• No results found

Welvaartseffecten van de nieuwe Zorgverzekeringswet

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Welvaartseffecten van de nieuwe Zorgverzekeringswet"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

11/07/2016

Welvaartseffecten van

de nieuwe

Zorgverzekeringswet

SvenAdmiraal (S1285424)

UNIVERSITEIT LEIDEN

(2)

(3)

Inhoudsopgave

Management samenvatting ...5

Hoofdstuk 1 – Inleiding ...6

§1.1 – Afbakening ...8

§1.2 – Probleemstelling ...9

§1.3 – Maatschappelijke- en Wetenschappelijke relevantie ...9

§1.4 – Leeswijzer...10

Hoofdstuk 2 – Theoretisch kader ...11

§2.1 – Waarom bestaan verzekeringen ...11

§2.2 – Voorwaarden voor ontstaan verzekeringsmarkt ...12

§2.2.1 – Vraagzijde van de verzekeringsmarkt ...12

§2.2.2 – Aanbodzijde van de verzekeringsmarkt...14

§2.3 – Gedragseffecten bij individuele consumenten en verzekerden ...15

§2.3.1 – Adverse selectie (ex ante) ...15

§2.3.2 – Moreel gevaar (ex post) ...16

§2.4 – Gedragseffecten bij verzekeraars ...16

§2.4.1 – Risicoselectie ...16

§2.4.2 – Eigen risico ...17

§2.4.3 – Verplichte solidariteit ...17

§2.4.4 – Gedragseffecten tegen moreel gevaar ...18

Hoofdstuk 3 – Methodologisch kader ...20

§3.1 – Methodologie ...20

§3.2 – Hypothese ...21

§3.3 – Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse ...21

§3.3.1 – Rol van de Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse in de besluitvoering ...21

§3.3.2 – Kosten en baten op de lange termijn ...22

§3.3.3 – Onderzoekstappen van een Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse ...22

(4)

Hoofdstuk 4 - Casus ...25

§4.1 – Oorzaken afschaffen Ziekenfondswet ...25

§4.1.1 – Knelpunten vanuit het perspectief van individuele consumenten/verzekerden ...25

§4.1.2 – Knelpunten vanuit het perspectief van verzekeraars ...29

§4.2 – Oplossingen in de nieuwe Zorgverzekeringswet ...30

§4.2.1 – Oplossingen vanuit het perspectief van individuele consumenten/verzekerden ...30

§4.2.2 – Oplossingen vanuit het perspectief van verzekeraars ...33

§4.2.3 – Oplossingen vanuit het perspectief van zorgaanbieders ...34

Hoofdstuk 5 - Analyse ...35

§5.1 – Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse Nul-alternatief ...35

§5.2 – Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse van de nieuwe Zorgverzekeringswet van 1 januari 2006 ...37

§5.2.1 – Maatschappelijke Kosten en Baten vanuit het perspectief van individuele consumenten/verzekerden ...37

§5.2.2 – Maatschappelijke Kosten en Baten vanuit het perspectief van verzekeraars ...41

§5.2.3 – Maatschappelijke Kosten en Baten vanuit het perspectief van zorgaanbieders ...42

§5.2.4 – Maatschappelijke Kosten van het systeem ...43

§ 5.3 – Onzekerheidsanalyse ...45 § 5.4 – Beantwoording hypothese ...46 Hoofdstuk 6 - Conclusie ...47 § 6.1 – Conclusie ...47 § 6.2 – Aanbevelingen ...48 § 6.3 – Toekomstig onderzoek ...49 Hoofdstuk 7 - Literatuurlijst ...51

(5)

5 Management samenvatting

In Nederland is de Ziekenfondswet met Ziekenfonds- en particuliere verzekeringen wegens knelpunten geprivatiseerd. Op 1 januari 2006 werd de Ziekenfondswet vervangen door de nieuwe Zorgverzekeringswet met een verplichte basisverzekering voor iedere inwoner van- en werknemer in Nederland en vrijwillige aanvullende verzekeringen. In dit onderzoek is onderzocht wat de welvaartseffecten van invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet van 1 januari 2006 zijn.

Het onderzoek richt zich op de vraag of de nieuwe zorgverzekeringswet heeft geleid tot een welvaartswinst ten opzichte van de Ziekenfondswet, waarbij de volgende hoofdvraag centraal staat: In hoeverre leidt invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet van 1 januari 2006 tot welvaartswinst ten opzichte van de Ziekenfondswet met Ziekenfonds- en particuliere verzekeringen? Om een antwoord te kunnen formuleren op deze vraag zijn er twee Maatschappelijke Kosten en Baten Analyses opgesteld, één voor het Nul-alternatief van het in stand houden van de Ziekenfondswet en één voor het beleidsalternatief van de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet van 1 januari 2006. De resultaten uit de Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse zijn als volgt:

Omschrijving Netto RC-scenario Netto GE-scenario

Nul-alternatief 635,5 661,5

Invoering nieuwe Zorgverzekeringswet 1 januari 2006

41,63 34,93

De Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse laat een welvaartsverlies zien van €635,5 á €661,5 miljard voor het Nul-alternatief van het in stand houden van de Ziekenfondswet. Daarentegen laat de Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse voor het beleidsalternatief van de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet een welvaartswinst zien van €41,63 á €34,93 miljard. Het is belangrijk om hierbij aan te geven dat de welvaartswinst van de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet ten opzichte van het Nul-alternatief is. Het antwoord op de hoofdvraag is: De invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet heeft zowel in het RC- als in het GE-scenario geleid tot een welvaartswinst ten opzichte van de Ziekenfondswet.

De conclusie van dit onderzoek is dat de invoering van de nieuwe Ziekenfondswet op basis van de resultaten uit de Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse een te rechtvaardigen besluit is geweest. Deze conclusie is gebaseerd op het feit dat zowel in het RC- als in het GE-scenario een welvaartswinst te zien is ten opzichte van de Ziekenfondswet.

(6)

6 Hoofdstuk 1 – Inleiding

Sinds de jaren ’80 is privatisering in Nederland een bekend begrip geworden. Tegen de achtergrond van problemen en ontwikkelingen in de economie, de samenleving en de overheid (WRR, 2012: 9) begint privatisering aan een opmars in Nederland. Privatisering komt ten gevolge van begrotingstekorten en een oplopende staatsschuld (WRR, 2012: 9) hoog in het vaandel te staan in de Nederlandse politiek (Hazeu, 2007: 10). De gedachte in de Nederlandse politiek, onder druk van het bedrijfsleven, die hierbij gold was: “De overheid zou niet zelf moeten willen roeien, maar alleen moeten bijsturen” (Bovens et al., 2012: 41). Naast de financiële problemen bij de Nederlandse overheid dragen ook de effecten van globalisering van de economie, de Europeanisering van beleid en de differentiatie van de samenleving bij aan de toenemende roep naar privatisering in Nederland (WRR, 2012: 9).

Aan het begin van de jaren ‘80 werden aan het begrip privatisering de volgende betekenissen ontleend: (1) het uitbesteden van productie of dienstverlening aan private partijen; (2) het afstoten van staatseigendom; en (3) het verzelfstandigen van overheidsdiensten (WRR, 2012: 11). Het begrip privatisering werd aan het begin van de jaren ‘80 geassocieerd met verwachte efficiëntievoordelen als gevolg van een markt met volledige concurrentie (Hazeu, 2007: 100). Het uitbesteden van productie of dienstverlening aan private partijen, het afstoten van staatseigendom en het verzelfstandigen van overheidsdiensten had daarnaast als gevolg dat de Nederlandse overheid in omvang kon afslanken en de overheidsuitgaven verlaagd konden worden (Bovens et al., 2012: 41). Voorbeelden van Nederlandse bedrijven die sindsdien succesvol zijn geprivatiseerd zijn PTT, DSM, Hoogovens, KLM, Nuon en Essent. Tegenover de succesverhalen die aansluiten bij de gedachten over privatisering aan het begin van de jaren ’80, zijn er ook onderzoeken die tegenovergestelde resultaten bij privatisering laten zien. Uit empirisch onderzoek blijkt dat de verwachte efficiëntievoordelen in de praktijk vaak tegenvallen (Ter Bogt, 1997: Van Leerdam, 1999, CPB, 2004A).

Ondanks dat er uit empirisch onderzoek (Ter Bogt, 1997: Van Leerdam, 1999, CPB, 2004A) naar voren komt dat privatisering in de praktijk ook tegenvallende resultaten kan opleveren, werd in 2004 door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Hans Hoogervorst een wetsvoorstel gedaan tot privatisering van de Ziekenfondswet in Nederland. Het wetsvoorstel van Minister Hoogervorst werd in de Tweede Kamer aangenomen en uiteindelijk op 1 januari 2006 ingevoerd. In de situatie voor 1 januari 2006 bestond de Ziekenfondswet uit een systeem van Ziekenfonds- en particuliere verzekeringen. Volgens de Ziekenfondswet waren werknemers met een bruto inkomen tot €32.600,- en gepensioneerden met een bruto inkomen tot €20.750,- verplicht om zich via het Ziekenfonds te verzekeren1. De premie van een Ziekenfondsverzekering bestond uit drie componenten, namelijk een

nominale premie van €35,- per maand, een procentuele premie van 1,5% van het brutoloon per maand

1Carriere Overheid (2004), “Ziekenfonds of particulier”,

http://www.carriereoverheid.nl/frontend/frontendIndex/0,1004,3230,00.html?view=detail&articleid=31&mainCa tegoryName=Werk%20&%20Inkomen (Bezocht op 25/02/2016)

(7)

7 en het werkgeversdeel van 6,5% van het brutoloon per maand2. Werknemers met een brutoloon van

minimaal €32.600,- per jaar en gepensioneerden met een bruto inkomen van minimaal €20.750,- per jaar konden geen Ziekenfondsverzekering afsluiten3. Deze werknemers en gepensioneerden konden een

verzekering aflsuiten bij een particuliere verzekeraar.

Empirisch onderzoek van Ter Borgt (1997), Van Leerdam (1999) en het Centraal Planbureau (2004A) heeft aangetoond dat niet elke privatisering sinds de jaren ’80 heeft gezorgd voor een positief theoretisch gewenst effect. Desondanks bevatte de Ziekenfondswet dermate veel knelpunten dat privatisering van de Ziekenfondswet gewenst werd door de Nederlandse politiek. De Ziekenfondswet bestond uit drie markten zoals te zien is in figuur 1 (De Jong et al., 2007: 8), waarbij tussen elke actor een markt is met verschillende interacties.

Figuur 1.1 – Markten in Ziekenfondswet

In de Ziekenfondswet was geen sprake van vloeiende interacties tussen de diverse actoren. Het ontbreken van vloeiende interacties tussen de actoren zorgde voor knelpunten in de Ziekenfondswet. Deze knelpunten worden in de inleiding kort aangestipt en in hoofdstuk 4 nader toegelicht. Het eerste knelpunt in de Ziekenfondswet voor verzekerden was onvoldoende invloed op- en keuzemogelijkheden tussen verzekeraars (Schäfer et al, 2010: 201). Het tweede knelpunt was dat er ongewenste inkomenseffecten optraden, ten gevolge van het onderscheid tussen Ziekenfonds- en particuliere verzekeringen, aangezien een inkomensstijging tot boven respectievelijk €32.600,- en €20.750,- kon leiden tot een daling van het netto inkomen (De Jong et al., 2007: 12). De gedachte hierachter is dat wanneer het inkomen van een werknemer boven de €32.600,- of van een gepensioneerde boven de €20.750,- deze ineens van een Ziekenfondsverzekering over moest gaan naar een particuliere

2 Carriere Overheid (2004), “Ziekenfonds of particulier”,

http://www.carriereoverheid.nl/frontend/frontendIndex/0,1004,3230,00.html?view=detail&articleid=31&mainCa tegoryName=Werk%20&%20Inkomen (Bezocht op 25/02/2016)

3 Carriere Overheid (2004), “Ziekenfonds of particulier”,

http://www.carriereoverheid.nl/frontend/frontendIndex/0,1004,3230,00.html?view=detail&articleid=31&mainCa tegoryName=Werk%20&%20Inkomen (Bezocht op 25/02/2016)

(8)

8 verzekering. Bij de overgang van een Ziekenfondsverzekeing naar een particuliere verzekering ontstaat er een netto verschil in het te betalen premiebedrag. Het derde knelpunt was dat er in de Ziekenfondswet onvoldoende eigen verantwoordelijkheid was voor verzekerden (De Jong et al., 2007: 13). Het vierde knelpunt was dat premiestijgingen ervoor zorgden dat de betaalbaarheid van de zorg in het geding kwam, als gevolg van het ontbreken van financiële prikkels tot efficiëntie (KPMG, 2014: 51).

Daarnaast lagen er ook oorzaken aan de kant van de verzekeraars. Het vijfde knelpunt in de Ziekenfondswet was een verbrokkelde markt met ongelijk speelveld tussen verzekeraars die Ziekenfondsverzekeringen aanboden en verzekeraars die particuliere verzekeringen aanboden (Van Kleef, 2012: 172). Het zesde knelpunt was dat verzekeraars, ten opzichte van aanbieders van zorg, te weinig optraden als controleur (De Jong et al., 2007: 13). Met als gevolg dat de prestaties van aanbieders van zorg geen doelmatige en kwalitatief hoogwaardige zorg opleverde. Het zevende knelpunt in de Ziekenfondswet was dat het systeem teveel administratieve lasten met zich mee bracht voor verzekeraars, door de complexe regelgeving en het doelmatigheidstoezicht (Mathauer & Nicolle, 2011: 236).

Bij de zorgaanbieder trad er in de Ziekenfondswet maar één knelpunt op, namelijk dat zij onvoldoende prestatie- en vraaggericht werkten (Schut, 1995: 6). Dit knelpunt was het gevolg van een zwakke positie van verzekerden en verzekeraars ten opzichte van zorgaanbieders, waarbij er ook sprake was van onvoldoende mogelijkheid tot het leveren van maatwerk (Schut, 1995: 6). De invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet van 1 januari 2006 beoogd de knelpunten uit de Ziekenfondswet aan te pakken, met als doelstelling om doelmatige en kwalitatief hoogwaardige zorg te kunnen leveren. De mechanismen om aan deze doelstellingen te voldoen worden nader beschreven in hoofdstuk 4, paragraaf twee.

§1.1 – Afbakening

Uit de knelpunten die beschreven zijn in de inleiding komt naar voren dat dit onderzoek zich zal gaan richten op de verzekeringsmarkt binnen de nieuwe Zorgverzekeringswet van 1 januari 2006. Een onderzoek naar alle drie de markten waaruit de nieuwe Zorgverzekeringswet bestaat was binnen de gegeven tijdsperiode voor zit onderzoek te complex en derhalve niet haalbaar. Er zijn twee belangrijke redenen waarom ervoor is gekozen om de verzekeringsmarkt te onderzoeken en niet één van de andere twee markten. Ten eerste zaten de knelpunten in de Ziekenfondswet voornamelijk in de interactie tussen individuele consumenten/verzekerden en verzekeraars op de verzekeringsmarkt. Ten tweede is er in het politieke debat over de nieuwe Zorgverzekeringswet ook het meeste aandacht voor de verzekeringsmarkt.

Behalve dat het onderzoek zicht beperkt tot alleen de verzekeringsmarkt is het onderzoek ook afgebakend op tijd. De tijdsperiode die in dit onderzoek wordt bekeken is de periode tussen 2006 en 2016, waarbij een praktisch bezwaar een langere periode in de weg staat. Uit de Maatschappelijke

(9)

9 Kosten en Baten Analyse komt naar voren dat het welvaartseffect van het Nul-alternatief en het welvaartseffect van enkele oplossingen uit de nieuwe Zorgverzekeringswet worden berekend op basis van het Bruto Binnenlands Product. Het Bruto Binnenlands Product is de marktwaarde van alle finale goederen en diensten die in één jaar binnen de Nederlandse grenzen worden geproduceerd (Brue et al., 2010: 283). Het Bruto Binnenlands Product van Nederland voor de jaren na 2016 is op het moment van dit onderzoek niet bekend, waarbij een schatting van het Bruto Binnenlands Product in de Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse zal leiden tot onbetrouwbare resultaten.

§1.2 – Probleemstelling

In 2004 is er een wetsvoorstel gedaan door toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Hans Hoogervorst) om de Ziekenfondswet af te schaffen en de nieuwe Zorgverzekeringswet in te voeren. In de tijd dat het wetsvoorstel door toenmalig Minister Hans Hoogervorst werd ingediend was het nog niet gebruikelijk om een Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse op te stellen voor andere beleidsterreinen dan infrastructuur. In dit onderzoek wordt gekeken wat de uitkomst van de Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse had geweest, wanneer deze voor de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet was uitgevoerd. In dit onderzoek staat daarom het welvaartseffect van de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet van 1 januari 2006 centraal. Het Nul-alternatief dat er was voor de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet was het in stand houden van de Ziekenfondswet met Ziekenfonds- en particuliere verzekeringen. De hoofdvraag van dit onderzoek is: In hoeverre leidt invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet van 1 januari 2006 tot welvaartswinst ten opzichte van de Ziekenfondswet met Ziekenfonds- en particuliere verzekeringen?

§1.3 – Wetenschappelijke- en Maatschappelijke relevantie

Het onderzoek met de hoofdvraag of de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet van 1 januari 2006 heeft geleid tot welvaartswinst ten opzichte van de Ziekenfondswet met Ziekenfonds- en particuliere verzekeringen beoogt een bestaand gat in de bestaande wetenschappelijke literatuur in te vullen. De bestaande wetenschappelijke literatuur op dit onderzoeksgebied over de nieuwe zorgverzekeringswet richt zich slechts op de effecten van één of twee oplossingen van de nieuwe Zorgverzekeringswet. In de bestaande wetenschappelijke literatuur wordt er het meest geschreven over het effect van de oplossing van het invoeren van een markt met gereguleerde concurrentie (Enthoven & Van De Ven, 2007; Rosenau & Lako, 2008; Helderman et al., 2005). Daarnaast is er in de bestaande wetenschappelijke literatuur ook veel aandacht voor de effecten van de oplossing van meer vrijheid op- en keuze bij verzekeraars (Rademakers et al., 2014; Groenewoud, 2008). In deze onderzoeken worden de effecten van de oplossingen van de nieuwe Zorgverzekeringswet alleen beschreven en niet uitgedrukt in termen van welvaartswinst- of verlies. Dit onderzoek is het eerste onderzoek dat alle oplossingen op de verzekeringsmarkt van de nieuwe Zorgverzekeringwet tegelijk onderzoekt en de effecten van de oplossingen uitdrukt in termen van welvaartswinst- of verlies.

(10)

10 Hoewel dit onderzoek vooral een positieve bijdrage beoogt te leveren aan de leegte in de bestaande wetenschappelijke literatuur, kan dit onderzoek ook een belangrijke bijdrage leveren op maatschappelijk vlak. In de Nederlandse maatschappij is veel kritiek op de nieuwe Zorgverzekeringswet van 1 januari 2006. De kritiek richt zich voornamelijk op de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de inhoud van de verplichte basisverzekering, de hoogte van de premies en het eigen risico in de nieuwe Zorgverzekeringswet4. De maatschappelijke kritiek over deze onderwerpen wordt vaak geuit op basis

van gevoelens zonder objectieve argumenten te gebruiken. De resultaten uit dit onderzoek kunnen hierdoor op meerdere manieren een positieve bijdrage leveren aan het maatschappelijk debat. Ten eerste kan worden gekeken of de huidige kritiek in de maatschappij wordt gestaafd door de resultaten van dit onderzoek. Ten tweede dragen de resultaten van dit onderzoek bij aan het maatschappelijk debat, waarbij kritiek geuit kan worden op basis van objectieve argumenten. De resultaten uit de Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse bieden de basis voor objectieve argumenten, omdat over de resultaten geen waardeoordeel wordt gegeven. Daarnaast dragen de resultaten uit dit onderzoek bij aan de vraag of inwoners van- en werknemers in Nederland er per saldo op voor- of achteruit zijn gegaan. Dit is een maatschappelijk interessante vraag omdat de inwoners van- en werknemers in Nederland in grote mate de kosten van de nieuwe Zorgverzekeringswet dragen via premies en belastingen. Het is een gerechtvaardigde gedachte dat inwoners van- en werknemers in Nederland de verwachting hebben dat met de premies en belasting die zij betalen doelmatige en kwalitatief hoogwaardige zorg geleverd wordt. Met de resultaten uit dit onderzoek kan worden gekeken of deze verwachtingen worden gestaafd of niet. §1.4 – Leeswijzer

Het vervolg van het onderzoek is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Hoofdstuk 2 biedt een theoretisch kader, welke een theoretische basis biedt van waaruit het onderzoek wordt uitgevoerd. In dit hoofdstuk komen zaken naar voren als; waarom bestaan er verzekeringen, hoe werkt een verzekeringsmarkt en welke gedragseffecten zijn er bij verzekerden en verzekeraars? Het methodologisch kader beslaat hoofdstuk 3 waarin nader wordt ingegaan op hoe dit onderzoek is uitgevoerd en de hypothese die is opgesteld vanuit het theoretisch kader. In hoofdstuk 4 worden de knelpunten van de Ziekenfondswet uitgebreid besproken en voorzien van economische inzichten, alsmede de oplossingen die de nieuwe Zorgverzekeringswet beoogd. Hoofdstuk 5 presenteert de Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse van het Nul-alternatief en van het beleidsalternatief invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet van 1 januari 2006. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 de conclusie gepresenteerd inclusief aanbevelingen voor dit beleidsterrein. Hoofdstuk 7 bestaat uit de geraadpleegde literatuur voor dit onderzoek.

4 NU (2009), “Eigen risico zorg levert niet veel op”,

(11)

11 Hoofdstuk 2 – Theoretisch kader

In de afbakening is naar voren gekomen dat dit onderzoek zich zal richten op de verzekeringsmarkt van de nieuwe Zorgverzekeringswet. In de nieuwe Zorgverzekeringswet is het voor iedere inwoner van- en werknemer in Nederland verplicht om een basisverzekering af te sluiten voor zorg. Daarnaast is het voor elke individuele consument mogelijk om aanvullende verzekeringen af te sluiten voor specifieke aanvullende zorg. In het theoretisch kader wordt eerst een theoretische verklaring gegeven waarom individuele consumenten een verzekering willen afsluiten en waarom verzekeraars verzekeringen aan deze individuele consumenten aanbieden. In §2.2 wordt dieper ingegaan op de vraag aan welke voorwaarden moeten worden voldaan om vervolgens de verzekeringsmarkt tot stand te laten komen. Vervolgens wordt in §2.3 gekeken naar de gedragseffecten van individuele consumenten voordat zij een verzekering afsluiten (ex ante) en naar het gedrag van verzekerden nadat zij een verzekering hebben afgesloten (ex post). Er is hierbij bewust onderscheid gemaakt tussen de begrippen “individuele consument” en “verzekerden”, waarbij de individuele consument nog geen verzekering heeft afgesloten en de verzekerden wel. Dit onderscheid is aangebracht om constant duidelijk voor ogen te hebben in welke situatie keuzes of gedragseffecten plaats vinden. Tot slot wordt in §2.4 gekeken naar de gedragseffecten van verzekeraars voordat een verzekering is afgesloten (ex ante) en nadat een verzekering is afgesloten (ex post).

§2.1 – Waarom bestaan verzekeringen?

Verzekeringen bestaan er in veel verschillende soorten en maten, waaronder de verplichte basisverzekering en aanvullende verzekeringen. In deze paragraaf wordt gekeken naar de vraag: waarom bestaan verzekeringen en welk doel dienen zij?

Vanuit economische theoriën worden individuele consumenten gezien als rationele actoren die bij een keuze mogelijkheid tussen diverse alternatieven altijd kiest voor de optie die het hoogste nut oplevert (Van Velthoven & Van Wijck, 2013: 295). Één van de opties die individuele consumenten geen hoog nut oplevert is het hebben van onzekerheid of het lopen van risico’s (Hazeu, 2007: 55). In economische termen geldt onzekerheid hebben of risico lopen als een “disutility” voor een individuele consument als rationele actor (Hazeu, 2007: 55). De mate waarin een individuele consument een afkeer heeft van onzekerheid hebben of risico lopen bepalen hoe “risicoavers” zij zijn. Een individuele consument die in hoge mate risicoavers is, zal proberen een deel van de onzekerheid of het risico dat zij loopt te willen vermijden (De Vries et al., 2015: 26; Van Velthoven & Van Wijck, 2013: 295). Aan het feit dat er individuele consumenten zijn die in hoge mate risicoavers zijn ontlenen verzekeraars haar bestaansrecht. Individuele consumenten die onzekerheid hebben of risico lopen willen deze uitruilen naar actoren die minder risicoavers zijn, ofwel in economische begrippen een reallocatie van onzekerheden en risico’s naar actoren die minder risicoavers zijn (Schmitz, 2011: 180).

(12)

12 Één van de actoren die als minder risicoavers worden beschouwd in de economie zijn verzekeraars. Verzekeraars bieden tegenover een betaling van premie zekerheid of nemen het risico weg dat individuele consumenten met hoge risicoaversie niet willen dragen (De Vries et al., 2015: 26; Rothshield & Stiglitz, 1976: 631). Volgens Van Velthoven & Van Wijck (2013: 295) kunnen verzekeraars worden gezien als producent van zekerheid of wegnemer van risico’s, aangezien zij in de vorm van een verzekering zekerheid bieden en drager worden van risico’s. Indien de onzekerheid zich voordoet of risico tot uiting komt krijgt de verzekerde dat risicoavers is een uitkering van de verzekeraar (De Vries et al., 2015: 26). Een verzekering kan daarom in economische termen worden beschouwd als een

“utility” voor individuele consumenten die in hoge mate risicoavers zijn en biedt deze optie hen een

hoger nut (Hazeu, 2007: 55). Het afsluiten van een verzekering door een individuele consument, waarbij er zekerheid heerst en risico’s worden afgedekt voor de individuele consument als verzekerde, leidt ook tot een hoger nut wanneer er gedurende de looptijd van de verzekering niet hoeft te worden uitgekeerd door de verzekeraar (De Vries et al., 2015: 26).

§2.2 – Voorwaarden voor ontstaan verzekeringsmarkt

In de huidige technologische tijd is het afsluiten van een verzekering binnen enkele muisklikken op het internet geregeld. Toch gaat er achter deze muisklikken een zeer complex samenspel vooraf. In deze paragraaf worden theoretische inzichten geboden in de voorwaarden die noodzakelijk zijn om een verzekeringsmarkt tot stand te laten komen. Zoals elke markt waarin goederen, producten en/of diensten worden verhandeld is het noodzakelijk dat er zowel een vraagzijde als aanbodzijde van de markt is. §2.2.1 – Vraagzijde van de verzekeringsmarkt

Aan de vraagzijde van de verzekeringsmarkt voor verzekering zijn de individuele consumenten vertegenwoordigd. De eerste assumptie waaraan op de verzekeringsmarkt moet worden voldaan is dat deze individuele consumenten risicoavers zijn en dat zij bereid zijn tot het betalen van een premie om zekerheid te verkrijgen of risico’s over te dragen (Velthoven & Van Wijck, 2013: 297). In het vervolg van deze alinea wordt gebruik gemaakt van het begrip zekerheid. Hiermee wordt zowel het verkrijgen van zekerheid als het overdragen van risico’s bedoeld. Indien aan de eerste assumptie wordt voldaan betekent dit niet per definitie dat individuele consumenten zich tegen elke prijs willen verzekeren van zekerheid. Er bestaat een verband tussen te verwachten schade, de geldswaarde van zekerheid en de maximale premie die consumenten willen betalen voor een verzekering(Stiglitz, 1977: 414-415). De vraagzijde naar verzekeringen bestaat uit twee componenten die hierna nader worden beschreven.

Het eerste component is de verwachte kans op schade keer het schadebedrag voor de individuele consument. De verwachte kans op schade keer het schadebedrag zal de individuele consument proberen uit te drukken in een geldbedrag, welke in de formule uitgedrukt kan worden als Sg. Het tweede component bestaat uit de geldswaarde van zekerheid die de individuele consument ervaart als gevolg van het afsluiten van een verzekering, welke in de formule uitgedrukt wordt in W (Rothshield & Stiglitz,

(13)

13 1976: 630). De som van beide componenten vormen gezamenlijk het maximale premiebedrag dat een individuele consument bereid is om te betalen aan een verzekeraar, welke in de formule uitgedrukt wordt in Vmax. Uiteindelijk bestaat de vraagcurve van één individuele consument uit de formule Vmax = Sg + W (Van Velthoven & Van Wijck, 2013: 5; Stiglitz, 1977: 414). In infobox 2.1 is een voorbeeld gegeven van fictieve individuele consument om het principe met daadwerkelijke getallen duidelijk te maken.

Omwille van het uitleggen van het principe van de totstandkoming van de aanbodcurve is er in dit voorbeeld gekozen voor één individuele consument, echter op de verzekeringsmarkt bestaat de vraagcure uit de geaggregeerde vraag van alle risicoaverse consumenten naar verzekeringen. Daarnaast kan de markt van verzekeringen worden opgedeeld in allerlei diverse soorten verzekeringen, echter is in dit voorbeeld gekozen voor een simplistische weergave om de werking aan de vraagzijde van de markt aan te tonen.

Infobox 2.1 – Voorbeeld individuele vraagcurve naar verzekeringen

In dit voorbeeld is er een fictieve individuele consument “A” die een verzekering wil afsluiten, omdat hij in hoge mate risicoavers is. Om te kunnen berekenen wat de maximale premie (Vmax) is die individuele consument A wil betalen voor zijn verzekering, is het noodzakelijk om eerst te kijken naar de verwachte kans op schade maal het schadebedrag (Sg).

In dit voorbeeld is ervoor gekozen om de verwachte kans op schade gelijk te stellen aan de kans dat er geen schade optreedt, waardoor er 50% kans is op schade en 50% kans is op geen schade. Wanneer de schade optreedt is er sprake van een fictief schadebedrag van €4.000,-. Hierdoor ontstaat de volgende waarde voor Sg:

Sg = 50% (kans op schade) x €4.000,- (schadebedrag)

De waarde die dan ontstaat voor Sg = €2.000,-. Daarna is het belangrijk om te kijken welke geldswaarde de individuele consument toerekent aan het hebben van zekerheid (W). In dit voorbeeld is gekozen voor een fictieve geldswaarde voor het hebben van zekerheid van €500,-. Hierdoor ontstaat de volgende waarde voor W:

W = €500,-

Op het moment dat zowel Sg als W bekend zijn, is het mogelijk om via de formule te kijken wat het maximale premiebedrag is dat een consument bereid is te betalen aan een verzekeraar. De formule die hiervoor gebruikt wordt is:

Vmax = Sg + W

Wanneer de getallen uit het voorbeeld worden ingevuld ontstaan de volgende waarden: Vmax = €2.000,- + €500,-

Het maximale premiebedrag dat de individuele consument bereid is om te betalen aan een verzekeraar om een verzekering af te sluiten is €2.500,-.

(14)

14 §2.2.2 – Aanbodzijde van de verzekeringsmarkt

Aan de aanbodzijde van de markt voor verzekeringen bevinden zich de verzekeraars. Net zoals de individuele consumenten die risicoavers zijn zal een verzekeraar niet tegen elk premiebedrag een verzekering aanbieden. De aanbodzijde van de markt voor verzekeringen bestaat net zoals de vraagzijde uit twee componenten (Van Velthoven & Van Wijck, 2013: 300). Het eerste component bestaat, net als bij de consumenten die risicoavers zijn, uit de kans op uitbetaling van schade keer het te verwachte schadebedrag. Dit wordt voor de eenvoudigheid van de werking ook uitgedrukt in Sg (Van Velthoven & Van Wijck, 2013: 6; Stiglitz, 1977: 416-418). Het tweede component, uitgedrukt in de formule met T, bestaat uit alle kosten die de verzekeraar maakt om een polis te kunnen beheren (Van Velthoven & Van Wijck, 2013: 300; Stiglitz, 1977: 416-418). Deze kosten bestaan uit de kosten voor het afsluiten van de polis, de kosten van het afhandelen van schadeclaims en een marktconforme vergoeding voor het geïnvesteerde vermogen door de verzekeraar (Van Velthoven & Van Wijck, 2013: 300). De som van de twee componenten aan de aanbodzijde van de markt voor verzekeringen vormen samen Vmin, welke het minimale premiedrag is dat een verzekeraar moet verkrijgen om een polis te kunnen aanbieden op de verzekeringsmarkt zonder verlies te lijden (Van Velthoven & Van Wijck, 2013: 300; Rothshield & Stiglitz, 1976: 631). Naast de twee componenten waaruit de aanbodzijde van de markt voor verzekeringen bestaat zijn er nog twee aspecten die op de aanbodzijde van toepassing zijn. Het eerste aspect is de “wet van de grote aantallen”, waarbij voor een verzekeraar geldt dat naarmate zij een aanvullende verzekering verkopen aan een grotere groep individuele consumenten die risicoaver zijn het risico afneemt ten opzichte van het individuele risico (Powers & Schubik, 1998). Het tweede aspect voor verzekeraars is dat zij minder risicoavers dienen te zijn dan de vraagzijde op de verzekeringsmarkt, aangezien er anders geen reallocatie mogelijk is van onzekerheid van individuele consumenten die risicoavers zijn naar verzekeraars (Van Velthoven & Van Wijck, 2013: 301).

Nu zowel de vraag- als aanbodzijde van de markt voor verzekeringen bekend is betekent dit niet dat er automatisch een markt voor verzekeringen tot stand komt. Er ontstaat alleen verzekeringsmarkt indien het minimale premiebedrag dat verzekeraars nodig hebben lager is dan het daadwerkelijke premiebedrag en het daadwerkelijke premiebedrag lager is dan dan de maximale premie die individuele consumenten willen betalen. In een formule ziet dat er als volgt uit:

Vmin ≤ V ≤ Vmax

Waarin V staat voor het daadwerkelijke premiebedrag. Een andere mogelijke notatie kan ook zijn: Sg + T ≤ V ≤ Sg + W

Waaruit de conclusie kan worden getrokken dat een markt voor aanvullende verzekeringen alleen tot stand kan komen als:

(15)

15 §2.3 – Gedragseffecten bij individuele consumenten en verzekerden

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op het gedrag van individuele consumenten voordat zij een verzekering afsluiten en verzekerden nadat zij een verzekering hebben afgesloten op de verzekeringsmarkt. Het gedrag van een individuele consument voor het afsluiten van een verzekering betreft een gedragseffect ex ante, waarbij het gedrag van een verzekerde na het afsluiten van een verzekering een gedragseffect ex post betekent.

§2.3.1 – Adverse selectie (ex ante)

Als eerst wordt het gedrag van de individuele consument bekeken voordat zij een verzekering afsluiten (ex ante). Uit §2.1 en §2.2 is gebleken dat een individuele consument die risicoavers is, bereid is om een verzekering af te sluiten bij een verzekeraar als Vmax = Sg + W ≤ aan het daadwerkelijke premiebedrag V. Wanneer alle individuele vraagcurve’s bij elkaar worden opgeteld ontstaat er de geaggregeerde vraagcurve naar verzekeringen, echter weet de verzekeraar van tevoren niet wat de Sg + W van elke individuele consument is. Het gevolg van het feit dat individuele consumenten dit wel weten en verzekeraars niet leidt tot een probleem dat in de economie bekend staat het probleem van informatieasymmetrie (Einav & Finkelstein, 2011: 116). Op de verzekeringsmarkt leidt informatieasymmetrie ertoe dat de verzekeraar een inschatting moet maken van de gemiddelde Sg van alle individuele consumenten. Het gevolg van deze informatieasymmetrie kan zijn dat verzekeraars de gemiddelde Sg te hoog inschatten, waardoor voor een deel van de individuele consumenten de toeberekende Sg te hoog is (Akerlof, 1970: 493). In economische termen is het gevolg van het probleem van informatieasymmetrie dat dit leidt tot een Vmin bij verzekeraars die boven de Vmax van individuele consumenten komen (Van Velthoven & Van Wijck, 2013: 308; Lapré et al., 2001: 203). Het gevolg van de constatering dat de Vmin van verzekeraars boven de Vmax van een deel van de individuele consumenten uitkomt zal leiden tot wat op de verzekeringsmarkt bekend staat als adverse selectie (Van Velthoven & Van Wijck, 2013: 308; Lapré et al., 2001: 203; Hazeu, 2007: 58). Binnen dit onderzoek is gekozen voor de term adverse selectie, waar in de literatuur vaak wordt gesproken in de Engelse term

“adverse selection” of anti-selectie.

Bij adverse selectie gaan de individuele consumenten waarvan de Vmax lager is dan de Vmin en/of de daadwerkelijke premie V zich niet verzekeren, terwijl deze individuele consumenten voor de verzekeraars juist potentieel goede risico’s zijn (Van Velthoven & Van Wijck, 2013: 308; Lapré et al., 2001: 203). Voor individuele consumenten die zich wel gaan verzekeren leidt dit tot een opwaartse druk op het premiebedrag, wat kan leiden tot nog meer adverse selectie (Hazeu, 2007: 58). Verzekeraars hebben hiervoor mechanismen in het systeem ingebouwd om dit effect te doorbreken, hierop zal nader worden ingegaan in §2.4. Adverse selectie heeft als gevolg dat individuele consumenten die zich door informatieasymmetrie niet verzekeren uiteindelijk onderverzekerd zijn, aangezien er een initiële behoeft is aan product verzekering (De Bijl et al., 2013: 146).

(16)

16 §2.3.2 – Moreel gevaar (ex post)

Na het afsluiten van een verzekering zijn er ook gedragseffecten bij verzekerden (Ex post), als het gevolg van informatieasymmetrie tussen verzekerden en verzekeraars. Het probleem dat voortkomt uit de informatieasymmetrie in de ex post situatie wordt in dit onderzoek aangeduid met de term moreel gevaar. In andere literatuur wordt dit probleem ook wel aangeduid met de Engelse term “moral hazard” of verborgen beslissingen. Vanwege de consistentie in Nederlandse begrippen is besloten om gebruik te maken van de Nederlandse term moreel gevaar. Het probleem van moreel gevaar komt naar voren in het gedrag van de verzekerden na het afsluiten van een verzekering, welke schadelijk is voor de verzekeraar (Hazeu, 2007: 61). Wanneer er specifiek wordt gekeken naar de verzekeringsmarkt voor de verplichte basisverzekering en aanvullende verzekeringen houdt dit in dat de verzekerden, na het betalen van de zorgpremie, niet of nauwelijks meer een financiële prijsprikkel ervaren en dat de kans aanwezig is dat er meer en/of duurderde zorg wordt geconsumeerd dan noodzakelijk is (Kaupmann & Portrait, 2010: 1; Arrow, 1963: 146 ). Moreel gevaar bestaat over het algemeen uit twee vormen. De eerste vorm is dat de verzekerden riskanter en/of onachtzamer gaan leven, aangezien de verzekeraar het risico op schade heeft overgenomen van de verzekerden en claims dient uit te keren (Ottes, 2013). De tweede vorm van moreel gevaar neigt naar fraude, waarbij verzekerden claims indienen van schades die in de werkelijkheid niet bestaan (Ottes, 2013 ). Voor beide vormen geldt dat de oorzaak hiervan ligt in het feit dat verzekerden de kosten van moreel gevaar kunnen afschuiven op de verzekeraar, maar dat zij de baten die hieruit voortkomen wel verkrijgen (Ottes, 2013).

§2.4 – Gedragseffecten bij verzekeraars

In §2.3.1 is gebleken dat het gedragseffect van adverse selectie aanwezig is bij individuele consumenten, echter is er ook een gedragseffect aanwezig bij verzekeraars. Net zoals bij de individuele consumenten is het gedragseffect bij verzekeraars zowel voor het afsluiten van een verzekering (ex ante) als na het afsluiten van de verzekering (ex post) zichtbaar. Verzekeraars hebben hierop in de loop der jaren geanticipeerd door middel van het invoeren van mechanismen om adverse selectie tegen te gaan. Het gedragseffect van moreel gevaar wordt door de verzekeraars met twee mechanismen bestreden.

§2.4.1 - Risicoselectie

Het eerste mechanisme dat verzekeraars ter beschikking hebben tegen het probleem van adverse selectie is risicoselectie. Bij risicoselectie probeert een verzekeraar toch inzicht te verkrijgen in de risico’s van individuele consumenten, waardoor hij op basis van deze gegevens op een meer statistische wijze de goede risico’s kan selecteren(NZa, 2015: 8). Het is dan ook evident dat de methode van risicoselectie wordt gebruikt om individuele consumenten met een risicoprofiel dat als ongunstig wordt gezien door de verzekeraar te weigeren (NZa, 2015: 8). Het probleem van asymmetrische informatie kan worden weggenomen door de verzekeraar, door individuele consumenten voordat zij een verzekering afsluiten te screenen (Belli, 2001: 1). In deze screening van verzekeraars is het mogelijk om meer inzichten te

(17)

17 krijgen in de risico’s van individuele consumenten, bijvoorbeeld door een toelatingsformulier in te laten vullen of een geneeskundige keuring uit te voeren (Hazeu, 2007: 59). De screening van de risico’s van is voor verzekeraars niet enkel positief, aangezien screening van individuele consumenten transactiekosten met zich mee brengt. De transactiekosten voor de verzekeraar komt tot uiting in T uit de formulie Vmin = Sg + T. De verzekeraar zal alleen individuele consumenten screenen wanneer de baten van screening hoger zijn dan de transactiekosten die dat met zich mee brengt.

§2.4.2 – Eigen risico

Het tweede mechanisme dat verzekeraars ter beschikking hebben tegen het probleem van adverse selectie is het invoeren van een eigen risico voor verzekerden. Het invoeren van een eigen risico betekent voor de verzekeraar dat zij niet meer alleen het risico lopen. In economische termen komt dit erop neer dat ongunstige risicoprofielen gunstiger worden, net zoals die van reeds bestaande gunstige risicoprofielen (Arrow, 1976). De vormgeving van invoering van het eigen risico kan op een aantal manieren plaatsvinden. Voorbeelden hiervan zijn een bonus/malus systeem, zoals bekend is bij autoverzekeringen, premieteruggave bij een no-claim situatie en een vorm waarbij uitkering van een claim alleen plaatsvindt boven een vastgesteld bedrag. Naast het feit dat het invoeren van een eigen risico de risico’s voor de verzekeraar gunstiger maakt, zorgt het er ook voor dat de verzekeraar een beter inzicht krijgt van de verzekerden. Verzekerden die een verzekering afsluiten waarbij sprake is van een eigen risico geven daardoor informatie weg over het eigen risicogedrag, ofwel de eigen perceptie van het risicogedrag (Rothshield & Stiglitz, 1976: 632). In de verzekeringswereld wordt dit principe ook wel zelfselectie genoemd, doordat verzekerden onbewust zichzelf als goed risico voor de verzekeraar presenteren in plaats van dat verzekeraars zelf dit risico moeten inschatten.

§2.4.3 – Verplichte solidariteit

Een derde mechanisme tegen het probleem van adverse selectie is het invoeroen van een verplichte solidarteit, echter hebben verzekeraars niet altijd de macht om dit zelf in te voeren. Hiervoor zijn zij afhankelijk van de nationale autoriteit(en), welke in dit geval de Nederlandse overheid is. Ondanks het feit dat verzekeraars niet zelfstandig een verplichte solidariteit kunnen invoeren biedt het een theoretische achtergrond die zeer goed bruikbaar is om de Zorverzekeringswet van 1 januari 2006 te begrijpen. In een verplicht solidair stelsel wordt iedereen verplicht een verzekering af te sluiten. Dit zou in theorie in één klap alle adverse selectie onmogelijk maken. De invoering van een verplicht solidair stelsel kent twee belangrijke voordelen. Ten eerste het voordeel dat adverse selectie niet meer mogelijk is aangezien iedereen verplicht is om een verzekering af te sluiten. Het gevolg hiervan is dat er een herverdeling plaatsvindt van welvaart, aangezien individuele consumenten met slechte risico’s deze kunnen afwentelen op individuele consumenten met een goed risico ( Van Velthoven & Van Wijck, 2013: 326).

(18)

18 Het tweede voordeel vervalt voor het grootste gedeelte aan de verzekeraar, aangezien het invoeren van een verplicht solidair stelsel er voor zorgt dat minder geld dient te worden uitgegeven aan risicobepaling (Hazeu, 2007: 60). Hierdoor valt het bedrag aan transactiekosten dat gepaard gaat met risicobepaling voor een groot deel weg, waarbij de transactiekosten voor individuele consumenten ook minder wordt. De individuele consument hoeft immers niet meer deel te nemen aan het invullen van formulieren of geneeskundige onderzoeken.

Toch biedt een solidair stelsel geen garantie op een verzekeringsgraad van 100%. Hoewel iedere inwoner van- en werknemer in Nederland verplicht is om een basisverzekering af te sluiten bestaan er twee groepen van onverzekerden. De eerste groep zijn gemoedsbezwaarden die vanwege geloof of levensovertuiging geen verzekeringen willen afsluiten, welke in plaats van zorgverzekeringspremies een bijdragevervangende belasting betalen voor medische zorg5. De tweede groep bestaat uit mensen die

geen verplichte basisverzekering hebben afgesloten bij een verzekeraar, hoewel deze basisverzekering verplicht is. Het Zorg Instituut Nederland verstuurd aan deze groep een brief met de oproep om zich binnen drie maanden alsnog een verplichte basisverzekering af te sluiten. Indien een inwoner van- of werknemer in Nederland niet aan deze oproep voldoet binnen drie maanden deelt het Zorg Instituut Nederland een geldboete uit van €366,99, welke per wet is geregeld en gelijk staat aan drie maanden nominale rekenpremie6. Hierop gaat opnieuw een periode in van drie maanden waarin de overzekerde

de kans krijgt om zich te verzekeren, indien dit niet gebeurd wordt er wederom een boete á €366,99 uitgedeeld7. Als er na deze drie maanden geen verplichte basisverzekering is afgesloten organiseert het

Zorg Instituut Nederland een verplichte basisverzekering, waarbij de premie van de eerste twaalf maanden wordt ingehouden op het salaris8. In theorie is het dus mogelijk om maximaal negen maanden

in Nederland te wonen of werken zonder verzekerd te zijn, echter betreft dit een zeer kleine groep waardoor het effect minimaal is.

§2.4.4 – Gedragseffecten tegen moreel gevaar

In §2.3.2 werd gesproken over het gedragseffect “moreel gevaar” bij verzekerden nadat zij een verzekering hebben afgesloten. Om dit tegen te gaan zijn er twee gedragseffecten zichtbaar bij de verzekeraars. Ten eerste is het gedragseffect van verzekeraars om een deel van de verzekeringen met bijbehorende risico’s onder te verzekeren bij andere verzekeraars, hierdoor ontstaat er een beheersing en spreiding van het daadwerkelijke risico (Hazeu, 2007: 62). Het tweede gedragseffect wat verzekeraars vertonen is het actief opsporen en effectief straffen van frauders (Ottes, 2013: 57), echter

5 Zorg Instituut Nederland (2016), “Gemoedsbezwaarden”,

https://www.zorginstituutnederland.nl/verzekering/gemoedsbezwaarden (Bezocht op 01/06/2016)

6 Zorg Instituut Nederland (2016), “Boete”,

https://www.zorginstituutnederland.nl/verzekering/onverzekerden/boete (Bezocht op 01/06/2016)

7 Zorg Instituut Nederland (2016), “Boete”,

https://www.zorginstituutnederland.nl/verzekering/onverzekerden/boete (Bezocht op 01/06/2016)

8 Zorg Instituut Nederland (2016), “Boete”,

(19)

19 brengt dit ook kosten met zich mee die worden verdeeld over alle polissen. Daartegenover staan de inkomsten uit vorderingen als gevolg van het effectief straffen van frauders. Als voorbeeld: in 2011 bedroeg dit een bedrag van €7,7 miljoen (Ottes, 2013: 57).

(20)

20 Hoofdstuk 3 – Methodologisch kader

In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de methodologie van het onderzoek. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe het onderzoek uitgevoerd zal worden en op welke wijze het beoogt een antwoord te geven op de hoofdvraag die centraal staat. In §3.1 wordt eerst ingegaan op de vraag op welke manier het onderzoek gestructureerd is en op welke wijze wordt beoogt een antwoord te geven op de hoofdvraag. Vervolgens presenteert §3.2 de hypothese die is opgesteld vanuit het theoretisch kader. Tot slot wordt in §3.3 uitleg gegeven over het gebruik van een Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse.

§3.1 – Methodologie

In dit onderzoek staat de hoofdvraag: “In hoeverre leidt invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet van 1 januari 2006 tot welvaartswinst ten opzichte van de Ziekenfondswet met Ziekenfonds- en particuliere verzekeringen”, centraal. Om een antwoord te kunnen geven op deze hoofdvraag wordt er gebruik gemaakt van een Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse om het welvaartseffect te kunnen meten. In de Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse is het Nul-alternatief:

H:0 De Ziekenfondswet met Ziekenfonds- en particuliere verzekeringen in stand houden

In de Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse van het Nul-alternatief wordt gekeken wat de welvaartseffecten voor Nederland zouden zijn als de Ziekenfondswet niet afgeschaft zou zijn. Het Nul-alternatief is de basis, waar de beleidsmaatregel van de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet tegen wordt afgezet. Hierdoor wordt de situatie van de Ziekenfondswet vergeleken met de nieuwe Zorgverzekeringswet. In de Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse is het beleidsalternatief voor het Nul-alternatief:

H:1 Invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet van 1 januari 2006

Het gebruik maken van een Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse om een antwoord te geven op de hoofdvraag van dit onderzoek gaat ook gepaard met risico’s en onzekerheden. De risico’s en onzekerheden zijn het gevolg van het feit dat de toekomst, ook de kosten en baten van het alternatief, onzeker zijn (Romijn & Renes, 2013: 20). De inschattingen van kosten en baten zijn vaak niet exact en kennen een onzekerheidsbandbreedte, waarbij geldt: hoe langer de tijdsperiode van de Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse des te groter is de onzekerheidsbandbreedte (Romijn & Renes, 2013: 20). Bij Maatschappelijke Kosten en Baten Analyses zijn er drie vormen van onzekerheid te onderscheiden namelijk; kennisonzekerheid, beleidsonzekerheid en toekomstonzekerheid (Romijn & Renes, 2013: 20). In dit onderzoek is er ten aanzien van de Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse sprake van beleidsonzekerheid en toekomstonzekerheid, welke in de onzekerheidsanalyse in hoofdstuk 5 verder aan bod komt.

(21)

21 §3.2 – Hypothese

In het theoretisch kader is een overzicht gegeven van de gedragseffecten van; individuele consumenten voordat zij een verzekering afsluiten, van verzekerden nadat zij een verzekering hebben afgesloten en de gedragseffecten van verzekeraars als reactie daarop. De oorzaak van de beschreven gedragseffecten is informatieasymmetrie tussen individuele consumenten/verzekerden en verzekeraars. Wanneer er als gevolg van deze informatieasymmetrie adverse selectie op de verzekeringsmarkt optreedt heeft dit als effect dat er een suboptimaal marktevenwicht ontstaan. Dit suboptimale marktevenwicht heeft op den duur als gevolg dat dit leidt tot welvaartsverlies.

Vanuit het theoretisch kader is één hypothese opgesteld, namelijk:

Hypothese 1: De invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet van 1 januari 2006 zal leiden tot een welvaartswinst ten opzichte van de Ziekenfondswet.

De verwachting dat de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet van 1 januari 2006 zal leiden tot welvaartswinst ten opzichte van de Ziekenfondswet is gebaseerd op meerdere aspecten uit de nieuwe Zorgverzekeringswet. Zoals in de inleiding is omschreven bestaat de nieuwe Zorgverzekeringswet uit een verplichte basisverzekering met aanvullende verzekeringen voor specifieke aanvullende zorg. In de verplichte basisverzekering is er sprake van een solidair stelsel. Zoals omschreven is in het theoretisch kader is dit één van de gedragseffecten van verzekeraars om het probleem van adverse selectie tegen te gaan. Daarnaast beoogd de nieuwe Zorgverzekeringswet via een uitgebreid pakket van maatregelen, welke in het volgende hoofdstuk worden toegelicht, om de knelpunten uit de Ziekenfondswet aan te pakken. Beide aspecten zorgen ervoor dat de verwachting is dat de nieuwe Zorgverzekeringswet zal leiden tot een welvaartswinst ten opzichte van de Ziekenfondswet.

§3.3 – Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse

In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van een Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse om te kijken naar het verschil in welvaart tussen het systeem van Ziekenfonds- en particuliere verzekeringen en de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet van 1 januari 2006.

§3.3.1 – Rol van de Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse in de besluitvorming

Een Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse is een systematische methode om de kosten en baten van overheidsbeleid voor de samenleving in kaart te brengen (Pomp et al., 2014: 13). Wanneer de kosten de baten overstijgen is er sprake van welvaartsverlies als gevolg van het overheidsbeleid, echter wanneer de baten de kosten overstijgen is er sprake van welvaartswinst als gevolg van het overheidsbeleid. Toch is het belangrijk om te benadrukken dat een Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse niet in de plaats komt van het politieke besluitvormingsproces (Romijn & Renes, 2013: 111).

(22)

22 Bij een Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse worden altijd alle kosten en baten van overheidsbeleid afgezet tegen de optie van niets doen (Nul-alternatief) of ten opzichte van een andere maatregel (Arcadis, 2006: 14). Het is mogelijk dat alle kosten en baten van overheidsbeleid worden afgezet tegen zowel het Nul-alternatief en een andere maatregel. In dit onderzoek is het Nul-alternatief het behoudt van het systeem van Ziekenfonds- en particuliere verzekeringen en het overheidsbeleid de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet. Een Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse is vaak gericht op de toekomst (Pomp et al., 2014: 21), waarbij in dit onderzoek de Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse wordt gebruikt om ex post te kijken of de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet van 1 januari 2006 tot een welvaartswinst of welvaartsverlies heeft geleid.

§3.3.2 – Kosten en baten op de lange termijn

De maatschappelijke kosten en baten van overheidsbeleid treden vaak pas na tientallen jaren op, waardoor een Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse een lange periode bestrijkt. Voor de periode die in de Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse wordt onderzocht is het gebruikelijk om twee scenario’s te onderzoek, namelijk een Regional Communities (RC) scenario en het Global Economy (GE) scenario (OEI, 2012: 33). Een GE-scenario gaat uit van een grotere en welvarendere populatie ten opzichte van het RC-scenario. In de Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse heeft dit als gevolg dat kosten of baten in het GE-scenario vaak een hogere waarde kennen dan in het RC-scenario. De meeste Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse’s die recent zijn uitgevoerd hebben een tijdshorizon tussen 2025 en 2050, waarbij de kosten en baten van elk jaar bij elkaar worden opgeteld (Romijn & Renes, 2013: 111). In dit onderzoek zal de Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse een periode van tien jaar beslaan, namelijk de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2016, omdat enkele kosten en baten berekend worden op basis van het Bruto Binnenlands Product. Een belangrijk punt dat de aandacht verdient is het feit dat de kosten en of baten geen fysieke euro’s zijn die op een bankrekening gezet kunnen worden (Pomp et al., 2014: 23). De theoretische euro’s kunnen dan ook niet worden uitgegeven en tellen ook niet mee in het Bruto Binnelands Product, maar zijn bedoeld om een verstandige afweging te kunnen maken met betrekking tot overheidsbeleid.

§3.3.3 – Onderzoekstappen van een Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse

Een succesvolle Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse bestaat uit acht stappen zoals in de onderstaande figuur vermeld staan (Pomp et al., 2014: 24). In dit onderzoek worden alle acht punten die nodig zijn voor een Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse verwerkt. In de probleemanalyse wordt gekeken naar de knelpunten in het Nul-alternatief, welke in dit onderzoek de knelpunten zijn van de Ziekenfondswet. De knelpunten in de Ziekenfondswet zijn al kort omschreven in de inleiding en worden verder toegelicht in hoofdstuk 4, waarvan de Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse van het Nul-alternatief in hoofdstuk 5 wordt uitgevoerd. De omschrijving van de maatregel, de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet van 1 januari 2006, zal worden beschreven in §4.2, waarvan de

(23)

23 Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse uitgevoerd wordt in hoofdstuk 5. Aan het eind van hoofdstuk 5 wordt ook een overzicht gegeven van beide Maatschappelijke Kosten en Baten Analyses, waarbij er rekening wordt gehouden met de onzekerheid die optreedt in Maatschappelijke Kosten en Baten Analyses.

Figuur 3.1 – Acht stappen van een Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse

§3.3.4 – Discontovoet

Een laatste belangrijke notitie bij een Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse slaat terug op het feit dat kosten en baten pas op de lange termijn optreden. Om kosten en baten uit de toekomst naar het heden te halen moeten toekomstige euro’s worden verdisconteerd om de netto contante waarde voor het basisjaar te berekenen. Er zijn twee belangrijke economische gedachten die hierbij een rol spelen. Ten eerste is het belangrijk om de kosten en baten goed te kunnen vergelijken, wat alleen goed kan wanneer de kosten en baten worden verdisconteerd naar het basisjaar. Ten tweede is de economische gedachte dat een (besteedbare) euro vandaag een hoger nut oplevert dan een euro in de toekomst (Pomp et al., 2014: 38). De leidraad voor Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse schrijft een vaste reële discontovoet voor van 2,5% na correctie voor inflatie, welke is vastgesteld door de Nederlandse overheid (Pomp et al., 2014: 39).

De keuze voor een reële discontovoet van 2,5% na correctie voor inflatie is belangrijk voor de hoogte van de netto contante waarde van kosten en baten in dit onderzoek. Een lage discontovoet zorgt ervoor dat de netto contante waarde van kosten en baten hoger zijn in vergelijking tot wanneer er sprake is van een hoge discontovoet zoals is te zien in figuur 3.3 (Pomp et al, 2013: 40).

(24)

24 Figuur 3.3 – Hoogte van discontovoet beinvloedt netto contante waarde

Hoewel de reële discontovoet van 2,5%, na correctie voor inflatie, ten tijde van dit onderzoek wordt voorgeschreven door de leidraad voor Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse’s is het belangrijk om er één kanttekeningen bij te plaatsen. Deze kanttekening is dat de reële discontovoet van 2,5% wordt gebaseerd op basis van het gemiddeld vereiste rendement van investeringen in de economie (DNB, 2015). Het gemiddeld vereiste rendement wordt afgeleid uit marktinformatie met betrekking tot de geldende rentes op de financiële markten. Ten tijde van dit onderzoek is Nederland nog bezig met het herstellen van de economische crisis, waarbij de rentes op de financiële markt een laag percentage kennen als gevolg van ingrijpen van de Europese Centrale Bank9. De kosten en baten die in dit

onderzoek onderzocht worden hebben voornamelijk plaatsgevonden in een periode dat het gemiddeld vereiste rendement hoger heeft gelegen dan 2,5%.

.

9 Financieel Dagblad (2016), “ECB verlaagt rente, koopt meer obligaties op”,

(25)

25 Hoofdstuk 4 – Casus

In de inleiding van dit onderzoek zijn al voorzichtig alle knelpunten benoemd in de Ziekenfondswet, welke hebben geleid tot de afschaffing van de Ziekenfondswet en invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet van 1 januari 2006. In dit hoofdstuk worden in §4.1 de knelpunten uit de Ziekenfondswet uitgebreid beschreven en voorzien van economische inzichten, waarbij in §4.2 wordt gekeken naar de oplossingen in de nieuwe Zorgverzekeringswet om de knelpunten te verhelpen. De oplossingen worden daarbij voorzien van economische inzichten om de achterliggende processen te beschrijven.

§4.1 – Oorzaken afschaffen Ziekenfondswet

In de inleiding zijn kort alle knelpunten voor het afschaffen van de Ziekenfondswet en de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet benoemd. In deze paragraaf worden alle punten stapsgewijs verder uitgebreid en voorzien van de achterliggende economische processen die hierbij meespelen. Als eerst worden de knelpunten genoemd vanuit het perspectief van de verzekerden, daarna de verzekeraar en gevolgd door de zorgaanbieder.

§4.1.1 – Knelpunten vanuit het perspectief van individuele consumenten/verzekerden

Het eerste knelpunt voor het afschaffen van het systeem van Ziekenfonds- en particuliere verzekeringen, gezien vanuit de verzekerden, ligt in het feit dat individuele consumenten/verzekerden onvoldoende invloed op- en keuzemogelijkheden tussen verzekeraars hadden. In de inleiding van dit onderzoek is beschreven dat een inkomenstoets bepaald of de individuele consument zich verplicht via het Ziekenfonds moet verzekeren of dat de individuele consument zich particulier moet verzekeren. De onvoldoende keuzemogelijkheden waren een gevolg van het feit dat individuele consumenten niet vrijwillig tussen beide verzekeraars konden overstappen, tenzij er sprake was van een toename van het bruto inkomen tot boven het brutoloon in de inkomenstoets.

De inkomentoets in de Ziekenfondswet zorgde daarmee voor een verzekeringsmarkt die uit twee onderdelen bestond, namelijk een deel van de markt bestond uit Ziekenfondsverzekeringen en een deel van de markt bestond uit particuliere verzekeringen. Op het deel van de verzekeringsmarkt voor Ziekenfondsverzekeringen waren verzekeraars actief zonder winstoogmerk en op het deel van de verzekeringsmarkt voor particuliere verzekeringen waren verzekeraars actief met winstoogmerk10. In de

situatie van de Ziekenfondswet was er sprake van dat een verzekeraar zich specialiseerde in één van beide delen van de markt, omdat het bedienen van beide onderdelen onmogelijk was. De specialisatie van verzekeraars voor één van beide delen van de markt had als gevolg dat er op beide delen van de

10 Volkskrant (2005), “Ziekenfonds en particulier één pot nat”,

(26)

26 verzekeringsmarkt een markt ontstond met de kenmerken van een oligopolische markt11. Belangrijke

kenmerken van een oligopolische markt zijn dat er slecht een paar aanbieders zijn die een homogeen product of dienst leveren, waarbij de producent invloed heeft op prijs en product (Brue et al, 2010: 212). De conclusie die hieruit kan worden getrokken is dat de individuele consumenten/verzekerden geen invloed kunnen uitoefenen op prijs en product. Een ander kenmerk van een oligopolische markt, wat resulteert in onvoldoende keuze mogelijkheden tussen verzekeraars, is dat de markt wordt gekenmerkt door toegangsbelemmeringen voor producenten die willen toetreden tot de markt (Brue et al., 2010: 213). Op zowel de markt van Ziekenfonds- als particuliere verzekeringen zijn er twee toegangsbelemmeringen die toetreding tot de verzekeringsmarkt nagenoeg onmogelijk maakten. De eerste toegangsbelemmering is dat huidige producenten beschikken over schaalvoordelen, waardoor de markt voor toetreders als gevolg van hogere bedrijfskosten ten opzichte van de concurrenten niet of nauwelijks winstgevend zijn (Brue et al, 2010: 213). Een tweede toegangsbelemmering voor de verzekeringsmarkt is dat er een groot financieel werkkapitaal nodig is om de bedrijfsactiviteiten te kunnen exploiteren (Brue et al, 2010: 213). De twee belemmeringen zorgen er voor dat de oligopolie in stand blijft en er geen verandering komt in het keuze aanbod voor verzekerden tussen verzekeraars.

Het tweede knelpunt, gezien vanuit de verzekerden, in de Ziekenfondswet heeft betrekking tot ongewenste inkomenseffecten voor verzekerden wanneer de bruto inkomsten van een verzekerde toenamen. Wanneer een werknemer meer ging verdienen dan een bruto inkomen van €32.600,- of een gepensioneerde meer dan een bruto inkomen van €20.750,- mochten zij zich niet meer via het Ziekenfonds verzekeren. In de nieuwe situatie waarin de consument meer gaat verdienen dan het maximale bedrag waarmee zij in aanmerking komen voor een Ziekenfondsverzekering kan dit leiden tot een netto inkomensverlies als gevolg van een toename in premiebedrag (V) voor een particuliere verzekering. In een grafische weergave ziet dit er als volgt uit (zie volgende bladzijde):

11 Kamerstukken II 2003/04, 29763, 3, P.6.

(27)

27 Figuur 4.1 – Grafische weergave ongewenst inkomenseffect

Tot punt B in de grafiek neemt zowel het bruto inkomen in € als het netto inkomen in € - premie verzekering (V) toe. In deze grafiek staat punt B voor het bruto inkomen van €32.600,- voor werknemers of het bruto inkomen van €20.750,- voor gepensioneerden. De afname van het netto inkomen vanaf punt B in € - premie verzekering (V) wordt verklaard door de overgang van een Ziekenfondsverzekering naar een particuliere verzekering, ondanks dat het brutoloon in € blijft stijgen. Een rekenvoorbeeld die dit principe in euro’s uitdrukt staat in infobox 4.1 op de volgende bladzijde.

Het derde knelpunt, gezien vanuit de verzekerden, dat heeft geleid tot de afschaffing van de Ziekenfondswet was het probleem van te weinig eigen verantwoordelijkheid bij verzekerden. Het probleem van onvoldoende eigen verantwoordelijk was het gevolg van het ontbreken van financiële prikkels in de Ziekenfondswet voor verzekerden. Financiële prikkels zorgen ervoor dat elk gedrag of elke keuze van een individu, in dit geval van verzekerden, een merkbaar gevolg heeft voor het individu. Financiële prikkels kunnen er ook voor zorgen dat het gedrag of de keuzes van individuen worden gestuurd in een wenselijke richting. In het systeem van de Ziekenfondswet ontbraken deze financiële prikkels, waardoor verzekerden geen kostenbewust gedrag vertoonden op de verzekeringsmarkt en er overmatig gebruik werd gemaakt van zorgvoorzieningen (De Jong et al, 2007: 21).

(28)

28

Het vierde knelpunt, gezien vanuit de verzekerden, dat heeft geleid tot de afschaffing van de Ziekenfondswet was het in gevaar komen van de betaalbaarheid van de zorg. In de periode van 1998-2002 zijn de zorgkosten in Nederland (Inclusief Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) opgelopen tot een percentage van 9,7% van het Bruto Binnenlands Product12. De zorgkosten in Nederland (Inclusief

Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) worden deels gefinancieerd uit belastingopbrengsten, deels uit premies van verzekerden aan verzekeraars en deels uit premies die werkgevers aan verzekeraars betalen. Een langetermijnverkenning van de Sociaal Economische Raad (SER), het Centraal Planbureau en de Studiegroep Begrotingsruimte heeft aangetoond dat indien de Ziekenfondswet niet afgeschaft zou worden, de zorgkosten op zouden lopen tot een percentage van 13 á 15% van het Bruto Binnenlands Product in 204013. Het is belangrijk om te benadrukken dat de zorgkosten in absolute euro’s ook zou

stijgen bij een gelijkblijvend percentage, aangezien het Bruto Binnenlands Product van Nederland gemiddeld gezien een groeiende trent laat zien. De groei van het Bruto Binnenlands Product van

12 Kamerstukken II 2003/04, 29763, 3, P.8. 13 Kamerstukken II 2003/04, 29763, 3, P.8.

Infobox 4.1 – Ongewenst inkomenseffect in de Ziekenfondswet

Om het ongewenste inkomenseffect inzichtelijk te maken is er een voorbeeld opgesteld waarin twee fictieve personen, een werknemer en een gepensioneerde, als gevolg van een brutoloon stijging een daling zien in het nettoloon. In het voorbeeld verdiend de werknemer een brutoloon van exact €32.600,- en de gepensioneerde €20.750,-. Dit is precies op de grens dat zij beiden nog binnen de Ziekenfondswet vallen. Om het voorbeeld overzichtelijk te houden is er gekozen voor een fictief belastingpercentage van 25%.

Met het brutoloon van €32.600,- dient de werknemer een belasting af te dragen van €8.150,- en een premie voor het Ziekenfonds per maand van €75,75 (1,5% van brutoloon + €35,- nominale premie). Per jaar betaald de werknemer een premie van €909,-. Het nettoloon dat de werknemer overhoudt aan het eind van het jaar is dan €23.541,-. Indien de zelfde rekensom wordt losgelaten op het inkomen van de gepensioneerde houdt deze per jaar een nettoloon over van €14.831,22.

Om het effect van ongewenste inkomenseffecten pijnlijk zichtbaar te maken gaan zowel de werknemer als de gepensioneerde er in brutoloon €1,- op vooruit, waardoor zij beiden niet meer in de Ziekenfondswet vallen. Verzekeringen op de particuliere markt hebben als kenmerk dat de premiebedragen hoger zijn, waarbij in dit voorbeeld is gekozen voor een fictief premiebedrag van €150,- per maand.

In de volgende rekensom zien we dan het ongewenste inkomenseffect tot uiting komen. De werknemer betaald over zijn brutoloon van €32.601,- in totaal €8.150,25 belasting. Het premiebedrag per jaar is van €909,- opgelopen naar €1.800,- per jaar. Het nettoloon dat de werknemer aan het eind van het jaar over houdt is van €23.541,- gedaald naar €22.649,75. Voor de gepensioneerde laat dezelfde rekensom een daling zien naar een nettoloon van €13.763,25.

Het ongewenste effect van inkomensverlies is het sterkst op de eerste bruto euro boven de grens van respectievelijk €32.600,- en €20.750,-. Voor elke bruto euro die meer wordt verdiend neemt het ongewenste inkomensverlies af, waarbij in dit fictieve voorbeeld de werknemer in totaal een brutoloonsverhoging van €1188,- moet krijgen om er in netteloon niet op achteruit te gaan.

(29)

29 Nederland zorgt ervoor dat de procentuele stijging van de zorgkosten uitgedrukt in absolute euro’s groter is, dan de stijging van de zorgkosten uitgedrukt als percentage van het Bruto Binnenlands Product. Het oplopende percentage van het Bruto Binnenlands Product dat uitgegeven wordt aan zorg heeft als gevolg dat verzekerden meer belasting moeten afdragen en dat de premies aan verzekeraars omhoog gaan. Op de lange termijn heeft dit als gevolg dat bij behoudt van de Ziekenfondswet de zorg in Nederlands onbetaalbaar zou zijn geworden.

§4.1.2 – Knelpunten vanuit het perspectief van verzekeraars

Het vijfde knelpunt, de eerste vanuit het perspectief van verzekeraars, is dat er in de loop van de tijd een verbrokkelde markt is ontstaan met een ongelijk speelveld tussen verzekeraars die Ziekenfondsverzekeringen aanbieden en verzekeraars die particuliere verzekeringen aanbieden (Van Kleef, 2012: 172). De verbrokkelde markt met ongelijk speelveld kan het best worden aangetoond met enkele voorbeelden. Het eerste voorbeeld is dat Ziekenfondsverzekeraars geen winstoogmerk hebben en particuliere verzekeraars wel een winstoogmerk hebben, waarbij primaire doel van een Ziekenfondsverzekeraar geen winst maken mocht zijn. Het tweede voorbeeld van de verbrokkelde markt met ongelijk speelveld is de acceptatieplicht die Ziekenfondsverzekeraars hebben, waar deze bij particuliere verzekeraars ontbreekt14. Het gevolg van de acceptatieplicht voor Ziekenfondsverzekeraars

is dat het klantenbestand vaker bestaat uit verzekerden met slechte risico’s, aangezien verzekeraars slechte risico’s niet kunnen weigeren en ook geen premiedifferentiatie kunnen toepassen. Het derde voorbeeld van het ongelijke speelveld tussen Ziekenfonds- en particuliere verzekeraars is dat Ziekenfondsverzekeraars declaraties direct konden vergoeden aan een huisarts, tandarts of apotheker15.

Particuliere verzekeraars konden dit niet, met als gevolg hogere bedrijfskosten om declaraties van verzekerden uit te keren aan de desbetreffende zorgaanbieders.

Het zesde knelpunt, gezien vanuit verzekeraars, in de Ziekenfondswet was het probleem dat verzekeraars ten opzichte van zorgaanbieders te weinig optraden als een contractpartner die doelmatige en kwalitatief hoogwaardige zorg afdwongen. Dit probleem ontstaat als gevolg van het ontbreken van prikkels vanuit de verzekeraars op zorgaanbieders om het gedrag en de keuzes van de laatstgenoemde te beïnvloeden. Door het ontbreken van deze prikkels vanuit de verzekeraars op de zorgaanbieders ontstaat er een probleem in de principaal-agent relatie tussen beide actoren. De verzekeraar is ten opzichte van de zorgaanbieder de principaal, omdat zij als drager van het risico van verzekerden de geleden schade vergoeden aan de zorgaanbieder. In de principaal-agent relatie die hieruit voortkomt tussen verzekeraars en zorgaanbieders, hebben de verzekeraars verzuimt om het gedrag van de zorgaanbieders te controleren.

14 Kamerstukken II 2003/04, 29763, 3, P.3.

15 Volkskrant (2005), “Ziekenfonds en particulier één pot nat”,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Anton Haakman noemt De onderaardse wereld van Athanasius Kircher een ,,roman'', maar zijn fantasie heeft hij er niet voor hoeven aan te spreken.. Alles is hem ,,in de schoot

tegenover, maar ook een besparing op de exploitatiekosten omdat de huidige derde trein per uur tussen Zuidbroek en de Stad bij alle varianten komt te vervallen, evenals een

De overleggids DEPARIS is een gids voor de opsporing van risico’s (DEpistage PArticipatif de RISques) die tegemoet komt aan de eisen van het opsporingsniveau van de strategie

mense met wisselende grade van gegriefdheid en ’n “muytzieke geest” (reb- else gees) (p. 95) wat uit onvergenoegdheid met hulle lewensomstandighede gevolg het, en ’n neiging

Unfortunately, due to human-driven activities such as industrial development and urban growth, it is placed in great danger (Hunter et al., 2002). Atmospheric degradation in SA

Ja, ek dink partymaal wil hulle wil hê ‘n mens moet deurlopende assessering doen deur informele toetse of deur take of deur wat ook al, maar tog lê hulle soveel klem op

in vergelijking met die van eenen gewonen bevolkingstheetuin ongunstig beïnvloed wordt. De grens waarbij een desatheetuin nog rendabel geëxploiteerd kan worden is in verband

Développement, en collaboration avec l’INAMI pour encodage on line des enregistreurs implantables Encodage dans la database3. Synthèse des résultats (