• No results found

Het Adaptief Functioneren van Jongeren Validering van een eerste versie van de Screener Adaptief Functioneren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Adaptief Functioneren van Jongeren Validering van een eerste versie van de Screener Adaptief Functioneren"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Adaptief Functioneren van Jongeren

Validering van een eerste versie van de Screener Adaptief Functioneren

Adaptive Functioning of Youth

Validation of the First Version of the Screener Adaptive Functioning

Master Thesis Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education

Universiteit van Amsterdam M. L. van Gogh, BSc,11405465 Eerste beoordelaar: Prof. Dr. X. M. H. Moonen Tweede beoordelaar: Prof. Dr. G. J. J. M. Stams 25-05-2020

(2)

1

Abstract

The definition of (Mild) Intellectual Disability ((M)ID) in the Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorder, Fifth Edition (DSM-5) (APA, 2013) has changed. Intelligence Quotient and Adaptive Functioning form the basis on which (M)ID is diagnosed. There is more emphasis on adaptive functioning and its three domains, and in order to complement current screeners and diagnostic instruments that measure intelligence, instruments which screen for adaptive functioning should be added. Therefore, the Screener Adaptive

Functioning (SCAF) has been developed, and the aim of the current study is to examine whether three domains of adaptive functioning – the practical, social and conceptual domain – can be distinguished with this instrument. In addition, gender differences have been studied together with age of the respondents. The study consists of 55 (35 male & 20 female) respondents with Mild Intellectual Disabilities (MID), aging 16 to 19 years old (M = 16.82, SD = 0.77). Factor analyses yielded a one-factor solution to assess general adaptive skills instead of a three-factor structure. Boys scored higher on adaptive functioning than did girls. There was no significant association between adaptive functioning and age.

Key words: Licht Verstandelijke Beperking, adaptief functioneren, SCAF, zelfrapportage, screener

(3)

2

Samenvatting

De definitie van (Licht) Verstandelijke Beperking ((L) VB) in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorder, Fifth Edition (DSM-5) (APA, 2013) is veranderd. Intelligentie Quotiënt en Adaptief Functioneren vormen nu de basis waarop (L)VB wordt

gediagnosticeerd. Er is meer nadruk komen te liggen op adaptief functioneren en de drie subdimensies hiervan. Instrumenten moeten worden toegevoegd aan intelligentietests die het screenen en diagnosticeren van adaptief functioneren mogelijk maken. Daarom is er gestart met de ontwikkeling van een Screener Adaptief Functioneren (SCAF). Het doel van dit onderzoek is om na te gaan of door middel van de antwoorden van jongeren met een LVB de drie domeinen van adaptief functioneren naar voren komen: het praktische, sociale en

conceptuele domein. Daarnaast is er onderzocht of er een verschil is in geslacht en leeftijd op adaptief functioneren. De onderzoeksgroep bestaat uit 55 respondenten (35 mannen en 20 vrouwen) in de leeftijd van 16 tot 19 jaar oud (M = 16.82, SD = 0.77). Er werd geen bewijs gevonden voor drie separate subdimensies van adaptief functioneren, maar wel van een één-factorstructuur waar de drie subdimensies deel van uitmaken. Hierbij scoren jongens hoger op de vragenlijst dan meisjes. Er bleek geen significante relatie te bestaan tussen leeftijd en adaptief functioneren.

Sleutelwoorden: Licht Verstandelijke Beperking, adaptief functioneren, SCAF, zelfrapportage, screener

(4)

3

Inhoudsopgave

Inleiding ... 4

Licht Verstandelijke Beperking: Vroeger en Heden ... 5

Intelligentie... 6

Adaptief functioneren ... 7

Screener op het herkennen van LVB ... 8

Instrumenten ... 9 Onderzoeksvragen ... 11 Methode ... 12 Participanten ... 12 Procedure ... 12 Materiaal ... 14 Statistische analyses ... 16 Resultaten ... 17

Geslacht & Leeftijd ... 20

Observaties ... 20

Discussie ... 21

Beperkingen ... 22

Advies ... 23

(5)

4

Inleiding

In Nederland heeft een omvangrijke groep mensen problemen in het dagelijks leven ten gevolge van een licht verstandelijke beperking (LVB). Dit komt naar voren in het moeite hebben met zelfstandig wonen en met het functioneren op de arbeidsmarkt. Daarnaast hebben veel mensen met een LVB last van gebrekkige impulscontrole, kennen een beperkte

ontwikkeling van hun executieve functies en zijn gevoeliger voor beïnvloeding door anderen (de Beer, 2011; Greenspan, 2006; Zoon, 2012). Door de beperkte ontwikkeling van de

executieve functies is het voor personen met een licht verstandelijke beperking vaak lastig om te participeren in gangbare sociale interactie (Verstegen & Moonen, 2010) doordat sociale informatie moeizamer wordt verwerkt en minder goed beschikbaar is (Zelazo & Muller, 2002). Zo hebben mensen met een LVB vaak meer moeite met het interpreteren van reacties van anderen (Ponsioen, 2014; Ras, Woittiez, Van Kempen, & Sadiraj, 2010) en overzien zij vaak de gevolgen van hun eigen gedrag op langer termijn niet (Sijnke, 2016). Door de beïnvloedbaarheid en het niet goed kunnen overzien van de gevolgen van hun eigen gedrag komen mensen met een LVB gemiddeld vaker in aanraking met justitie dan mensen zonder LVB (Kaal & de Jong, 2017).

Bij het vaststellen van een LVB blijkt dat LVB bij kinderen eerder wordt herkend dan bij volwassenen, doordat kinderen uitvallen op intellectuele taken op school (Maulik,

Mascarenhas, Mathers, Dua, & Saxena, 2011). Echter volwassenen bij wie dit in de jeugd niet is onderkend, worden niet herkend als een persoon met een LVB. Mensen met een LVB hebben in de regel geen specifieke uiterlijke kenmerken, wat herkenning bemoeilijkt. Het niet herkennen van LVB kan leiden te hoge verwachtingen door de sociale omgeving en daardoor overvraging (de Beer, 2011). Daarbij komt dat volwassenen de problemen ten gevolge van de LVB beter verbergen of zelfs ontkennen (Willemsen, 2017).

(6)

5 Door de moeilijkheden te ontkennen of doordat deze niet eenvoudig te herkennen zijn, krijgen veel volwassenen met een LVB niet de zorg die zij nodig hebben (Nijman, Kaal, van Scheppingen, & Moonen, 2018). Het is vaak lastig voor personen met een LVB om aan te geven dat zij ergens tegenaan lopen doordat ze iets niet begrijpen. Dit kan leiden tot gezondheidsproblemen. Psychosociale problematiek kan het leven van personen die functioneren op het niveau van een licht verstandelijke beperking verergeren (Douma, Hoekman, & Merkus, 2015). Het is dus van belang dat volwassenen met een LVB of die functioneren op dat niveau (Moonen, 2017) zo snel mogelijk herkend worden, zodat passende hulp geboden kan worden. Om tot de herkenning te komen is uitgebreide diagnostiek van belang. Het huidige onderzoek gaat over het valideren van een screeningsinstrument dat het valide en betrouwbaar vaststellen van LVB moet bevorderen.

Licht Verstandelijke Beperking: Vroeger en Heden

De definitie van LVB is in de afgelopen 150 jaar vaak herzien. In eerdere

aanduidingen van een licht verstandelijke beperking werd gesproken over een gebrek aan sociaal aanpassingsvermogen. Mensen werden met een LVB gediagnostiseerd als zij moeite hadden met het aanpassen van hun gedrag aan de vereisten van hun omgeving (Doll, 1941; Verstegen & Moonen, 2010; Zoon, 2013). Deze definitie veranderde bij de opkomst van het medisch model, waarbij een meer klinische benadering van het concept LVB werd

gehanteerd. De symptomen van LVB kwamen centraal te staan en er werd meer aandacht besteed aan organische factoren, erfelijkheid en pathologie (De Kraai, 2002; Devlieger, Rusch, & Pfeiffer, 2003).

Vervolgens verschoof de aandacht in de definitie meer naar de cognitieve capaciteiten en kwam de nadruk te liggen op intelligentie. LVB werd geclassificeerd aan de hand van het intellectueel functioneren (Devlieger, 2003). De American Association on Mental Deficiency (AAMD: Heber, 1959) beschreef vervolgens een combinatie van verminderd intellectueel

(7)

6 functioneren en een verminderde rijping, een verminderd leervermogen en een gebrekkig aanpassingsvermogen dat zich op jonge leeftijd uit en tijdens de ontwikkeling al zichtbaar is. Verminderde rijping, een beperkt leervermogen en een gebrekkig aanpassingsvermogen werden in 1961 (Heber, 1961) samengevoegd tot het construct adaptief functioneren.

In samenspraak met de American Association for Intellectual and Development Disabillities (AAIDD) is er in de huidige definitie vooral de nadruk komen te liggen op het adaptief functioneren bij het classificeren van een (L)VB en staat het adaptief functioneren meer centraal in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorder, Fifth Edition (DSM-5) (APA, 2013). In de DSM-5 wordt gesproken over een verstandelijk beperking als: “Een beperking wordt gekenmerkt door significante deficiënties in het intellectueel

functioneren (criterium A) en het adaptief functioneren (criterium B), uitgedrukt in het conceptuele, sociale en praktische domein. Daarbij uiten deficiënties zich gedurende de ontwikkeling van een individu (criterium C) ” (APA, 2013). Hierbij wordt gesteld dat de verstandelijke beperking in het verloop van de ontwikkeling moet ontstaan. In de klinische praktijk wordt een afnemende intelligentie en verminderd adaptief vermogen ook na het 18e levensjaar gezien als gevolg van bijvoorbeeld een psychische ziekte, middelenmisbruik of verwaarlozing. Deze mensen hebben ondersteuning nodig die vergelijkbaar is met de ondersteuning die aan mensen met een LVB geboden wordt (Kaal, Nijman, & Moonen, 2015).

Intelligentie

Naast adaptief functioneren blijft intelligentie echter van belang in de definitie van een licht verstandelijke beperking. In de theoretische verdeling van intelligentie conform de meest gangbare intelligentietests wordt uitgegaan van een gemiddelde IQ-score van 100, met links en rechts daarvan 50% van de populatie. Het percentage mensen dat wij mensen met een LVB noemen is afhankelijk van de keuzes die er gemaakt worden hieromtrent. Internationaal wordt

(8)

7 sinds 1973 gesteld dat mensen een LVB hebben bij een IQ-score tussen 50 en 70 (Verstegen & Moonen, 2010). In Nederland worden echter nog steeds ook mensen met een IQ-score tussen de 70 en 85 die adaptieve problemen hebben in het dagelijks leven geschaald onder de groep mensen met een LVB (Verstegen & Moonen, 2010). Hieruit kan worden geconcludeerd dat, alleen op grond van het IQ criterium ongeveer 16% van de Nederlandse populatie een (licht) verstandelijke beperking heeft ( Moonen, 2017). Het is onbekend hoeveel mensen hiervan ook problemen hebben op adaptief gebied.

Adaptief functioneren

Om de ernst van een verstandelijke beperking aan te geven, wordt de mate van het adaptief functioneren gespecificeerd in licht, matige, ernstige en zeer ernstige verstandelijke beperking in vergelijking met leeftijdsgenoten en personen van het zelfde geslacht (APA, 2013; Wissink et al., 2015). Adaptief functioneren wordt significant verminderd genoemd wanneer de mate van adaptief functioneren twee standaarddeviaties onder het gemiddelde ligt, zoals gemeten met een gestandaardiseerd instrument voor het meten van conceptuele, sociale en praktische vaardigheden. Deze drie domeinen, zoals benoemd in criterium B van de DSM-5, behelzen de vaardigheden die nodig zijn in het dagelijks leven, rekening gehouden met de leeftijd en cultuur van een persoon (APA, 2013). De vaardigheden betreffende het

conceptuele domein zijn lezen en schrijven, rekenkundig redeneren, abstract redeneren, executieve functies en het korte termijn geheugen. Het sociale domein betreft onder andere communicatie, de herkenning van sociale signalen, emotieregulatie en sociaal

oordeelsvermogen. Het praktische domein behelst vaardigheden die betrekking hebben op persoonlijke verzorging, gezondheid en andere algemeen dagelijkse bezigheden. Deze adaptieve vaardigheden worden beïnvloed door persoonskenmerken en de invloed van de omgeving. (APA, 2013; Schalock et al., 2010).

(9)

8 Er zijn weinig betrouwbare en valide zelfrapportage instrumenten voor het meten van adaptief functioneren. Doordat het begrip adaptief functioneren pas de laatste jaren weer centraal is komen te staan, is het lastig om de mate van adaptief functioneren in een of enkele getallen uit te drukken (Douma, Moonen, Noordhof, & Ponsioen, 2012). In tegenstelling tot instrumenten die gebaseerd zijn op intelligentie, kunnen deze instrumenten niet meer eenvoudig vergeleken worden met reeds ontwikkelde tests.

Screener op het herkennen van LVB

Om tot de herkenning van (de ernst van) een LVB te komen is uitgebreide diagnostiek noodzakelijk. Met behulp van een valide en betrouwbaar screeningsinstrument kan eerst snel het vermoeden van de aan- of afwezigheid van LVB aangetoond worden, waarna iemand doorgestuurd kan worden voor vervolgdiagnostiek. Er is een Nederlandstalige screener voor LVB die vooral gebaseerd is op het concept intelligentie; de SCIL (Kaal et al., 2015). Met behulp van de SCIL kan in een interview op een betrouwbare en valide wijze gescreend worden of iemand een IQ van 85 of lager heeft (er is ook een afkappunt voor IQ gelijk aan of lager dan 70), ofwel of iemand functioneert op het niveau van LVB op grond van het

intelligentieniveau (Kaal et al., 2015). De SCIL kent een Cronbach’s alpha van .83, wat wijst op een hoge interne consistentie van de items. Daarnaast kent de SCIL een goede predictieve validiteit met een AUC-waarde van .93 en een test-hertest-betrouwbaarheid van .92 (Nijman et al., 2017). Maar naast intelligentie moet er ook op (gebrekkige) adaptieve vaardigheden gescreend worden om volledig aan de definitie van LVB conform de DSM-5 (APA, 2013) te kunnen voldoen.

Er zijn maar weinig valide en betrouwbare screeners voor het vaststellen van problemen in het adaptief functioneren. Door Van Kessel (2017) is er al wel een

basisvragenlijst ontwikkeld voor de drie theoretische domeinen. Deze is echter nog te lang om als screener te dienen en er is geen onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid en validiteit

(10)

9 ervan. De basisvragenlijst van Van Kessel (2017) is ontwikkeld in samenwerking met experts, personen met een LVB en een pilotgroep van mensen zonder een LVB die de vragenlijst heeft ingevuld. Op grond hiervan kan gezocht worden naar de meest wenselijke combinatie van vragen om de mate van adaptief functioneren en de drie bijbehorende theoretische domeinen te kunnen vaststellen. Op grond van een grote hoeveelheid afnames met deze basislijst kan met behulp van statistische technieken mogelijk een valide screener ontwikkeld worden. Dit is het onderwerp van deze masterthesis.

Instrumenten

Een betrouwbare vragenlijst die in Nederland veel gebruikt wordt voor het meten van het adaptief functioneren van kinderen en mensen met meer beperkingen is de Vineland II, of de Nederlandse vertalingen, de Vineland-S en -Z (Sparrow, 2011). Dit meetinstrument kan echter alleen maar ingevuld worden door iemand die de persoon bij wie een licht

verstandelijke beperking wordt onderzocht goed kent, een zogenaamde proxy, zoals een ouder of verzorger. De AAIDD stelt dat de proxy naast kennis over de drie domeinen van adaptief functioneren ook inzicht moet hebben in de familiegeschiedenis, medische geschiedenis, schoolcarrière en andere persoonskenmerken (Schalock et al., 2010). Er wordt een hoge mate van betrokkenheid verwacht van de proxy. Hierbij kan er sprake zijn van subjectiviteit van de persoon die het instrument invult, die op grond hiervan vaardigheden te hoog of te laag inschat.

Er is daarom naast proxy-instrumenten ook behoefte aan zelfrapportage-instrumenten voor jongeren en volwassenen gebaseerd op de drie domeinen van adaptief functioneren (Schalock et al., 2010). Personen met een LVB kunnen hun eigen functioneren beoordelen en zijn in staat gevoelens te rapporteren (Douma et al., 2001; Schalock et al., 2012). Indien de IQ-score van een persoon lager is dan 48 wordt de zelfrapportage onbetrouwbaar (Douma, Dekker, Verhulst, & Koot, 2006). Door middel van een zelfrapportage-instrument zullen

(11)

10 personen met een LVB, dat wil zeggen met een IQ-score hoger dan 48, een valide en

betrouwbaar beeld van zichzelf kunnen geven. Naast het zelfrapportage instrument de SCIL, zou dan ook een screener voor adaptief functioneren afgenomen moeten worden, waarbij een positieve uitslag op beide instrumenten het vermoeden van het voorkomen van een LVB versterkt. Een dergelijk Nederlandstalig screeningsinstrument voor adaptieve vaardigheden is er niet (Schalock et al., 2010).

Bij de ontwikkeling van een screeningsinstrument voor adaptieve vaardigheden dat gebruik maakt van zelfrapportage moet er wat betreft inhoud en vormgeving rekening

gehouden worden met de beperkingen van personen met een LVB, zoals minder ontwikkelde taal- en communicatievaardigheden (Moonen, 2018) en een gebrek aan inzicht in eigen vaardigheden. Daarnaast hebben personen met een LVB de neiging om vaardigheden te overdrijven, zodat de minder ontwikkelde vaardigheden niet zichtbaar zijn (Schalock et al., 2010). Daarnaast moet de inhoud aansluiten bij de leefwereld van personen met een LVB, wat kan door middel van herkenbare situaties en navraag te doen over het begrip van de persoon met een LVB. De vragen zullen concreet en eenduidig zijn, waarbij de context van de eigen persoon in acht wordt genomen. Ook wordt er geen gebruik gemaakt van lange zinnen en is er eventuele visuele ondersteuning (Douma et al., 2012).

Het huidige onderzoek is onderdeel van een groter valideringsonderzoek (Moonen, & Stams, 2019) naar de Screener Adaptief Functioneren (SCAF, van Kessel, 2017). Gezien er geen informatie beschikbaar is over het adaptief functioneren van personen zonder een LVB en het nog onduidelijk is wanneer er sprake is van een verminderd adaptief functioneren, wordt in het grotere valideringsonderzoek van Moonen (2019) de SCAF bij jongeren en volwassen met en zonder een LVB afgenomen en nagegaan hoe zij hier op scoren en welke items een onderscheidend vermogen hebben met betrekking tot het wel of niet aanwezig zijn van problemen op het gebied van adaptief functioneren. Het huidige onderzoek is gericht op

(12)

11 jongeren met een LVB en wordt gebruikt als exploratief materiaal om een eerste voorlopige versie te ontwikkelen. De vragenlijst wordt daarom enkel voorgelegd aan jongeren met een LVB.

Onderzoeksvragen

De eerste stap naar een dergelijk instrument is gezet door de basisvragenlijst Screener Adaptief Functioneren (SCAF), verder aangeduid als de Basisvragenlijst Adaptieve

Functioneren (BVAF), te ontwikkelen (Van Kessel, 2017). Het is echter nog onduidelijk welke items het construct adaptief functioneren het best representeren, evenals de vraag of de drie domeinen (praktisch, sociaal & conceptueel) te onderscheiden zijn in de te ontwikkelen screener. In het huidige, exploratieve, onderzoek wordt de volgende vraag beantwoord: Wat is de meest geschikte eerste voorlopige versie van de SCAF?

Aan de hand van de volgende vragen wordt deze centrale onderzoeksvraag beantwoord:

1. Komen de drie domeinen van adaptief functioneren zoals vermeld in de DSM-5 naar voren in de SCAF?

2. Is er een verschil in totaalscore op de eerste voorlopige versie van de SCAF en op ieder van de drie domeinen van adaptief functioneren wat betreft geslacht?

3. Is er een correlatie tussen de totaalscore op de eerste voorlopige versie van de SCAF en op ieder van de drie domeinen van adaptief functioneren wat betreft leeftijd?

(13)

12

Methode

Participanten

In het huidige onderzoek naar adaptieve vaardigheden is gebruik gemaakt van een steekproef van N = 55 bij wie de BVAF is afgenomen. De respondenten waren tussen 16 en 19 jaar oud (M = 16.82, SD = 0.77). De steekproef bestond uit 35 mannen en 20 vrouwen. De respondenten zijn jongeren van twee praktijkscholen in West-Nederland. De respondenten hebben voor hun deelname een kleine vergoeding ontvangen. De intelligentiescores van de jongeren van de praktijkscholen waren beschikbaar, gemeten met de WISC-III (Kort, Compaan, Bleichrodt, Resing, Schittekatte, & Bosmans, 2002) of de WAIS-IV (Wechsler, 2012). De intelligentierange is 60 tot 84 (M = 75.04, SD = 5.48) op de gehele intelligentietest.

Procedure

Voorafgaand aan het onderzoek, waaraan jongeren en volwassenen, met en zonder een licht verstandelijk beperking zouden meedoen, is er een onderzoeksvoorstel ingediend bij de ethische commissie van de Universiteit van Amsterdam. Dit onderzoeksvoorstel is

goedgekeurd door de ethische commissie, mits er een actieve informed consent werd

ondertekend door de respondenten. In de informed consent staan de voorwaarden beschreven, waarin onder andere staat dat het onderzoek vrijwillig is en dat de respondent zich ieder moment kan terug trekken uit het onderzoek. Deze informed consent brieven zijn geschreven op het niveau van een persoon met een licht verstandelijke beperking aan de hand van de regels van Taal voor Allemaal (Moonen, 2017), alsmede een versie voor respondenten zonder verstandelijke beperking. Voor de afname van de BVAF is gevraagd aan iedere respondent om de informed consent te ondertekenen. Er was één respondent die de informed consent niet wilde ondertekenen en die dus niet wilde deelnemen aan het onderzoek.

De scholen die meewerkten aan het onderzoek kwamen uit het netwerk van de onderzoekers. Er is een informatiebrief opgesteld voor de directie van de scholen (bijlage B:

(14)

13 Informatiebrief).Beide scholen waren bereid deel te nemen aan het onderzoek. Nadat de scholen aangaven mee te willen doen, zijn er individuele afspraken gemaakt en is er een planning gemaakt om het onderzoek te kunnen uitvoeren.

Om een indicatie te krijgen van de duur van de afname en om het afnameprotocol te testen, is aan vier studenten van verschillende universiteiten gevraagd om deel te nemen aan een pilotversie van het onderzoek. Op grond van hun feedback zijn er typefouten uitgehaald en bij items 16, 17 & 18, waar het gebruik van een agenda mogelijk is, is een agenda van het jaar van de afname van onderzoek neergezet, omdat de originele agenda voor verwarring kon zorgen. De antwoorden van deze vier studenten zijn niet meegenomen in de analyses voor de constructie van de SCAF.

De BVAF is individueel afgenomen bij de respondenten bij wie de vragen door de onderzoeker werden gesteld. Gelijktijdig is een tweede onderzoeker de BVAF bij andere respondenten aan het afnemen. De uitleg waar respondenten om konden vragen, was in het afnameprotocol gestandaardiseerd. De BVAF is afgenomen op de school van de

respondenten, in een stille ruimte. Indien er een analoge of digitale klok aanwezig was, is deze verwijderd uit de ruimte. Het afnameprotocol staat beschreven in de handleiding van de BVAF (Bijlage A: Handleiding basisvragenlijst adaptief functioneren).

Bij iedere afname zijn ook logboekaantekeningen gemaakt. Deze werden gebruikt om inzicht te krijgen in het soort antwoorden die gegeven werden tijdens de afname. Deze

aantekeningen konden inzicht geven in de eventuele problemen met de vragen en antwoorden van de respondenten en heeft als doel eventuele verbeterpunten weer te geven. Hiertoe zijn deze aantekeningen bron van overleg tussen de twee onderzoekers geweest en hier wordt in de discussieparagraaf op terug gekomen.

(15)

14 Materiaal

De dataverzameling is uitgevoerd door twee studenten van de Universiteit van Amsterdam. Voor de dataverzameling is de Basisvragenlijst Adaptief Functioneren gebruikt en is er gebruik gemaakt van de reeds bekende intelligentiegegevens van de jongeren. De intelligentie is gemeten door middel van een versie van de WISC-III (Kort, Compaan, Bleichrodt, Resing, Schittekatte, & Bosmans, 2002) of de WAIS-IV (Wechsler, 2012), afhankelijk van leeftijd. De BVAF heeft als doel het adaptief functioneren te meten. Daarnaast zijn er demografische gegevens uitgevraagd. Om de gegevens te anonimiseren heeft iedere respondent een nummer gekregen.

Door middel van 61 open vragen van de BVAF wordt getracht de drie domeinen van het adaptief functioneren in kaart te brengen. Deze vragen zijn ontwikkeld in het eerder genoemde onderzoek (van Kessel, 2017). De vragen zijn gelabeld met een letter passend bij het domein.

1. Het praktische domein (P)

Het praktische domein bestaat uit 18 items en wordt onderzocht aan de hand van vragen die betrekking hebben op het dagelijks leven en hoe men zich handhaaft in het dagelijks leven. Vragen betreffen bijvoorbeeld het gebruik van het openbaar vervoer en algemene kennis over het gebruik van medicatie. Een vraag die wordt gesteld is bijvoorbeeld: “Hoe weet u hoe laat de trein vertrekt?”

2. Het sociale domein (S)

Het sociale domein bestaat uit 15 items en wordt onderzocht aan de hand van vragen die een beroep doen op de sociale vaardigheden en op de sociale kennis van de respondent. Vragen betreffen de mate van sociale controle en vaardigheden om met sociale conflicten om

(16)

15 te gaan. Een vraag die kan worden gesteld, is bijvoorbeeld: “Wat doet u als u heel erg boos bent op iemand anders?”

3. Het conceptuele domein (C)

Het conceptuele domein bestaat uit 28 items en wordt onderzocht aan de hand van vragen die een beroep doen op kennis, korte termijn geheugen en leesvaardigheid. De vragen betreffen het lezen en beantwoorden van vragen die op de eerder genoemde vlakken een beroep doen. Een vraag die kan worden gesteld, is bijvoorbeeld: “Stel, u bent op 3 januari bij de dokter en u wilt een vervolgafspraak over 3 weken, wanneer (op welke datum) is dit dan?”

Om de antwoorden te standaardiseren en om vervolgens de confirmatieve factor analyse (CFA) uit te kunnen voeren, zijn de antwoorden gereduceerd tot dichotome waarden. Er is een aantal vragen verdeeld in een a- en b-onderdeel, beide kunnen 1 punt opleveren. De antwoorden op de items hebben een range van 0 (foutief) tot 1 (correct). Enkele items hebben een range van 0 (foutief), 1 (gedeeltelijk correct/met extra ondersteuning) tot 2 (correct). Items waarbij 0 tot en met 2 punten behaald konden worden, bestonden uit twee onderdelen of er kon om ondersteuning gevraagd worden. Tijdens een onderdeel van de statistische analyses is de keuze gemaakt om 0 (foutief) en 1 (gedeeltelijk correcte/met extra ondersteuning) te reduceren tot een score van 0 (foutief) en een score van 2 (correct) is gereduceerd naar 1 (correct). Indien een respondent alle vragen correct beantwoordt, is de maximale score 67 punten, wat zou moeten duiden op een normaal tot sterk adaptief functioneren.

Om de duur van de afname bij te houden, werd er gebruik gemaakt van een stopwatch, een tweede stopwatch werd gebruikt wanneer dit noodzakelijk was. Het werd de respondent duidelijk gemaakt wanneer er sprake was van tijdsdruk bij een opdracht.

(17)

16 Statistische analyses

De items die overeenkwamen met een andere vragenlijst, de SCIL (Kaal et al., 2015), zijn verwijderd. Deze vragen onderzoeken intelligentie (Kaal et al., 2015) en passen niet bij de theoretische domeinen van het adaptief functioneren. Allereerst is er gebruik gemaakt van een principale componenten analyse, met scheve rotatie, om een onderliggende structuur in de correlaties tussen items te onderzoeken. Er is uitgegaan van de drie domeinen van adaptief functioneren: het conceptuele, praktische en sociale domein, om de dimensies te onderzoeken. Als uitgangspunt is genomen dat items hoger dan .30 moeten laden op één van de drie

dimensies en lager dan .30 op de overige twee dimensies. Voor de exploratieve principale componenten analyse (PCA) is SPSS-24 gebruikt. Daarna is een Confirmatieve Factor Analyse (CFA) uitgevoerd voor dichotome items, waarvoor de WLSMV-schatter is gebruikt, omdat deze niet uitgaat van normaliteit en dit het best werkt voor het passend krijgen van CFA modellen met dichotome of ordinale data (Brown, 2006; Li, 2016).

De Goodness of Fit is geëvalueerd door middel van de RMSEA, waarbij een waarde van .05 duidt op een passend model, de waarde op de comparatieve fit index (CFI) en de Tucker-Lewis Fit Index (TFI) moeten groter zijn dan .95 voor een passend model. Mplus is gebruikt om de CFA analyses te kunnen uitvoeren. Om de betrouwbaarheid in termen van interne consistentie te berekenen, is gebruik gemaakt van Cronbach’s alpha (Tavakol & Dennick, 2011). Om het eventuele verschillen in adaptief functioneren tussen geslacht te toetsen, werd gebruik gemaakt van een variantieanalyse en om de relatie tussen adaptief functioneren en leeftijd te onderzoeken werd correlatieanalyse gebruikt.

(18)

17

Resultaten

Interne structuur/Domeinen

Om de onderliggende structuur van de BVAF te onderzoeken, zijn allereerst de 51 vragen geanalyseerd door middel van een PCA, met een gedwongen driedimensionale oplossing, uitgaande van een scheve rotatie, omdat verondersteld mag worden dat de drie dimensies met elkaar samenhangen. De PCA analyse resulteerde niet in een interpreteerbare oplossing met drie subdimensies. Toetsen op afzonderlijke dimensies gaf geen bevredigende factoroplossing en betrouwbaarheid. Daarom werd de analyse voortgezet met een gedwongen ééndimensionale oplossing. Dit resulteerde in 14 items, (Tabel 1: Componenten lading in 14 items; BVAF ) die tezamen de hoogste haalbare Cronbach’s alpha hebben (a = .646). Dit houdt in dat de vragenlijst marginaal betrouwbaar is. Deze 14 items vormen een

ééndimensionale oplossing met een eigenwaarde van 2.754 en kunnen daarmee 19.67 % van de totale variantie verklaren.

Vervolgens werd met een CFA de ééndimensionale oplossing getoetst. Hieruit bleek dat alle factorladingen significant waren (p < .05) en een range hadden van .351 tot .872. Het model had een passende fit uitgaande van de Root Mean Squared Error of Approximation (RMSEA) = .076, de twee andere fit-indices gaven geen passend model (Comparative Fit Index (CFI) = .746, Tucker Lewis Index (TLI) = .699). Uitgaande van de drie fitmaten kan worden geconcludeerd dat het model een marginale fit had. De totaalscore op de BVAF bleek niet normaal verdeeld te zijn D(55) = .145, p = .006. Pogingen om de distributie van scores tot normaal te transformeren via een kwadratische of logaritmische transformatie leverden geen normale verdeling op.

(19)

18 Figuur 1: Histogram 0 2 4 6 8 10 12 0.07 0.14 0.29 0.36 0.43 0.50 0.57 0.64 0.71 0.79 0.86 0.93 1.00 Fre q u en tie Score Histogram 𝑋 = .62 s = .197 N = 55

(20)

19 Tabel 1: Componenten lading in 14 items; BVAF

Item BVAF Categorie Vraag Factorlading p-Waarde

14 C Hoe betaalt u een jas via het internet? .509 .001

15 C De trein zou om 14.48 uur vertrekken.

De trein heeft 20 minuten vertraging. Hoe laat vertrekt de trein?

.396 .012

18 C Stel, op donderdag 8 maart heeft u last van buikpijn. Over vier dagen heeft u een afspraak bij de dokter. Op welke dag is dit dan?

.328 .046

19b C Hoe laat is het op deze klok (analoog)? .541 .002

20 S U ziet hier vijf gezichten en vijf emoties.

Elk gezicht heeft een cijfer. Zoek de juiste emotie bij het gezicht. Noem bij elke emotie het juiste cijfer.

.872 .000

24 C Waarom is het hebben van een vaste baan belangrijk? .525 .000

31 S Stel, u praat met iemand over de laatste keer dat u verdrietig was. U vindt het fijn om uw verhaal te kunnen doen. De ander kijkt vaak op zijn horloge.

Wat doet u?

.351 .045

36 S Wat doet u als u heel erg boos bent op iemand anders? .409 .041

38 S Stel, u bent met een vriend naar een café. Uw vriend krijgt ruzie met iemand anders. Er wordt geslagen en geschreeuwd. Wat doet u?

.470 .010

47 P Wie beheert je financiën? .532 .000

48 P Hoe spaart u? .686 .000

53 P Stel, u heeft ’s middags met de trein gereisd. In de avond

komt u erachter dat u bent vergeten uit te checken. Wat doet u?

.432 .005

58 P Stel, u moet drie keer verspreid over de dag een medicijn innemen.

Dit moet op advies van de huisarts. Wanneer neemt u deze medicatie in?

.708 .000

59 P Stel, u moet zeven dagen antibiotica slikken. Na vijf dagen heeft u geen last meer. Wat doet u?

(21)

20 Geslacht & Leeftijd

Er is een verschil in gemiddelde score voor mannen (M =.602; SD = .14) en vrouwen (M = .482; SD = .20). Mannen scoren significant hoger dan vrouwen (U = 192.5, t = -2.779, p = .005) Er is geen significant relatie tussen leeftijd en adaptief functioneren (r = .44, p = .752). Leeftijd hangt niet samen met het presteren op de BVAF.

Observaties

De items die terugkomen in het eendimensionale model en waarbij tevens opvallende uitspraken zijn gedaan, zijn de items 18, 47 en 59. De opvallende observaties hebben

verschillende uitkomsten. Item 18 zorgde voor onduidelijkheid bij de onderzoekers, het was voor hen niet duidelijk wanneer zij de respondent extra mochten ondersteunen door middel van de agenda. Item 47 lijkt sterk afhankelijk van leeftijd, waarschijnlijk doordat jongeren onder 18 jaar vaak niet hun eigen financiën beheren. Bij het laatste item, item 59, wordt regelmatig het antwoord gegeven dat de respondent de huisarts zou bellen. Dit is een foutief antwoord, waar de onderzoekers hun twijfels over hebben.

(22)

21

Discussie

Het doel van dit exploratieve onderzoek was om de factorstructuur van de

basisvragenlijst adaptief functioneren te onderzoeken. Door middel van het huidige onderzoek is een eerste stap gezet naar de validering van een screener om adaptief functioneren te meten bij personen van wie wordt vermoed dat zij functioneren op het niveau van iemand met een licht verstandelijke beperking. Zoals verwacht, is een groot deel van de items afgevallen. De items die correspondeerden met de SCIL zijn als eerste verwijderd aangezien de items niet beogen adaptief functioneren te meten, vervolgens zijn items verwijderd met een minimale discriminerende waarde. Dit alles met als doel een korte vragenlijst te ontwikkelen die geschikt zou moeten zijn voor screeningsdoeleinden.

In de factoranalyses werd geen ondersteuning gevonden voor de veronderstelde driedimensionale structuur van het instrument voor adaptief functioneren, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen het praktische, sociale en conceptuele domein. Op basis van de resultaten uit de confirmatieve factoranalyse kan worden geconcludeerd dat er

ondersteuning is gevonden voor een eendimensionale structuur. Hoewel het ontbreken van de driefactorstructuur kan betekenen dat de drie subdimensies niet als zodanig voorkomen in de doelpopulatie van mensen met een verstandelijke beperking (Tassé et al., 2012), kwamen in de uiteindelijke eendimensionale schaal items voor uit de drie onderliggende subdomeinen van adaptief functioneren, zodat er geen sprake lijkt te zijn van onder representatie van het construct adaptief functioneren.

Deze screener is ontwikkeld om een eerste inschatting te kunnen maken van het adaptief functioneren van mensen met een verstandelijke beperking of bij wie een vermoeden bestaat van een verstandelijke beperking. Dat de drie domeinen niet worden ondersteund, hoeft geen beperking te zijn, zolang de screener het adaptief functioneren valide meet. De screener geeft overigens slechts een indicatie van het adaptief functioneren. Er kan

(23)

22 uiteindelijke niet mee vastgesteld worden of er al dan niet sprake is van een verstandelijke beperking (Brace, Kemp, & Snelgar, 2009). In meer uitgebreide diagnostiek kan dit worden onderzocht en kan er uitsluitsel worden geboden.

Met betrekking tot de eendimensionale factor is er een verschil tussen de resultaten van jongens en meisjes. Jongens scoren significant hoger op de vragenlijst, wat kan duiden op betere adaptieve vaardigheden. Dit verschil kan worden verklaard door een verschil tussen jongens en meisjes met een licht verstandelijke beperking, waarbij jongens gemiddeld genomen beter zijn in dagelijkse bezigheden dan meisjes (de Jong, 2013). Er werd een leeftijdseffect verwacht wanneer jongeren en volwassenen met elkaar worden vergeleken, omdat jongeren bepaalde adaptieve vaardigheden nog niet hebben aangeleerd, zoals

zelfstandigheid (Bolhuis, 2004). Ook hebben jongeren nog niet de verantwoordelijkheid om met sommige situaties om te gaan (van Heijst & Verhagen, 2009). Er werd echter geen verband gevonden tussen adaptief functioneren en leeftijd, ondanks dat adaptieve

vaardigheden, leeftijdsgebonden lijken te zijn (Sparrow et al., 2005). De steekproef bestond echter geheel uit jongeren tussen de 16 en 19 jaar oud, hetgeen een zeer beperkte

leeftijdsrange is, wat een verklaring zou kunnen zijn voor het uitblijven van een leeftijdseffect.

Beperkingen

Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. In de eerste plaats was de steekproef relatief klein gezien de gewenste verhouding tussen het aantal items en proefpersonen, een minimum van 620 respondenten was geadviseerd. Daarnaast bestaat de steekproef uit

jongeren, waardoor de uitkomsten niet generaliseerbaar zijn voor oudere deelnemers. Tevens komen deze jongeren veelal van dezelfde scholen, waardoor kan worden aangenomen dat jongeren beïnvloed worden door gelijjke omstandheden. In vervolgonderzoek zal er rekening

(24)

23 gehouden moeten worden met afhankelijkheid van respondenten binnen dezelfde scholen. Door middel van een multilevel analyse kan worden gecontroleerd voor afhankelijke

waarnemingen die ontstaan doordat jongeren genest zijn binnen schoolklassen (Wang, Liao, & Stapleton, 2019). Dit speelt natuurlijk geen rol wanneer de steekproef verkregen zou worden op zo’n manier dat geen leerlingen uit dezelfde klas of school zouden participeren in het onderzoek.

De interne consistentie van de vragenlijst, gemeten met Cronbach’s alpha, was laag. Echter kan een lage alpha duiden op een groot aantal heterogene items. De Cronbach’s alpha wordt eveneens beïnvloed door de lengte van de vragenlijst, waardoor het belangrijk is niet alleen de correlaties tussen de individuele items te bekijken, maar ook de gecorrigeerde item totaal correlaties (Streiner, 2003). Wanneer deze correlaties voldoende zijn, dan is dat ook een aanwijzing voor de betrouwbaarheid van de vragenlijst, ook al is de alpha door een gering aantal items relatief laag.

De uitkomsten voor geslacht en leeftijd zouden in vervolgonderzoek mogelijk anders kunnen zijn. Überhaupt is het controversieel om te kijken naar verschillen op sekse en leeftijd in adaptief functioneren wanneer niet eerst is vastgesteld middels een meetinvariantie-analyse of de factorstructuur van de SCAF gelijk is voor jongens en meisjes en jongeren van

verschillende leeftijd. Daarnaast is er geen vergelijking gemaakt tussen de uitkomsten van een vergelijkbaar instrument ten behoeve van de convergente validiteit. Ook is geen onderzoek gedaan naar divergente validiteit en criteriumvaliditeit.

Advies

Naast eventuele aanpassingen in antwoordmogelijkheden is het van belang dat de

onderzoekers eenduidig handelen (Verhoeven, 2018). Het is echter lastig om eenduidig te handelen wanneer er van een onderzoeker wordt verwacht in te schatten of een respondent

(25)

24 extra ondersteuning nodig heeft, zoals bij item 18 (Stel, op donderdag 8 maart heeft u last van buikpijn. Over vier dagen heeft u een afspraak bij de dokter. Op welke dag is dit dan?). Het is voor een consistente afname van instrumenten van belang dat de antwoordmogelijkheden niet multi-interpretabel zijn en de onderzoeker op slechts één manier de test kan afnemen

(Verhoeven, 2018). Aan de hand van de observaties wordt geadviseerd om opnieuw de antwoordmogelijkheden van de items 18, 47 en 59 te beoordelen. Indien er geen heldere, eenduidige mogelijkheid bestaat, wordt geadviseerd deze items te verwijderen en niet in verder onderzoek mee te nemen.

Door het gebruik van Taal voor Allemaal (Moonen, 2017) zijn de items zodanig verwoord dat deze door alle respondenten te begrijpen zijn, wat een eerste noodzakelijke voorwaarde is voor het kunnen toepassen van een meetinstrument bij mensen met een (vermoeden van) verstandelijke beperking (McColl, et al., 2001).

De uitkomsten van het huidige onderzoek bieden perspectief voor vervolgonderzoek naar de eerste voorlopige versie, waarbij verschillen tussen personen met en zonder LVB onderzocht dienen te worden, zodat er een baseline ontstaat voor adaptief functioneren die kan worden gebruikt bij diagnostisch onderzoek. Tevens is het van belang om na te gaan of er een verschil is tussen personen van het mannelijk en vrouwelijk geslacht. In het huidig

onderzoek lijkt er een verschil te zijn tussen meisjes en jongens,.

Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de drie domeinen van adaptief functioneren (Tassé et al., 2012). In verder onderzoek is het van belang om na te gaan of de drie domeinen van adaptief functioneren in de vorm die de APA heeft benoemd in werkelijkheid ook

voorkomen. Om de constructvaliditeit en divergente validiteit te onderzoeken kunnen de resultaten van de SCAF worden vergeleken met de uitkomsten van andere instrumenten.

(26)

25

Literatuur

American Psychiatric Association (APA) (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Washington: Author.

de Beer, Y. (2011). De kleine gids: Mensen met een licht verstandelijke beperking. Deventer: Kluwer

de Bildt, A. A. de, & Kraijer, D. W. (2003). Vineland-Z: Sociale redzaamheidsschaal voor kinderen en jeugdigen met een verstandelijke handicap. Handleiding. Leiden: PITS.

Bolhuis, S. M. (2004). Leerstrategieën, leren en verantwoordelijkheid. Coutinho: Bussum.

Brace, N., Kemp, R., & Snelgar, R. (2009). SPSS for psychologists. New York: Palgrave MacMillan.

Brown, T. A. (2006). Confirmatory factor analysis for applied research. New York: Guilford Press.

Douma, J. C. H., Dekker, M. C., Verhulst, F. C., & Koot, H. M. (2006). Self-reports on

mental health problems of youth with moderate to borderline intellectual disabilities.

Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 45, 1224-1231.

doi:10.1097/01.chi.0000233158.21925.95

Douma, J., Hoekman, J., & Merkus, E. (2015). Handreiking vroegsignalering van een licht verstandelijke beperking (LVB): signalering van achterstanden en risico's in de kinderlijke ontwikkeling en/of de omgeving die wijzen op of kunnen leiden tot sociale kwetsbaarheid en/of een licht verstandelijke beperking. Utrecht: Landelijk

(27)

26 Douma, J. C. H., Moonen, X. M. H., Noordhof, L., & Ponsioen, A. (2012). Richtlijn

diagnostisch onderzoek LVB. Utrecht: Landelijk Kenniscentrum LVG.

Devlieger, J. P. (2003). From “idiot” to “person with mental retardation”: Defining

differences in an effort to dissolve it. In J. P. Devlieger, F. Rusch, & D. Pfeiffer (Eds.), Rethinking disability: The emergence of new definitions, concepts, and communities. Antwerpen: Garant.

Devlieger, J. P., Rusch, F., & Pfeiffer, D. (2003). Rethinking disability: The emergence of new

definitions, concepts, and communities. Antwerpen: Garant.

Doll, E. A. (1941). The essentials of an inclusive concept of mental deficiency. American Journal of Mental Deficiency, 46, 214-219. doi:10.1037/h0054462

Fombonne, E., Siddons, F., Achard, S. et al. (1994). Adaptive behaviour and theory of mind in autism. European Child & Adolescent Psychiatry (3), 176-186.

doi.org/10.1007/BF02720324

Greenspan, S. (2006). Functional concepts in mental retardation: Finding the natural essence of an artificial category. Exceptionality, 14, 205-224.

doi:10.1207/s15327035ex1404_3

Heber, R. (1959). A manual on terminology and classification on mental retardation: A monograph supplement to the American Journal on Mental Deficiency. Washington: American Association on Mental Deficiency.

Heber, R. (1961). A manual on terminology and classification on mental retardation. Washington: American Association on Mental Deficiency.

(28)

27 van Heijst, P., & Verhagen, S. (2009). Jongeren en schulden: de leerlingen van ROC Midden

Nederland in beeld. Amsterdam: SWP

Jong, S. D. (2013). Jongens en meisjes: Een wereld van verschil? Onderzoek naar geslachtsverschillen op de Vineland-II en PEP-3 (Master's thesis). Leiden:

Universiteit Leiden

Kaal, H. L., & de Jong, B. J. (2017). Het signaleren en registreren van LVB in het justitiële domein: stof tot nadenken. Justitiele Verkenningen, 43(6), 63-73

doi:10.5553/jv/016758502017043006006

Kaal, H., Nijman, H., & Moonen, X. H. M. (2015). Screener voor intelligentie en licht verstandelijke beperking (SCIL). Leiden: Lectoraat LVB en jeugdcriminaliteit, Expertisecentrum Jeugd.

van Kessel, S. (2017). Screener Adaptief Functioneren: De ontwikkeling van een screeningsinstrument om het adaptief functioneren bij volwassenen met Licht Verstandelijke Beperkingen te bepalen. (Masterthesis, Universiteit van Amsterdam)

Kort, W., Compaan, E.L., Bleichrodt, N., Resing, W.C.M., Schittekatte M., Bosmans M. (2002). WISC-III [Dutch translation of the Wechsler intelligence scales for children]. Amsterdam: NIP

de Kraai, M. (2002). In the beginning: The first hundred years (1850 to 1950). In R. L.

Schalock (Ed.), Out of darkness and into the light: Nebreska’s experience with mental retardation. Washington: American Association on Mental Retardation.

Landis, J. R., & Koch, G. G. (1977). The measurement of observer agreement for categorical data. Biometrics 33 (1) ,159-174. doi:10.2307/2529310

(29)

28 Li, C. H. (2016). Confirmatory factor analysis with ordinal data: Comparing robust maximum

likelihood and diagonally weighted least squares. Behavior Research Methods, 48, 936– 949. doi:10.3758/s13428-015-0619-7

Maulik, P. K., Mascarenhas, M. N., Mathers, C. D., Dua, T., & Saxena, S. (2011). Prevalence of intellectual disability: a meta-analysis of population-based studies. Research in developmental disabilities, 32(2), 419-436. doi:10.1016/j.ridd.2010.12.018

McColl, E., Jacoby, A., Thomas, L., Soutter, J., Bamford, C., Steen, N., ... & Bond, J. (2001). Design and use of questionnaires: a review of best practice applicable to surveys of health service staff and patients. Core Research. doi:10.3310/hta5310

Moonen, X. M. H. (2017). De regels voor Taal voor Allemaal.Voor mensen die maar een beetje kunnen lezen. Amsterdam :Universiteit van Amsterdam.

Moonen, X. M. H. (2017). (H)erkennen en waarderen. Over het (h)erkennen van de noden van mensen met licht verstandelijke beperkingen en het bieden van passende ondersteuning. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam: oratie.

Moonen, X. M. H., & Stams, G. J. J. M. (2019). Onderzoeksprotocol Onderzoek naar

adaptieve vaardigheden van mensen met en zonder (licht) verstandelijke beperkingen: het SCAF onderzoek (screener adaptief functioneren). Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.

Nijman, H., Kaal, H., Scheppingen, L., & Moonen, X. H. M. (2018). Development and testing of a screener for intelligence and learning disabilities (SCIL). Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 31, 59-67. doi:10.1111/jar.12310

Ponsioen, A. (2014). Adaptatie. In J. de Bruijn, W. Buntinx & B. Twint (Red.), Verstandelijke beperking: Definitie en context (pp. 91-100). Amsterdam: Uitgeverij SWP.

(30)

29 Ras, M., Woittiez, I., Kempen, H. van, & Sadiraj, K. (2010). Steeds meer verstandelijk

gehandicapten? Ontwikkelingen in vraag en gebruik van zorg voor verstandelijk gehandicapten 1998-2008. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Schalock, R. L., Borthwick-Duffy, S. A., Bradley, V. J., Buntinx, W. H. E., Coulter-Craig, E. M., … Yaeger, M. H. (2010). Intellectual Disability: Definition, classification, and systems of supports. Washington: AAIDD.

Sijnke, J. (2016). Waarom zijn mensen met een LVB extra verslavingsgevoelig?.

AS-Maandblad voor de activiteitensector, 37(11), 30-33. doi:10.1007/s41188-016-0115-9

Sparrow, S. S., Cicchetti, D. V., & Balla, D. A. (2005). The vineland adaptive behavior scales. Circle Pines. American Guidance Service.

Sparrow, S. S. (2011). Vineland adaptive behavior scales. Encyclopedia of clinical neuropsychology 2618-2621. doi:10.1007/978-0-387-79948-3_1602

Streiner, D. L. (2003). Starting at the beginning: an introduction to coefficient alpha and internal consistency. Journal of personality assessment, 80(1), 99-103.

Tassé, M. J., Luckasson, R., & Schalock, R. L. (2016). The relation between intellectual functioning and adaptive behavior in the diagnosis of intellectual disability.

Intellectual and developmental disabilities, 54(6), 381-390. doi:10.1352/1934-9556-54.6.381

Tavakol, M., & Dennick, R. (2011). Making sense of Cronbach's alpha. International journal of medical education, 2, 53-55. doi.org/10.5116/ijme.4dfb.8dfd

Tellegen A, Briggs P.F. (1967). Old wine in new skins: grouping Wechsler subtests into new scales. Journal of Consulting Psychology 31. 499–506. doi:10.1037/h0024963

(31)

30 Verhoeven, N. (2018). Wat is onderzoek? Praktijkboek voor methodenen technieken (6e ed.).

Amsterdam: Boom Lemma.

Verstegen, D., & Moonen, X. H. M. (2010). Van debilitas mentis naar licht verstandelijke beperking. Onderzoek & Praktijk, 8(2), 8-16. Verkregen via:

https://www.researchgate.net/publication/254914910_Van_debilitas_mentis_naar_lich t_verstandelijke_beperking

Wang, W., Liao, M. & Stapleton, L. (2019). Incidental Second-Level Dependence in

Educational Survey Data with a Nested Data Structure. Educ Psychol Rev 31, 571–596 doi:10.1007/s10648-019-09480-6

Wechsler, D. (2012). Wechsler adult intelligence scale, 4th ed. (WAIS-IVNL) Dutch version. Amsterdam: Pearson

Willemsen, H. (2017). Een methodisch kader voor de ondersteuning van (jong) volwassenen met een lvb en bijkomende problematiek in de grote stad. LVB Onderzoek & Praktijk 15. Verkregen via: https://www.lifewiselvb.nl/wp-content/uploads/2018/01/Artikel-W illemsen_20122017.pdf

Wissink, I. B., Moonen, X. M. H., Zand-Scholten, A., Stams, G. J. J. M., Bindels, A., Lekkerkerker, L., & Wal, van der, M. (2015). De ontwikkeling en validering van een LVB-screeningsinstrument voor toepassing in het basisonderwijs. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam

Wit, M. de, Moonen, X. H. M., & Douma, J. (2011). Richtlijn effectieve interventies LVB. Utrecht: Landelijk Kenniscentrum LVG.

Yeomans, K. A., & Golder, P. A. (1982). The Guttman-Kaiser criterion as a predictor of the number of common factors. The Statistician, 221-229. doi:10.2307/2987988

(32)

31 In: U. Goswami (Ed.). Handbook of childhood cognitive development (p.445-469). doi:10.1002/9780470996652.ch20

Zoon, M. (2013). Kenmerken en oorzaken van een licht verstandelijke beperking. Utrecht: NJI. Verkregen via

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit deze analyse komen drie neuropsychologische profielen naar voren: een profiel dat wijst op moeite met basale informatieverwerking (28% van de onderzochte reclassan- ten),

Hoofdstukken 3, 5, 6 en 7 bekijken de Kongo Vrijstaat door de ogen van een aantal getuigen: Joseph Conrad, stoomboot kapitein en auteur van het beroemde boek In the Heart of

Verondersteld wordt dat deze medewerkers over het algemeen verantwoordelijkheden hebben en meer vakmanschap vertonen waardoor het adaptief vermogen van deze medewerkers hoger zal zijn

De nulhypothese: ‘Er is geen verschil tussen drijvende en niet drijvende woningen over de invloed van inspraak op het ontwerp die zorgt voor meer tevredenheid over de woning

De kosten van bijna € 90 miljoen in 2009 zijn met ruim 9 miljoen euro gestegen naar ongeveer € 100 miljoen in 2013; een gemiddelde stijging die hoger is dan die van het aantal

Summary.. Compare to other European countries, Netherlands has a very few number of migrants. This could be because of the strict Dutch integration policy which

In proposing strategies for feminist media witnessing, this work aims to make visible the pervasive and systemic devaluation of women’s testimony, voice, and experience, and also

Animal Ethics Committee Animal Welfare Act United States of America Animal Welfare Act United Kingdom American Bar Foundation Research Journal American Journal of International