1.4
de de laatste
vijÍ
jaarweinig of geen inzendingen meer
ontving van door Dothichiza aangetaste populieren,met name
uit
kwe-kerijen, moet wel
worden
geconcludeerd datdeze ziekte al
enige jaren
op zijn
retour is,
hetgeenongetwijfeld
voor
een aanzienlijk deel moet vrorden toegeschreven aan betere cultuur-methoden en het opvolgen van de door het Bosbouwproefstation aangegeven adviezenbij
de besrijding.Het doel
van dit bericht is dus geenszins om opnieuw dealarm-klok
te luiden
voor
deze ziekte, maar uitsluitendom
te wijzenop
deblijkbaar geheel
gewijzigde situatie.In
de meestegeval-len wordt
in
persof tijdschrift
gepubliceerd als een aantastiogof
ziekte een bedreiging gaat vormen. I7e willennu ook
eens de aandacht vestigen op een aantasting welke blijkbaarin
sterke mate afgenomen is, ofschoon deze jaren geleden nog een grootprobleem vormde.
Momenteel is de bladziekte van de populier (Marssonina
brun-nea)
en de bacteriekanker (Aplanobacter
populi)
de grootste
zorgvan
de populiereteler.Over deze
beide ziektenis
onder-zoek gaandeop
het Bosbouwproefstation.
Er
bestaat hoop dat deze vraagsrukkenkunnen worden
opgelostdoor het
gebruik van meer resistente populiereklonen.LitetdttJlr. Gremmen, J.
-
Bijdrage tot de biologie van Cryptodiaporthe populea (Sacc.) Butin (Dothichiza populea Sacc. & Bri.). Nederl. Bosb. Tijdschr. 30 (9): 25r-260, 19t8.Meiden,
H. A. van der
& H. van Vloten
-
ftegs1 en schorsbrand als bedreiging van de teelt van de populier. Nederl. Bosb. Tijdschr. 30 (9): 26r-27), t958.ProÍ. Dr.
lr.
G.
Hellinga
/
Populieren-onderzoek
in
Nederland
HoogleraarHoulteell
aande
LandbouwhogeschoolVoonaoord. uan d.e redactie
Op 28 oktobe
r
1967 werá op de Albert-Ludwigs-Universiteitin
Frei-burg i.Br. (Duitsland) aan Prof . Dr.Ir. G. Hellinga en
aan Ir. J. L. F. Overbeek, destijds als bosbouwconsulentvooÍ
de
IJsselmeerpolders, thans als Hoofdinspecteur-Directeurin
Overijssel verbonden aan het Staatsbosbeheer, de hen door de ,,Stiftung F.V.S." te Hamburg ver-leende \Tilhelm-Leopold-Pfeil-Pteis 1967 uitgereikt voor hun verdien-sten in verband met de bebossingenin
de IJsselmeerpolders.Hieronder volgt de letterlijke vertaling van de voordracht, uitgesproken door Professor Hellinga.
In het volgende nummer hopen wij een artikel te plaatsen van Ir. Over-beek waarin dat deel van diens voordracht (,,De ontwikkeling van de bosbouw
in
de IJsselmeerpolders")
dat handelt over populieren, isverwerkt.
De beroemde en nog
steeds aangehaaldewoorden
van
Pfeil
,,Íngt
die Bàume wie sie erzogen seinwollen",
kondenin
denieuwe
poldersniet
worden toegepasr,
omdat
bij
het
droog-vallen uiteraard elke boomgroei onrbrak.Aangezien
ook
ervaringen ontbraken mer de beplanting en be-bossing van voormalige zeebodem steunr de bosbouwin
de pol-dersop
de wetenschappelijke grondslagen, verzameldin
proef-velden en populeta van verschillende aard, zowelin
als buiten de polders.Men kan met
recht stellen,dat
de moderngin
de polders bedreven, bosbouw methet begrip
natuurwetenschap-pelijke bosbouw aangeduid
kan worden.Deze
onrwikkelingen
zijn
in
het
bijzonder door de hourvesrerIr.
J.L.
F. Overbeek, gedurendezijn Iangjarige
aktiviteit
aldaar bevorderd.Voor
de opleiding van de studentenin
de vakkenHoutteelt en
Landschapsbouwzijn
deze bebossingen van grore viaarde.In
dezenieuwe
gebiedenis
de
populier de
meesr gebruikte boomsoort. N7anneer men naarhet geproduceerde
houwolumekijkt, neemt
populier
in Nederland na de
groveden de rweede plaatsin. Om
bij
populieren
een hogeproduktie
te
bereiken,is een
goede verzorgingen
veelkennis
noodzakelijk. Daarom veroodoofik mij nu
ietsuir het
populierenonderzoekin
Neder-land mede
te delen.Met het
pionierswerk van
mijn
voorganger, wijlen ProfessorDr. G.
Houtzagers, op het gebied van de botanische kenmerkenen
de systematiek
en
nomenclatuurvan
het
geslacht Populus, gepubliceerdin
1937, werd de weg gebaand voor een op betere grondslagen berustendepopulierenculruur
en daarmede voor
een grotere produktie.Het populierenonderzoek
heeft zich
in
het
bijzonderna
1950op
alle gebieden
uitgebreid;
bijvoorbeeldzijn nieuwe
selectiesen
kruisingen
uitgevoerden nieuwe rassen gei'mporreerd,
rer-wijl
de cultuur en verzorgingzijn
geïhtensiveerd.Hierbij
is het noodzakelijk de soorten, rassen enz. nauwkeurig te kunnenon-derscheiden, opdat daarmede hun mogelijkheden ten volle benut kunnen worden.
Bij
dit
onderzoek bestaan nauwe banden nrssen de Bosbouw-afdeling van de Landbouwhogeschool, het Bosbouwproefstation en de praktijk.Toen
ik
Á
1956, namijn
werkzaamhedenin
Indonesië, aan het Bosbouwproefstation verbondenwerd,
was sedert1949
reeds veel aandacht aan de sektie Leuce geschonken. Toentertijd was deze sektie tamelijk nieuw voor de bosbouwin
Nederland. Eén van de achtergronden van het werk met de soorten en hun her-komsten van deze sektie Leuce was, kruisingspopulaties tevin-den
voor
standplaatsen waarop rassen van deiektie
Aigeiros onbevredigende resultaten gaven,om daarmede
decultuur van
populieren
uit
te
breiden
buiten de rraditionele
populieren-gebieden; en bovendienook
omvoor de bosbouwkundige
ont-wikkeling van de IJsselmeerpolders
nieuw materiaal terbeschik-king
te kunnen stellen.Veelbelovend waren en zijn
(op bijzonderheden
kanniet
wor-den
ingegaan)enige kruisingen
tussenboomindividuen van
Poolse en Nederlandse herkomstenvan
P. tremula enook van
PoolseP.
tremula en ÁmerikaanseP. tremuloïdes. Helaas
ver-tonen deze
laatstgenoemde kruisingsproduktenhier
en
daar kankergevoeligheid. Ofschoonde
hoogtegroeivan de
geselek-teerde kruisingsnakomelingschap goedis,
is
de diktegroei op
de betreffende grondsoortenin het
algemeen wat teleurstellenáin vergelijking mer die van
de euramericana- en balsem-rassen. Misschien echter hebbenwij
een te haastige instelling.Eveneens
zijn reeds
aan'wezige rassenvan
P. canescens onder-zocht.Hieruit is voor
toepassingin
de landschapsverzorging en als hourproducent veelbelovend materiaal geselekteerd.De
vraag naar deze selektiesis
van de zijde van
boomkwekerijen drin-genden groor
in
verbandmer de
behoeÍtevan de zich sterk
uitbreidende landschapsverzorging. Twee klonenvan
P. canes-cens zijn reedsin het
handelsverkeer gebracht.Hiermede wil ik de sektie Leuce verlaren en
mii
wenden ror de sekties Áigeiros en Tacamahaca.In
dezelfde periode, vanaf ongeveet 1955,werd
door vele on-derzoekingen de kulruur van populieren aanzienlijijk verbeterd.Ik
moethier noemen
Ir. H. A. van der Meiden, toen
eveneensaan
het Bosbouwproefstation verbonden.
Zijn
intensieve be-moeienissenmet
vele facettenvan het
populierenbedrijftoon-den
spoedig aanhoe
groot het gevaar
is van een
versterkre aanplantvan slechts enkele
populierenrassen,bijvoorbeeld in
verband met de ziekten Dothichiza, Melampsora en Marssonina.De
praktijk vraagt in
verbandmet
risicospreiding en ook voor verruiming van de houtteeltkundige mogelijkheden naar nieuweT5
rassen.
Het
in
Nederland gebruikte sortiment
en
de
keuzehieruit is
te klein.
Hier
toonden de populetadoor
Houtzagers aangelegden
doormijn
medewerkerIr.
J.
T.
M
Broekhuizen verder uitgebouwden
de
proefveldenin
de poldershun
nut, daarhierin
veelbelovend mateiaaluit
binnen- en buitenland isbijeengebracht.
Door het
Bosbouwproefstationzijn
in
1952binnen de
sektieÁigeiros kruisingen
gemaakt tussen eenP.
deltoïdes-moeder-boom,in
het
populetum \Tageningen aan de Landbouwhoge-school aanwezig, en een P. nigra-vaderboom, waarvanuit
Italië
stuifmeel was onwangen.
De
nakomelingschap werd uitgeplanten
elk
jaar
aÍgezet. \Tegens tijdgebrekwerd
dit
materiaal pasio
1956 bewerkt.Hieruit
resulteerden op grond van goede groeien
in
het
bijzondervan
goede resistentie tegende
genoemde ziekten de nieuwe rassen 'Flevo' en 'Dorskamp'.In
1959wer-den
dezeop
grote
schaal vermeerderden
in
proefveldenuit-geplant.
De
'Dorskamp' bijvoorbeeld vertoontin
opstandsvorm een grotereproduktie
dan de beroemde'I
2I4'.
Eersrin
1966zijn
deze nieuwe klonenvoor
depraktijk
vrijgegeven en vooraanplant
op
beperkte schaal aanbevolen.Men moet
in
dezezaken
niet overijld
handelen.Tegelijkertijd
viel
onze aandachtop de
balsempopulieren enhun
hybriden, daat
dezein
de
populeta
en
proefvelden
uit-stekend groeien en gezond zijn, d.w.z.
vrij
van
Marssonina entot nu
toe
ook van de
gevreesdekanker
blijven.
Thans
zijn hiervan ook enkelein
de handel gebracht,zij
het wederom metde
aanbeveling slechtsin
beperkte mate.Het
betrefc 'Oxford', 'Geneva'en
'Androscoggin'.Als
vervangingvan de
eurameri-cana-populierenzijn
zij
var' grote betekenis.Daar
in
de IJssel-meerpolders Marssoninade
populierencultuur bedreigt,
is
de resistentie tegen deze ziekte een belangrijke faktor. \Taarnemin-genin
proefveldenin dit
gebied tonen, dat een aantal eurame-ricana-hybriden slecht groeienen dat
'I
214'
reedsna
enige jaren dood gaat,terwijl
daarentegende
balsempopulieren niet ziek worden.Deze nieuwe rassen betekenen een waardevolle
uitbreiding
vanhet
sortiment, waardoor zowelvoor de
houtteeit als
voor
delandschapsverzorging
grotere
mogelijkheden
zijn
geschapen.Het
betekent echterook dat
eenjuiste identificatie
noodzake-lijk
is.Dit
facetvan het
populierenonderzoek, d.w.z.de
identificatie,de
beschrijvingen de
nomenclaruurwordt op
mijn
instituut
door de heer Broekhuizen verricht.
Met
het
verschijnenvan
nieuwe rassenbleek
spoedig,dat
dedoor
Houtzagersgebruikte
identificatiekenmerken,die
toen voldoende waren,dit
thansniet
meerzijn. Verfijningen
in
demethodiek van
identificatie
ztjn noodzakelijk.Hierbij
heeft men het voordeel, dat de vaak zeer geringe morfologische verschillen tussen de naverwante klonen constanterzijn
dan de onderschei-dingskenmerken tussen soorten.De
gebruikelijke
kenmerkenzijn
biadontluiking, bladval,
ge-slacht, stam- en kroonvorm, lengte en
vorm
van de lenticellen,verdeling, aantal
en vorm van de
takken,knoppen, bast
en schorsvorming, kleuren enin
het bijzonder de bladvorm.Bij
denieuwete methodiek
wordt
de bladvorm door metingen zo goedmogelijk
bepaalden
in
maten
en
onderlinge
verhoudingendaawan vastgesteld. Deze waarden
zijn
snel en gemakkelijk te bepalen.Grondleggend
voor
deze methodewas
het werk van
Dr.
R.Miiller in
Bri.ihl.Hij
heeft immers aan de beschrijvingsmethodevan populieren
eennieuwe
basis gegeven, doordathij
nauw-keurig
de lengte en de breedtevan
het blad, de lengtevan
debladsteel en hun verhoudingen heeft bepaald en daarvoor
nauw-keurig
gedefinieerde bladeren heeft gebruikt.Broekhuizen
heeft
dankbaargebruik
gemaaktvan
de methodeMiiller
en is al verder werkendtot
de conclusie gekomen, zulks op grond van metingen van het groeiritme aan de jaarscheuten, dat voor de metingen uitgegroeide zomerbladeren (datzijn
die bladerendie zich
vanafhet
20steblad
naar detop
toe aan de scheut bevinden) moeten wordengebruikt;
deze bladerenzijn
binnen één
kloon
aan elkaargelijk
en vertonen de onderschei-dingskenmerkenhet duidelijksr;
zij
zijn
daaromvoor de
iden-tificatie
bijzoner goed bruikbaar.Bij
vroegere metingen van de verschillenin
bladvorm
kreegde
plaatsvan het
blad
aan de scheutwel
aandachq maat te weinig. Ook voor depraktijk
ver-gemakkelijkt de mogelijkheid van het gebruik vanzomerblade-ren
de
identificatie. Een
verdereverfijning van de
methodevond
Broekhuizenin
het
kenmerkvan
dehoek
tussenhoofd-nerf
en
onderste zijnerven.Vaarschijnlijk
zal binnenkort
ook nog de beharingvan
de hoofdnerf aan de onderscheidingsken-merken worden toegevoegd. Aangeziendit
allesniet altijd leidt
cot een duidelijke onderscheiding van de hybriden -
of
morfolo-gische verschillenniet
wordenontdekt en toch
physiologische verschillen optreden-
zijn
wij
nu ook met dunne-laagchromato-grafie begonnen.Ter
afsluidng nog het volgende. Vanwegehun
vele vormen enkleuren, zoals
zojuist
aangeduid, verlevendigen populieren ookhet
landschap. Vanwegehun
snellegroei
is
in
de
poldersin
korte
tijd, en ook dat
is
zeerwenselijk
in
ons
haastig tijds-bestek, een landschap gevormd.Aldus treffen
wij bij
depopu-lieren
aan: l.routproduktie verenigdmet de
eisenvan de
land-schapsbouw.Met
dezeweinige
grepenuit
het
populierenonderzoekin
Ne-dedand zouik mijn
korte voordrachtwillen
afsluiten.Ik wil
er gaarne de nadrukop
leggen, datdit
onderzoek plaatsvindt
in
nauwe samenwerking tussen
de instiruten en
depraktijk,
ookin
werkgroepen en commissies.Die
samenwerkingkomt
in
het bijzondertot uiting
bij
dezeprijsuiteiking;
ik
veroorloofmij
hierover
mijn
grote
vreugdeuit
te
spreken.Dat
de
,,Stiftung F.V.S."te
Hamburg
en
het prijscuratorium twee
Nederiandse bosbouwersmet de
\íilhelm-Leopold-Pfeil-prijs
196l
heeft onderscheidenzie
ik
als
een eervolle waarderingvan de
Ne-derlandse bosbouwen
in
het
bijzonder
van de
Nederlandse populierencultuur, speciaaldie
in
de
polders,met de
daarbij betrokken bosbouwers.De
plechtigeuitreiking
door de Albert-Ludwigs-Unversiteitin
Freiburg
onderstreeptde
zeergrote
eervan
deze onderschei-ding.Ik
dank de ,,Stiftung F.V.S." en het Curatorium oprecht voor demij
verleende onderscheiding. Rector en Senaat van deUniver-siteit
Freiburg enzijn
Bosbouwafdeling enin
het bijzonder zijn Voorzitter voor de plechtigeuiueiking
en buitengewone eer.fen voor de gevallen, dat herbebossing
niet
rendabel zou zijn oÍ voor gevallen, dat de grond beter voor andere doeleinden benut zou kunnen worden.Men
heeft zonder gedegen onderzoek naar bodemmoeheidbij
onze bossen deplicht tot
herbebossinguit-gevaardigd.
In
de land- en tuinbouw vertonen zeer veelgewas-lr.
P.
de Sonnaville
/
ls
de plicht
tot
herplant
wel redelijk ên
yerstandig
?Fruilteler