefnummer 200/2007.

Notitie met een beknopt overzicht van de belangrijkste thema’s op het terrein van Gezondheid en

Milieu, ten behoeve van de eerste Nationale Aanpak Gezondheid en Milieu van het ministerie van

VROM.

Th. van Alphen, B. Staatsen, E. van Balen, C. Vros

Contact: Th. van Alphen

RIVM/MGO, Kennis en Informatie Punt Milieu en Gezondheid theo.van.alphen@rivm.nl

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding: doel van deze notitie ... 3

1. Milieu en Gezondheidsproblemen: omvang, beleid en trends... 5

1.1 Algemeen ... 5 1.2 Luchtverontreiniging... 6 1.2.1 Fijn stof ... 6 1.2.2 Ozon ... 7 1.2.3 Stikstofdioxide ... 7 1.3 Geluid... 8 1.4 Binnenmilieu... 10 1.5 Gezonde leefomgeving ... 12 1.6 Elektromagnetische velden ... 14 1.7 Bodem... 15 2. Risicogroepen ... 17

3. Signalen van burgers... 19

4. Andere mogelijke milieugezondheidsrisico’s... 21

4.1 Nanotechnologie ... 21

4.2 Hitte ... 22

4.3 Nieuwe verbindingen in drinkwater... 22

5. Mogelijkheden voor preventie... 25

6. Conclusie ... 29

Bronnen ... 31

(3)

Inleiding: doel van deze notitie

Het ministerie van VROM heeft in september 2007 aan het Centrum voor Milieu-Gezondheid Onderzoek van het RIVM gevraagd ter ondersteuning van de voorbereiding van de eerste nationale aanpak Milieu en Gezondheid een beknopte schets te geven van de belangrijkste thema’s op dit terrein. Het resultaat vindt u in deze notitie, waarin op basis van een snelle scan van algemeen beschikbare bronnen, bouwstenen worden aangeleverd voor het formuleren van zo’n nationale aanpak. De selectie is gemaakt door de mogelijke ge-zondheidsschade bij huidige niveaus van verontreiniging, de huidige en verwachte toekomstige omvang van het risico, en de maatschappelijke bezorgdheid rond de verschillende thema’s mee te wegen. Deze notitie pretendeert niet een volledig en alomvattend overzicht te geven van alle bekende risico’s. Beschikbare tijd en aard van de opdracht lieten dat niet toe. Met behulp van het overzicht van de geraadpleegde bronnen aan het slot van deze notitie is het mogelijk dieper op de verschillende thema’s in te gaan.

De notitie start met een beschrijving van milieufactoren die de belangrijkste bijdrage leveren aan de huidige milieugerelateerde ziektelast: luchtverontreiniging, geluid, binnenmilieu, leefomgeving, elektromagnetische velden en bodemverontreiniging. Per milieufactor wordt de omvang van de huidige blootstelling, mogelijke gezondheidsschade, risicoperceptie en beleidsacties beschreven. Daarna volgt een korte schets van relevante demografische ontwikkelingen en risicogroepen gevolgd door een samenvatting van recente meldingen van milieugerelateerde gezondheidsklachten van burgers. Vervolgens worden enkele andere risico’s geschetst die mogelijk aandacht vragen: nanotechnologie, hitte en nieuwe drinkwaterverontreinigingen Tenslotte wordt nog separaat stilgestaan bij preventiemaatregelen rond de belangrijkste milieufactoren.

Bij het schrijven van deze notitie is aan verschillende deskundigen gevraagd kritisch commentaar op de in-houd te leveren. Met name waren dat: Flemming Cassee, Lieke Dreijerink, Paul Fischer, Lisbeth Hall, An-nemiek van Overveld en Carla van Wiechen van het RIVM, Guus de Hollander van NMP en Frans van Buul, Kaj Locher en Marjolein Verschuren van het ministerie van VROM. Aan allen erg bedankt voor de genomen moeite en waardevolle reacties.

(4)
(5)

1.

Milieu en Gezondheidsproblemen: omvang, beleid en trends

1.1 Algemeen

Onze gezondheid wordt bepaald door een samenspel van factoren, zoals: persoonsgebonden factoren (bij-voorbeeld bloeddruk of lichaamsgewicht), leefstijl (bij(bij-voorbeeld roken, alcoholgebruik of lichaamsbewe-ging) en omgevingsfactoren (milieu, de woon- en werkomgeving, economische omstandigheden). Gezond-heidsrisico’s door milieufactoren dragen voor een niet onaanzienlijk deel bij aan de totale ziektelast.

De leefomgevingkwaliteit op vele plaatsen in Nederland staat onder druk; de normen voor hoeveelheid groen, kwaliteit van de buitenlucht, geluid, bodem en externe veiligheid worden er overschreden. Bovendien komen er in de komende decennia in Nederland tussen de 1,7 miljoen en ruim 3 miljoen huizen bij (MNP, 2006b). De milieukwaliteit is het laagst in de grotere stedelijke agglomeraties, in woongebieden nabij drukke verkeerswegen (MNP, 2006). Ook nieuwe thema’s zoals nanotechnologie, klimaatverandering en nieuwe verbindingen in drinkwaterbronnen vragen beleidsaandacht.

In Nederland wordt de bijdrage door de belangrijkste milieufactoren (fijn stof, geluid en stoffen in het bin-nenmilieu zoals radon) aan de totale ziektelast geschat op 2 tot 5 % (zie ook figuur 1).

Wanneer naast chemische, fysische en microbiologische factoren ook verkeersveiligheid en ongelukken in en rondom de woning in de berekeningen worden meegenomen kan het aandeel van de totale ziektelast oplopen tot boven de 10%. Figuur 1 laat ook zien dat preventieve maatregelen op het terrein van met name fijn stof en verkeersveiligheid inmiddels vruchten afwerpen. Dit laat onverlet dat het nog steeds om een substantiële gezondheidsschade gaat waar meer gezondheidswinst te behalen valt.

Figuur 1: Ziektelast door enkele milieufactoren in DALY's1. Bron: Knol en Staatsen, 2005; I = 95% betrouwbaar-heidsinterval.

1 De ziektelast is uitgedrukt in DALY’s: Disability-Adjusted-Life-Years. Dit is een maat waarin zowel het aantal mensen bij wie gezondheidseffecten

optreden, als de ernst en de duur van deze effecten, verwerkt is. Dit geeft een ruwe indicatie van het aantal verloren gezonde levensjaren in de Neder-landse populatie door milieugerelateerde ziekte of vroegtijdige sterfte (de ziektelast). Slechts van een beperkt aantal factoren zijn voldoende betrouw-bare gegevens voor DALY berekening beschikbaar.

(6)

Speciale aandacht vraagt het cumulatieve gezondheidseffect dat veroorzaakt kan worden door stapeling van verschillende gezondheidsrisico’s in de mens. Door aanwezigheid van meerdere schadelijke bronnen kan een cumulatief risico optreden dat groter is dan de som van de afzonderlijke risico’s. Dit risico is echter nog erg moeilijk te kwantificeren. Wel weten we dat bijvoorbeeld in achterstandswijken een stapeling van risico’s plaatsvindt.

1.2 Luchtverontreiniging

• Hoewel de buitenluchtkwaliteit in Nederland de laatste jaren verbeterd is, zijn er nog steeds plaatsen waar de normen voor fijn stof en ozon worden overschreden. Bij fijn stof gebeurt dit vooral langs drukke wegen en in binnensteden en bij ozon aan de lijzijde2 van grote steden en industriegebieden.

• In Nederland overlijden jaarlijks enige duizenden mensen enkele dagen tot maanden eerder door kortdu-rende blootstelling3 aan fijn stof. Het gaat vooral om ouderen en mensen met hart-, vaat- of

longaandoe-ningen. Luchtverontreiniging blijft de grootste bijdrage aan de milieugerelateerde ziektelast leveren. De belangrijkste bronnen van luchtverontreiniging zijn het verkeer, de energievoorziening, de industrie, de landbouw en huishoudens. De mate van luchtverontreiniging in Nederland wordt voor 60-80% bepaald door de uitstoot vanuit buitenlandse bronnen en is daarmee zowel een lokaal als grensoverschrijdend probleem. Voor de gezondheid zijn vooral de concentraties van fijn stof, ozon en NO2 van belang.

1.2.1 Fijn stof

Fijn stof bestaat uit deeltjes van verschillende grootte en samenstelling die een diameter van 10 micrometer (PM10) en kleiner (PM2,5) hebben. Fijn stof kan in relatief lage concentraties al klachten veroorzaken en de kleinere deeltjes geven vermoedelijk ernstiger schade omdat ze dieper in de longen kunnen doordringen. Een van de belangrijkste bronnen van fijn stof is verkeer. Vooral roetdeeltjes afkomstig van (vracht)verkeer lij-ken schadelijk voor de gezondheid. In het verkeer ontstaat fijn stof door verbranding van diesel en in minde-re mate door slijtage van de banden en het wegdek. Naast andeminde-re menselijke bronnen als industrie en land-bouw, zijn er ook natuurlijke bronnen zoals zeezout en zand.

Gezondheidseffecten

Blootstelling aan fijn stof kan op twee manieren gezondheidseffecten veroorzaken:

• door kortdurende piekblootstelling kunnen acute effecten optreden zoals hoesten en benauwdheid en verergering van luchtwegklachten. De klachten verdwijnen meestal weer zodra de concentratie van fijn stof in de lucht daalt. In Nederland overlijden jaarlijks enige duizenden mensen enkele dagen tot maan-den eerder door kortdurende blootstelling aan fijn stof. Het gaat vooral om ouderen en mensen met hart-, vaat- of longaandoeningen (MNP en RIVM 2005).

• door langdurige blootstelling aan het gemiddelde achtergrondniveau. In steden is de blootstelling hoger dan op het platteland en voor Nederland als geheel geldt dat het fijn stof niveau relatief hoog is ten op-zichte van andere Europese landen. Langdurige blootstelling kan leiden tot verminderde longfunctie, verergering van luchtwegklachten en vroegtijdige sterfte aan met name luchtwegklachten en hart- en vaatziekten.

(7)

Trends

De concentraties fijn stof nemen sinds 1996 af. Dit komt omdat in binnen- en buitenland de uitstoot van fijn stof daalt. De jaarlijkse variatie in het aantal dagen waarop de dagnorm wordt overschreden, wordt vooral veroorzaakt door meteorologische verschillen tussen de jaren (MNP, 2007). In 2006 werd regionaal in Ne-derland de jaargemiddelde grenswaarde van 40 μg/m3 niet overschreden. Lokale dagelijkse pieken kunnen echter niet uitgesloten worden. In 2004 werd de dagnorm voor kortdurende blootstelling aan fijn stof op en-kele plaatsen overschreden waarbij in totaal minder dan 10% van de Nederlanders meer dan 35 dagen aan concentraties boven de 50 μg/m3 werd blootgesteld.

Gezondheidskundige studies wijzen uit dat in Nederland jaarlijks enige duizenden mensen vroegtijdig olijden samenhangend met kortdurende blootstelling aan fijn stof. De duur van deze levensverkorting is ver-moedelijk kort: enkele dagen tot maanden. Dergelijke resultaten zijn niet alleen in Nederland, maar overal op de wereld gevonden en ze zijn vrij robuust.

Op basis van Amerikaanse studies over de effecten van langdurende blootstelling aan fijnstof zou de gemid-delde levensduur vertaald naar de situatie in Nederland met ongeveer een jaar verkort worden door langduri-ge blootstelling aan fijn stof. Er is in langduri-gezondheidskundilangduri-ge studies langduri-geen drempelwaarde voor de effecten van fijn stof waargenomen. Dit betekent dat er vooralsnog geen buitenluchtconcentratie is aan te geven waar beneden geen gezondheidseffecten meer gevonden worden.

1.2.2 Ozon

Op leefniveau is ozon een vervuilende stof die een schadelijk effect heeft op mens en natuur. In de zomer is de ozonconcentratie hoger dan in de winter en dan vooral in de namiddag. Ozonvormende stoffen komen vooral in de lucht terecht door activiteiten van de mens: verkeer, industrie en consumentengedrag.

Gezondheidseffecten

Typische klachten van acute blootstelling aan ozon zijn een prikkelende ademhaling (hoesten) en irritatie van de ogen. Ook kan men last krijgen van verergering van luchtwegklachten, duizeligheid, misselijkheid of hoofdpijn.

Trends

In 2005 werd in Nederland de streefwaarde voor ozon (120 µg/m3) op maximaal 14 dagen overschreden. De laatste jaren blijven in Nederland, en ook elders in Europa, de ozonconcentraties op hetzelfde niveau.

1.2.3 Stikstofdioxide

NO2 is vooral een belangrijke indicator voor de luchtverontreiniging door verkeer. Bij de huidige niveaus

van NO2 is het weinig aannemelijk dat er gezondheidseffecten door NO2 optreden maar omdat NO2 zo sterk

gerelateerd is aan verkeersgerelateerde verontreiniging zijn ook aan de NO2 niveaus normen gekoppeld.

De concentratie van stikstofdioxide bleef in 2005 en 2006 in het overgrote deel van Nederland onder de norm van 40 µg/m3. Incidenteel werd de norm wel overschreden, bijvoorbeeld langs drukke verkeerswegen

of in het centrum van grote steden (MNP 2007).

Trends

De concentratie stikstofdioxide daalde in de afgelopen 10 jaar met gemiddeld 2% per jaar. Dit is het resultaat van maatregelen bij verkeer, industrie en energie.

(8)

Beleid

Het luchtkwaliteitsbeleid in Nederland wordt voor een groot deel bepaald door internationale afspraken. Binnen de Europese Unie (EU) geldt sinds 1996 de Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit . In 1999 hebben de UNE-CE landen het protocol van Gothenburg ondertekend met afspraken over de vermindering van de uitstoot van ammoniak, zwaveldioxide, stikstofoxiden en vluchtige organische verbindingen. Ook zijn er zg. NEC richt-lijnen waarbij per land door de EU emissieplafonds zijn vastgesteld. In Nederland zijn deze regels onder andere uitgewerkt in het Besluit Luchtkwaliteit, dat binnenkort vervangen zal worden door de Wet Lucht-kwaliteit. Doelstelling is om in 2010 15% minder fijn stof uit te stoten .

Gemeenten kunnen ook maatregelen nemen om lokaal de luchtkwaliteit te verbeteren. Er komt extra geld voor maatregelen voor gemeenten met grote luchtkwaliteitsproblemen. De GGD-en adviseren over de ge-zondheidswinst die maatregelen kunnen opleveren.

1.3 Geluid

• Het aantal woningen met een geluidbelasting van meer dan 65 dB Lden4 door rijkswegen en 70 dB Lden

door spoorwegen neemt af door geluidreducerende maatregelen.

• Het areaal stil gebied, en dus de mogelijkheid om in rust te recreëren, neemt af door de toename van het wegverkeer en uitbreiding van het wegennet.

• Door toename van het wegverkeer is de geluidbelasting de afgelopen decennia toegenomen. Afhankelijk van de lokale maatregelen heeft dit geleid tot hogere niveaus van geluidhinder.

Geluidoverlast is een hardnekkig en groeiend milieuprobleem. De belangrijkste bron van geluid in de woon-omgeving is wegverkeer. Meer dan 70% van de Nederlandse woningen is blootgesteld aan een geluidsbelas-ting (van weg-, rail- of vliegverkeer) van meer dan 50 dB(A) Letmaal. Ongeveer 5% van de woningen heeft

een relatief hoge, cumulatieve geluidbelasting van 65 dB(A) of meer en bijna 1% van de huishoudens heeft te maken met niveaus boven 70 dB(A).

Gezondheidseffecten

De huidige geluidsniveaus in onze woonomgeving veroorzaken vooral hinder en slaapverstoring. Daarnaast kan blootstelling aan geluid via lichamelijke stressreacties leiden tot een verhoogde kans op hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten en verergering bij mensen die al lijden aan een hart- en vaataandoening. Blootstelling aan geluid kan ook leiden tot een verminderd prestatievermogen bij kinderen (Van Kamp et al., 2004).

Trends

Ernstige hinder door het geluid van wegverkeer neemt sinds 1993 toe. De ernstige hinder door railverkeer en vliegverkeer blijft sinds 1993 ongeveer gelijk (zie figuur 2). Bij voortzetting van het huidige beleid zal de geluidbelasting nog verder toenemen.

Het percentage volwassenen in Nederland met ernstige slaapverstoring door geluid van wegverkeer is naar schatting 12% (RIVM en TNO 2004).De ernstige slaapverstoring door het geluid van wegverkeer en indu-strie en bedrijvigheid is tussen 1998 en 2003 toegenomen. Ook de ernstige slaapverstoring door recreatieve

(9)

activiteiten (van 2 naar 3%) en van buurwoningen (van 5 naar 6%) is in 2003 iets gestegen. Slaapverstoring door vliegverkeer en railverkeer is vrijwel gelijk gebleven.

Figuur 2: Trends in geluidhinder5 (bron: RIVM en TNO 2004). Beleid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet Geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Neder-landse geluidbeleid. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis. Momenteel wordt er aan een herziening gewerkt waarin een aantal ingrijpende wijzigingen voor regelgeving voor wegen en spoorwegen wordt voorgesteld. Ook het bouwbesluit bevat voorschriften die tot doel hebben geluidshinder in woningen te beperken.

Op Europees niveau worden ook richtlijnen en normen op het gebied van geluid vastgesteld, bijvoorbeeld de EU-richtlijn Omgevingslawaai6 die nu wordt geïmplementeerd.

Effecten van beleid

Na uitvoering van de maatregelen die zijn voorzien bij reconstructie van Rijkswegen resteren naar verwach-ting in 2020 nog ongeveer 6.000 woningen met een geluidbelasverwach-ting boven 65 dB Lden (Jabben et al., 2004). In

2010 is een groot deel van de geplande reconstructies bij spoorwegen uitgevoerd. Het aantal knelpunten zal daardoor aanzienlijk verminderen maar het is onwaarschijnlijk dat alle knelpuntsituaties door bron- of schermmaatregelen worden opgelost (MNP, 2007).

Door het gevoerde geluidsbeleid is de geluidsgerelateerde ziektelast slechts beperkt toegenomen. Echter, met het huidige beleid zal de geluidbelasting en daaraan gerelateerde ziektelast in de periode 2000-2020 met

5 Hinder wordt omschreven als een gevoel van afkeer, boosheid, onbehagen, onvoldaanheid of gekwetstheid dat optreedt wanneer geluid of geur

iemands gedachten, gevoelens of activiteiten beïnvloedt (Gezondheidsraad, 1999). De mate van hinder wordt doorgaans gemeten aan de hand van een of meerdere vragen met verschillende antwoordcategorieën die internationaal gestandaardiseerd zijn (ISO 2002)

(10)

ongeveer 20 % toenemen. Een verlaging van het blootstellingniveau met 5 dB(A) gaat gepaard met een re-ductie van 50% van de ziektelast (Knol en Staatsen, 2005).

1.4 Binnenmilieu

• Bij ongeveer 60% van de woningen en 80% van de scholen is de CO2-concentratie zo hoog dat er sprake

is van een slechte kwaliteit van het binnenmilieu.

• Door toenemende energiebesparende maatregelen neemt het risico op een slechte binnenmilieukwaliteit toe.

Mensen zijn gemiddeld 85% van hun tijd binnen, waarvan 70% in hun eigen woning. Daarbij brengen kinde-ren een aanzienlijk deel van hun tijd door op school. Allerlei stoffen die in het binnenmilieu vrijkomen, zoals vocht, tabaksrook en radon, kunnen zich bij onvoldoende ventilatie ophopen. De kwaliteit van het binnenmi-lieu wordt o.a. beïnvloed door bouwwijze en materialen, inrichting, ventilatievoorzieningen, ligging (grond-water, zonnestand), het aantal bewoners, hun gedrag (roken, hobby’s, aanwezigheid huisdieren, ventilatie), weersomstandigheden en de buitenlucht. In tabel 1 is weergegeven in hoeveel woningen vervuillende stoffen in het binnenmilieu voorkomen en tot welke fysieke klachten genoemde problemen kunnen leiden.

Bij ongeveer 60% van de woningen en 80% van de scholen is de CO2-concentratie zo hoog dat er sprake is van een slechte kwaliteit van het binnenmilieu. Slechte ventilatie is daarbij een belangrijke oorzaak (RIVM, 2007). Doordat uit het oogpunt van energiebesparing woningen steeds meer “luchtdicht” zijn, en vaak van-wege geluidhinder en inbraakrisico ramen worden dichtgehouden, is bewust ventileren vooral in nieuwbouw belangrijker geworden om de binnenmilieukwaliteit op peil te houden. Echter, in 30 tot 65 % van de nieuw-bouwwoningen wordt met name in keuken, toilet en badkamer de vereiste ventilatiecapaciteit niet gehaald. Veel ventilatievoorzieningen zijn niet goed ingeregeld of verkeerd aangebracht. (TNO, 2007). Ook recent onderzoek door de GGD Eemland in de amersfoortse wijk Vathorst bevestigd dit beeld: bij de 70% van de woningen met gebalanceerde ventilatie bleek de gemeten gezamenlijke afzuiging ontoereikend.

In 90 % van de nieuwbouwwoningen is ook sprake van hinder door ventilatiegeluid. Geluidsisolatie tussen woningen kan vooral voor woningen vóór 1980 gebouwd een probleem vormen. Maar ook in veel van de na 1980 gebouwde woningen was contactgeluidsisolatie onvoldoende. Daar wordt in ruwweg de helft van de huurwoningen en in een kwart van de koopwoningen het kwaliteitsniveau van +5 dB, dat per 2003 geldt als norm voor nieuw te bouwen woningen, voor wat betreft de horizontale contactgeluidsisolatie niet gehaald Voor de verticale contactgeluidisolatie geldt dit voor circa 90% van de huurwoningen en circa 55% van de koopwoningen van na 1980.

Bij het TNO onderzoek bij 1240 woningen voldeed voor 29% van de woningen de geluidswering aan de gevel niet aan de gestelde eisen. In circa 12% van de woningvoorraad werd een ernstig defect aan de gas- en elektravoorziening geconstateerd. Deze ernstige defecten hingen voornamelijk samen met open-verbrandingstoestellen waaronder afvoerloze geisers en kunnen bij onvoldoende ventilatie leiden tot kool-monoxidevergiftiging.

(11)

Tabel 1: Binnenmilieuproblemen; fysieke klachten en voorkomen.

Bronnen: Dusseldorp A, Bruggen, M van, 2007, RIVM 2004, Senternovem 2006 en TNO 1997, 2001.

Een ander binnenmilieuprobleem is een te hoge binnentemperatuur in woningen en gebouwen. Door toene-mende isolatie, zonoriëntatie gekoppeld met inadequate zonwering en soms inadequate nachtkoeling wordt warmte langer vastgehouden in nieuwere woningen en loopt de binnentemperatuur te hoog op in de zomer. In het bijzonder bij kwetsbare groepen zoals ouderen kan dit schadelijk zijn voor de gezondheid (zie ook de paragraaf nieuwe risico’s: hitte).

Beleid

Ieder huishouden draagt zelf verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het binnenmilieu. De overheid pro-beert door beleid en voorlichting deze kwaliteit te bevorderen, bijvoorbeeld door het promoten van

7 Uitgaande van: totale ziektelast: 2,9 mln DALY’s, totale milieugerelateerde ziektelast 3 - 5 % = 87000-145000 Daly’s, Knol & Staatsen 2005. 8 Gezondheidsraad 2003.

9 woningen van niet rokers (> 10mg/m3/8h).

10 Consument en Veiligheid 2007.

11 van woningen van niet rokers> 120µg/m3/0.5h (Nederlandse grenswaarde voor blootstelling gedurende maximaal 30 minuten).

12 Sinds 1970 is de gemiddelde radonconcentratie, m.n. in nieuwbouwwoningen, met 50% toegenomen tot circa 23 Bq/m³. Echter, woningen met

radonconcentraties hoger dan EU-advieswaarden (nieuwbouw: max 200 Bq/m3, saeren: > 400Bq/m3) komen in Nederland niet voor.

13 >140 µg/m3, met tabaksrook als voornaamste bron (advieswaarde jaargemiddelde <20 µg/m3) Voor fijn stof is geen drempelwaarde bekend

waar-onder geen gezondheidseffecten optreden, echter om landen te waar-ondersteunen in het proces van vaststellen van normen en nemen van maatregelen om de concentratie fijn stof te verlagen heeft de WHO recent wel een advieswaarde vastgesteld.

Probleem Fysieke klachten Voorkomen in Neder-land?

Omvang ziektelast Vocht Verergeren ( en mogelijk veroorzaken)

luchtwegaandoeningen

Toename kans op astmaklachten met 50-250% bij kinderen en 50-100% bij volwas-senen

20% van de woningen 1,5 - 2,6 % van totale mili-eu-gerelateerde ziektelast7

Zichtbare schimmel

Allergische reacties zoals verergering ast-ma, huidreacties of hooikoortsachtige ver-schijnselen.

17% van de woningen Tabaksrook Luchtwegaandoeningen, longkanker,

hart-aandoeningen, irritatie van ogen en slijm-vliezen

Ongeveer 60% van de

woningen Duizenden doden/jaar

8

Koolmonoxide Hoofdpijn, vermoeidheid, duizeligheid. Hoge concentratie kan leiden tot bewuste-loosheid en dood. Ongeveer 5% van de woningen9 12 doden/jaar 10 35-45 ziekenhuisopna-men/jaar

Huisdieren Allergische reacties zoals verergering van astma, hooikoortsachtige verschijnselen of huidreacties

Ongeveer 60% van de woningen

Probleem Fysieke klachten Voorkomen in Neder-land?

Omvang ziektelast Huisstofmijt Allergische reacties zoals verergering van

astma, hooikoortsachtige verschijnselen of huidreacties

80% van de woningen Formaldehyde Irritatie aan slijmvliezen verergeren

astmak-lachten 13% van de keukens, 12 % van overige ruim-ten11

Radon Verhoogd risico op longkanker 100% van de

wonin-gen12; 100 - 1200 doden; 13 - 22 % van totale

milieugerelateer-de ziektelast (Zwevend) fijn

stof

Luchtwegaandoeningen veroorzaken en verergeren. Oogirritaties, verergeren allergi-sche reacties en hart- en vaatziekten.

(12)

ren. Er bestaan verschillende wetten, richtlijnen en besluiten die het binnenmilieu moeten bevorderen, o.a. de Tabakswet en het Bouwbesluit.

Met betrekking tot scholen geldt dat het schoolbestuur verantwoordelijk is voor de kwaliteit van het binnen-milieu in school en gemeenten een verantwoordelijkheid hebben voor de bekostiging van nieuwbouw in al haar facetten evenals aanpassingen aan de buitenzijde van scholen.

Met het Actieprogramma Gezondheid en Milieu heeft de Nederlandse overheid zich de afgelopen jaren extra ingezet om het binnenmilieu van woningen en scholen te verbeteren. Vanaf 2007 is de kwaliteit van het bin-nenmilieu opgenomen in het reguliere beleid van VROM. Dit beleid richt zich met name op de verbetering van de gezondheidskwaliteit in woningen, scholen en kindercentra, onder andere op de CO2-concentratie. In

het nieuwe Actieplan Jeugd, Milieu en Gezondheid is er speciale aandacht voor het binnenmilieu in scholen en kinderdagverblijven. Op 2 januari 2008 is een beleidsbrief over de gezondheidskundige kwaliteit (bin-nenmilieu) in woningen aan de Tweede Kamer gezonden. In het eerste kwartaal van 2008 zal een kabinetsvi-sie binnenmilieu in basisscholen aan de Tweede Kamer worden gezonden.

In de toekomst zal de overheid zich blijven concentreren op het binnenmilieu in gebouwen, scholen en kin-derdagverblijven, en op de verbetering van ventilatietechnieken.

1.5 Gezonde leefomgeving

• De leefomgevingkwaliteit in Nederland staat vooral in stedelijke gebieden onder druk; de normen voor hoeveelheid groen, lucht, bodem en externe veiligheid worden op vele plaatsen in Nederland overschre-den.

• In de komende decennia komen er tussen de 1,7 miljoen en 3 miljoen huizen bij (MNP, 2006b).

• Minder dan de helft van de bevolking woont in een omgeving die ook op langere termijn voldoet aan hoogwaardige milieukwaliteit. De milieukwaliteit is het laagst in de grotere stedelijke agglomeraties, in woongebieden nabij drukke verkeerswegen (MNP, 2006).

Bij leefomgevingkwaliteit spelen zowel fysieke aspecten (geluid, luchtverontreiniging, straling, etc.) als so-ciale aspecten (soso-ciale steun, contacten, etc.), leefstijl en toegang tot zorg een rol.

Nederlanders zijn over het algemeen zeer tevreden met hun woning en leefomgeving. Meer dan 85% is te-vreden of zeer tete-vreden. Maar in de grote steden zijn burgers over het algemeen minder positief (tussen 70 en 85 %) (Atlas Volksgezondheid, 2007). Ongeveer eenderde van de woningen beschikt bijvoorbeeld over een kleinere hoeveelheid groen in de leefomgeving dan het richtgetal uit de Nota Ruimte van 75 vierkante meter per woning binnen een straal van 500 meter (MNP, 2006). Ook wat betreft geluid, lucht, bodem en externe veiligheid worden normen overschreden.

Gezondheidseffecten

Er is zowel van directe als indirecte invloed sprake. Direct door bijvoorbeeld de kwaliteit van de lucht, het geluid, de bodem, het water en het risico op (verkeers)ongevallen. Indirect door stress of negatieve gevoelens die ontstaan door bijvoorbeeld (geluid)hinder, slaapverstoring of weinig groen in de omgeving.

(13)

Figuur 3: Kaart met 4-cijferige postcodegebieden waarin ongunstige aspecten van milieu, fysieke omgeving, sociaal-economische omgeving, leefomgeving, leefstijl en gezondheid gezamenlijk vóórkomen. Postcodegebieden waarvan gegevens ontbreken zijn niet in de kaart weergegeven. Bron: RIVM, 2006.

Bewoners van wijken met een lager welstandsniveau hebben vaak te maken met een stapeling van proble-men. Fysieke en sociale problemen blijken zich in bepaalde wijken in de vier grote steden op te stapelen (zie

figuur 3). Lagere inkomensgroepen hebben vaker te maken met een hogere geluidbelasting en

luchtveront-reiniging. Ook wonen ze vaker in dichtbebouwde gebieden. De slechte kwaliteit van woningen en de lokale omgeving hebben een ongunstige invloed op de gezondheid en kwaliteit van leven (zie figuur 4).

Maar de omgeving kan juist ook zorgen voor een vermindering van stress en voor positieve gevoelens, door bijvoorbeeld de aanwezigheid van rust en groen. Er zijn aanwijzingen dat het verblijf in een ‘groene’ omge-ving gunstig kan zijn voor gezondheid en welbevinden. Zelfs het hebben van uitzicht op een stadspark zou mensen al helpen te herstellen van stress, hetgeen op termijn de kans op ziekte kan verminderen (Gezond-heidsraad, 2004).

Figuur 4: Gezondheid in de 40 achterstandswijken (de zg. prachtwijken) (n=3809) vergeleken met Nederland (n= 60196), 2006 (bron: WoON, 2006).

(14)

Ook is er in Nederland een verband gevonden tussen een groene omgeving en ervaren gezondheid (Maas, 2006), maar onderzoek elders laat zien dat sociaal economische factoren en woonmilieu hierbij een belang-rijke rol spelen (Mitchell and Popham, 2007).

De aanwezigheid van sportvoorzieningen en sportvelden in een buurt blijkt het beweeggedrag in gunstige zin te beïnvloeden (RIVM, 2006). Hetzelfde geldt voor de beschikking over groene ruimte en aantrekkelijke wandel en fietspaden.

Beleid

Nationaal milieu- en ruimtelijk beleid dragen bij aan de kwaliteit van de omgeving. Te denken valt aan de Wet Milieubeheer, het Besluit Luchtkwaliteit 2005, de Natuurbeschermingswet en de Flora en Faunawet. Daarnaast is het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4) van belang. In 2008 treedt de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wro) in werking waarmee gemeenten meer invloed kunnen gaan uitoefenen op de ruimtelijke ontwikkelingen en de bijbehorende milieukwaliteitseisen binnen het plangebied.

Europees beleid is ook van invloed op Nederlands beleid. Twee van de vijf strategische actiepunten in het zesde Europese milieuactieprogramma zijn van toepassing op het beleid rondom de leefomgeving: stimule-ren van integratie van milieubeleid in ander beleid en meewegen van milieuaspecten in ruimtelijke planvor-ming.

De rijksoverheid wil dat lokale overheden bij het inrichten van de omgeving ambities nastreven voor de kwa-liteit van de ruimtelijke ordening, het milieu en wonen. Gemeenten worden aangespoord om verder te kijken dan de wettelijke milieunormen voor bijvoorbeeld geluid, stank en luchtverontreiniging (VROM Dossier Omgevingskwaliteit).

1.6 Elektromagnetische velden

• Over de gezondheidseffecten van EM-velden bestaat nog onvoldoende duidelijkheid.

• Er is een relatie tussen hoogspanningslijnen en een zeer kleine kans op leukemie bij kinderen, maar een oorzakelijk verband is niet bewezen

• Mensen met klachten over hun gezondheid brengen deze onder andere in verband met basisstations voor mobiele communicatie. Bezorgdheid over elektromagnetische velden lijkt vooral verband te houden met de perceptie van het risico.

Bij elektromagnetische velden (EMF) wordt onderscheid gemaakt tussen straling veroorzaakt door radiogol-ven en door het gebruik van elektriciteit.

Bronnen van radiofrequente velden zijn:

• Draadloze communicatieapparatuur: WiFi en Local Area Networks, omroepzenders voor radio en tele-visie, mobiele telefonie (GSM, UMTS, TETRA).

• Consumentenproducten: DECT-telefoons, magnetrons.

• Detectieapparatuur: radar, toegangspaslezers, anti-diefstalpoortjes en lezers van elektronische streepjes-codes voor voorraadbeheer (RFID).

Bij elektriciteit gaat het vooral om hoogspanningslijnen en hoogspanning in arbeidssituaties (elektriciteits-centrales, elektrolysehallen en bij sommige laswerkzaamheden).

(15)

Gezondheidseffecten

Over de gezondheidseffecten van EM-velden bestaat nog geen duidelijkheid. Het verband tussen het langdu-rig gebruik van mobiele telefoons en effecten als verhoging van de lichaamstemperatuur, slapeloosheid, hoofdpijn en hersentumoren wordt onderzocht. Tot nu toe is er echter geen verband gevonden. Er is een sta-tistisch verband tussen het optreden van leukemie bij kinderen en het wonen in de buurt van bovengrondse hoogspanningslijnen. Een oorzakelijk verband tussen de magnetische velden van de hoogspanningslijn en kinderleukemie is echter niet bewezen. (Pruppers, 2003) Er is ook epidemiologische onderzoek gedaan naar de relatie tussen laagfrequente velden en het voorkomen van andere vormen van kanker, zowel onder de bevolking als in arbeidssituaties. Het International Agency for Research on Cancer (IARC), een agentschap van de WHO, concludeert dat de gezamenlijke onderzoeken niet wijzen op een consistente associatie tussen magnetische of elektrische velden en leukemie bij volwassenen, borstkanker of enige andere vorm van kan-ker.

Radiofrequente velden en zeker de term ‘radiofrequente straling’ roepen bij de bevolking bezorgdheid en soms onrust op. Mensen met klachten over hun gezondheid brengen deze onder andere in verband met basis-stations voor mobiele communicatie. Het gaat daarbij om klachten zoals hoofdpijn, concentratiegebrek en slaapstoornissen. Bezorgdheid over elektromagnetische velden lijkt vooral verband te houden met de percep-tie van het risico. Van 147 respondenten uit een hinderenquête die volgens eigen zeggen 'in de buurt' van een GSM-basisstation woont, is 22% bezorgd. Voor de hele Nederlandse bevolking komt dit neer op een aantal bezorgden in de orde van een kwart miljoen. (Franssen, 2003)

Beleid

In aanbeveling 1999/519/EG geeft de Europese Unie blootstellinglimieten voor hoog- en laagfrequente EM velden vastgesteld ter voorkoming van mogelijke gezondheidsschade. De limietwaarde voor 50 Hz velden van 100 microtesla voor deze gezondheidseffecten wordt in Nederland op voor de bevolking toegankelijke plaatsen nergens overschreden. Voor de werksituatie gelden andere limieten, zoals vastgesteld in de Europe-se richtlijn 2004/40/EG die vanaf 1 juli 2008 ook in Nederland van toepassing is. Voor 50 Hz zijn deze li-mieten 500 microtesla voor de magnetische veldsterkte en 10 kV/m voor de elektrische veldsterkte.

In 2007 is op initiatief van het ministerie van VROM het kennisplatform electromagnetische velden en ge-zondheid bij het RIVM opgericht. Dit kennisplatform is een samenwerking tussen het RIVM, TNO, de GGDs, agentschap Telecom en ZonMw waarbij de gezondheidsraad extern adviseert. Doel van het platform is de samenleving beter te informeren over elektromagnetische velden in relatie tot gezondheid door bunde-ling van kennis.

Verder is er een nationaal antennebeleid ontwikkeld dat is bedoeld om de uitrol van de mobiele netwerken te bevorderen en om de bevolking tegen mogelijke schadelijke effecten te beschermen. Hiertoe hebben over-heid en aanbieders van mobiele telefonie in 2002 een convenant afgesloten waarin afspraken staan over de betrokkenheid van bewoners bij het plaatsen van nieuwe antenne-installaties en over vergunningsplicht.

1.7 Bodem

• In het algemeen zijn gezondheidseffecten van bodemverontreiniging niet groot, omdat de directe bloot-stelling van de mens aan de schadelijke stoffen die er in aanwezig zijn, verwaarloosbaar klein is.

• Het grote aantal verontreinigde locaties en de diversiteit van de verontreinigingen maakt het wel een grootschalig probleem.

(16)

• Naar schatting 50.000 tot 60.000 locaties zullen moeten worden gesaneerd, waarvan circa 11.000 met voorrang.

Bodemverontreiniging is met circa 400.000 mogelijk verontreinigde locaties een grootschalig probleem in Nederland met een grote diversiteit aan soorten verontreiniging als mensen eraan blootgesteld worden. De kans op blootstelling aan bodemverontreiniging is over het algemeen gering. Kinderen lopen mogelijk meer risico doordat zij bij het buitenspelen veel in aanraking komen met verontreinigde grond.(GGD,2002) De Nederlandse bodem is verontreinigd geraakt door diverse menselijke activiteiten en industrie zoals gasfa-brieken, benzinestations, chemische wasserijen en ondergrondse tanks. Veelvoorkomende stoffen in de bo-dem zijn benzeen, polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK), asbest, cyaniden, minerale olie en zware metalen, zoals lood en cadmium. Het aantal onderzoeken en afgeronde bodemsaneringen blijft stijgen.

Gezondheidseffecten

Een aantal verontreinigende stoffen kan gezondheidseffecten veroorzaken (zie bijlage 1) Naast rechtstreekse inname via de mond zijn er andere blootstellingroutes via voedsel, door inademing van vluchtige stoffen, door middel van contact met de huid, via drinkwater of door inademing van bodemdeeltjes. Ook psychische klachten zijn belangrijk en kunnen ontstaan als gevolg van stress en angst rondom het hele proces van bo-demverontreiniging (en -sanering). Mensen kunnen zich zorgen maken om hun gezondheid en die van hun familie en om de kosten of waardedaling van hun huis. Klachten kunnen bestaan uit hoofdpijn, moeheid, slapeloosheid en een verminderde concentratie.

Beleid

Startpunt is de Wet Bodemkwaliteit uit 1987. Nadat duidelijk werd dat het probleem en de kosten van bo-demverontreiniging omvangrijker waren dan verwacht, heeft de overheid nieuw bodembeleid ontwikkeld: Beleidsvernieuwing Bodemsanering (BEVER). Dit beleid is erop gericht kosteneffectiever en functiegericht te saneren en in kaart te brengen waar met spoed gesaneerd moet worden. In 2005 waren alle locaties lande-lijk in kaart gebracht, met een totaal van ruim 400.000 nader te onderzoeken locaties. In 2006 is door locale overheden gestart met het identificeren en aanpakken van spoedlocaties. (VROM, 2007)

In het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4) is vastgelegd dat in 2030 de bodemkwaliteit overal geschikt moet zijn voor gewenst gebruik en alle ernstige gevallen van bodemverontreiniging zijn gesaneerd dan wel beheerd. Nieuwe bodemverontreiniging, ontstaan na 1987, moet direct ongedaan worden gemaakt. Vanwege ongerustheid onder de bevolking is afgesproken situaties met risico’s bij huidig gebruik vóór 2015 aan te pakken: de zogenaamde spoedlocaties.

Op basis van beleidsbrief Bodem’ uit 2003 heeft VROM nieuw bodembeleid ontwikkeld waarin de aandacht wordt verlegd van concentraties verontreinigende stoffen in de bodem naar de gezondheidsrisico’s. De ge-bruiksfunctie van de bodemlocatie is daarbij uitgangspunt. Voor woningen met tuin en plaatsen waar kinde-ren spelen, gelden stkinde-rengere eisen dan voor industrieterreinen.

Vanaf 1 januari 2008 wordt het besluit bodemkwaliteit gefaseerd ingevoerd. Door dit besluit verandert het bodembeleid ingrijpend. Het moet de bodem beter beschermen en meer ruimte bieden voor nieuwe bouwpro-jecten, zoals woningen en wegen. Het besluit geeft gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. In het besluit staan ook regels voor bouwgrond en baggerspecie en kwaliteitseisen voor adviesbureaus, laboratoria en aannemers. (VROM 2007).

(17)

2.

Risicogroepen

Groepen in de samenleving die om uiteenlopende redenen gevoeliger zijn voor milieufactoren die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid, vragen extra aandacht. Het gaat hier met name om de jeugd van 0 tot 19 jaar, ouderen, chronisch zieken en zwangeren.

Ouderen

Door de vergrijzing (zie figuur 5) neemt de groep die gevoelig is voor de effecten van luchtverontreiniging (met name fijn stof) toe in omvang (MNP, 2007).

Figuur 5: Prognose van de ontwikkeling van het percentage personen van 65 jaar en ouder, 1950-2050 (Bron: CBS Bevolkingsstatistiek; CBS Bevolkingsprognose).

Vooral coronaire hartziekten en beroerten veroorzaken een grote ziektelast bij ouderen. Milieufactoren dra-gen met name bij aan vergroten van de kans op hartziekten en COPD. Ouderen zijn door hun lichamelijke en geestelijke kwetsbaarheid gevoeliger voor een ongezonde, onveilige leefomgeving (gebrek aan mobiliteit, kans op ongelukken, eenzaamheid, stress).

Jeugd

De gezondheid van kinderen van 0 tot 19 jaar is kwetsbaarder dan de gezondheid van volwassenen. Zij heb-ben minder keuze waar ze wonen, leren, spelen, soms werken. Daarnaast zijn ze ook kwetsbaarder voor blootstelling aan milieurisico’s, vooral in de vroege jeugd. Milieueffecten hebben voor kinderen vaak de grootste en/of langste impact voor hun gezondheid. Daarom is het van belang de leefomgeving van kinderen, al vanaf hun conceptie, te beschermen en zo in te richten dat die hun gezondheid en ontwikkeling bevordert. In Nederland zijn problemen voor de gezondheid en ontwikkeling van kinderen die (deels) gerelateerd wor-den aan omgevingsfactoren vooral: luchtwegklachten, vergroot risico op infectieziekten, overgewicht en bewegingsarmoede, minder goede sociale en motorische vaardigheden, verminderde leerprestaties en con-centratie.

Het Actieplan Jeugd, Milieu en Gezondheid richt zich op een betere inrichting van de leefomgeving buiten en binnen door:

• Scheppen van randvoorwaarden voor meer bewegen. • Verminderen van blootstelling aan luchtvervuiling.

(18)

• Opvullen van kennislacunes over de kwaliteit en verbetermogelijkheden van het binnenmilieu op scholen en kinderopvangcentra, en effecten daarvan.

(19)

3.

Signalen van burgers

De GGD is een belangrijke bron voor het inventariseren van signalen op het terrein van milieu & gezondheid van burgers. Zij registreert op uniforme wijze milieugerelateerde gezondheidsmeldingen.

Vanaf april 2004 tot eind 2006 zijn 7024 milieugerelateerde gezondheidsmeldingen binnengekomen. 5081 hiervan zijn meldingen van gezondheidsklachten (ruim 70%).

Bijna tweederde van deze gezondheidsklachten (64%) heeft betrekking op het binnenmilieu. Een overzicht van milieugerelateerde gezondheidsklachten vind u in onderstaande tabel.

Tabel 2: Meldingen van milieugerelateerde gezondheidsklachten bij GGD-en, 2004-2006. (Bron: Dusseldorp, A, R. van Poll en L. Hall, 2007).

Compartiment Klacht Aandeel

BINNENMILIEU 3235 (64 %) % van binnenmilieu

Huurwoning 1681 52% Koopwoning 475 15% School 344 11% Overig 299 9 % Geen specificatie 172 5 % Kantoor 171 5 % Kinderdagverblijf 80 3% Ziekenhuis 13 < 1 %

BUITENMILIEU 1614 (32 %) % van buitenmilieu

Directe woonomgeving 975 60% Lucht 262 16% Bodem 194 12% Oppervlaktewater 83 5% Geen specificatie 58 4% Drinkwater 26 2% Grondwater 16 1%

Onbekend (niet ingevuld) 232 (4 %)

Totaal 5081

Uit de geregistreerde meldingen/binnenkomende vragen blijkt dat veel mensen zich zorgen maken over as-best, niet ioniserende straling (NIS) en een aantal biologische factoren als ongedierte en schimmels. Veel gemelde gezondheidsklachten zijn ademhalingsklachten. Deze blijken vaak veroorzaakt te worden door het binnenmilieu. Van de meldingen over hinder heeft geurhinder het grootste aandeel, waarbij de riolering het vaakst wordt genoemd als oorzaak.

Tabel 3: Top vijf genoemde oorzaken in het binnenmilieu (n=3235).

Jaar Totaal

2004 2005 2006 Aantal Percentage *

Schimmels 11 % 11 % 12 % 362 11%

Vocht 10 % 11 % 11 % 345 11%

Ongedierte 9 % 7 % 5 % 209 7 %

Ventilatie (geen vocht) 3 % 3 % 6 % 156 5 %

Asbest14 1 % 5 % 4 % 126 4 %

14 Als de categorie asbestbevattend bouwmateriaal bij deze categorie wordt gerekend, komt het totaal op asbestgerelateerde klachten in het

(20)

Opvallend is dat de ‘natuur’ in ongeveer 20 % van de klachten over het buitenmilieu als bron wordt aange-wezen. Het betreft meldingen over onder anderen ongedierte en insecten. Meldingen van bezorgdheid over effecten van gsm-masten nemen een tweede plek in. (figuur 6).

Broncategorie Natuur Communicatiesector Overig Onbekend, nvt Verkeer Bedrijf Afval Bouw Industrie Energiesector Verbranding Calamiteit Agrarische sector Percentage 25.0% 20.0% 15.0% 10.0% 5.0% 0.0% 322 192 168 158 143 134 130 97 70 47 41 36 31

Figuur 6: Bronnen die bij de meldingen over het buitenmilieu in verband worden gebracht met de klacht (n=1614) Bron; Dusseldorp, v Poll, Hall, 2007.

Ook uit nationaal onderzoek blijkt dat burgers thema’s zoals fysieke leefomgeving, groen in de omgeving, overstromingen, geluidsoverlast, gezondheid en vocht in huis belangrijk vinden. (VROM, 2005)

Het ministerie van VROM wil de burger nadrukkelijk(er) betrekken bij milieubeleid en haar informatievoor-ziening beter bij de vragen en zorgen van burgers laten aansluiten. Dit streven is mede geïnspireerd door internationale ontwikkelingen en verdragen (Aarhus protocol). Zo is in 2002 het programma Beleid met bur-gers gestart waarbij een burgerplatform is opgericht en burbur-gers kunnen meedenken over klimaat, energiebe-sparing en de directe leefomgeving. Een nieuw initiatief is de ontwikkeling van een Atlas Leefomgeving die in 2007 van start is gegaan. Het te ontwikkelen webportaal Atlas moet burgers op maat gesneden informatie (op postcodeniveau) gaan aanbieden over milieu- en gezondheidsaspecten van de leefomgeving.

(21)

4.

Andere mogelijke milieugezondheidsrisico’s

4.1 Nanotechnologie

Nanotechnologie heeft betrekking op het ontwerp en gebruik van materialen op atoomschaalniveau met een grootte variërend van 1 tot 100 nanometer. Kenmerkend voor nanodeeltjes is dat deze door hun lengte unieke eigenschappen hebben die ontbreken op een groter schaalniveau. Door gebruik te maken van deze bijzondere eigenschappen (snelheid, beweging, doordringbaarheid) kunnen nieuwe materialen worden gemaakt die toe-passingen mogelijk maken op tal van terreinen: zeer kleine computerchips, medicijnen die gerichter in het lichaam worden toegediend en zeer slijtvaste coatings.

In de toekomst kan nanotechnologie mogelijk oplossingen bieden voor problemen die samenhangen met milieu, behandeling en preventie van ziektes, voeding en een duurzamere energievoorraad. Echter, omdat er op dit moment nog te weinig bekend is over de mogelijke risico’s van het inzetten van nanotechnologie is een eenduidige beschrijving van de voor- en nadelen nog niet mogelijk.

Gezondheidseffecten

Nanotechnologie kan zowel voordelige als schadelijke effecten op de gezondheid van de mens en op het milieu hebben (Gezondheidsraad 2006).

Positieve effecten in de medische wereld zijn onder andere een beter inzicht in basale biochemische en bio-fysieke processen in lichaamcellen. Nanotechnologie kan diagnostiek verbeteren, medicijnen kunnen er ge-richter door worden toegediend zodat de patiënt mogelijk minder bijeffecten heeft, en er kunnen sterkere kunstgewrichten mee worden ontwikkeld. Ook kan nanotechnologie kansen bieden voor voedselproductie en milieuverbetering.

Met name de producten die nanotechnologie opleveren (nanodeeltjes) kunnen schadelijk zijn voor de ge-zondheid. De deeltjes kunnen allerlei natuurlijke barrières van het lichaam, zoals de bloedvatwand en de bloed-hersenbarrière, passeren en diep in weefsels terechtkomen. Mensen kunnen nanodeeltjes wellicht in hun lichaam krijgen door inademing, voedselinname of huidcontact (Gezondheidsraad 2006). Sommige na-nodeeltjes kunnen gezondheidsschade aanrichten omdat ze heel reactief zijn en vrije radicalen kunnen vor-men (Roszek, B., et al, 2005). Daarnaast kunnen nanodeeltjes ontstekingen en zelfs tumoren veroorzaken. Er is vooral veel onderzoek gedaan naar de blootstelling en gevolgen van natuurlijke nanodeeltjes bij mens en dier (bijvoorbeeld ultra fijn stof) die via inademing in het lichaam komen. Er is nog relatief weinig bekend over de eventuele schadelijke gevolgen van nanodeeltjes die via orale inname en via de huid in het lichaam komen.

Beleid

In 2006 is de kabinetsvisie “Nanotechnologieën” verschenen waarin wordt benadrukt dat de aandacht voor nanotechnologieën zowel gericht dient te zijn op de kansen die het potentieel biedt als op het identificeren van risico’s verbonden aan nanotechnologieën. Ook wordt vastgesteld dat de thans vigerende (inter)nationale regelgeving in principe voldoende handvatten biedt om de risico’s te beheersen. De komende periode zal geïnvesteerd worden in het vergroten van kennis over risico’s. In januari 2008 zal een brief aan de Tweede Kamer gestuurd worden waarin o.a. de volgende activiteiten worden beschreven: participatie van Nederland in het opstellen van mondiale kennisagenda, versterking van het kennis en informatie punt Nanotechnologie bij het RIVM, dat in 2007 is opgericht, en uitvoeren van pilotprojecten om kennis te generen over risico’s. In

(22)

het voorjaar 2008 zal een actieplan aan de Tweede Kamer worden aangeboden waarin de aanpak van de pij-lers uit de kabinetsvisie van 2006 gepresenteerde pijpij-lers zal worden beschreven. Ook hier zullen mogelijkhe-den voor het beperken van risico’s nadrukkelijk aandacht krijgen.

4.2 Hitte

Door klimaatveranderingen (global warming) stijgt de gemiddelde temperatuur en zullen naar verwachting hittegolven vaker gaan voorkomen. Er is een aanzienlijke groep mensen voor wie hitte een belangrijk risico vormt. Het gaat vooral om ouderen met een zwakke gezondheid en om mensen met aandoeningen die hen kwetsbaar maken voor hogere temperaturen.

Zo stierven er tijdens de hittegolf in 2003 in Nederland 1.000 - 1.500 personen meer dan normaal en in heel Europa naar schatting 22.000 - 35.000 mensen meer door de hitte.

Gezondheidseffecten

Bij langdurige blootstelling aan temperaturen boven 25 oC kunnen vermoeidheidsklachten, concentratiepro-blemen en benauwdheid optreden, vooral bij kwetsbare ouderen. Vanaf circa 35 graden, en bij een lucht-vochtigheid van 50% of hoger, lopen ook gezonde mensen een zeer reële kans op hittestress; en zeker indien ze grote lichamelijke inspanningen plegen. (Luscuere1 P.G., et al, 2002)

Gevolgen van te grote hitte kunnen zijn:

• Huidaandoeningen zoals jeuk en blaasjesuitslag.

• Hittekramp (kramp in de spieren) die ontstaat als het lichaam door zweten (ook als gevolg van inspan-ning) teveel zout verliest.

• Hitte-uitputting door uitdroging.

• Hittesyncope (flauwvallen) door onvoldoende doorbloeding van de hersenen.

• Een hitteberoerte: door stijging van de lichaamstemperatuur boven de 41 graden. Gevolgen zijn: een rode en droge huid, krampen, stuiptrekkingen en verlies van bewustzijn.

Beleid

Het ministerie van VWS heeft in 2006 het initiatief genomen om te komen tot een nationaal hitteplan. Deze is in 2007 opgesteld in samenwerking met het RIVM, het Nederlandse Rode Kruis, ActiZ en GGD-Nederland. (VWS, 2007). Het gaat om concrete maatregelen die lokaal genomen kunnen worden om de zorg aan te passen in tijden van aanhoudende hitte. Het plan bevat een breed scala aan maatregelen die gericht zijn op goede voorbereiding op en adequaat handelen in een periode van aanhoudende hitte. Communicatie is daarbij een belangrijk middel en informatie wordt op verschillende doelgroepen toegesneden. Er is landelijke expertise georganiseerd om vragen vanuit het zorgveld op het vlak van hitte en gezondheid te kunnen beant-woorden en vaak gestelde vragen zullen zijn te raadplegen via de website van het RIVM.

4.3 Nieuwe verbindingen in drinkwater

De uitstekende kwaliteit van het Nederlandse drink- en oppervlaktewater maakt dat de bijdrage aan de ziek-telast minimaal is. Eerder het tegenovergestelde is het geval: het drink- en oppervlaktewater levert juist een belangrijke bijdrage aan de gezonde levensverwachting van de Nederlandse burger. Belangrijk is de kwaliteit

(23)

gen in het oppervlaktewater (endocriene stoffen (EDC’s), geneesmiddelen en polaire bestrijdingsmiddelen) vormen een bedreiging voor de drinkwaterkwaliteit. Deze stoffen zijn ongewenst en stellen daarmee nieuwe eisen aan de zuiveringstechnologie. Bestaande zuiveringsmethoden moeten worden aangepast en nieuwe technieken ontwikkeld zoals membraanfiltratie.

Recent is geconstateerd dat geneesmiddelen in drinkwater en drinkwaterbronnen voorkomen (Versteegh JFM, 2007). Ondanks de lage concentraties blijkt dat geneesmiddelen waarschijnlijk vaker voorkomen in drinkwater dan enkele jaren geleden.

Gezondheidseffecten

Geneesmiddelen komen in zeer lage concentraties voor in drinkwater en drinkwaterbronnen. De hoeveelhe-den zijn echter nog zo laag dat effecten op de volksgezondheid zijn te verwaarlozen. Dit blijkt uit een inven-tarisatie van RIVM in opdracht van het ministerie van VROM. Toch beoordeelt de overheid de aanwezigheid van medicijnen in het drinkwater als onwenselijk.

Beleid

Om de verspreiding van humane en diergeneesmiddelen naar water te verminderen heeft het kabinet begin 2007 een pakket aan beleidsmaatregelen voorgesteld: beperken van geneesmiddelgebruik, inzamelen en ver-nietigen van ongebruikte medicijnen, ontwikkelen van geneesmiddelen die beter worden opgenomen in het lichaam en makkelijker worden afgebroken in milieu.

(24)
(25)

5.

Mogelijkheden voor preventie

Bij het beoordelen van preventieve maatregelen moet onderscheid gemaakt worden tussen het voorkomen van oorzaken van klachten (bronbenadering) en het beperken van schadelijke gevolgen (effectbenadering). Een bronbenadering heeft de voorkeur, maar bij een afweging van kosten en baten van mogelijke maatrege-len kan het beperken van schadelijke gevolgen de voorkeur verdienen.

Vanuit de Rijksoverheid is in het perspectief van integraal milieubeleid een aantal methoden, instrumenten en handreikingen ontwikkeld voor provincies en gemeenten, om bij het opstellen van plannen voor een wijk of gebied een optimale omgevingskwaliteit te realiseren (VROM Dossier Omgevingskwaliteit). Belangrijk in het kader van gezondheid & milieu is de gezondheidseffectscreening (GES) stad en milieu: een instrument dat een goed beeld geeft van de gezondheidskundige knelpunten en kansen in een gebied, bijvoorbeeld bij ruimtelijke, herstructurerings- of verkeersplannen. Zo kan in de planvorming rekening gehouden worden met de invloed van milieu op de gezondheid. Andere instrumenten zijn: Handreiking Milieukwaliteit in de

Leefomgeving (MILO), en de Handreiking Gezondheid in m.e.r.

Maatschappelijke Kosten-Baten Analyse (MKBA) en Multi-Criteria Analyse (MCA) zijn integrale

afwegings-instrumenten waarbij voor- en nadelen van een complex beslissingsprobleem tegen elkaar worden afgewo-gen.

Op deelterreinen is reeds een breed scala aan preventieve maatregelen voorgesteld en deels geïmplemen-teerd. Een kort overzicht:

Buitenlucht

Het kabinet heeft in 2005 aangekondigd extra maatregelen te nemen om de risico’s van luchtverontreiniging voor de gezondheid te verminderen. Een van de doelstellingen is om in 2010 15% minder fijn stof uit te sto-ten.

Voorbeelden van maatregelen zijn:

• Roetfilters: Voor het inbouwen van een roetfilter in de meeste dieselvoertuigen kan een subsidie aange-vraagd worden (zie dossier roetfilters van VROM)

• Stimuleren zwavelvrije diesel en biobrandstoffen

• Fiscale stimulering hybride auto's, elektrische auto's en auto's op waterstof • Schonere binnenvaart, zeescheepvaart, luchtvaart

• Verlaging maximumsnelheid

Het Rijk heeft ook het Innovatieprogramma Luchtkwaliteit opgezet. Daarin onderzoeken de ministeries van Verkeer en Waterstaat en VROM welke maatregelen effectief zijn om de luchtkwaliteit in dichtbevolkte gebieden langs snelwegen te verbeteren. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het overkappen van snelwegen, het gebruik van coatings op geluidschermen die stikstofdioxide afbreken en het planten van bomen en struiken langs snelwegen.

Gemeenten en provincies kunnen ook maatregelen nemen om lokaal de luchtkwaliteit te verbeteren. Hier-voor zijn fondsen via het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing beschikbaar. Er komt extra geld Hier-voor maatregelen voor gemeenten met grote luchtkwaliteitsproblemen. De GGD-en adviseren over de gezond-heidswinst die maatregelen kunnen opleveren.

Voorbeelden van maatregelen zijn:

• het instellen van milieuzones. Een milieuzone is een gebied (over het algemeen in binnensteden) waar toegangsbeperkingen gelden voor oudere vrachtauto’s

(26)

• schoon lokaal vervoer voor provincies en gemeenten (bussen, vuilniswagens)

• het verbeteren van de verkeerscirculatie door verkeerslichten beter op elkaar af te stemmen • het instellen van autoluwe zones

• snelheidsbeperkende maatregelen

Geluid

Met zowel bron- als effectgerichte maatregelen tracht de overheid de geluidhinder te reduceren. Brongerichte maatregelen zijn bijvoorbeeld stillere auto's, stillere wegdekken, verlagen van maximum snelheid in woon-gebieden, promoten van ‘Het Nieuwe Rijden’, het verkeersluw maken van straten, ontwikkeling en handha-ving van (innovatieve) technologische maatregelen, geluidszonering (scheiden van geluidsgevoelige gebie-den en lawaaierige gebiegebie-den) en reguleren van tijdstippen van geluidsoverlastproducerend verkeer.

Effectgerichte maatregelen zijn bijvoorbeeld het plaatsen van een geluidsscherm of –wal (overdrachtsmaat-regelen) of een betere gevelisolatie woningen.

Daarnaast maakt de Nederlandse overheid zich in Europees verband sterk voor de aanscherping van geluid-eisen aan nieuwe voertuigen (MNC 2007).

Het Innovatie-programma Geluid (IPG) is gestart om nieuwe geluidsreducerende maatregelen te ontwikke-len. De nadruk ligt op brongerichte maatregelen, die over het algemeen goedkoper zijn dan effectmaatrege-len. Een vergelijkbaar programma is gestart voor railverkeer.

De maatschappelijke schade (in de vorm van waardevermindering van woningen en bouwgrond) door ge-luidhinder van wegverkeer in Nederland wordt geschat op 9,6 miljard euro. Bij toepassing van geluidmaatre-gelen aan het wegverkeer (merendeels op gemeentelijke wegen) zijn de te realiseren baten (in de vorm van waardestijging van woningen en bouwgrond) geschat op ca. 7 miljard euro. Geluidsmaatregelen kunnen de waarde van natuur- en stiltegebieden met ruim 60 miljoen euro verhogen (op grond van een hogere beta-lingsbereidheid bij bezoekers voor stiltekwaliteit) (Jabben et al, 2007).

Binnenmilieu

Mensen kunnen zelf een gezond binnenmilieu creëren door vervuilende bronnen te verwijderen, meer tijd buiten door te brengen en de woning of school goed te ventileren.

Ook de inrichting van een woning heeft invloed op het binnenmilieu. Een open haard is bijvoorbeeld een grote bron van verbrandingsproducten. Textiel in huis, zoals gordijnen, gestoffeerd meubilair en tapijt, kan veel stof en allergenen vasthouden.

Goede voorlichting kan burgers bewuster maken van het belang van een gezond binnenmilieu en gedrag stimuleren dat een gezond binnenmilieu bevordert. Naast tips over hoe te ventileren en over de woningin-richting is het belangrijk aandacht te vragen voor de mogelijk negatieve gevolgen van woningisolerende maatregelen en gastoestellen voor het binnenmilieu. Het is belangrijk daarbij aandacht te vragen voor regel-matig onderhoud van gastoestellen en het vervangen van afvoerloze geisers moet worden aangemoedigd. De overheid kan een belangrijke rol spelen bij het bevorderen van een gezond binnenmilieu door heldere norm-stelling en door te bevorderen dat regels en normen ook worden nageleefd zoals bijvoorbeeld rond de kwali-teitseisen die aan ventilatievoorzieningen (capaciteit en geluidsbelasting) moeten worden gesteld en het ge-bruik van bouwmaterialen.

De GGD heeft een zg. ééndagsmethode ontwikkeld om het bewustzijn rond een gezond binnenmilieu op (basis)scholen bij leraren en leerlingen te vergroten. Door het plaatsen van CO2 meters in klaslokalen kun-nen docenten en leerlingen de kwaliteit van de binkun-nenlucht zelf monitoren.

(27)

Tenslotte kan in ontwerp en bouw de kwaliteit van het binnenmilieu in scholen nog explicieter onder de aan-dacht gebracht worden, kan het toezicht bij nieuwbouw en groot onderhoud verbeterd en de controle op de naleving met name van het bouwbesluit geïntensiveerd worden.

Leefomgeving

Preventieve maatregelen gericht op de fysieke én sociale omstandigheden in de leefomgeving van burgers beïnvloeden hun gezondheid. Juist integraal gezondheidsbeleid kan daarbij een effectief middel zijn om ge-zondheidsschade voorkomen en een gezonde leefomgeving bevorderen.

Integraal gezondheidsbeleid valt buiten de strikte volksgezondheidssfeer en heeft als doel de gezondheid te bevorderen en/of gezondheidsschade te voorkomen door aandacht voor gezondheid bij het ontwikkelen van bv RO of verkeersbeleid.. In de afgelopen jaren zijn er nieuwe manieren ontwikkeld om integraal gezond-heidsbeleid vorm te geven. In het Grotestedenbeleid (GSB) werken tien departementen samen en met de 31 grote steden is een aantal beleidsdoelstellingen afgesproken. Het GSB biedt kansen voor gezondheid omdat de problemen in de grote steden in hun onderlinge samenhang worden aangepakt. Denk daarbij aan maatre-gelen voor een gezondere leefomgeving, vergroten verkeersveiligheid in de wijken, etc. Een tweede voor-beeld van gezamenlijke beleidsontwikkeling is Operatie Jong. Het doel hiervan is het creëren van een sa-menhangend en resultaatgericht jeugdbeleid. Betrokkenen zijn de ministeries van BZK, VWS, OCW, SZW, Justitie, VROM, Financiën en Algemene Zaken. Hoewel de centrale doelen in eerste instantie vooral lagen rond de thema’s veiligheid, arbeidsmarkt en onderwijs is gezondheid nu in beeld, bijvoorbeeld binnen het thema jeugd en fysieke ruimte. Daarbij gaat het onder meer om buitenspeelruimte voor kinderen, maar ook om gezonde schoolgebouwen.

Een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving is door de minister van VROM als speerpunt van beleid geformuleerd. Investeringen in een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving zijn voorwaardenscheppend om te komen van “probleemwijk naar prachtwijk” en vragen om een integrale benadering. Het beleid van minister Vogelaar kan hier bij aansluiten en in de 40 prachtwijken een positieve bijdrage aan de gezondheid van haar bewoners leveren.

(28)
(29)

6.

Conclusie

Milieufactoren dragen op een beperkte maar niet onaanzienlijke mate bij aan de totale ziektelast van de Ne-derlandse bevolking, Er zijn verschillende belangrijke redenen om in de komende kabinetsperiode nadrukke-lijk aandacht aan het thema gezondheid en milieu te besteden.

Allereerst vormen fijn stof, geluidshinder en een slecht binnenmilieu belangrijke oorzaken van gezondheids-schade en zijn er preventieve maatregelen voorhanden die tot significante reductie van gezondheidsgezondheids-schade kunnen leiden. Verder onderzoek naar (kosten)effectieve interventies is daarbij belangrijk om het verder terugdringen van schadelijke gevolgen te kunnen realiseren. Kwetsbare groepen vragen daarbij extra aan-dacht: kinderen, ouderen, chronisch zieken en zwangeren.

Ook is het belangrijk onder ogen te zien dat de schade door milieufactoren onevenredig over de bevolking verdeeld is. Vooral in achterstandswijken in de grote steden kan door aanmerkelijk ongunstigere milieuom-standigheden een veel grotere gezondheidsschade bij de betreffende burgers optreden. De stapeling van mili-eufactoren die juist ook in deze wijken optreedt, kan tot nog extra gezondheidsschade voor met name bewo-ners met een lage SES leiden. Een integrale benadering15 en intersectoraal beleid16 zijn belangrijk om het verminderen van gezondheidsschade effectief te kunnen realiseren.

Uit reacties van burgers, zoals uit informatie van de GGD-en, blijkt dat er bij veel burgers een grote be-zorgdheid is over de gevolgen van milieufactoren voor de gezondheid. Bebe-zorgdheid is er vooral over stra-ling, asbest en ongedierte/schimmels; belangrijke thema’s voor informatie aan burgers. Daarvoor hebben zij betere informatie nodig over alle aspecten van de kwaliteit van de eigen leefomgeving, de mogelijke ge-zondheidsrisico’s en handvatten voor mogelijke actie. Het project ATLAS gezonde leefomgeving dat vanaf 2008 in opdracht van het ministerie van VROM door het RIVM wordt gerealiseerd gaat hiertoe informatie op decentraal niveau over milieu- en gezondheidsaspecten voor burgers en professionals interactief te ont-sluiten.

Ten slotte vragen nieuwe ontwikkelingen zoals nanotechnologie klimaatveranderingen en nieuwe typen wa-tervervuiling een pro-actieve houding om mogelijke gezondheidsschade in de toekomst te voorkomen. Het Informatiepunt Nanotechnologie, het Kennisplatform Elektromagnetische Velden en Gezondheid en de in 2008 in te stellen Adviescommissie Signalering Milieu & Gezondheid zullen belangrijke bijdragen gaan leveren om nieuwe risico’s vroegtijdig te signaleren. Dit bevordert dat beleid, dat gezondheid stimuleert en risico’s beperkt tijdig kan worden ontwikkeld en geïmplementeerd.

15 een benadering die álle factoren die gezondheid beïnvloeden in haar afweging betrekt.

(30)
(31)

Bronnen

Literatuur

Baars A.J, Theelen R.M.C, Janssen P.J.C.M, Hesse J.M, Van Apeldoorn M.E, Meijerink M.C.M, Verdam L, Zeilmaker M.J.. Re-evaluation of human-toxicological maximum permissible risk levels. RIVM-rapport 711701025, 2001 Bolte JFB, Pruppers MJM, Penders MJR, Poll HFPM van: Vooronderzoek naar bezorgdheid over basisstations voor

mobiele telefonie, RIVM, 2005

Dusseldorp A., van Bruggen M., 2007, Gezondheidskundige advieswaarden binnenmilieu, een update, RIVM rapport 609021043

Dusseldorp A, van Poll R, Hall L, 2007, Meldingen van milieugerelateerde gezondheidsklachten bij GGD’en.

Inventa-risatie 2004-2006, RIVM rapport 609330001/2007

Fransen EAM, van Dongen JEF., Ruysbroek JMH, Vos H Stellato R.K, Hinder door milieufactoren en de beoordeling

van de leefomgeving in Nederland. Inventarisatie verstoringen 2003 RIVM rapport 8151200001.

Gezondheidsraad, 2004, Natuur en gezondheid. Invloed van natuur op sociaal, psychisch en lichamelijk welbevingen. Den Haag: Gezondheidsraad en Raad voor Ruimtelijk- Milieu- en Natuuronderzoek, publicatie nr 2004/09

Gezondheidsraad, 2006, Betekenis van nanotechnologieën voor de gezondheid. Gezondheidsraad nr.2006/06, april 2006 GGD Eemland: gezondheid en ventilatie in woningen in vathorst; onderzoek naar de relatie tussen gezondheidsklachten,

binnenmilieukwaliteit en woningkenmerken. 2007

GGD- Richtlijn gezondheidsrisico’s bij bodemverontreiniging 2002:

http://www.rivm.nl/milieuportaal/images/Gezondheidsrisico%27s%20bij%20bodemverontreiniging%20(2002).pdf. Jabben J, Potma C, Lutter S, 2007, Baten van geluidmaatregelen, RIVM rapport 680300002

Kamp I van, Staatsen BAM, van Kempen EEMM, 2004, Geluid en gezondheid. Handboek Lawaaibeheersing.

Knol AB, Staatsen BAM, 2005, Trends in the environmental burden of disease in the Netherlands, 1980-2020. RIVM rapport 500029001

Lembrechts, J: Straling in het binnenmilieu, bronnen en maatregelen, RIVM,

P.G. Luscuere1 and V. Borst: air-condtioning in nursing homes till death do us part? Paper en inleiding bij Indoor Air Congres, june 30- july 5, 2002, Monterey, USA

Maas J, Verheij RA, Groenewegen PP, de Vries S, Spreeuwenberg S, 2006. Green space, urbanity, and health: how

strong is the relation? Journal of Epidemiology and Community Health, 60, 587-592.

Mitchell R, Popham F, 2007. Greenspace, urbanity and health: relationships in England. Journal of Epidemiology and Community Health, 61, 681-683.

Ministerie van VROM: Besluit Bodemkwaliteit, 2007:

(http://www.vrom.nl/pagina.html?id=2706&sp=2&dn=7341)

Ministerie van VROM. Jaarverslag bodemsanering over 2006. Een rapportage van de bevoegde overheden bodemsane-ring. 2007

MNP, 2006, Milieubalans 2006, Rapportnr. 500081001 MNP, 2006b, Nationale Milieuverkenning 6 2006-2040 MNP, 2007, Milieubalans 2007, Rapportnr. 500081004

MNP, 2007: Milieu en natuurcompendium: http://www.milieuennatuurcompendium.nl/ (27/11/2007)

Oomen A.G., Janssen P.J.C.M., Van Eijkeren J.C.H, Bakker M.I., Baars A.J. 2007. Cadmium in de Kempen. Een

inte-grale risicobeoordeling. RIVM-rapport 320007001/2007

Peeters, E. 2006. Kinderlood. Onderzoek naar de loodconcentraties in bloed van Rotterdamse kinderen anno 2005 en

de invloed hierop van lood in de bodem. GGD Rotterdam en omstreken.

Pruppers, MJM: Blootstelling aan extreem laagfrequente electromagnetische velden van hoogspanningslijnen, RIVM 2003

(32)

Roszek, B., de Jong, W.H., Geertsma, R.E., 2005, Nanotechnology in medical applications: state-of the-art in materials

and devices. RIVM rapport 265001001

Storm I, Nijboer C, Wendel-Vos GCW, Visscher TLS, Schuit AJ, 2006, Een gezonde omgeving ter preventie van

gewichtsstijging: nationale en lokale mogelijkheden. RIVM rapport 270061002/2006

Smeets WLM, Blom WF, Hoen A, Jimmink BA, Koelemeijer RBA, Peters JAHW, Thomas R. de Vries WJ, 2007

Kos-teneffectiviteit van aanvullende maatregelen voor een schonere lucht. MNP-rapport 500091001

TNO: Gezondheidsaspecten van woningen in Nederland TNO-rapport - 2007-D-R0188/A juni 2007

Van Wezel A.P, Franken R.O.G, Drissen E, Versluijs C.W, Van den Berg R 2007. Maatschappelijke

kosten-batenanalyse van de Nederlandse bodemsaneringsoperatie. MNP-rapport 500122002/2007

VWS: Nationaal hitteplan 2007

Websites

http://www.rivm.nl/milieuportaal/ http://www.rivm.nl/vtv/root/o6.html http://www.rivm.nl/gezondheidenmilieu/

WoOn 2006; VROM Dossier Wonen, http://www.vrom.nl/pagina.html?id=19932. VROM Dossier Omgevingskwaliteit

(33)

Bijlage 1 Mogelijke gezondheidseffecten bij vormen van

bodemver-ontreiniging

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK)

De meeste PAKs zijn kankerverwekkend. Het lichaam neemt PAK makkelijk op vanwege de vetoplosbaarheid. Lood

De effecten van lood hangen af van de mate en duur van de blootstelling. Kinderen zijn gevoeliger voor lood dan volwassenen. Mogelijke effecten na langdurige blootstelling zijn ontwikkelingsstoornissen zoals een verminde-ring van het leervermogen (IQ-verlies) en afwijkend gedrag. Ook kunnen effecten op hart en bloedvaten optreden en bij hoge concentraties nierbeschadiging.

Cyaniden

Sommige cyaniden zijn giftiger dan andere. Vooral vrije cyaniden zijn schadelijk voor de mens als ze uit de bo-dem verdampen. Deze kunnen onder andere hoofdpijn, duizeligheid en misselijkheid veroorzaken

Cadmium

Gezondheidseffecten van cadmium treden pas op na jarenlange blootstelling. Cadmium hoopt zich op in de nieren en kan uiteindelijk nierfalen veroorzaken. Bij inademing heeft cadmium effect op de longfunctie en kan het long-tumoren veroorzaken.

Organische oplosmiddelen

De gezondheidseffecten van organische oplosmiddelen zijn divers door de veelheid van verschillende stoffen. In hoge doses hebben ze een prikkelende werking op neus en slijmvliezen en een dempende werking op het centrale zenuwstelsel. Bij lagere concentraties op de langere termijn kunnen blijvende effecten op het centrale zenuwstel-sel ontstaan. Benzeen is kankerverwekkend voor de mens bij langdurige en hoge blootstellingniveaus.

Gechloreerde oplosmiddelen

Onder gechloreerde koolwaterstoffen vallen een groot aantal verbindingen die in de industrie als ontvettings- en schoonmaakmiddel wordt gebruikt. Het meeste contact met deze veelal vluchtige stof als gevolg van bodemver-ontreiniging zal na uitdamping (kelders e.d.) via de ademhaling plaatsvinden. De meest toxische stof onder de gechloreerde koolwaterstoffen is het carcinogene vinylchloride. Bij bodemverontreiniging wordt PER als stof het meest gerapporteerd. Als gevolg van uitdamping kunnen concentraties ontstaan, waarbij gezondheidsschade kan optreden. PER kan al in lage concentraties bij gebruik (bijvoorbeeld in chemische wasserijen) klachten veroorza-ken zoals oogirritatie, hoofdpijn, duizeligheid en zwakte. In het milieu vormen sommige gechloreerde koolwater-stoffen een probleem, omdat ze zich opstapelen in de voedselketen.

Minerale olie

Minerale olie is een mengsel van meerdere stoffen, maar niet van alle stoffen is bekend in hoeverre ze giftig zijn. Sommige stoffen zijn kankerverwekkend.

Voor meer informatie zie:

(34)

Afbeelding

Figuur 1:   Ziektelast door enkele milieufactoren in DALY's 1 . Bron: Knol en Staatsen, 2005;  I = 95% betrouwbaar- betrouwbaar-heidsinterval
Figuur 2:   Trends in geluidhinder 5  (bron: RIVM en TNO 2004).
Tabel 1:   Binnenmilieuproblemen; fysieke klachten en voorkomen.
Figuur 3:  Kaart met 4-cijferige postcodegebieden waarin ongunstige aspecten van milieu, fysieke omgeving, sociaal- sociaal-economische omgeving, leefomgeving, leefstijl en gezondheid gezamenlijk vóórkomen
+4

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Baby’s die worden geboren in een achterstandsmilieu krijgen al vanaf de conceptie niet alle voedingsstoffen binnen die nodig zijn voor een goede lichamelijke en

Vitamines zijn erg belangrijk voor je lichaam: Bij een gebrek aan vitaminen wordt je moe, prikkelbaar, zwak en je hebt geen verdedigingssysteem tegen ziekten.. Opmerking: Het

Een meisje dat kort na het voorafgaande kind geboren is in een gezin met zes kinderen, waarvan er één onder de drie is en waarvan de moeder zwanger is, heeft

The Association of University Legal Aid Institutions (later referred to as AULAI) is a voluntary association of all South African university law clinics which was established in 1982

Vertel uw kind dat hij of zij de dokter is en dat alle knuffels een beetje ziek zijn.. De dokter moet de knuffels vertellen wat ze moeten doen om zich beter te

Met vra- genlijsten werd getoetst in hoeverre de groepen het eens waren met de positieve en negatieve oordelen over het nieuwe concept (antwoorden op vraag a) en in hoeverre de

Vertel uw kind dat hij of zij de dokter is en dat alle knuffels een beetje ziek zijn.. De dokter moet de knuffels vertellen wat ze moeten doen om zich beter te

Ook ten aanzien van het contact met hun moeder zijn Nederlandse jongeren zeer positief: Nederlandse jongeren rapporteren op alle metingen hoger dan het internationale gemiddelde