• No results found

C. van Eijl, Maandag tolereren we niets meer. Vrouwen, arbeid en vakbeweging 1945-1990

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "C. van Eijl, Maandag tolereren we niets meer. Vrouwen, arbeid en vakbeweging 1945-1990"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

154 Recensies

C. van Eijl, Maandag tolereren we niets meer. Vrouwen, arbeid en vakbeweging 1945-1990 (Amsterdam: Stichting beheer IISG, Stichting FN V-pers, 1997, 351 blz., ƒ39,50, ISBN 90 6861 129 1).

Maandag tolereren we niets meer is geschreven in opdracht van de FNV, op initiatief van het Vrouwensecretariaat. Centraal staan de veranderingen in de positie van vrouwen in de vakbeweging, waardoor de vakbeweging is 'veranderd in een instituut dat regelmatig op de bres is gaan staan voor een andere verdeling van werk tussen mannen en vrouwen' (11). De nadruk ligt op de FNV en haar voorlopers, en dan vooral het NVV. Het boek is gebaseerd op een grote hoeveelheid archiefmateriaal, literatuur, en interviews met ongeveer 25 vrouwen die in de betreffende periode betrokken waren bij de vakbeweging.

Het boek opent met een historisch overzicht over vrouwen, arbeid en vakbeweging in Nederland tussen 1898 en 1940. Dit hoofdstuk gaat in op de bekende kwestie van de geringe arbeids-participatie van vrouwen — althans volgens de officiële tellingen —, op de tweederangs-positie van vrouwen op de arbeidsmarkt, op het lage percentage vrouwelijke vakbondsleden en op de 'geringe aandacht' in de vakbeweging voorde belangen van vrouwelijke werknemers. De feitelijke onderzoeksperiode, 1945-1990, is in tweeën gedeeld: 1945-1970 en 1970-1990. De beide delen beginnen met een overzicht van de sociaal-economische situatie in Nederland, de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt en ontwikkelingen binnen de vakbeweging. Vervolgens komen onderwerpen aan de orde als de Vrouwenbond NVV (opgericht in 1948 voor de echtgenoten van mannelijke leden), vrouwen in de katholieke vakbeweging en de veelal vergeefse inspanningen van vrouwen in de jaren vijftig en zestig om de positie van vrouwen in de bonden en op de arbeidsmarkt te verbeteren. Hiertoe behoorden de mislukte strijd om gelijke beloning en de vruchteloze pogingen om iets te doen aan de zeer slechte positie van oudere ongehuwde vrouwen. Vanaf de jaren zeventig deed de vrouwenbeweging haar invloed gelden. De ommekeer in de vakbeweging kwam, achteraf gezien, met het FNV-fusiecongres in 1981. De positie van vrouwen in de bond werd structureel verbeterd en dit, tezamen met het groeiende aantal vrouwelijke leden, leidde uiteindelijk tot de successen waar in de inleiding aan gerefereerd wordt.

Van Eijl heeft een nuttig boek geschreven, omdat het een belangrijk onderwerp behandelt waarover nog weinig literatuur bestond, en sommige hoofdstukken van het boek zijn ronduit pakkend. Toch is het niet in alle opzichten geslaagd. Het boek wordt (ondanks een met name bedankte eindredacteur) ontsierd door tientallen slordigheden in zinsbouw en spelling en soms in de vermelding van namen of titels (zie 14 en 25 voor de Nationale tentoonstelling van vrouwenarbeid, 35 voor het artikel van Joke Kool-Smit uit 1967). Jammer is dat namen en begrippen te weinig worden toegelicht. Dit geldt zowel voor vooroorlogse feministen als voor regelmatig genoemde organisaties als de IAO, EVV en IVVV. Bovendien heeft het boek geen index — een grote misser in een omvangrijke studie als deze. Jammer is ook dat Van Eijl, net als in haar proefschrift, de term 'algemeen' gebruikt wanneer ze mannen(zaken) bedoelt en dit begrip vervolgens tegenover vrouwen of vrouwenzaken plaatst (onder meer op bladzijde 75, 81, 197 en 279). Zo reproduceert ze zelf de androcentrische denkwijze die ten grondslag ligt aan de problemen die ze in haar boek behandelt.

Het grootste manco van het boek is evenwel dat het geen eenduidige invalshoek of analysekader heeft. In plaats daarvan worden er vele oorzaken van de slechte arbeidsmarktpositie van vrouwen en hun marginale positie in de bonden genoemd, zonder dat duidelijk wordt hoe die oorzaken zich tot elkaar verhouden. Op bladzijde 15 lezen we dat 'de arbeidsparticipatie van vrouwen uiterst stabiel' was en dat de 'deelname van vrouwen aan betaalde arbeid weinig beïnvloed [lijkt] te zijn door de Eerste Wereldoorlog of conjuncturele schommelingen'. Eén bladzijde

(2)

Recensies 155

verder evenwel wordt de 'hoogte van de levensstandaard' genoemd als 'verklaring voor wisselingen en variaties in de mate waarin vrouwen betaald werk verrichtten'. Welke variaties en wisselingen dan? Daarbij is 'hoogte van de levensstandaard' zonder nadere toelichting een loos begrip (de levensstandaard van welke klasse? Gingen vrouwen meer betaald werken om een bepaalde levensstandaard veilig te stellen? Minder omdat hun man genoeg verdiende?), dat bovendien verderop in het boek weer genegeerd wordt als mogelijke verklaring, terwijl er dan wel nadrukkelijk sprake is van een daling van de levensstandaard (33). Op bladzijde 36 was 'ook in 1970 het al dan niet getrouwd zijn, en vooral het feit of vrouwen kinderen hadden, van doorslaggevende betekenis voor de mate waarin zij beroepsarbeid verrichtten '. Twee zinnen verder echter was er 'in het begin van de jaren zestig een duidelijk verband tussen betaald werk van vrouwen en het inkomen van de echtgenoot: als mannen minder verdienden was de kans dat vrouwen betaald werk hadden groter'.

Met betrekking tot de marginale positie van vrouwen in de bonden doet zich hetzelfde probleem voor dat er vele oorzaken worden genoemd, zonder dat er op hun relatieve gewicht of eventuele veranderingen in de loop van de tijd wordt ingegaan. Ten slotte valt op dat Van Eijl wel regelmatig in vergoelijkende termen over de rol van de bonden schrijft (gebrek aan aandacht, geringe belangstelling voor de positie van vrouwen) maar niet de verdergaande conclusie trekt die recht zou doen aan haar eigen materiaal (zie onder meer bladzijde 70), namelijk dat de bonden gedurende een groot deel van de eeuw een actieve rol hebben gespeeld in het organiseren en instandhouden van de tweederangspositie van vrouwen op de arbeidsmarkt.

F. de Haan

M. Wagenaar, De Rijksvoorlichtingsdienst. Geheimhouden, toedekken en openbaren (Dissertatie Leiden 1997; Den Haag: Sdu uitgevers, 1997, 531 blz., ƒ59,90, ISBN 90 12 08456 3). Bij zijn afscheid als hoofd van de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) zei M. J. D. van der Voet dat hij het als zijn belangrijkste taak had beschouwd te zwijgen {de Volkskrant, 7 oktober 1995). Een dik proefschrift over deze van double-talk getuigende overheidsinstantie mag dan ook op een warm welkom rekenen. Dat na lezing iets van die warmte verloren gaat, komt doordat de auteur, misschien onder de indruk van het studieobject, een aantal essentiële zaken vrijwel onaangeroerd laat.

Wagenaar, die haar stof geordend heeft naar de kabinetten en hun voorafgaande formaties, onderscheidt twee ingrijpende momenten in de geschiedenis van de naoorlogse RVD. Wegens kritiek uit de Tweede Kamer op het politieke karakter van de voorlichting onder premier Schermerhorn kwam de commissie-Van Heuven Goedhart tot stand, die vastlegde dat het karakter van overheidsvoorlichting gekenmerkt dient te worden door toelichting en verduide-lijking van het beleid. In de volgende jaren was de overheid tamelijk gesloten en reageerde zij, vooral onder premier Drees, rabiaat op lekken, onder meer met uitsluitingen van journalisten van overheidsinformatie. Zelfs rapporten over openbaarheid en voorlichting werden jarenlang geheimgehouden. In 1970 had de overgang plaats van passieve naar actieve overheids-voorlichting door toedoen van minister-president De Jong, die overging tot wekelijkse persconferenties en televisiegesprekken na afloop van de ministerraadsvergadering, en de verschijning van het rapport van de commissie-Biesheuvel, die een voorontwerp van een Wet openbaarheid van bestuur maakte. Door zware weerstand van de secretarissen-generaal, 'tot wie een groot deel van de maatschappelijke ontwikkelingen van de tweede helft van de jaren zestig niet of onvoldoende [was] doorgedrongen' (437), werd deze wet pas in 1980 van kracht.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The papers presented in this Special Issue on “Strategic Entrepreneurship” form a sound scientific basis to further explore the combined importance of entrepreneurial

Het kabinet zegt ervoor te zorgen dat mensen die niets kunnen missen niet worden geraakt door dit plan, maar niets is minder waar.. Werknemers die 42 jaar gewerkt hebben en

van het vervreemdingsmodel wordt gevormd door de analyse van het kapitalisme. De meerwaarde-theorie is er op geënt. De kapitalist onttrekt aan het werk van de arbeider een

Maar de bloei van de Nederlandse vakbeweging begon pas tijdens de Eerste Wereldoorlog toen de vakbonden door het kabinet als volwaardige deelnemers in het economische leven

En particular, la velocidad de la marcha, la variabilidad de la marcha y la longitud del paso son las medidas más utilizadas para predecir el deterioro cognitivo y el estado de

The result is a family of linear time-periodic models for rotors with blades that differ in the number of inputs ( , corresponding to blades and input modes in MBC) and states (

The years 2013-2015 did, however, precipitate renewed discussion among Dutch historians about the significance of these years, and whether the creation of the Orangist regime

Het tweede deel van Floors boek behandelt de nieuwe justitiële gebouwen; hoe die tot stand zijn gekomen en in hoeverre ze architectonisch en programmatisch aan de... gestelde