• No results found

Een oriënterend onderzoek naar de invloed van de voorperiode op de betrekking tussen neerslag en afvoer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een oriënterend onderzoek naar de invloed van de voorperiode op de betrekking tussen neerslag en afvoer"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een oriënterend onderzoek naar de invloed van de Yoorperiode op de betrekking tussen

neerslag en afvoer B I B L I O T H E E K D E H A A F Pb.Th.Stol Droevendaaisesteeg 3a

Postbus 241 6700 A E Wageningen De waterbalansvergelijking als mathematische foraulering

De termen van de waterbalans van een gebied vorsen tezamen een eenvoudige lineaire betrekking »aarin alle bronnen van inko-mend respectievelijk uittredend water vertegenv/oordigd 'zijn. De sluitpost van een dergelijke betrekking is het verschil in totaal geborgen hoeveelheid water tussen begin en einde van de beschouw-de periobeschouw-de zodat, zoals bekend, voor bijvoorbeeld dagwaarnemingen geschreven kan worden

N(eerslag)+l(nlaat)+l£( wel )-£( verdamping )-Â( f voer) -AB (erging) Mathematisch is deze betrekking een differentievergelijking welke dan ook als zodanig behandeld kan worden (lit. 1). Voor de

. e

x aag geldt namelijk

N, + I. + K. - E. - A, = ÛB. (1) j. x 1 1 i x

Door sommatie kan deze vergelijking opgelost worden waar-door men raet.Z » I verkrijgt:

EBA + LI. + IK. - ZE. - IA. - B + conctante (2) x x x x i n

De constante moet zo bepaald worden dat het rechterlid de waarde 0 aanneemt wanneer de totaal geborgen hoeveelheid op het eind van de n-de dag gelijk is aan die aan het begin van de O-de dag (BQ). Hieruit volgt dat de constante gelijk is aan (-B ) .

Vergelijking (2) geeft dus het verband tussen de sommatie-reeksen v :n de hydrologische- en meteorologische elementen uit de »aterbalans. Deze somreeksen zijn niet onafhankelijk van el-kaar. Zo zal de afvoer een functie zijn van alle voorafgaande termen uit (2), de verdamping kan afhankelijk zijn van de neer-slag en Hogelijk ook van de kwel en waterinlaat. Ga^.t de

belang-\~]Sk

CENTRALE LAND BOUWCATALOGUS

ÖL\ lllllfflllllllllllllllïllllllill

(2)

voornamelijk uit naar de wijze waarop de afvoer tot stand komt dan is de beste vorm om (2) te geven

IA - IN + II + £K - SE - (Bfl - Bo) (?) In het volgende zal een overzicht gegeven würden van uitkom-sten van berekeningen, met als basis maandtotalen voor de afvoer en de neerslag. .ïordt een maand als eenheid gedefinieerd dan kan het somteken in (3) wegvallen en ontstaat weer een differentie-vergelijking, nu voor maandtotalen:

A - (N - E) + I + K - AB (4) Empirisch blijkt deze relatie zeer goed benaderd te kunnen

worden door de eenvoudige betrekking (MA3CHHAUPT» ^938)

A - bN + a (5) Hiermee wordt aangegeven dat de afvoer lineair afhankelijk

van de neerslag gedacht kan worden.

De voorwaarde is dan dat er een positieve, respectievelijk een negatieve correlatie tussen neerslag en verdamping bestaat waarvan gebruikgemaakt wordt in (4) namelijk

A - (1 - |)N + (I + K - A B ) (5a) E

waarin de verhouding =r veelal constant blijkt te zijn. Vergelij-king met (5) doet uitkomen welke termen in de parameters a en b zijn samengevat.

Zijn uit de bovenstaande betrekking de parameters b en a bepaald dan houdt (5) de mogelijkheid in bij te verwachten neer-slaghoeveelheden de afvoer te voorspellen.

j)e eenvoudige formulering draagt het nadeel met zich dat met geen enkele complicatie rekening gehouden lean worden. MASCH-HAUPT meent bijvoorbeeld dat de storing door de onregelmatigheid in regenval over een maand reeds groot genoeg is om minder be-trouwvare uitkomsten uit (5) te verkrijgen. In het volgende zal speciaal aan de invloed van de zogenoemde voorperiode aandacht geschonken worden.

(3)

Be invloed van de voorperiode

De neerslag die op de laatste dag van een maand valt zal mogelijk pas in de volgende maand tot afstroming konen. Evenzo zal in de beschouwde maand in de afvoersom de neerslag van de laatste dag van de voorafgegane maand begrepen zijn. In schema wordt dit:

-30

maand »

H I

^

tz

50

Dit houdt in dat de neerslagreeks in feite in de tijd terug-verschoven wordt. Gezien de symmetrie van dit verschijnsel aan beide grenzen van de periode van een maand worden de correcties

eenvoudigheidshalve in één verschilterm (V) samengenomen volgens • def N - K + N,3 0 - H5 0 eJ

+ V

1

Op overeenkomstige wijze kan een verschuiving over twe% da-gen terug verkreda-gen worden door te stellen

N 1Î + v1 + v2

Deze verschuiving wordt toegepast omdat men moet aannemen dat een vertraging in de afvoer zal plaatsvinden en dat in het laatste geval de neerslag twee dagen nodig zal hebben om zich bij het capillair water te voegen, de drukhoogte te vermeerde-ren en afvoer te bewerkstelligen.

Verder kan verondersteld worden dat een neerslaghoeveel-heid na het bereiken van de capillaire zone een aantal dagen no-dig heeft om tot afvoer te komen. Als benadering kan volgens de formules voor stroming van bodemvocht door de onverzadigde zone aan een exponentieel verlopend proces gedacht worden (RIJTEMA, 1959) zodat op de j-de dag een gedeelte e*"^a van het tot de

(4)

Jien meer volledige principe-schets wordt nu j * — maand

leerslag

Indringing Afstroming

Wordt (5) met deze veronderstellingen uitgebreid dan komt er

k

-i«

A . b C N , . ^ , ^ )

+ J

JE

+ 1

. ."J . Vj

+

a

(6)

Met deae betrekking wordt nu aangegeven dat als neerslag-som voor een bepaalde maand gebruikt wordt de neerslag-som over een over k dagen terugverschoven tijdvak. Met andere woorden dat in reke-ning is gebracht dat de neerslag met k dagen vertraging de capil-laire zone zal bereiken. Voorts wordt tot uitdrukking gebracht dat naarmate d« regendag langer aan de begindag van de maand vooraf gaat, deze regen steeds minder water aan de afvoer-som zal bijdragen.

Ook voor dit laatste geval is het syometriebeginsel aange-houden en werden neerslaghoeveelheden op eenzelfde aantal dagen voor het begin en die op eenzelfde aantal dagen voor het eind

van de beschouwde periode in één verschilterm opgenomen. De ver-eenvoudiging van het hydrologisch probleem die de e-functie als oplossing geeft, is echter mogelijk minder juist. Hieraan kan ten dele worden tegemoet gekomen, door de exponenten êt 2a, 3a niet op te bouwen met een constante waarde van <*, maar met een experimenteel vast te stellen functie van de tijd. Om deze reden

-a -2& werd de onderlinge relatie tussen de coëfficiënten e , e , ...

e" verbroken en een wat grotere vrijheid aan dese coëfficiënten gegeven door achtereenvolgens te nenen ß t ß„,....ß... Hiermede wordt het aantal parameters in verhouding toï de beschikbare ge-gevens spoedig zeer groot namelijk van iën onbekende * tot 1

(5)

on-bekenden ß's, wanneer een lange voorperiode in de beschouwing be-trokken wordt. In het te geven voorbeeld is daaroo gekozen 1 - 3 «

(6)

Eigenschappen van de opgestelde formule

Uit bovenstaande overwegingen resulteert nu de volgende al-gemene formule

A . b(> • J ^ ) • ß

k+1

.V

k+1

+ ß

k+2

.V

k+2 +

ß

k + r

\

+ 3

+ a (7)

Treedt geen grote vertraging op tussen het moment van vallen van de neerslag en het moment waarop de capillaire zone wordt be-reikt dan wordt gekozen k - 0. Sordt geen langdurige nalevering van de afvoer aanwezig gedacht, dan wordt gesteld

ß « ß - ß - 0 pk+1 pk+2 Pk+3 u

waarmee weer de eenvoudige gedaante (5) terugverkregen is. De constante a in (5) zal veelal een negatieve v/aarde hebben zo-dat van de horizontale (Neerslag-)as een lijnstuk in positieve richting zal worden afgesneden. Dit lijnstuk komt in (5) tot

uit-& drukking als de term 7- in

A - b(H + § )

Algemeen gelden nu de volgende eigenschappen: b • 1} Alle neerslag komt tot afvoer, er vindt geen berging a « 0) plaats evenmin treedt er verdamping op.

b » -K

f - 4

Alle neerBlagsommen groter dan de hoeveelheid a worden afgevoerd. De term a vertegenwoordigt de gemiddelde waarden van de niet opgenomen termen uit de waterbalans en zal dus veelal een maat voor de berging sijn.

b < 1 In dit geval zal, zoals uit een figuurtje reeds zonder

meer blijkt, bij neerslaghoeveelheden boven de gemiddel-de hoeveelheid gemiddel-de afvoer kleiner zijn dan gemidgemiddel-deld. De verdamping zal nu in waarde toenemen sods.t de betrekking verkregen wordt, die weergeeft dat in natte jaren een sterkere verdamping zal optreden.

(7)

Üe'.yerkingsmethode en toepassing

te vergelijking (7) heeft een vorm die het mogelijk maakt op eenvoudige wijze de parameters aan een gegeven reeks waarne-mingen aan te passen. Hiertoe kan met een multipele regressie berekening volstaan worden. Als voorbeeld zal besproken worden een toepassing op de onderbemaling "Schroeweg" in Zeeland. Van deze onderbemaling stonden ter beschikking de maandgegevens over de 8 jaren 1952 tot en met 1959 van de neerslag en de afvoer.

Reeds werd betoogd dat in (7), bij bepaalde veronderstel-lingen, aan de parameters à priori een zekere waarde toegekend kan worden. Beter is het door vereffening na te gaan welke van

de mogelijke alternatieven tot de beste (statistische) verklarii van de afvoer uit de neerslag komt. Als maat voor de verklaring werd de (multipele) correlatie coëfficiënt gekozen.

Van formule (7) werden de volgende verschillende typen ver-gelijkingen voor elke maand afzonderlijk doorgerekend namelijk 8 Vergelijking 1 A * bN + a 2 A « bN + ß1V1 + ß2V2 + ß V + a 3 A « b(N + V ^ + ß2V2 + ß^Vj + ß4V4 + a 4 A - b(N + V. + V j + ß^V, + ß.V, + ß_Vc + a i z 5 3 4 4 5 5 5 A - b(N + V. + V_ + V J + ß.V. + ß.V,, + ß . V . + a 1 2 3 4 4 5 5 0 6 6 A - b(K + V- + V, + V, + V.) + ßKV_ + ß.V. + ß,V_ + a 1 2 3 4 ' 5 5 6 6 7 7

Het materiaal bleek niet nauwkeurig genoeg om een verdere analyse op de coëfficiënten ß uit te voeren, om welke reden voornamelijk aandacht besteed werd aan de coëfficiënt b en de invloed van de voorperiode voor zover het de vertraging van de neerslag betrof. '

In de bijgevoegde figuren zijn afgekorte.notaties gebruikt waarmee de vergelijkingen 1 tot en met 6 worden aangeduid.

1 )

' De coëfficiënt b is een factor waarmee de neerslag vermenig-vuldigd moet worden om te komen tot dat gedeelte dat tot af-voer komt. Om deze reden werd b, overigens niet correct, de afvoerfactor genoemd.

(8)

Bespreking resultaten van een berekening voor de Schroeweg (zie figuur 1 tot en met 8)

De figuren 1 tot en met 3 geven voorbeelden van de samen-hang tussen de maandgegevens uit 6 jaren voor de Schroeweg.

Voor oktober (figuur 1) zijn weergegeven de resultaten met vergelijking 1, 3 en 4. In deze richting neemt de aanpassing

toe. Opgemerkt wordt dat de gegevens steeds gecorrigeerd zijn op de invloed van de termen ß V.. De gecorrigeerde gegevens groeperen zich nauw om een rechte zoals voor de naanüen oktober, november en februari gedemonstreerd wordt,

Ce waarden van de factoren b die met elk van de 6 verge-lijkingen werden berekend worden weergegeven in figuur 4» Er blijkt een duidelijk verloop met de tijd (maanden) op te treden.

Bij elk van de schattingen voor deze factor b behoort een betrouwbaarheidsinterval dat op 2 x de standaardafwijking is ge-steld. Binnen dit betrouwbaarheidsinterval kan een hypothetisch« waarde niet significant onderscheiden worden vsn de berekende ge-middelde waarde. Zet men voor elke maand de grensen van de

be-trouwbaarheidsintervallen voor alle 6 berekeningen uit, dan zal er een hoogste waarde voor de onderste grens en een laagste waar-de voor waar-de bovenste grens aangewezen kunnen worwaar-den. Ia figuur 5 zijn deze met een stippellijn over de maanden verbonden, terwijl de volgetrokken lijn de op een na binnenste waarden vertegenwoor-digt. Voor een curve die zich binnen deze gestippelde grenzen be-vindt, zoals met die uit figuur 6 overwegend het geval is, geldt nu dat deze uit elk van de 6 oplossingen kan zijn ontstaan.

Het nu verkregen resultaat duidt op het volgende.

De (afvoer)factor b blijkt onafhankelijk van de toegepaste formu-le. De factor is steeds kleiner dan 1 wat er op Krijst dat in natte

jaren een grotere verdamping zal optreden. Volgens (5a) zijn £ en N steeds positief gecorreleerd.

Het verschil in correlatie-coëfficiënt tussen de 6 vergelij-kingen geeft echter nog een dieper inzicht in de samenhang. In

figuur 7 staan in tabelvorm en in schema de correlatie-coëffici-ënten voor elk van de 6 vergelijkingen per maand weergegeven. In het eerste schema staande drie hoogste correlatie-coëfficiënten

(9)

uit elke maand aangeduid. Het blijkt dat in geen van de maanden de eenvoudige formule (5), overeenkomend met vergelijking 1 na-melijk A • bN + a, de beste aanpassing geeft.

In de eerste maanden van het jaar, wanneer hoge waterstan-den duiwaterstan-den op een grote hoeveelheid aan geborgen water in het profiel zal er geen grote vertraging ontstaan in het doordringen van de neerslag in het profiel. .ïel dient een correctie aange-bracht te worden op de neerslaghoeveelheden die op dagen bij de grenzen van de beschouwde maand zijn gevallen en de volcapillaire zone hebben bereikt. De afvoer van deze hoeveelheden zal groten-deels de volgende maand tot stand komen. Voor het in rekening brengen van deze hoeveelheden werden 3 voorgaande dagen in de berekening opgenomen elk met een eigen coëfficiënt ß . Dit aan-tal is overigens wel het uiterste waartoe met 8 gegevens kan wor-den gegaan.

In de tweede helft van het jaar blijken de vergelijkingen waarin met een verschuiving van de neerslagreeks over 2 tot 3 d a~ gen rekening wordt gehouden de beste aanpassing te geven. Ook de-ze uitkomst is de-zeer plausibel. In de zomer en in het najaar kan door het lagere niveau van de grondwaterstand veri?acht worden dat een regenbui zich eerst na een zekere tijd bij het grondwa-ter zal voegen. De berekeningen geven aanwijzingen dat in juli en augustus deze tijd J à 4 dagen zal bedragen, later in het na-jaar 2 à 3 dagen.

In het laatste schema staat tenslotte aangegeven welke cor-relatie-coëfficiënten, statistisch, niet betrouwbaar van de hoog-ste uit een kolom afwijken. Per maand beschouwd wordt het totale

beeld wat afgezwakt, de beschouwing tussen de maanden onderling zoals uit het tweede schema volgt verstevigt echter de conclu-sies.

De factoren b vertonen in de loop van de tijd een cyclische beweging (zie figuur 6). Dit geeft de mogelijkheid een vereffe-ning over het gehele jaar in êên berekening uit te voeren, wat een grote winst in het aantal vrijheidsgraden en dus in de nauw-keurigheid geeft. Gezien het beeld van de vorm van de curve werd

(10)

eerst een tijdschaal transformatie toegepast welke volgens een vereffening zou luiden

t'» t + sin(t - 8°)

waarmee de curve uit figuur 6 ongeveer de gedaante van een co-sinus verkrijgt. De maanden worden op een tijdschaal in graden genoteerd zodat nu januari, februari, , december overeen ko-men net t'- 18°, 60, 98, 130, 155, 174, 191, 209, 231, 258, 294,

o ' 334 . Vervolgens wordt de factor b afhankelijk van de tijd t

ge-steld volgens

b - ^ c o s ^ ' - B2) + B5 | ( 8 ) De volledige formule luidde

( » 1 2

A - | BlCos(t - B2) + Bj) N + iï1. fiLVi + a (9) Uit de vereffening van (9) op het totale materiaal gezamen-lijk volgden waarden voor B B_ en B, waarmee volgens (8) voor elke maand de bijbehorende b-waarde werd berekend. Hiermee werd het resultaat verkregen dat met de volgetrokken curve van figuur 8 wordt weergegeven. De multipele correlatie»«o«fficient bedroeg 0.91. De (afvoer)factorb neemt in de wintermaanden au wat hogere waarden aan en stijgt daarmee boven de waarde van 0,90. Deze waar-den zijn aannemelijker dan die welke uit de onderling niet gebon-den bewerkingen per maand worgebon-den verkregen. Het duidt er op dat in de winter, wanneer het profiel een grote hoeveelheid water ge-borgen heeft, praktisch de gehele neerslaghoeveelbeid tot afvoer zal komen. Sr blijkt verder uit dat de verdamping in de

wiater-maanden in natte jaren slechts weinig groter zal zijn dan in dro-ge jaren, daar de waarde b • 1 nu zeer dicht benaderd wordt.

(11)

Hydrologische betekenis en samenvatting

De hydrologische betekenis van het bovenoraschrevene kan nu als volgt worden samengevat.

De polder Schroeweg, groot 80 ha ingericht met een goed functionerend slotenstelsel, wordt bemalen met een inytallatie van voldoend grote capaciteit om de uitslag van het gemaal

-binnen de nauwkeurigheid van dagwaarnemingen - ~eliji-: te stellen aan de afvoer op de sloten.

De afvoer kan lineair afhankelijk gesteld worden van de druk-hoogte, een dergelijke eenvoudige betrekking blijkt eveneens het verband tussen afvoer en neerslag goed weer te geven. De gemiddel-de drukhoogte in elke maand van het jaar geeft aanleiding tot een gemiddelde afvoer die uit de neerslag berekend kan v/orden onder toepassing van de zogenoemde afvoerfactoren b (figuur 6 en 8 ) . De afwijkingen die het neerslagpatroon vertoont ten opzichte van de gemiddelde waarde wordt door de ß-coefficienten verantwoord. In de berekeningen is dus een splitsing gemaakt tuscen de afvoer door de grond tengevolge van de gemiddelde neerslag en de invloed van de voorperiode, welke een uiting is van de vertraging van de vechtstroom in de capillaire zone.

Het de gegeven mathematische beschouwing is getracht op een-voudige wijze de invloeden van de onverzadigde aone in een gemak-kelijk hanteerbaar rekenmodel te verantwoorden, v/aaraee het vlak van beschouwing dus als het ware van het maaiveld naar de grond-waterspiegel is verschoven.

(12)

Literatuur

1. LEVI, E., LEHMAN, F., 1959. Finite difference equations. London.

2. KASCEBAUPr, 1938. Lysimeter-onderzoekingen aan het Kijks-landbouwproefstation te Groningen en elders. V.L.O. No. 44(1)A.

J. ïïIJTLMA, P.a., 1959. Calculation of capillary conductivity from pressure plate outflow data with nonnegligible membrane impedance. Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding. Technical Bulletin 12.

(13)

OKTOBER

r=r0.49

i m m

6 0 100 N

afvoer

m m

100

8 0

6 0

4 0

2 0

R = 0.69

m m

60 100 N+V,

Het verband t u s s e n

a f v o e r en neerslag

volgens drie v e r g e

-l i j k i n g e n

(resp. 1,3 en4)

afvoer

100

m m

8 0

6 0

4 0

2 0 l

-R = 0.90

•-J L

m m

20 60 100 N+V^Vg

62C/19-8

(14)

I_ 0

E

0 > O

c

O)

o

ö

II

oc

L E

§ E L

2 o

o Q

c

0 O)

c

0 O) 0 >

o

oo

o O O o

CD ^ OJ ^

E o

5

o

c

II

'-E

o E

£ o

o Q

0 (/) C 0 O) O > O)

o

{/) L. 0 <D

c

c

0 I_ 0 O >

c

0 tn 3

n

c

i_ 0 0 r-> Q.

0 ?

o o O o

0 0 CD ^ C\j

(15)

$_ O L. .Q

c

Q) O ) C —> O ) £_ (D >

0

if)

c

O)

o

>

o

D (-0 > Q O O O O o 'S O CO CD ^ C\J O)

o

(ƒ) £ _ <D 0) C c <D L. (1) O > c <D c/) (ƒ) D +-> •D C ^ O CM

n

c

H

(16)

•••• - • C O)

c

O) L. > (0 V)

c

<D O) O > O) (D O i_ .C u 10 C 0 O < * -L .

<u

o

> • • • • • • • • • • • • • • • i*yi • ' •• • •"• • . * • • • * — * *

--/.£•

•o

c

ö

o

E

C O •>• -• -• *-• -• — Q • •• ••

£ ••••••

L. (D O J L o

E

> O 00 CD ^r CM o ... • • * • *

o ^ o o o o

(17)

C T N (.

S

c N C 0 L. O) en •u a o n | c 0 ö> L. C -n-» — ^^^ <l> & ^ü O) </i i-L. <D 0 > "Ö ( 0 C O ifl

• 1

<D 0 c <D > O <D •g

"o

m

i_ 0 •«-» - * Ö « • — ê L. o i— > C \ I H— o

*-^^

J,

K

-^ ^ ^ \ « - - • * ' ^ - " \ \ \ / ^ ^ > ~

)J

-<r-/ -<r-/ ' \ f i / ' /

O v ' (

^ ^ ^ ^ • 1

^ C N ^ L

\ v " ^ - " ^ \ \ ^ V * ^ )ƒ \ * / \ > "

l \ < 7

-^v ^

s

\

\ v \ \ \ ^ _ \ x '/ \ M Y II — m

k'

) >

-^<v<

*"—^ v

-

x

r^' %-

\ ' ^ r ^ ^

/ *

' »\ —

A.

..1 1 1 1 1 | O 00 ( 0 ^ CM O

^ ö o ö ö

•u c o Ö

E

• u c

o

m n v ^ • «-^

E

o

E

(18)

O) O

<u

o

l_ SZ

u

C/)

o

o

L. O

o

> <D • ö • ö

E

<D

O

I_ 0 t-» . * : o L.

S

L

^ O

o ^

/ , • m / -1 L.

s

XL

-o ö

- O 0)

ö n

. E >

1 » \ \ N • _ S \ • — \ \ •— \ l •-1 1 •-/ •-/ •_ / / S y y y / / • _ . l . i . i . i . o

- "ö s

0 »

- 8

o O

- s

m

"" Q

c 00 h

Q

ö CJ) T—,

£ %

- P

^

- S S

00 (0 yf C\J o

o ö Ö O

(19)

CT Z

o

z

* : - 3 _J LU CD or LU > CORRELATIECOËFFICIËNTE N AFVOERBEREKENIN G SCHROEWE G <- <M n V m co + + + + + + + Z Z Z Z Z Z 9 0 8 9 6 4 1 5 -4 1 9 8 7 7 5 3 8 2 4 9 9 3 7 6 9 3 9 9 8 8 9 8 9 9 9 9 7 7 7 3 9 4 8 9 9 8 8 9 9 3 9 5 8 3 9 7 8 0 9 7 8 4 7 5 9 8 6 9 9 9 8 8 9 2 9 3 8 0 7 3 7 7 9 6 8 7 8 2 9 4 9 0 9 9 8 8 9 4 9 7 7 8 7 1 7 1 9 6 9 9 9 3 9 6 8 9 9 6 9 4 9 4 9 4 7 9 7 0 9 6 9 6 9 9 9 2 9 4 8 9 9 9 9 8 c CL) > O

n

' N DRI E HOOGST E COËFFICIËNTE N PE R MAAN D

•U- -I-

'I

• - I - •!••

• • • H - D

• -B-I- -I

. .

.|.

. -i

| . . . | . . .

.fTT]. . Q

• | . • - | . . . | . - - | . •

•B- -F~l

O)

u

(O c CU > o CU N COËFFICIËNTE N DI E NIE T BETROUWBAA R VA N D E HOOGST E AFWIJKE N . . . . | . . |

I

. . . . | . . | . .

I I

•••

• ••

. | . . | .

-I -I

• I • - I - I * l •

v

I I "

•ö

c O </)

o

o

E

(20)

AFVOERFAKTOREN SCHROEWEG a f v o e r f a k t o r b

- 1 . 0

j f m maand b: .94 72 42 18 5 b: .82 70 42 19 8 1 1 6 18 38 67 .91 (cyclisch ) 5 5 10 20 3 6 65 .81 (per maand ) 6 2 C - 1 9 - 1 0

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

bedient, wanneer men meer opzettelijk de eenheden als zoodanig wil aanduiden : Ik heb het paard t•erkocht ~:oor honderd pond, drukt alleen de som uit; maar hij heej t

beeld van de wateroverlast. Naast de maaiveldanalyse zijn ook resultaten van een rioolmodel nodig. Opmerkelijk is dat de gemeente bij het aanpakken van wateroverlast voor

Er zijn dus twee vragen: (1) is de kwaliteit van leven van de aios inderdaad verbeterd door deze maatregel en (2) is de kwaliteit van de patiëntenzorg verbeterd,

Gezien een enorm scala aan factoren bepalend voor de kwaliteit van een stad is het voor deze studie niet realistisch een onderzoek te doen naar duurzaamheid

De raad heeft in zijn verkenning vastgesteld dat er bij de aanpak van duurzaamheidsopgaven in de Zuidwestelijke Delta soms kansen worden gemist door tekorten in het regionale

Vijf maatregelen zijn gedefinieerd die het risico van overstromingen en wateroverlast van respectievelijk de regionale waterkeringen en het regionale watersysteem reduceren door de

De maatregelen die worden beschouwd zijn toegesneden op de specifieke situatie in het proef- gebied, maar hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat ze betrekking op zowel de primaire

The discharge of precipitation is determined by a number of input data (evapohanspiration and precipitation intensity) and by various soil and terrain properties of the catchment