• No results found

Kosteneffectiviteit reductiemaatregelen emissie broeikasgassen zuivel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kosteneffectiviteit reductiemaatregelen emissie broeikasgassen zuivel"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rapport

725

Augustus 2013

Kosteneffectiviteit reductiemaatregelen

emissie broeikasgassen zuivel

(2)

Colofon Uitgever

Wageningen UR Livestock Research Postbus 65, 8200 AB Lelystad Telefoon 0320 - 238238 Fax 0320 - 238050 E-mail info.livestockresearch@wur.nl Internet http://www.livestockresearch.wur.nl Redactie Communication Services Copyright

© Wageningen UR Livestock Research, onderdeel van Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek,

2013

Overname van de inhoud is toegestaan, mits met duidelijke bronvermelding.

Aansprakelijkheid

Wageningen UR Livestock Research aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van

dit onderzoek of de toepassing van de adviezen. Wageningen UR Livestock Research en Central Veterinary Institute, beiden onderdeel van Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek vormen samen

met het Departement Dierwetenschappen van Wageningen University de Animal Sciences Group

van Wageningen UR (University & Research centre).

Losse nummers zijn te verkrijgen via de website.

Abstract

This report summarises measures for reducing greenhouse gas emissions in the dairy chain. The cost effectiveness of measures on dairy farms is shown.

Keywords

Greenhouse gases, emissions, cost effectiveness, dairy farming

Referaat

ISSN 1570 - 8616 Auteur(s)

Agnes van den Pol-Dasselaar Hans Blonk, Blonk Consultants Mark Dolman, LEI Wageningen UR Aart Evers

Michel de Haan

Joan Reijs, LEI Wageningen UR Léon Sebek

Theun Vellinga Harm Wemmenhove Titel

Kosteneffectiviteit reductiemaatregelen emissie broeikasgassen zuivel

Rapport 725

Samenvatting

Dit rapport geeft een overzicht van maatregelen voor de reductie van broeikasgassen in de zuivelketen. Voor maatregelen op

melkveebedrijven wordt de kosteneffectiviteit gegeven.

Trefwoorden

Broeikasgassen, emissie, kosteneffectiviteit, melkveehouderij

De certificering volgens ISO 9001 door DNV onderstreept ons kwaliteitsniveau. Op al onze onderzoeksopdrachten zijn de Algemene Voorwaarden van de Animal Sciences Group van toepassing. Deze zijn gedeponeerd bij de Arrondissementsrechtbank Zwolle.

(3)

Rapport 725

Kosteneffectiviteit reductiemaatregelen

emissie broeikasgassen zuivel

Cost effectiveness of measures to reduce

greenhouse gas emissions in the dairy sector

Agnes van den Pol-Dasselaar

Hans Blonk, Blonk Consultants

Mark Dolman, LEI Wageningen UR

Aart Evers

Michel de Haan

Joan Reijs, LEI Wageningen UR

Léon Sebek

Theun Vellinga

Harm Wemmenhove

(4)
(5)

Voor u ligt het rapport dat tot stand gekomen is in het kader van het project ‘Kosteneffectiviteit reductiemaatregelen emissie broeikasgassen zuivel’. Ik heb met genoegen bij kunnen dragen aan de offerte voor dit project waarin de vraag voorlag om de werkgroep ‘extensieve dierlijke sectoren’ van het convenant Schone en Zuinige Agrosectoren inzicht te geven in de mogelijkheden voor verbreding van de aanpak voor de reductie van broeikasgassen in de zuivelketen. Inzicht heeft dan betrekking op concrete maatregelen en de daarbij te verwachten effecten in reductie van broeikasgassen en de (laagste) kosten. Tijdens de uitvoering zijn energiebesparing, energieproductie en reductie van broeikasgassen verkend via de transitiepaden dier, bemesting, gewas en bodem, veevoeding, energie, bedrijf.

Het is fijn om te zien dat een enthousiast en professioneel team van Wageningen UR Livestock Research, Blonk Consultants en LEI Wageningen UR het werk in een korte tijd heeft weten uit te voeren. Dit kon ook dankzij een actieve participatie van de werkgroep ‘extensieve dierlijke sectoren’ waarin NZO, LTO, Ministerie van Economische Zaken, Friesland Campina en Agentschap NL vertegenwoordigd zijn. Tijdens een workshop op 22 april 2013 is deze groep aangevuld met experts en betrokkenen. Erwin Koenen (CRV), Henry Voogd (Partico), Hink Perdok (Cargill Animal Nutrition), Jan Borgman (veehouder), Bertus Menkveld, (veehouder, Koeien & Kansen), Frank Post (veehouder, Koeien & Kansen), Jan van Bergen (Min Infrastructuur en Milieu), Egbert Anne Andringa (LTO Noord Projecten), Arnoud Smit (LTO Noord Projecten), Menno Douma (LTO Noord), Mathieu Dumont (Agentschap NL), Jeanet Brandsma (LTO) en Mona van Spijk (NZO) wil ik daarvoor dank zeggen. Het onderzoek is financieel mogelijk gemaakt door Agentschap NL en de Europese Unie. The research leading to these results has been conducted as part of the AnimalChange project which received funding from the European Community's Seventh Framework Programme (FP7/ 2007-2013) under the grant agreement n° 266018.

De samenwerking in uitvoering en financiering en betrokkenheid van mensen geeft aan dat de resultaten van dit rapport een (inter)nationaal belang dienen. Het blijft belangrijk om scherp te blijven op mogelijkheden om de emissiereductie vanuit de melkveehouderij te beperken. Ik vertrouw erop dat dit rapport daar in belangrijke mate aan bij kan dragen.

Met vriendelijke groeten, Dr.ir. C. (Kees) Lokhorst

(6)
(7)

De Nederlandse landbouw heeft te maken met emissies van de broeikasgassen kooldioxide (CO2),

methaan (CH4) en lachgas (N2O). De melkveehouderij draagt daar in belangrijke mate aan bij. Doel

van dit onderzoek is inzicht te geven in de kosteneffectiviteit van maatregelen voor de reductie van broeikasgassen in de zuivelketen.

In dit rapport is op drie niveaus naar broeikasgasemissies gekeken: bedrijfsniveau, sectorniveau en ketenniveau. Bedrijfsniveau refereert aan het primaire melkveebedrijf. Sectorniveau refereert aan alle bedrijven die melk produceren in Nederland. Ketenniveau refereert aan de hele productieketen van zuivel, dus inclusief toeleverende en verwerkende industrie.

Deze studie geeft een overzicht van de huidige stand van zaken. Door nieuwe wet- en regelgeving of door veranderende prijsverhoudingen kunnen de kosten en daarmee de effectiviteit van bepaalde maatregelen veranderen.

Op bedrijfsniveau is een kosten/baten analyse gedaan van maatregelen voor reductie van emissie van broeikasgassen. Hierbij is geput uit beschikbare onderzoeken en expertise van de projectteamleden. Er zijn een behoorlijk aantal maatregelen in de bedrijfsvoering om broeikasgasemissies op

bedrijfsniveau te reduceren. Sommige kosten geld, andere leveren geld op. Die laatste liggen voor de hand om te nemen. Soms gebeurt dit autonoom (betere benutting meststoffen, hogere melkproductie per koe), maar vaak zijn er bedrijfsspecifieke ‘bezwaren’ als onzekerheid om de kosteneffectieve maatregelen te nemen (minder jongvee, klaver in het grasland, zwaarder maaien).

Ongeveer twee derde van de emissies in de zuivelketen vindt plaats op melkveebedrijven. De maatregelen op individuele melkveebedrijven zijn opgeschaald naar sectorniveau. De opschaling van bedrijfs- naar sectorniveau is met een Marginal Abatement Cost Curve (MACC) gevisualiseerd. Hierdoor is snel inzichtelijk welke maatregelen geld kosten en welke maatregelen geld opleveren evenals het effect van die maatregelen op de broeikasgasreductie. Er is naar schatting (expert

judgement) een emissiereductie van 1-2 Mton CO2-equivalenten haalbaar door maatregelen op

melkveebedrijven. Als alleen gekeken wordt naar kosteneffectieve maatregelen kan ongeveer 40% van deze emissiereductie gerealiseerd worden. Ongeveer 90% van de maatregelen kan worden uitgevoerd met relatief beperkte kosten.

De overige een derde van de emissies vindt buiten het bedrijf in de rest van de zuivelketen plaats. De potentiële reductie in de toeleverende industrie ligt naar schatting in de orde van grootte van 1 Mton

CO2-equivalenten en de potentiële reductie in de verwerkende industrie (Energieneutrale Zuivelketen)

ligt in de orde van grootte van 2 Mton CO2-equivalenten.

Door combinaties van maatregelen te maken (in het bedrijf én in de rest van de zuivelketen) is een duidelijke reductie in broeikasgasemissies te behalen. Er is echter ook een duidelijke beweging de andere kant op door de afschaffing van het melkquotum in 2015. Als gevolg hiervan wordt een groei in productievolume verwacht (meer melk), waardoor de emissie van broeikasgassen uit de

melkveehouderij juist weer kan toenemen. Om ook dan tot emissiereducties te komen, zijn extra maatregelen nodig. Productie van energie op sector- en/of ketenniveau is een goede optie.

Het is mogelijk om een pakket met effectieve maatregelen te identificeren. De prioritering van deze

maatregelen wordt wel bepaald door de criteria die gevolgd worden. Naast CO2-reductie en

kosteneffectiviteit zijn met name de inschatting van het belang van neveneffecten, toepasbaarheid en barrières van invloed op de prioritering. Met een eenvoudig voorbeeldpakket kan een aanzienlijke reductie worden behaald. Het pakket is echter maar een voorbeeld en kan naar gelang de weging van criteria bestaan uit andere of uit meer maatregelen en zal dan ook een ander totaal effect hebben. Een succesvolle uitvoering van mitigatiemaatregelen is gebaat bij een samenwerking tussen alle betrokken partijen: boeren, industrie (aanleverend en verwerkend), overheid en kennisinstellingen.

(8)
(9)

Dutch agriculture causes emissions of the greenhouse gases carbon dioxide (CO2), methane (CH4)

and nitrous oxide (N2O). Dairy farming makes a substantial contribution to these emissions. The aim of

this study is to provide insight into the cost-effectiveness of measures for reducing greenhouse gas emissions in the dairy chain.

This report examines greenhouse gas emissions at three levels: the farm level, sector level and chain level. The farm level refers to the individual dairy farm (primary production). The sector level refers to all farms that produce milk in the Netherlands. The chain level refers to the entire dairy production chain, therefore including the supply and processing sectors.

This study provides an overview of the current situation. Due to new legislation or changing price relationships, the costs and associated effectiveness of certain measures can change.

At the farm level, a cost/benefit analysis has been conducted on measures for reducing greenhouse gas emissions. This analysis made use of available studies and the expertise of the project team members. When it comes to operational management in particular, there are many possible measures to reduce greenhouse gas emissions on the farm level. Some of these measures cost money, while others save money. Obviously, the latter measures are most appealing. These measures are sometimes implemented autonomously (improved utilisation of fertilisers, higher milk production per cow), but often there are farm-specific 'objections' like uncertainty on the overall effect of

implementation (fewer young animals, sowing clover in the pasture, mowing more heavily).

Approximately two-thirds of the emissions in the dairy chain occur on dairy farms. The measures on individual dairy farms have been scaled up to the sector level. This was visualised with a Marginal Abatement Cost Curve (MACC), which provides rapid insight into measures that cost money,

measures that save money and the effect of these measures on greenhouse gas reduction. According

to estimates (expert judgement), an emission reduction of 1-2 Mton CO2 equivalents is possible by

taking measures on dairy farms. If only the cost-effective measures are considered, approximately 40% of this emission reduction can be realised. About 90% of the measures can be implemented for relatively limited costs.

The other one-third of the emissions occurs outside the farm in the remainder of the dairy chain. The

potential reduction in the supply sector is estimated to be in the range of 1 Mton CO2 equivalents, and

the potential reduction in the processing sector (Energy-neutral Dairy Chain) is in the range of 2 Mton

CO2 equivalents.

Through combinations of measures on the farm and in the rest of the dairy chain, a clear reduction in greenhouse gas emissions can be attained. However, there is also a clear movement towards higher emissions caused by the abolition of the milk quota in 2015. As a result of this abolition, growth in production volume (more milk) is expected, which can cause emissions of greenhouse gases from dairy farms to actually increase. To achieve emission reductions under these circumstances,

additional measures are needed. Production of energy at the sector and/or chain level may be the way forward.

It is possible to identify a package of effective measures. However, the prioritisation of these measures

is determined by the criteria used. Besides CO2 reduction and cost-effectiveness, this prioritisation is

particularly affected by the estimated importance of side effects, applicability and barriers. With a simple package of example measures, a substantial reduction can be achieved. However, this package is only an example and can consist of more or different measures depending on how the criteria are weighted. The resulting package will therefore have a totally different effect. Successful implementation of mitigation measures benefits from cooperation between all stakeholders: farmers, industry (supply and processing sectors), government agencies, universities and research institutes.

(10)
(11)

Inhoudsopgave

Voorwoord Samenvatting Summary 1 Inleiding ...1 2 Systeemafbakening ...3 3 Maatregelen op bedrijfsniveau ...6 3.1 Aanpak ...6 3.2 Resultaten ...6 3.3 Conclusies ...17

4 Opschaling naar sectorniveau ...18

4.1 Aanpak ...18

4.2 Resultaten ...20

4.3 Conclusies ...23

5 Maatregelen in de rest van de keten ...24

5.1 Toeleverende industrie ...24

5.2 Verwerkende industrie ...25

5.3 Conclusies ...27

6 Een voorbeeldpakket van maatregelen ...29

6.1 Prioritering van maatregelen ...29

6.2 Samenstelling van een effectief voorbeeldpakket van maatregelen ...30

6.3 Conclusies ...30

7 Verkenning overwegingen bij het toepassen van maatregelen ...31

7.1 De maatregelen in een bredere context plaatsen ...31

7.2 Conclusies ...33 Literatuur

(12)
(13)

1 Inleiding

Aanleiding

De Nederlandse landbouw draagt voor ongeveer tien procent bij aan de uitstoot van de

broeikasgassen kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O). De zuivel heeft hierin het

grootste aandeel. Belangrijkste emissies zijn:

 methaan uit de pens van rundvee en opgeslagen mest;

 lachgas dat vrijkomt uit de bodem bij bemesting;

 CO2 door energiegebruik op melkveehouderijbedrijven en in de zuivelindustrie, en CO2 en

N2O in de veevoer- en kunstmestindustrie.

Voor de melkveehouderij zijn ambitieuze doelstellingen geformuleerd voor klimaat & energie in het Convenant Schone en Zuinige Agrosectoren: 30 % reductie van broeikasgassen in 2020 ten opzichte van 1990. In de melkveehouderij is de uitstoot van broeikasgassen de afgelopen jaren al met circa 20% afgenomen sinds 1990. Dit is het gevolg van mestbeleid, melkquotering en efficiëntere

bedrijfsvoering. Ook in de keten zijn er verschillende ontwikkelingen geweest. Kunstmestfabrikanten bijvoorbeeld hebben de lachgasemissie sterk teruggedrongen.

De Duurzame Zuivelketen (LTO/NZO) richt zich met het initiatief van de Energieneutrale zuivelketen op een 100% energieneutrale zuivelketen in 2020 met klimaatneutrale groei.

Binnen het Convenant Schone en Zuinige Agrosectoren is een werkgroep ‘extensieve dierlijke sectoren’ actief, die zich richt op de grondgebonden veehouderij, waaronder de melkveehouderij. De werkgroep wilde inzicht hebben in mogelijkheden voor verbreding van de aanpak voor reductie van broeikasgassen. Daartoe wilde de werkgroep in beeld krijgen welke concrete reductiemaatregelen er in de totale zuivelketen mogelijk zijn. De centrale vraag was welke maatregelen het grootste effect hebben en de laagste kosten met zich meebrengen. In de gehele keten gaat het dan naast

energiebesparing en energieproductie ook om de reductie van broeikasgassen op onderdelen van het melkveebedrijf, zoals bemesting en veevoeding. Deze zijn beschreven in het Jaarwerkprogramma voor extensieve dierlijke sectoren. Achterliggend doel van de studie voor de partners in het Agroconvenant is het halen van de klimaatdoelstellingen door daar in de keten te investeren in maatregelen waar dat het meest oplevert tegen zo laag mogelijke kosten.

Doelstelling

Doel van het onderzoek is inzicht geven in de kosteneffectiviteit van maatregelen voor de reductie van broeikasgassen in de zuivelketen. Dit gebeurt via een kosten/baten analyse van maatregelen om op een kostenefficiënte manier de emissie van broeikasgassen te reduceren in de zuivelketen. De resultaten moeten bruikbaar zijn voor verdere sturing en vormgeving van de reductie van broeikasgasemissies.

Werkwijze

In dit rapport wordt op drie niveaus naar broeikasgasemissies gekeken: bedrijfsniveau, sectorniveau en ketenniveau. Bedrijfsniveau refereert aan een primair melkveebedrijf. Sectorniveau refereert aan

alle bedrijven die melk produceren in Nederland. Ketenniveau refereert aan de hele productieketen van zuivel.

In het project is op basis van beschikbare data en informatie een kosten/baten analyse gedaan van maatregelen voor reductie van emissie van broeikasgassen op melkveebedrijven. Hierbij is geput uit al beschikbare onderzoeken en expertise van de projectteamleden. Gegevens zijn op een rij gezet en indien nodig geactualiseerd. Belangrijke aandachtspunten waren:

 Het belang om de effecten en kosten/baten zo goed mogelijk te kwantificeren in CO2-equivalenten

en in euro’s. Basis daarvoor zijn benaderingen op bedrijfsniveau per onderdeel van het bedrijf. Resultaat is een overzicht van de kosteneffectiviteit per maatregel in jaarlijkse kosten (of baten) (in

euro’s per jaar) / jaarlijkse emissiereductie (in ton CO2-equivalenten per jaar).

 Mogelijke neveneffecten om de afwenteling naar andere duurzaamheidsterreinen in beeld te

(14)

Rapport 725

2

Voor het individuele melkveebedrijf zijn de maatregelen gerangschikt op basis van kosteneffectiviteit

en CO2-reductie. Opschaling van het individuele melkveebedrijf naar sectorniveau vraagt inzicht in de

brede toepasbaarheid van iedere maatregel en kennis over de mate waarin maatregelen al zijn toegepast. Kwantitatieve informatie hierover is niet aanwezig, ook is er geen objectieve methode voor inschatting beschikbaar. Expert judgement is een bruikbaar alternatief om in te schatten welke maatregelen waar en in welke mate kunnen worden toegepast. Hiermee kunnen maatregelen, die op het primaire bedrijf in te voeren zijn, op sectorniveau worden gerangschikt op basis van

kosteneffectiviteit en CO2-reductie. Vervolgens zijn belangrijke maatregelen in de toeleverende en

verwerkende industrie beschreven (ketenniveau). Het betreft dan vooral de deelsectoren

veevoedingsindustrie, kunstmestindustrie en de zuivelbedrijven. De detailhandel en consument zijn niet meegenomen. Voor de toeleverende en verwerkende industrie zijn geen nieuwe berekeningen of analyses uitgevoerd. Het effect van maatregelen is ingeschat aan de hand van beschikbare

informatiebronnen.

Er is een workshop georganiseerd samen met de werkgroep ‘extensieve dierlijke sectoren’,

bedrijfslevenvertegenwoordigers en andere experts om maatregelen op bedrijfsniveau te bespreken en op sector- en ketenniveau te inventariseren en om maatregelen te prioriteren. Tijdens de

prioritering bij de workshop is niet alleen gekeken naar kosteneffectiviteit en CO2-reductie, maar zijn

ook de neveneffecten en barrières voor invoering bij de overweging betrokken. Daarnaast zijn ook eventuele knelpunten rond verwachtingen bij beleidsmaatregelen geïnventariseerd. Dit heeft geholpen om zowel economische, praktische, technische als sociale afwegingen mee te nemen bij het

inschatten van de toepasbaarheid van de maatregelen.

Om te laten zien hoe maatregelen op bedrijfsniveau doorwerken in beleid, handel en maatschappij is tenslotte een beperkt aantal maatregelen verder doordacht in de vorm van te verwachten knelpunten vanuit praktijk, beleid, handhaving, administratieve lasten, maatschappij, kennis, onderwijs en internationale ontwikkelingen. Ook is een voorbeeldpakket van maatregelen uitgewerkt. Leeswijzer

Hoofdstuk 2 richt zich op systeemafbakening, wat helpt om onderscheid te maken tussen bedrijfs-, sector- en ketenniveau. In dit hoofdstuk wordt ook inzicht gegeven in het referentie emissieniveau. Hoofdstuk 3 bespreekt maatregelen op bedrijfsniveau. Hoofdstuk 4 beschrijft de toepasbaarheid en het potentiele effect van de maatregelen op bedrijfsniveau voor de Nederlandse melkveehouderij als geheel (sectorniveau). Hoofdstuk 5 richt zich op de rest van de keten, in het bijzonder de toeleverende en verwerkende industrie. Hoofdstuk 6 geeft verdere overwegingen bij het toepassen van maatregelen en in hoofdstuk 7 tenslotte wordt een voorbeeldpakket van maatregelen uitgewerkt. Elk hoofdstuk eindigt met conclusies.

(15)

2 Systeemafbakening

Het melkveebedrijf is onderdeel van een gehele productieketen, de zuivelketen. De melk wordt op het bedrijf geproduceerd, maar er worden ook allerlei grondstoffen aangevoerd op het bedrijf, zoals kunstmest, krachtvoer, soms ook ruwvoer, brandstof en elektriciteit voor machines en verlichting. De geproduceerde melk wordt voor het overgrote deel verwerkt in de zuivelindustrie tot onder meer consumenten producten. De broeikasgasemissies die in deze gehele productieketen ontstaan en die toegerekend kunnen worden aan de productie van melk, kunnen met een LevensCyclus analyse (LCA) in beeld worden gebracht. Bij een LCA worden dus ook broeikasgasemissies berekend die niet op het melkveebedrijf zelf plaatsvinden. In de analyses in dit rapport worden die emissies buiten het bedrijf wel beschouwd als emissies van de melkveehouderijsector. Bij een LCA hoort altijd een duidelijke begrenzing van het geanalyseerde systeem. In veel uitgevoerde LCA’s is dat een

zogenoemde “cradle-to-farm gate”, wat betekent dat alle emissies van stappen die voorafgaan aan de productie van melk worden meegenomen tot en met de productie van de melk zelf. De analyse stopt dan bij het moment dat de melk het bedrijf verlaat. In enkele gevallen wordt ook de verwerking in de analyse betrokken tot aan de afzet bij de retail (dus een “cradle-to-retail” LCA).

Als Nederland de broeikasgasemissies rapporteert aan het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) in haar jaarlijkse National Inventory Report (NIR, Van der Maas et al., 2011), wordt echter een andere indeling gehanteerd. In de NIR worden alleen de emissies van lachgas en methaan op het landbouwbedrijf bij de landbouwsector gerekend. Emissies van door de landbouw gebruikte diesel en elektriciteit horen bij de energiesector (zie Tabel 1). Emissies van producten uit het buitenland die in Nederland worden gebruikt, worden helemaal niet meegenomen in de NIR. De afspraken over beperking van de emissies op het niveau van landen (het Kyoto protocol) hebben betrekking op de emissie rapportages van de NIR. Dit betekent dus dat Nederland als land wordt afgerekend op slechts een deel van de emissies die volgens een ketenbenadering bij de productie en verwerking van melk zouden horen én dat die emissies ondergebracht zijn in verschillende

categorieën.

In de analyse in dit rapport staat de zuivelketen centraal. Er worden dus ketenanalyses (LCA’s) gebruikt om de emissies in te schatten en om maatregelen te benoemen die de broeikasgasemissies van melk kunnen verlagen. Het kan dan soms het geval zijn dat een echte verlaging van de emissies op ketenniveau niet leidt tot een verlaging van de geregistreerde landbouwemissies of van de totale Nederlandse emissies volgens de NIR-methode. Het broeikasgas beleid kent in feite twee typen benaderingen; een nationale benadering, waar emissies zijn toebedeeld volgens de NIR en een ketengerichte benadering, waar emissies worden toebedeeld volgens de Life Cycle Analyse. De afspraken van het Convenant Schone en Zuinige Agrosectoren horen bij een ketengerichte benadering.

Bij een ketenbenadering kunnen er in de gehele keten maatregelen worden genomen. De hoofdaandacht in dit rapport gaat uit naar maatregelen op het melkveebedrijf. Die worden zoveel

mogelijk kwantitatief in beeld gebracht (kosten en CO2-reductie), zowel op bedrijfsniveau als op

sectorniveau (alle melkveebedrijven bij elkaar). De maatregelen die de rest van de keten (vooral veevoer, kunstmestindustrie, zuivelindustrie) kan nemen, worden kwalitatief beschreven en de

(16)

Ra p po rt 725 4 Tabel 1 . Sy steemafba ke ni ng bij ket enanaly ses ( LC A) e n de N IR -meth ode. Onde rde el va n LCA Onde rde el va n Ned er land se monitor ing b roeikasg ass en Broeikasg as Bron/ activit ei t In aanvo erket en (ca. 28 % va n b roe ikas eff ect ) Op b edrij f ( ca . 72 % van b roe ikas eff ect ) NIR N ede rl an d ( met hoofd stukk en ) (raming ca . 85 % -90 % b roe ikasg as emissie s van Nede rl and se a ctivit ei ten ) Buite n Ned er land N2 O Kunstm est p ro d uctie X 1. En ergy 2. Indu str ia l proce sse s 1. En ergy 2. Indu str ia l proce sse s T eel t van a an g ekocht voe r X 4. Ag ri cultu re Kunstm est aa n wending X 4. Ag ri cultu re Me stop slag X 4. Ag ri cultu re Me staa nwe ndi ng X 4. Ag ri cultu re Gewas re st en X 4. Ag ri cultu re Oxida tie van veeng rond en X 4. Ag ri cultu re CH 4 Pensf er m en ta tie X 4. Ag ri cultu re Me stop slag X 4. Ag ri cultu re T eel t van a an g ekocht voe r X 1. En ergy 2. Indu str ia l proce sse s 5. Land u se chang e and fore str y CO 2 Kunstm est p ro d uctie X 1. En ergy 2. Indu str ia l proce sse s 1. En ergy 2. Indu str ia l proce sse s T eel t van a an g ekocht voe r X 1. En ergy 1. En ergy 5. Land u se chang e and fore str y Ver w erkin g va n aa ngekoc ht voer X 1. En ergy 2. Indu str ia l proce sse s 1. En ergy 2. Indu str ia l proce sse s T ra nspo rt van aa ngekoch t v oer X 1. En ergy 1. En ergy Me stbeha ndeli ng en aa nwe n d ing X 1. En ergy Ele ktri ci tei tsv er b ruik op he t melkv eebedri jf ( melk en en koeling , ver lichti ng) X X 1. En ergy 1. En ergy Brand stoff en voo r m ech ani satie , stal en voer p roducti e X X 1. En ergy 1. En ergy Oxida tie van veeng rond en X 5. Land u se chang e and fore str y

(17)

Ruim een kwart van alle emissies in de zuivelketen vindt plaats voor de poort van het melkveebedrijf, bij de productie van aangekochte grondstoffen en productiemiddelen (bv. voer en kunstmest). Ruim 60% van de emissies vindt plaats op het melkveebedrijf en de resterende ruim 10% is het gevolg van activiteiten bij de zuivelverwerkers (RMO, verwerking en verpakking (Figuur 1) (Reijs et al., 2013). Deze getallen zijn berekend op basis van een cradle-to-retail levenscyclus analyse (LCA) met de kg geleverde melk als functionele eenheid. De keuzes die een melkveehouder maakt in zijn

bedrijfsvoering zijn daarmee zeer belangrijk voor de totale broeikasgasemissies in de zuivelketen. Naast maatregelen op niveau van het melkveebedrijf, zijn er ook broeikasgasreductie mogelijkheden door in collectief (meerdere melkveebedrijven) maatregelen te nemen, of juist specifiek maatregelen in de eerdere (toeleverende industrie) of latere schakels van de zuivelketen (verwerkende industrie).

Figuur 1. De broeikasgasemissie uit de zuivelketen (melkveehouderij en zuivelverwerking) in

Megaton CO2-equivalenten voor de jaren 2008 tot en met 2011 (Reijs et al., 2013).

De informatie uit Figuur 1 wordt verderop in dit rapport gebruikt om het reductiepotentieel voor de hele keten inzichtelijk te maken. Voor 2011 is de informatie uit Figuur 1 ook kwantitatief weergegeven in Tabel 2. De omrekening van nationaal niveau naar emissies per kg melk is berekend met behulp van de geleverde hoeveelheid melk in 2011 (11,64 miljoen ton) op basis van PZ statistieken

(Productschap Zuivel, 2012).

Tabel 2. De broeikasgasemissie uit de zuivelketen (inclusief toeleverende en verwerkende

industrie) in Megaton CO2-equivalenten en kg CO2 per kg geleverde melk voor 2011 (Reijs

et al., 2013). Totaal (Mton CO2-eq) CO2-eq. per kg melk Aankoop voer 2,65 0,23 Aankoop kunstmest 0,65 0,06 Aankoop overig 1,16 0,10 Melkveebedrijf 10,43 0,90 RMO 0,07 0,01 Melkverwerking 1,16 0,10 Verpakking 0,44 0,04 Totaal 16,55 1,42

(18)

Rapport 725

6

3 Maatregelen op bedrijfsniveau

3.1 Aanpak

In hoofdstuk 2 bleek dat het overgrote deel van de broeikasgasemissies bij de productie van melk op het melkveehouderijbedrijf zelf plaatsvindt. Het is daarom logisch om op dat niveau te zoeken naar maatregelen om de emissies te verminderen.

Van de afgelopen 10 jaar zijn zowel wetenschappelijke literatuur (peer reviewed), rapporten, als relevante uitgevoerde berekeningen bij de samenwerkende partijen gescand op maatregelen voor

emissiereductie (CO2, CH4 en N2O) in de melkveehouderij. Daarnaast is wat er in de eerste maanden

van 2013 nog beschikbaar kwam uit lopend onderzoek meegenomen. Onder andere is kennis meegenomen van actuele (maar nog niet gerapporteerde) berekeningen van de projecten Koeien & Kansen en Dairyman. Door deze werkwijze is de meest recente en actuele kennis gebruikt.

In de afgelopen jaren zijn veel onderzoeken uitgevoerd op bedrijfsniveau naar mitigatiemaatregelen voor broeikasgassen, zowel nationaal als internationaal. Via het EU-project AnimalChange is bijvoorbeeld een kwalitatief overzicht van mitigatie en adaptatiemaatregelen beschikbaar (Van den Pol-van Dasselaar, 2012). In veel Nederlandse studies zijn de effecten gekwantificeerd en is de kosteneffectiviteit berekend (Schils et al., 2006, Vellinga et al., 2011, Blonk et al., 2009, Goselink et

al., 2013). Dit zijn gegevens van individuele bedrijven uit diverse projecten zoals Koeien en Kansen,

Klimaat en Koeien, Noordelijke Friese Wouden en bedrijven in Overijssel (‘kop in het zand’). Veel berekeningen zijn uitgevoerd met het model BBPR (in het Engels DairyWise) (Schils et al., 2007). BBPR is één van de weinige modellen die zowel inzicht geven in de broeikasgasemissies als de economie. Met BBPR is daarom een kostenbatenanalyse te maken waarin de kosten per

gereduceerde eenheid CO2-equivalenten wordt aangegeven.

Per geïdentificeerde, perspectiefvolle maatregel is gekeken naar de grootte van de reductie, de kosten (of opbrengsten) van de reductie, de relatie met het bedrijfssysteem, de grondsoort en andere

kenmerken, welke investeringen nodig zijn en welke afwenteling op kan treden. Voor een aantal maatregelen zijn in het kader van dit project de berekeningen met BBPR geactualiseerd. Het gaat hierbij met name om melkproductieverhoging, een 500 kg ds zwaardere maaisnede en het gebruik van een trekker met minder vermogen. Alle beschrijvingen zijn samengebracht in een systematisch overzicht: een matrix waarin alle gegevens over kosteneffectiviteit en afwenteling zijn verzameld. Deze studie geeft een overzicht van de huidige stand van zaken. Door nieuwe wet- en regelgeving of door veranderende prijsverhoudingen kunnen de kosten en daarmee de effectiviteit van bepaalde maatregelen veranderen.

3.2 Resultaten

Dit hoofdstuk geeft de maatregelen op bedrijfsniveau overzichtelijk weer in een matrix (zie tabellen volgende pagina’s) en een korte toelichting per afzonderlijke maatregel (na weergave van de tabellen). In de tabellen staat een overzicht van beschikbare maatregelen en een kwantitatieve weergave van emissiereductie en kosteneffectiviteit. De tabellen geven inzicht in mogelijke afwenteling. Ook de toepasbaarheid van maatregelen en barrières worden weergegeven. In de tabellen staan uitsluitend maatregelen die leiden tot een daling van de totale broeikasgasemissies. Per maatregel worden de volgende aspecten samengevat in Tabel 3:

• De emissiereductie per kg melk: inschatting van de maatregel op totale broeikasgasemissies (CH4,

N2O en CO2 gezamenlijk) (in kg CO2-eq). Een negatief getal geeft aan dat de CO2-uitstoot door de

maatregel wordt verlaagd (verbetering). Bij de maatregelen waar kwantificatie niet mogelijk was, geeft op dezelfde wijze een "-" aan dat de maatregel positief uitwerkt en daardoor de uitstoot verlaagt.

• Kosteneffectiviteit: inkomensverandering per 1000 kg CO2-reductie. Bij de kosteneffectiviteit geeft

een positief getal aan dat de maatregel geld oplevert; een negatief getal geeft aan dat de maatregel leidt tot inkomensdaling. Wanneer het inkomenseffect klein is, dan is niet zoveel te

(19)

zeggen over de kosteneffectiviteit, immers bij een kleine wijziging van de omstandigheden of prijzen kan het economisch effect van de maatregel net zo makkelijk omslaan van positief naar negatief (of andersom).

• Afwenteling: treedt er afwenteling op, of zijn er mogelijk extra voordelen?

• Toepasbaarheid: hoe moeilijk of eenvoudig is dit toe te passen voor een individuele veehouder? (beoordeeld als ‘eenvoudig’, ‘gemiddeld’ of ‘moeilijk’).

• Barrières: wat houdt een veehouder tegen? (zowel qua technologie als sociaal).

In bijlage 1 staat per maatregel aanvullende informatie over de emissies van CH4, N2O en CO2

afzonderlijk, het ingeschatte inkomenseffect (in euro per 100 kg melk) en de benodigde investeringen (hierbij zijn relevante afschrijvingstermijnen gebruikt om de investering om te rekenen naar jaarlijkse kosten).

(20)

Ra p po rt 725 8 Tabel 3. Beschik ba re maatre gele n v oor v er min der ing v an b roeika sgas emis sies (in k g C O2 -eq uivalent en per kg m el k) op het mel kveeb edr ijf , kwantit atiev e we erg ave va n reductie en kosteneff ectivi teit , kw alitat ieve we erg av e v an afwent eling en/of ex tra v oor delen, toepa sbaa rheid en eventu ele bar riè res. De m aat re gel en zijn o nde rverdeel d in m aatregelen o p het gebied v an a) die r, b) beme sting, c) gewa s en b odem, d) v oer , e) ene rg ie e n f ) bedr ijf . a) Dier M aa tr e ge l CO2 -tot (e ff e ct kg CO2 / kg me lk K o ste n e ff e cti vi te it (i n ko me n ( €) / 10 00 k g CO2 r e d u cti e ) A fw e n te li n g / e xtr a vo o rd e le n To e p as b aa rh e id B ar ri e re s (te ch n o lo gi sc h , s o ci aa l) B ro n 1) D ie r: + 50 0 kg me lk /k o e ( va n 8 10 0 n aa r 86 00 ) d o o r b e te re b e n u tt in g ru w vo e r me t ze lf d e a an ta l ko e ie n ( ze lf d e s ta l, z e lf d e k ra ch tv o e r/ ko e , me e r me lk a fl e ve re n , g e e n q u o tu mk o ste n ) -0 .0 38 +3 26 M o e il ij k O ms la g in d e n ke n b ij d e v e e h o u d e r V ra ag t ve e l v an h e t ma n ag e me n t 2 + 50 0 kg me lk /k o e ( va n 8 10 0 n aa r 86 00 ) d o o r b e te re b e n u tt in g ru w vo e r, mi n d e r ko e ie n (z e lf d e h vh k ra ch tv o e r, z e lf d e s ta l, z e lf d e me lk le ve ri n g) -0 .0 33 +2 29 M in d e r n u tr ë n te n ve rl ie ze n M o e il ij k O ms la g in d e n ke n b ij d e v e e h o u d e r V ra ag t ve e l v an h e t ma n ag e me n t B o e r w il n ie t mi n d e r ko e ie n h o u d e n 2 1 stu ks mi n d e r jo n gv e e /1 0 me lk ko e ie n ( va n 8 n aa r 7) -0 .0 19 +2 79 La n ge re le ve n sd u u r ko e ie n G e mi d d e ld O ms la g in d e n ke n b ij d e v e e h o u d e r G ro e i mi n d e r ma kk e li jk V ra ag t w at va n ma n ag e me n t 1 1 ) 1=Gose link et al ., 20 13 ; 2= aa nv ul lende b e reke n in g en me t BBPR 500 kg m eer mel k per koe bi j ze lfde kr acht v oergift en gel ij kbli jv end aan ta l k oeien. Do or v er beter ing v an de ru wvoerben utt ing (o.a. doo r manag e me nt en f okker ij) w or dt de mel kprodu ctie pe r k oe v er ho ogd met 500 k g m elk . De kr ach tvoergift per k oe blijf t gelijk . H et ga at dus v ooral om v er bete ren van de v oeref ficiëntie. Bij dez e ma atre gel is ge reke nd met een g elijkb lijv en d a antal ko eien. Do or het geli jk blijv end e aantal k oei en neemt de melkle ve ring van het bedr ijf toe. Omdat in de t oekoms t het melkq uo tum vervalt zijn v oor de ext ra produ ctie rechten geen kosten i ngerek end. 500 kg m eer mel k per koe bi j ze lfde kr acht v oergift en gel ij kbli jv end quot um Deze maat regel lijkt op de vorige. Bij de ze m aat re gel gaat het oo k vooral om v erbet er en v an d e v oer eff iciën tie. Do or v erb etering van de ruw vo erben utt ing (o .a. doo r ma nage m ent en fokkerij ) word t de melkp ro duc tie pe r koe verhoo gd met 500 kg me lk (van 810 0 na ar 860 0 kg m elk ). D e k rac htv oer gift per ko e blijf t gelijk . Bij dez e maat regel is echt er ge reken d met een gelijkblijven de melkp rodu ct ie op het bed rijf en een bij behoren de af name v an het aantal ko eie n. Bij een gelijkblijv end e melkp rodu ct ie op het bed rijf en een ver hoogde mel kprod uc tie per ko e zijn imme rs min der ko eien nodi g. Er is ger ekend m et gelijk blijv ende kosten v oor h uis ve sting. H et eff ec t (p er kg m el k) is vrijwel het ze lfde als bij de v or ige maatr egel.

(21)

Ra p po rt 725 9 1 stuk s j ong v ee per 10 m elkkoeien mi nder Do or een beter die rmanag ement (o .a. b etere v ruchtb aar heid, bete re tochtig heid scontrol e, beter man agem ent) wo rd t de levens duu r v an de mel kko eien vergroot . Hierdoor is mind er v er vangi ng van vee nodi g en ka n de j ongvee be ze tting wo rd en v er min derd m et 1 stuk s jon gvee pe r 1 0 melk ko ei en. Er is ger ekend m et een af name van 8 naar 7 stuks jon gvee per 10 mel kk oeien . Op b edr ijf sn iv eau le idt dit tot aanz ienlij ke emi ssier ed uctie; mogelij k vindt echter afwenteli ng n aar eld ers in de ke te n plaa ts. b) Be me st in g Vooraf: De ef fecten van de m aatregelen zijn be reken d m et BB PR. BB PR rekent altijd met een nauw keurig e bemestin g, zonde r v erspill ing , we lke opt imaal is voor de g ege ven gr on dsoo rt en het gemi ddelde we er . Dit i s vaak eff iciën te r dan i n de pra ktijk. Er kan e ch te r in de praktij k nog e fficiën ter e be me stin g wo rden ger ealiseer d, zo al s do or v eehouder s bin nen Koeie n & K ans en i s aa ngetoo nd. In die gevallen zullen bem es tings m aatr egel en po siti ever uitpak ken. M aa tr e ge l CO2 -t o t (e ff e ct k g CO2 / kg me lk K o st e n e ff e ct iv it e it (i n ko me n ( €) / 10 00 k g CO2 r e d u ct ie ) A fw e n te li n g / e xt ra v o o rd e le n To e p as b aa rh e id B ar ri e re s (t e ch n o lo gi sc h , s o ci aa l) B B e m e st in g: 50 k g ku n st me st N /h a gr as la n d mi n d e r st ro o ie n -0 .0 31 -5 1 La ge re g ra so p b re n gs t p e r ja ar e e n vo u d ig Zo rg o m te w e in ig g ra s M e st sc h e id in g to e p as se n -0 .0 19 -1 42 B e te re n u tr ie n t u se e ff ic ie n cy ge mi d d e ld In ve st e ri n g 2 ma an d e n me e r me st o p sl ag e n u it ri jd e n t o t 1 ju li -0 .0 08 -4 17 M in d e r n u tr ë n te n ve rl ie ze n e e n vo u d ig In ve st e ri n g V o o rj aa rs me st st o f to e p as se n -0 .0 06 -1 07 e e n vo u d ig G e e n me st u it ri jd e n n a 1 au gu st u s -0 .0 06 +9 e e n vo u d ig Zo rg o m te w e in ig o p sl ag ca p ac it e it 1 ) 3=Sch ils et al ., 20 06 ; 4=Roe tert, 20 09 ; 5=Ve lli nga et al ., 20 09 ; 9=Ve rl oop et al ., 20 13 Mi nder kuns tmest s trooi en De k un stmes tgift wor dt in d ez e v ar iant m et 50 kg N/h a v er minde rd . Hierdoo r nee mt de ru wvo erp rodu ctie af en moet mee r v oer (m a ïs kuil) word en a angeko Mestscheidi ng toep ass e n Op een b edr ijf met o ngeveer 1 miljoe n k g melk w ordt het groot ste g edee lte van de mest ge sch eiden m et ee n v ijzelp ers , o ok w el s ch roe fpers fil te r ge noemd, zo dat het bed rijf minder di erlijk e m es t in de v or m van dikke f ractie hoeft af te vo er en e n ku ns tmes t be sp aart . Da t ko mt omda t de sti kstof in dunn e f rac tie bete benu t kan w ord en. Wan ne er de di kke f rac tie al s boxs trooisel kan w or de n inge ze t, is mes t sche iden e co nomi sch aantr ekk elijker. Bij de re sult aten in de t abel is dikke f ractie niet als box stro oi se l ge br ui kt. De ef fecte n v an het geb ru ik van boxs trooisel op e conomie en mi lieu zijn n og n iet voldoend e onderzo ch t. Meer m es to pslag en kor te re pe riode v an mest ui trij den De m estop slag wo rdt met 30% (o ng evee r 2 maan den ) uit gebr ei d en alle drijfme st wor dt uitge reden i n de p er iode tus se n h alf februari en half juli. In d e perio van half juli t ot se ptembe r wo rdt geen d rijf mes t uitger eden .

(22)

Ra p po rt 725 10 Voorj aarsme st s tof toep a ssen In dez e v ar ia nt wo rd t in he t voorjaar e en nit ra atku ns tmes tstof (k al ka mm on sa lp eter) v ervang en doo r een ammoni um h oudende ku nstme sts tof . Hi er bij is ris ico op v er ho ogd e ammonia kemi ss ie. Kortere pe riode v an m es t uitrij den Dier lij ke m es t wor dt niet m eer uit ge rede n na 1 aug us tus . Uitga ng spunt van deze m aatre gel is dat deze gee n gevolge n h eeft v oor de mes top slag. c) Ge w a s en bo dem M aa tr e ge l CO2 -tot (e ff e ct kg CO2 / kg me lk K o ste n e ff e cti vi te it (i n ko me n ( €) / 10 00 k g CO2 r e d u cti e ) A fw e n te li n g / e xtr a vo o rd e le n To e p as b aa rh e id B ar ri e re s (te ch n o lo gi sc h , s o ci aa l) B ro n 1) G e w as e n b o d e m 10 % h e ri n za ai mi n d e r toe p as se n -0 .0 20 +3 48 M e e r o n kr u id ge mi d d e ld Zor g o ve r te w e in ig g ra sg ro e i 4 V an 1 0% n aa r 20 % ma ïs in h e t b o u w p la n -0 .0 14 +1 4 M in d e r o rg an is ch e s tof in d e b o d e m, mi n d e r N -e xc re ti e mi n d e r N H 3 M e e sta l e e n vo u d ig "L ag e " p e rc e le n , s o ms o o gs tr is ic o La n d sc h ap p e li jk e b e zw ar e n 5 M ai s ve rv an ge n d o o r M K S/ CCM ( 10 % g ro n d ), d it al s kr ac h tv o e rv e rv an ge r -0 .0 12 +4 3 Ee n vo u d ig N ie t b e ke n d me t te e lt 1 50 0 kg d s/ h a zw aa rd e re ma ai sn e d e -0 .0 06 +7 48 M in d e r ar b e id d o o r mi n d e r sn e d e n H o ge re g ra so p b re n gs t p e r ja ar e e n vo u d ig Zor g o ve r sl e ch t w e e r b ij ma ai e n 2 D o o rz aa i i .p .v . h e ri n za ai -0 .0 06 +1 83 M e e r o n kr u id ge mi d d e ld O n ze ke rh e id o ve r sl ag in gs ka n s 4, 5 10 % a re aa l G P S vo o r jo n gv e e ip v gr as -0 .0 05 +6 1 M in d e r o rg an is ch e s tof in d e b o d e m Ee n vo u d ig N ie t b e ke n d me t te e lt 1 O n d e rw ate rd ra in s ve e n gr o n d -+ La n ge r b e w e id in gs se iz o e n M in d e r la st va n n att e e n d ro ge p e ri o d e n ge mi d d e ld In ve ste ri n g 6 G ra sk la ve r toe p as se n M e e r n itr aa tu its p o e li n g ge mi d d e ld V ra ag t ve e l v an h e t ma n ag e me n t 2, 8 1 ) 1=Gose link et al ., 20 13 ; 2= aa nv ul lende b e reke n in g en me t BBPR ; 4=Ro ete rt, 20 09 ; 5=Ve lli nga et al ., 20 09 ; 6=Va n d e n Po l-va n Da ss el a ar et al ., 20 11 ; 8=Sch ils, 2 00 2 Mi nder of ge en heri nz aai Ja arlijks w ord t nor malit er e en deel v an h et gr as land ver nie uwd mid dels h er in zaa i (ongeve er 1 0 t ot 15% van het ar eaal ). I n deze varian t vi ndt her inzaai niet of nau we lijk s m eer pla ats do or het he rin zaaiper cent age te verminde ren met 10% zodat er jaa rlijks nog 0 -5% van het gr asar eaal v er ni eu wd w or dt.

(23)

Ra p po rt 725 11 Meer maï s te len Uitbre iding v an het maïsa reaal van 10% naar 2 0% van het tot ale gr ondoppe rvlak . Do or de ze u itbreidin g nee mt het m aïsa andeel in het ra nts oen toe en het gr askuilaa nd eel af. De uit br eidi ng v an het maïsa re aal blijf t binne n de der ogatie gr en zen (mini ma al 70% v an het gr on da reaal moet uit gr asla nd be staan ). D e toepa ss ing is enig sz ins b ep er kt, omd at veel bed rijven

die hun maï

sarea al ku nne n uit br eid en, dat al hebb en gedaa n. Als v oor ui tbr eidi ng v an het maïsareaal gr asla nd ge sche ur d wordt, is er een mali g v ee l verlies aan organi sc he stof en ext ra br oei kasga se mi ss ies . Maïs v er v angen door M K S of CC M Op 10% van het gr on da reaal waar ee rst snijmaïs op we rd geteel d, wo rd t nu m aïskolv en schr oot (MKS) of C or nCo bMix (CC M ) gete el d. De ze voed er mid delen wo rden al s kr ac htv oe rverv anger gev oe rd. He t loof wordt niet als v oedermidd el benut, m aar bli jft achter op h et land of wo rdt afgevoerd als st ro . Z w a ar dere maai snede n In dez e v ar ia nt wo rd t het gra sl and bij e en zwaar de re sn ede gem aa id. Gemiddel d ov er het jaa r gebeurt dit bij een sned ezwaar te van onge ve er 28 00 kg d s/ha (in het voorj aar wat zw aarder en in het najaar wa t lic hter) . Bij dez e v ar iant ligt de gemid deld e snede zwaa rte ron d de 3 300 kg ds /h a. Do or d e z waarde re maaisned en i s maaie n en i nk uil en mind er v aak n odig . De gra so p breng st per jaa r neemt toe. Er is oo k eff ec t op het ra nt soen v an het vee: het eiwitge halte en de ene rg ie -in houd v an r uwv oer nem en b eide iets af . Door za ai in plaats v an heri nzaai In dez e v ar ia nt vi ndt gr as landver nieu wi ng (jaarlij ks 1 0%) niet mee r plaats d oo r gr asla nd doo d t e spu iten, om t e ploege n en opni eu w in te za aien , maar d oor het gr as doo r t e zaa ien in de be staande zode . G ro nd bewer kin g e n ploege n bl ijv en acht erweg e, de kosten voor ge wasb esche rmin g b lijv en gelijk. De el gra slan d v er v angen door GPS en dit aan jon gv ee v oeren. 10% van het gr on da re aal wa ar ee rs t gras op we rd g eteeld w or dt omge ze t in g ehele pl antsil age van graa n (GPS ). Dit prod uc t w ord t aan het jong vee gevoer als v er van gin g v an graskui l. He t aand ee l v oede rgew assen blijf t in deze v ar iant la ger da n 30% van het tot ale gron dopp er vl ak te, zo dat aan de de ro ga tienorm wo rdt voldaa n. Do or sche ur en v an g ras land tree dt w el eenmali g verlie s aan o rganis che stof op en ex tra b ro ei kasga semi ss ies uit de bodem. Onder w a ter drains v eengrond D ra inag ebui zen in de v een gr on d aanl eg gen on der h et slo otpeil zod at vers nel de wa terto evoe r v an sloo t na ar bodem m og elijk is e n het gr on dwat erpe il in dr og ere oms tandighede n minde r v er za kt. Grask lav er toepassen Bij ex tensieve omstan digh eden e n een vrij laag bem es ting sn iv eau is het m ogelij k om gr as lan d zonder kla ver te v er vang en doo r grasl and met een meng se van gr as en witte kla ver (witte kla ver i s ook ge schi kt v oor wei den ). Omdat klave r stik stof uit de luch t bin dt, is een la gere aanvoe r v an ku nstme st no dig. Bij een te hoge k un stmes tgif t bindt klaver na uwelijk s k uns tm es t mee r uit de luch t en h eeft het m oeite zich te ha nd haven t usse n het sn el gr oe iende g ras. Als klave vervange r v an de ku ns tm ests tik stof dien t, is er enige ka ns op h oge re nit raat uitsp oeling b ij ze er hoge kla ve rgeha lte n in het gr as land (Schils , 20 02 ). Door h et toepa ssen v an gra sk laver dalen d e ber eke nde br oei kasg asemis sies. N -bindin g door kla ve r w or dt doo r de I PCC niet al s emissie ge zien en boven di en v alt het energieg ebrui k voor N -p ro duc tie w eg . Nadeel i s we l de wat lagere produ ctie, wa ar door je wa t m eer lan d nodi g hebt. De t eelt van gr askl aver v ra agt meer v an het manag em ent dan de t eelt van kla ver zonder g ras. De ef fecte n v an gras -kl ave r meng se ls z

ijn nog niet

ge

kwantif

(24)

Ra p po rt 725 12 d) Voer M aa tr e ge l CO2 -tot (e ff e ct kg CO2 / kg me lk K o ste n e ff e cti vi te it (i n ko me n ( €) / 10 00 k g CO2 r e d u cti e ) A fw e n te li n g / e xtr a vo o rd e le n To e p as b aa rh e id B ar ri e re s (te ch n o lo gi sc h , s o ci aa l) B ro n 1) V o e r: 2, 5 kg k ra ch tv o e r ve rv an ge n d o o r gr aa n o f CCM -0 .0 56 -1 4 e e n vo u d ig 4, 5 82 0 kg k ra ch tv o e r/ ko e v e rv an ge n d o o r 50 0 kg N u te x/ ko e -0 .0 51 -1 65 ge mi d d e ld G e zo n d h e id sr is ic o 's v e e 5 N itr aa t vo e re n -0 .0 48 -1 07 M e e r sti ks tof o p b e d ri jf , o p lo ss e n v ia e iw ita rme r kr ac h tv o e r e xp e ri me n te e l N o g e xp e ri me n te e l, O n ze ke rh e id b ij ve e h o u d e r o ve r g e zo n d h e id k o e 10 M e th aa n -a rm kr ac h tv o e r vo e re n z o d at me th aa n e mi ss ie u it kr ac h tv o e r me t 5% d aa lt -0 .0 35 +0 e e n vo u d ig N ie t b ij a ll e v o e rf ir ma 's v e rk ri jg b aa r. 1 2 kg d s b ij p ro d u cte n /k o e /d ag b ij vo e re n -0 .0 09 +8 9 e e n vo u d ig B e sc h ik b aa rh e id b ij p ro d u cte n V aa k aa n p as si n ge n r an ts o e n n o d ig o p b as is v an b e sc h ik b aa rh e id 1, 5 1, 5 kg d s ta rw e gi stc o n ce n tr aa t/ ko e /d ag -0 .0 03 +1 43 4 e e n vo u d ig G e e n c o n sta n te a an vo e r H o ge P a an vo e r Ef fe ct o p k aa sk w al ite it 1, 5 10 % la ge r R E-ge h al te k ra ch tv o e r, z e lf d e p ri js kr ac h tv o e r -0 .0 03 +1 67 e e n vo u d ig N ie t al ti jd v o o r ze lf d e p ri js O n b e ke n d h e id A n gs t vo o r p ro d u cti e d al in g 4, 5 V e t in k ra ch tv o e r ? D ie rg e zo n d h e id /d ie re n w e lz ij n e e n vo u d ig D ie rg e zo n d h e id 7 A d d iti e ve n -D ie rg e zo n d h e id /d ie re n w e lz ij n M aa ts ch ap p e li jk e o n ru st e e n vo u d ig W e e rs ta n d v an u it ma ats ch ap p ij N o g o n ze ke rh e id o ve r ko ste n e n e ff e ct 7 1 ) 1=Gose link et al ., 20 13 ; 4= Ro ete rt, 20 0 9; 5=Vel ling a et a l., 20 09 ; 7=Ku ikman et al ., 20 04 ; 10 =Hristov et al ., 20 13 Kra c htv oer v erv angen door aange koc hte kra chtv oerv er v angers 2,5 kg k racht voer pe r koe per da g w ord t v er vangen d oor aa nge koc ht gr a an of C CM. In deze v ar iant word en de krac htv oer verva nge r niet ze lf gete eld en verand er t het bouw plan ni et. Kra c htv oer v erv angen door Nutex 820 kg kracht voer pe r koe vervange n do or 500 kg N utex per ko e. D e melkp rodu ct ie en m elk pri js veran de re n bij dez e v ar iant niet . Bij te veel Nu tex v oer en bes ta at de kans op p en sve rz urin g.

(25)

Ra p po rt 725 13 Additiev en nitraa t Toevoeg en v an additiev en aan rant so en , zo als nit ra at . De af gelope n t ijd zijn v eel additi even g etest m et het oogpunt v an v er mind er en v an br oei kasg ase miss ies . O nd anks de g ro te o nz ekerhei d mbt de eff ec ten op die e n bedr ijf sn iv eau zijn d e v erwa ch ting en h oog. Tot op heden blij kt ec hter allee de t oevoegi ng v an nitraat aan het rant soen ef fectief om bro eikas gas emi ssie s te re du ceren ( H ris tov et al ., 2013 a). V oor a ndere addit ie ven is het eff ec t nog hoogst on zek er . De kosten eff ec tiv iteit v a n nit ra at za l a fhange n v an de stik stofhui sh oudin g op het bedr ijf . Di t is deels b ed ri jfsafha nkelij k (mestov ersch ot). toeko m st k an de eventuele erk ennin g v an v er wer kin gsp rodu cten o ok ee n rol ga an spelen. Methaan -ar m kracht v oer v oeren Kracht voer o p het bedr ijf a anvoer en v an een and er e samen stelling zo dat de met haanemis sie uit kr ach tv oe r v er minde rt m et 5%. Op bas is van pr aktijkerv ar ingen is berek end dat er tot een v er min der ing v an 5% geen e xt ra kost en aa n zijn verbon den. H et gaat hier ui tsluitend om een an dere sa me ns telli ng v an het kr acht voer, gebas eer d o p “n orm ale” co mp onenten v an krac htv oe r. E r wo rden g een additieven to egevoe gd. Extra bi jpro duct en v oer en He t ra nt so en aanvullen m et 2 kg ds pe r ko e p er da g vi a bijpr odu cte n. De ze bijprodu cten k unn en o.a. bierb ostel, aar dapp elvezel s of pe rs pulp zij n. D e bijpr odu cten wo rden a ang ek och t en ni et ze lf geteeld. De ze bijprod uc ten verva ngen da ar bij a ndere v oeder middel en. Tar w e gi st c o ncen tra a t v o eren 1,5 kg d s per ko e p er da g t ar w egi stc oncentraat voe ren. Dit pr odu ct wor dt gevo erd als k rachtv oer ve rvang er in natt e v or m. Om de ze te ku nnen voe ren moet bedr ijf ee n ap ar te op sla g a ansch aff en. De m ark t is w at gr illig voor beschi kbaar heid v an t ar w egis tc on ce ntr aat. S ommige v er wer ke rs vr ez en neg atie ve invloed op kaas kwalit eit. Lager RE -ge halte v an kracht v oer Kracht voer o p het bedr ijf a anvoer en v an een and er e samen stelling zo dat het ge middeld e ru w -eiwitg ehalte met onge vee r 15 g RE (1 0%) af neemt. Uitgan gspunt hierbij is d at de krac htv oerprijs g elijk blij ft. Vet i n krach tv oer Vet toevoege n aan ra ntso en za l de CH 4 -emis sie on de rd rukke n; dit blijkt ond er m eer uit een recente we reld wijde r eview (Hr istov et al. , 201 3b) . Bij v eel v toev oegen aa n het ra nt so en (mee r dan 6%) be staat de kans o p p ens ve rzuri ng en daa rme e een ri sico v oor die rg ezond heid. Additiev en anders da n ni tra a t Toevoeg en v an additiev en aan rant so en . De af gelope n t ijd zijn v eel additi even g etest m et het oogpunt v an vermind er en v an bro ei kas gasemis sies. Ondank de gro te onze ke rheid m bt de eff ec ten op dier - en be dr ijfsniveau zijn de v er w acht ingen h oog. V oor ad ditiev en ande rs d an nitraat is het eff ec t nog ho ogs t onzek er .

(26)

Ra p po rt 725 14 e) E nergie M aa tr eg el C O 2-to t (ef fec t kg C O 2/ kg m el k Ko sten ef fec ti vi tei t (in ko m en ( € ) / 1 0 0 0 k g C O 2 r ed u ct ie ) A fw en tel in g / ex tr a vo o rd el en To ep as ba ar hei d B ar ri er es (tec hn o lo gi sc h, s o ci aa l) B ro n 1) En er gi e: C o -v er gi sti ng to ep as sen -0 .1 32 -8 66 M o gel ijk e co nc ur ren ti e m et veev o er M o ei lij k In vest er in g O nz ek er r en dem en t N iet m o gel ijk o p veel b ed ri jv en V ra ag t veel v an h et m an ag em en t M eer m est af zet 3 Zo nn e-en er gi e -0 .0 29 +2 03 Een vo ud ig In vest er in g 6 W in d-en er gi e -0 .0 29 +3 23 Ef fec t o p la nd sc ha p M o ei lij k In vest er in g N iet o ver al m o gel ijk V er gu nn in gen 6 Tr ek ker 6 5 kW ip v 85 k W b ij zel f m aa ien , ha rk en , s ch ud den , p lo eg en en b em est en . In ku ilen in lo o nw er k -0 .0 10 +8 36 Een vo ud ig Tr ek ker s m et la ge ca pa ci tei t ni et al ti jd besc hi kb aa r N ieu w e ko pen n iet al ti jd z in vo l 2 W ar m tet er ug w in ni ng -0 .0 07 +2 00 Een vo ud ig 4, 5 V o o rk o el er g eb ru ik en -0 .0 02 +1 92 Een vo ud ig 5 M est ver gi sti ng -M o ei lij k In vest er in g N iet m o gel ijk o p veel b ed ri jv en V ra ag t veel v an h et m an ag em en t 6 1) 2=aa nvullend e b ere ken in ge n me t BBPR ; 3=Sch ils et al ., 20 06 ; 4=Roetert, 20 09 ; 5=Ve lli nga et al ., 20 09 ; 6=Va n d e n Po l-va n Da ss el a ar et al ., 20 11 en a an vul le nd e be rek en ingen . NB b ij co -v erg isting , zon n e-e ne rg ie en w in d en er gi e is u itgega a n va n 1 00% sal d eri n g va n h et energiev erb rui k op h et mel kve eb e dri jf. Co -v ergistin g toepa sse n Co -ve rg isting lev er t een reductie v an m ethaan emis si e op v anuit d e mestop slag . Bij berek eni ng is uitge ga an v an drijfm es t aan gevul d met snijmaï s (5 0% ). Middel s een wa rmt e k ra ch t ko ppe ling ( WKK) w or dt het biogas o mgezet in ele ktri citeit. Toepasse n v an c o -ver gis tin g b re ngt ee n f orse inv ester in g met zich mee. Inv es ter ingen zijn no dig v oor ee n v oor op slag, een v er gi ster , een WKK, ee n v oer inb reng systee m, ex tra v oer op slag voor mai s en de nodi ge aanpas sin ge n aan het lic htnet om energie t e kunnen ter ug lev eren . Om een goe d rendeme nt te halen , moe t de v er gis te r dage lij ks “n auwkeu rig gev oed” wo rden, dit v raagt een a an zie nlij ke in ze t v an manage ment. Het economi sch re ndement w ordt ook beïnv lo ed door stroo mprij ze n e n e vent uele s ub sid ie. Er is ook d e nodi ge af we nteli ng door tra nspo rt v an de co -p ro du cten. D oor het v er gi sti ngspro ces w or dt ca . 5 0% or ga nisch e st iks tof om gezet in mi ner al e stiks tof . Hierdoo r nee mt de we rkings co ëff ici ent toe (van 50 n aar 63% bij z odebe m es tin g op gra sland ). V oor de we t wo rdt dige sta at ook ge zien als drijfme st. Alte rn at iev e energie ( zon , w ind) Alt er natiev e e ner gi eb ro nn en kunnen e en opt ie zijn. Momenteel zijn er v eel ontwi kkeling en in met name z onne - en win denergie.

(27)

Ra p po rt 725 15 Trekk er A ls geïnveste er d mo et wo rden in ee n ni euwe trekke r, is (voor zo ve r praktis ch uit voerba ar) het kiezen v an e en t re kke r die past bij de t e v er richten we rkzaa mhe den go ed v oo r het verlag en v an de broe ikasga se mi ssi es en goed v oor de por te monne e. Da arb ij pa st ook zu ini g rijde n ( het “n ieu we ri jden”). War mt eteru g w in ning Na ast v oorko eling kan oo k de warmt e di e v rijk omt bij het ko el en v an melk w orde n benut voor de produ ctie v an warm wat er . He t re nde ment wordt bep aal d do or d e hoev eelhe id wa rm water die m en v er bruikt. H oe mee r war m wa ter m en ka n b enutten, hoe hog er h et re nde ment . In de ber ekening is g een r ek ening gehouden m et pr iv é gebrui k. He t econo misch re nde ment wordt m ede be paald door d e ene rgiebron. Bij aardgas i s het rend eme nt vrijwel nihil, bij elek tri citei ka n het voord eel oplo pen t ot een paa r d uiz end eu ro , afhan ke lij k van de groot te van het bed rijf. Voorkoel ing Veel (d irec te ) energ ie wo rdt gebru ikt ron dom het mel ken, en de mel kkoelin g. Energie bespa ring ka n do or v oo rk oeling; hie rbij wo rdt melk m et wa ter ge ko el d voordat het in de melk ko elt ank ko mt . Me es tal kan hie r bron wa te r v oor wo rden ge br ui kt. In een enkel geval is de kwaliteit v an br onwat er onvoldo ende en dient men ov er te s ch ake len op l eiding wa te r. M et voorkoeli ng kan ca . 40 % van de ko elkosten w or den be sp aa rd . In de ber eken ing is bron wat er als uitga ngs punt gekoz en. H et (ko el )wa ter wo rdt geb ru ikt als drin kwater v oor h et vee. Mest v ergisting He t gaat hie rbij om zo gen aamde m ono vergis te rs, w aar bij all een mes t w or dt vergi st en omg ez et in bio ga s/ groe nga s. Hierdoo r ont st aat een re du ctie v an CO Do ord at me st direc t uit de stallen wo rdt verwijd erd, is er een re duc tie van met name methaa ne miss ie. Sy stemen zijn m omenteel v olo p in onderz oe k. Sy stemen v ragen ee n beh oor lijk e inv es te ring en vr age n de nodi ge a anpas sin ge n van het mana gement de v eehouder. D e ko stene ffe ctivi teit is nog nie t bekend e n zo u nade r uitge we rkt moet en wor den. f) B edrij f M aa tr e ge l CO2 -t o t (e ff e ct k g CO2 / kg me lk K o st e n e ff e ct iv it e it (i n ko me n ( €) / 10 00 k g CO2 r e d u ct ie ) A fw e n te li n g / e xt ra v o o rd e le n To e p as b aa rh e id B ar ri e re s (t e ch n o lo gi sc h , s o ci aa l) B B e d ri jf : B e p e rk te r ga an w e id e n ( o n ge ve e r 4 kg d s ru w vo e r e xt ra p e r d ag b ij vo e re n ) -0 .0 85 -9 2 M in d e r n it ra at u it sp o e li n g e e n vo u d ig 25 % v an d e g ro n d 6 k m d ic h te r b ij h u is -0 .0 02 +1 20 2 M in d e r tr an sp o rt b e w e gi n ge n M in d e r ar b e id M o e il ij k G ro n d v aa k n ie t b e sc h ik b aa r So ms w e e rs ta n d b ij g ro n d ru il In te n si ve re n b ij mi n d e r d an 1 5. 00 0 kg /h a -+ M e e r n u tr ië n te n ve rl ie ze n p e r h a M e e r ar b e id ge mi d d e ld A rb e id M an ag e me n t 1 ) 3=Sch ils et al ., 20 06 ; 4=Roe tert, 20 09 ; 5=Ve lli nga et al ., 20 09 ; 6=Va n d e n Po l-va n Da ss el a ar et al ., 20 11

(28)

Ra p po rt 725 16 Be pe rkter ga an w e iden De k oeie n wo rd en o ngeve er 5 uur korter geweid en kr ijgen 4 k g ds u it ru wvoe r in de we ideperi ode ext ra bijg evoerd. H et emiss ieredu cerend e ef fect ontstaat vrijwel ge heel als gevolg va n een v er mi nder de lac hga se mi ss ie. Tijd ens b eweide n ontstaa n na m elijk hot sp ot s van lachga s op die plaat sen waar v eel N tere ch t ko mt : ur in epl ekken e n f ae ces. Als bepe rk te r gaa n we iden z o v er w or dt doo rgev oer d d at er g een be we idi ng meer ove rb lijf t, zal m aats ch appelij k draagvl ak een barrière gaa n v or men. Grond di ch ter bi j huis 25% van het tot ale gro ndo pper vl ak wa t o p af stand li gt , komt doo r ee n betere v erkaveling of gr ondr uil 6 km di ch ter bij huis te liggen. Uitg ang sp unt hierbij is dat de grond kosten niet wij zigen en oo k de kwaliteit v an de gro nd di cht er bij huis g elijk b lijf t. Intensiv eren bi j m inder dan 15.000 k g m elk per ha Global e aan duiding van de m aatregel w aar bij d e mel kp rodu ctie pe r hec ta re wo rdt uitgebre id t ot een niveau dat het bedrij f ze lfvoor zie nend is voo r d e ru wvo erpro du ctie en ge en r uw voe ro ve rsch ot mee r he e ft.

(29)

3.3 Conclusies

Er zijn een behoorlijk aantal maatregelen in de bedrijfsvoering om broeikasgasemissies op

bedrijfsniveau te reduceren. Sommige kosten geld, andere leveren geld op. Die laatste liggen voor de

hand om te nemen. Soms gebeurt dit autonoom (betere benutting meststoffen, hogere melkproductie per koe), maar vaak zijn er bedrijfsspecifieke ‘bezwaren’ als onzekerheid om de kosteneffectieve maatregelen te nemen (minder jongvee, klaver in het grasland, zwaarder maaien).

Deze studie geeft een overzicht van de huidige stand van zaken op het melkveebedrijf. Door nieuwe wet- en regelgeving of door veranderende prijsverhoudingen kunnen de kosten en daarmee de effectiviteit van bepaalde maatregelen veranderen .

De meest kosteneffectieve maatregelen zijn tarwegistconcentraat voeren, verbeteren van de

verkaveling en tractoren gebruiken zonder overcapaciteit. Maar de effecten op de emissies zijn hierbij beperkt en de maatregelen zijn erg bedrijfsspecifiek en dus niet altijd even praktisch

(kosteneffectiviteit van €1400 tot €800 per 1000 kg reductie CO2-equivalenten).

Ook erg kosteneffectief zijn maatregelen die te maken hebben met een efficiëntere bedrijfsvoering, voeding en gewasgroei. Denk hierbij aan verhogen van de melkproductie per koe, minder jongvee

houden en zwaardere sneden oogsten (kosteneffectiviteit van €750 tot €230 per 1000 kg CO2

equivalenten reductie).

Daarna volgen energiemaatregelen. Een voorkoeler en warmteterugwinning leiden tot besparing van energie. Windenergie en zonne-energie opwekken kunnen het inkomen verhogen en voorkomen

uitstoot van CO2 via fossiele energie.

Maatregelen als vervangen van voedermiddelen en gewassen (bijproducten voeren, GPS voor jongvee, meer mais in bouwplan, methaanarm krachtvoer, krachtvoer vervangen door CCM of graan) efficiëntere bemesting (minder kunstmest, na 1 augustus geen mest meer uitrijden) en beperkter weiden, verlagen de totale emissies maar kosten weinig of leveren net iets op (kosteneffectiviteit van

€100 tot - €100 per 1000 kg CO2 equivalenten reductie).

Voorjaarsmeststoffen gebruiken en nitraat voeren zullen beperkte kosten met zich meebrengen, maar

effectief de emissies verlagen (kosten ca. 1 €100 per 1000 kg CO2 equivalenten reductie).

Mestscheiding (zonder toepassing van de dikke fractie als boxstrooisel), Nutex voeren, vergroten van de mestopslag en co-vergisting reduceren de broeikasgasemissies, maar kosten €150 - €870 per

(30)

Rapport 725

18

4 Opschaling naar sectorniveau

4.1 Aanpak

In dit hoofdstuk worden de maatregelen op bedrijfsniveau uit hoofdstuk 3 waar mogelijk opgeschaald naar de gehele sector (alle melkveebedrijven in Nederland). De centrale vraag daarbij is: welk effect hebben de maatregelen op nationaal niveau? Er zijn op basis van expert judgement van het

projectteam (mede gevoed door de besprekingen in de workshop met de Werkgroep en andere experts op 22 april) inschattingen gemaakt bij hoeveel bedrijven een bepaalde maatregel opgevolgd zou kunnen worden. De vertaling van bedrijfs- naar sectorniveau wordt met een Marginal Abatement Cost Curve (MACC) gevisualiseerd.

Ter voorbereiding op de opschaling is een indeling gemaakt van alle steekproefbedrijven uit het Bedrijven-Informatienet die voldoen aan het criterium gespecialiseerde melkveebedrijven volgens de NSO-typering (type 4500). Dit zijn graasdierbedrijven (meer dan twee derde van de

gestandaardiseerde opbrengst heeft betrekking op het houden van graasdieren en het telen van voedergewassen) waarvan minimaal driekwart van de gestandaardiseerde opbrengst het resultaat is van het houden van melk- en kalfkoeien. Voor de opschaling maken we gebruik van uitsluitend melkveebedrijven met een niet-biologische bedrijfsvoering. Deze bedrijven zijn tevens opgenomen in de sectorrapportage van de Duurzame Zuivelketen (Reijs et al., 2013).

Voor de opschaling naar sectorniveau, is onderscheid gemaakt in vier groepen op basis van grondsoort en de mate van intensiteit (kg melk per hectare voedergewas). Dit zijn voor de hand liggende criteria om de toepasbaarheid en kosteneffectiviteit van maatregelen op de

broeikasgasemissie te beoordelen. Het perspectief van veel maatregelen wordt immers bepaald door de intensiteit en de grondsoort. Van elke variant worden in Tabel 4 een aantal bedrijfskenmerken gegeven. In Bijlage 2 staan meer kenmerken, o.a. de broeikasgasemissies en saldo kengetallen. De volgende indeling van grondsoort en intensiteit is gebruikt om de melkveebedrijven in het Bedrijven-Informatienet te verdelen:

 Veen

 Extensief (<12.500 kg meet melk per ha)

 Gemiddeld (12.500 – 16.000 kg meet melk per ha)

 Intensief (>16.000 kg meet melk per ha)

Voor veen is geen onderscheid gemaakt in intensiteit. Voor de overige grondsoorten wel. De groepen extensief, gemiddeld en intensief bevatten alle grondsoorten, uitgezonderd veen.

Voor elk van deze vier groepen is op basis van expertkennis (van de projectteamleden in combinatie met de resultaten van de workshop op 22 april 2013) bepaald in hoeverre de maatregelen uit

hoofdstuk 3 toepasbaar zijn. De ene maatregel is bij uitstek geschikt om toe te passen op veenbedrijven, terwijl een andere maatregel praktisch gezien alleen mogelijk is op intensieve

melkveebedrijven. De mogelijkheden om maatregelen op individuele melkveebedrijven op te schalen naar de sector hangt samen met de inschattingen van toepasbaarheid en barrières, zoals

(31)

Tabel 4. Bedrijfskenmerken van de groepen die gebruikt zijn voor opschaling van maatregelen van bedrijfsniveau naar sectorniveau.

Productie intensiteit

Kengetal Totaal Veen Extensief Gemiddeld Intensief

Aantal steekproefbedrijven 224 31 41 71 81

Aantal gerepresenteerde bedrijven 14.496 2.086 3.056 4.779 4.575

Melkproductie [miljoen kg] 9.826 1.207 1.385 3.167 4.067

Meetmelkproductie [miljoen kg] 10.368 1.266 1.475 3.355 4.272

Groepsindeling

Ondergrens meetmelk productie [kg/ha] 12.500 16.000

Bovengrens meetmelk productie [kg/ha] 12.500 16.000

Dieren

Aantal melkkoeien 82,5 73,6 63,6 81,1 100,7

Aantal jongvee <1 jaar 30,9 26,0 23,1 30,7 38,4

Aantal jongvee >1 jaar 32,1 27,2 27,2 33,0 36,6

Oppervlakte en bouwplan [ha]

Totaal 46,5 44,2 44,3 49,5 46,0 Grasland 37,6 39,6 37,3 39,8 34,7 Bouwland 8,9 4,6 7,0 9,6 11,3 Melkproductie [kg meetmelk] Totaal 715.164 606.806 482.594 701.992 933.837 Per koe 8.669 8.245 7.588 8.656 9.273 Per ha cultuurgrond 15.380 13.729 10.894 14.182 20.301

De gevolgde procedure om in te schatten welke impact een maatregel op sectorniveau kan hebben, geeft een hoge kans om een reëel beeld te schetsen van de potentiële reductiemogelijkheden. Dat is te beredeneren vanuit het samenvoegen van het expert judgement van meerdere deskundigen en vanuit het optellen van het effect van alle maatregelen. In beide gevallen is sprake van uitmiddelen van extremen en/of individuele missers. Zoals in de inleiding al is aangeven betekent dat echter ook dat het niet zinvol is om het reductiepotentieel van afzonderlijke maatregelen weer te geven. Dat geeft een schijn van nauwkeurigheid omdat geen exacte kwantitatieve methode is gevolgd. Bovendien is die potentiële reductie onderhevig aan verandering als gevolg van innovaties in de melkveehouderij of eventuele randvoorwaarden in het denkkader (bv restrictie dat dieraantallen niet mogen toenemen bij toename van de nationale melkproductie).

Een inschatting door experts heeft altijd zijn beperkingen. Ten eerste zijn de gegevens (en de kwaliteit daarvan) over de maatregelen soms verschillend. Dan is het lastig om een oordeel te vellen over de bruikbaarheid. Maar dat bezwaar geldt ook als je een andere methode van maatregelen kiezen gebruikt. Ten tweede heeft iedere expert zijn of haar eigen invalshoek of specialisme, waardoor inschatting van maatregelen wordt bepaald. Specialisten kunnen vaak wel goed inschatten in

hoeverre maatregelen al zijn ingevoerd. Ten derde kan een optimistische of pessimistische kijk op de uitvoerbaarheid van maatregelen een rol spelen. Ondanks deze tekortkomingen is een inschatting van een groep van experts toch een bruikbare benadering, omdat het totale resultaat van de groep een breed (over alle expertises heen) en een gemiddeld beeld geeft van de mogelijkheden van

maatregelen. De resultaten zijn te beschouwen als belangrijke indicaties voor het realiseren van emissievermindering. Ze moeten echter niet als harde getallen worden gezien.

Er zijn twee sporen te herkennen in de inschattingen van de experts. Het eerste spoor is een inschatting van wat technisch mogelijk is, ongeacht motivatie, kosten of complexiteit in uitvoering. Daarmee kan een bovengrens worden aangegeven van technische mitigatie. Een tweede spoor is een inschatting van wat realistisch gezien haalbaar zou kunnen zijn. De haalbaarheid wordt dan bepaald door de mate van complexiteit om de maatregel uit te voeren en de mate waarin de maatregelen appelleren aan de ambities van de veehouder (een goede melkproductie, geen onzekerheden, geen arbeidsintensieve activiteiten). In dit rapport is het tweede spoor, het spoor van de haalbare

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op dit punt in de beleidsontwikkeling zou het goed zijn als de minister per onderwijssector zijn visie op vraagsturing voor de verschillende onderwijs - sectoren expliciet maakt:

Pubers doen er daarom volgens haar net als avondmensen goed aan om ’s avonds voor weinig en ’s ochtends juist voor veel licht te zorgen.. Of het nu gaat om kunstlicht of natuurlijk

Er zijn in de consultatiereacties vragen gesteld wat betreft het corrigeren van emissies wanneer dit opwek voor derde partijen betreft.. Het corrigeren van emissies voor opwek

Artikel 16a.8, derde lid, onderdeel b, van het nieuwe hoofdstuk 16a van de Wm geeft een grondslag om regels te stellen met betrekking tot de bepaling en registratie van

Een nog belangrijkere adder onder het gras is dat CO 2 -compensatie de noodzaak voor gedragsverandering uitstelt en daarmee de echte reductie van CO 2 -emissies ondermijnt.. Weet

In Australië is de lachgasemissie bepaald aan de hand van vloeistofmonsters (Foley et al., 2009), in Frankrijk (GWRC, 2011) en de Verenigde Staten (Ahn et al. 2010) is de

Daarmee lijkt de bijdrage vanuit hoogbelaste systemen aan de totale N 2 O emissies vanuit rwzi’s groter en wordt een onderschatting gemaakt indien voor deze systemen de

EAPA (1999:6) defines EAP as &#34;an a work-site based programme designed to assist in the identification and resolution of productivity problems associated with