Verwachtingen en Ervaringen ten Aanzien van het Moederschap:
Wat Gebeurt er als Verwachtingen Niet Worden Gerealiseerd?
Masterscriptie Preventieve Jeugdhulp en Opvoeding Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde Universiteit van Amsterdam E. D. Rip, 10803521 Begeleider: dr. P. J. Hoffenaar Tweede beoordelaar: L. S. de Mooij
Expectations and Experiences Regarding Maternity: What Happens if Expectations are Not Realized?
Abstract
The primary objective of this longitudinal replication study was to investigate whether the results found by Harwood, McLean, & Durkin (2007) remain robust and reliable in another population. Before and after the birth of their child mothers (N = 98, Mage = 31.81) completed questionnaires about their expectations and experiences regarding motherhood, their
psychological well-being and social support. Results show that mothers’ experiences were generally more positive than their expectations. It was found that mothers with unrealized expectations, experiences regarding motherhood were more negative than expectations, had a lower level of well-being. This relationship applied regardless of mothers’ experienced social support (a lot or a little), whether mothers were having a first child or already had children and regardless of the moment during which the experiences regarding motherhood were measured (within six months after birth or later than six months after birth). These results are in line with the results found by Harwood and colleagues (2007) and provide support that these results are not based on coincidence. The results implicate the importance to emphasize on realistic expectations during pregnancy courses, because those protect mothers against reduced well-being during motherhood.
Verwachtingen en Ervaringen ten Aanzien van het Moederschap: Wat Gebeurt er als Verwachtingen Niet Worden Gerealiseerd?
“The birth of a child instantly changes how we define ourselves. Women become mothers. Men become fathers. Couples become parents. Our priorities shift in
fundamental ways. Parenting may be the most rewarding experience, but it is also the hardest and most humbling (Sandberg, 2013, p. 98).”
Het ouderschap is voor velen een gewaardeerde en gewenste rol (Langdridge, Connolly, & Sheeran, 2000). Ongeveer 82% van de vrouwen in Nederland krijgt een kind (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2017), dit maakt dat deze levensgebeurtenis bijna universeel is. De redenen van aanstaande ouders om kinderen te krijgen zijn vaak gericht op de behoeftes om ‘liefde te geven’, ‘liefde te ontvangen’ en ‘een gezin te worden’ (Langdridge et al., 2000). Aanstaande ouders verwachten veelal dat hun rol als ouder gevoelens van genot en plezier zal brengen (Delmore-Ko, Pancer, Hunsberger, & Pratt, 2000).
Deze positieve verwachtingen komen mogelijk voort uit een heersende opvatting in de maatschappij dat het ouderschap een zeer gelukkige ervaring zal zijn. Mythes rondom het moederschap en populaire beelden van gezinnen die er gelukkig uitzien beïnvloeden de verwachtingen van aanstaande moeders sterk (Choi, Henshaw, Baker, & Tree, 2005; Staneva & Wittkowski, 2013). Ondanks deze positieve verwachtingen is een aanzienlijk deel van de ouders minder gelukkig na de komst van het kind dan daarvoor. Nieuwe ouders worden namelijk geconfronteerd met veel uitdagingen, waaronder slaapgebrek, het moeten kunnen beheersen van zorgtaken en fundamentele veranderingen in levensstijl (Alexander, Feeney, Hohaus, & Noller, 2001; Nomaguchi & Milkie, 2003).
Deze daling in het welzijn van ouders van pre- naar postnataal, waarbij prenataal voor de geboorte van het kind is en postnataal na de geboorte, kan verklaard worden aan de hand van de sociale cognitietheorie. Aanhangers hiervan stellen dat prenatale verwachtingen en de
mate waarin die gerealiseerd worden, het aanpassingsvermogen aan het ouderschap voorspellen (Kalmuss, Davidson, & Cushman, 1992; Lawrence, Nylen, & Cobb, 2007). Wanneer verwachtingen over het ouderschap de realiteit niet weerspiegelen, kan dit depressie en andere psychische stoornissen tot gevolg hebben (Clark, Beck, & Alford, 1999). Deze vervormde aannames zijn een vorm van een negatieve cognitie (Muscat, Thorpe, & Obst, 2012).
Daarnaast laat ook recenter onderzoek, gericht op zowel moeders als stellen, zien dat niet-gerealiseerde verwachtingen een sterke voorspeller zijn van symptomen van depressie (bv. Biehle & Mickelson, 2012; Eastwood, Jalaludin, Kemp, Phung, & Barnett, 2012; Robakis et al., 2015). De term ‘niet-gerealiseerde verwachtingen’ houdt in dat de feitelijke ervaringen niet overeenkomen met de verwachtingen. Als er een verschil zit tussen
verwachtingen en ervaringen hebben ouders meer moeite om zich aan te passen aan het ouderschap (Delmore-Ko et al., 2000; Read, Crockett, & Mason, 2012). Niet-gerealiseerde verwachtingen blijken voorspellend te zijn voor lagere niveaus van zelfwaardering en hogere niveaus van depressie, angst en stress (Lazarus & Rossouw, 2015). Ook vormen moeders vaak een negatieve houding tegenover het moederschap wanneer verwachtingen niet worden gerealiseerd (Robakis et al., 2015). Kortom, wanneer ervaringen niet overeenkomen met verwachtingen is dit negatief gerelateerd aan het welbevinden van de ouder.
Daarentegen blijkt uit de studie van Muscat en collega’s (2012) dat er bij ouders met niet-gerealiseerde verwachtingen in de vroege postnatale periode geen sprake is van een verhoogd risico op depressieve symptomen. In deze Australische studie werden bij 35 moeders en 24 vaders identieke vragenlijsten afgenomen op twee momenten waarbij het specifiek ging over de frequentie en methodes van voeden en slapen. De kleine
onderzoeksgroep en daarmee het gebrek aan power kan volgens Muscat en collega’s (2012) een reden zijn voor het niet kunnen aantonen van eerder gevonden verbanden. Ook zou
zelfselectie, waarbij vooral emotioneel stabiele en veerkrachtige ouders zich hebben
aangemeld voor deelname, een rol gespeeld kunnen hebben. Ongeveer 78% van de vaders en 83% van de moeders uit de onderzoeksgroep bleek namelijk een HBO- of universitaire studie te hebben afgerond. Verder stellen Muscat en collega’s (2012) dat het mogelijk is dat de relatie tussen niet-gerealiseerde verwachtingen en postnatale symptomen van depressie wordt beïnvloed door een derde factor, waardoor de resultaten anders zouden kunnen uitpakken wanneer een dergelijke factor zou worden onderzocht.
Zo’n mogelijke derde factor die van invloed kan zijn op de relatie tussen
niet-gerealiseerde verwachtingen en postnatale symptomen van depressie is sociale steun. Sociale steun wordt gedefinieerd als ‘handelingen die een reactie vertonen op de behoeften van een ander’ (Cutrona, 1996). Uit onderzoek komt een consistent beeld naar voren dat sociale steun rond de geboorte van het kind helpt om negatieve gevoelens bij de moeder te verminderen. Moeders die veel sociale steun ontvangen, ervaren namelijk minder symptomen van depressie (Leahy-Warren, McCarthy, & Corcoran, 2012; Smith & Howard, 2008). Sociale steun
vergroot het zelfvertrouwen en de zekerheid van de moeders (Crockenberg & McCluskey, 1986), waardoor ze beter met stress om kunnen gaan en tevredener zijn over hun moederrol. Daarnaast is een gebrek aan sociale steun juist gerelateerd aan een hogere mate van depressie (Eastwood et al., 2012; Leahy-Warren et al., 2012; Seimyr, Edhborg, Lundh, & Sjögren, 2004). Hierbij blijken sociale uitsluiting en sociaal isolement belangrijke determinanten van depressiviteit te zijn (Eastwood et al., 2012). Sociale steun is een buffer voor de impact van stress op het emotionele welzijn van moeders (Glazier, Elgar, Goel, & Holzapfel, 2004). Volgens deze bufferhypothese hebben niet-gerealiseerde verwachtingen mogelijk geen impact meer zodra jonge ouders zich gesteund voelen door personen in hun directe omgeving.
Een studie die naar zelfeffectiviteit als mogelijke derde factor heeft gekeken is de studie van Harwood, McLean en Durkin (2007). Deze studie is de meest uitgebreide en
volledige studie wat betreft het aantal gemeten constructen en de steekproefgrootte. Zij hebben bij 71 Australische moeders die hun eerste kind verwachtten onderzocht of prenatale verwachtingen gerelateerd zijn aan postnatale ervaringen, of niet-gerealiseerde verwachtingen van invloed zijn op het welbevinden van de moeder en of zelfeffectiviteit de relatie tussen verwachtingen en ervaringen beïnvloedt. Door middel van vragenlijsten op twee
meetmomenten zijn de volgende aspecten onderzocht: ervaringen en verwachtingen ten aanzien van het kind; de persoon zelf; de partner(relatie) en de sociale omgeving. Uit de vragenlijsten kwam naar voren dat de meeste moeders optimistische verwachtingen hadden over het ouderschap. Er waren geen verschillen tussen partner- en sociale verwachtingen en feitelijke ervaringen, maar baby- en zelfverwachtingen bleken significant positiever te zijn dan de feitelijke ervaringen. Daarnaast bleek dat wanneer verwachtingen niet werden
gerealiseerd, moeders meer kans hadden op depressie en minder goed in staat waren zich aan te passen aan het ouderschap. Wanneer ervaringen positiever waren dan dat de moeders hadden verwacht, werden er minder symptomen van depressie gesignaleerd. De relatie tussen de verwachtingen en ervaringen werd niet sterk beïnvloed door de mate van zelfeffectiviteit.
Deze studie is een replicatiestudie van het bovenbeschreven onderzoek van Harwood en collega’s (2007). Het doel van deze studie is om te kijken hoe generaliseerbaar,
betrouwbaar en robuust de resultaten van Harwood en collega’s (2007) zijn. Het belang van replicatiestudies is om te bepalen of resultaten te generaliseren zijn naar verschillende populaties, tijden en/of situaties (Diener & Biswas-Diener, 2015; Schmidt, 2009). Ook de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (2018) vindt het wenselijk dat studies worden gerepliceerd, deze nemen twijfels weg en tonen reproduceerbaarheid aan. In deze studie is zelfeffectiviteit niet meegenomen in de data. In plaats van deze variabele zal worden gekeken naar sociale steun als mogelijke moderator. Verder zal niet alleen worden gekeken naar moeders die hun eerste kind verwachten maar ook naar moeders die al kinderen
hebben. Ook wordt gekeken of resultaten verschillen wat betreft het moment waarop de ervaringen worden gemeten. Harwood en collega’s (2007) bediscussiëren dat wanneer de vragenlijst een aantal maanden na de geboorte wordt ingevuld, moeders mogelijk hersteld zijn van de bevalling, vertrouwd zijn geraakt met zorgtaken en zich hebben aangepast aan hun nieuwe routines. In deze scriptie wordt dus onderzocht wat het verschil is tussen prenatale verwachtingen en postnatale ervaringen, of dit verschil van invloed is op het welbevinden van de moeders en of sociale steun, nieuwe moeders en het moment waarop de ervaringen zijn gemeten deze relatie tussen de verschilscores en het welbevinden beïnvloeden.
Verwacht wordt dat de resultaten uit de studie van Harwood en collega’s (2007) ook zullen worden gevonden in deze studie. Hierbij wordt ten eerste verwacht dat verwachtingen gemiddeld gezien zullen worden gerealiseerd of zelfs worden overtroffen door ervaringen. Ten tweede wordt verwacht dat het verschil tussen verwachtingen en ervaringen gerelateerd zal zijn aan het psychisch welbevinden van de moeders, waarbij positievere ervaringen gerelateerd zullen zijn aan een hoger welbevinden en negatievere ervaringen aan een lager welbevinden. Ten slotte wordt verwacht dat de drie mogelijke moderatoren buffers vormen voor een mogelijke negatieve invloed van niet-gerealiseerde verwachtingen op het
welbevinden van de moeder, waarbij specifiek een hoge mate van ervaren sociale steun, moeders die al een kind hebben en het invullen van de tweede vragenlijst in een latere tijdsperiode deze negatieve invloed zullen verminderen.
Wanneer ook uit deze studie blijkt dat niet-gerealiseerde verwachtingen van invloed zijn op symptomen van depressie bij moeders, kan hierop worden ingespeeld bij de
begeleiding van aanstaande moeders. De detectie van symptomen van depressie is belangrijk omdat deze het functioneren van ouders nadelig beïnvloeden (Tammentie, Tarkka, Åstedt-Kurki, Paavilainen, & Laippala, 2004) en eerdere identificatie hiervan een effectiever herstel mogelijk kan maken (Muscat et al., 2012).
Methode Procedure
Deze studie maakt gebruik van secundaire data afkomstig van een longitudinale studie naar de verwachtingen van aanstaande ouders ten aanzien van het ouderschap. De data zijn verzameld door middel van een digitale vragenlijst die op twee momenten moest worden ingevuld: voor (T1) en na de geboorte van het kind (T2). Na bevestiging van deelname werden de vragenlijsten zelfstandig door de respondent ingevuld. De respondenten vulden de eerste vragenlijst ongeveer vier maanden voor de bevalling in en de tweede vragenlijst ongeveer acht maanden na de bevalling. Voor dit onderzoek zijn de vragenlijsten voor de demografische gegevens, verwachtingen en ervaringen ten aanzien van het ouderschap, het psychisch welbevinden en sociale steun gebruikt.
Participanten
De vragenlijst is op T1 door 327 participanten ingevuld. Hierbij zaten tien mannen, deze zijn uit de analyses gehaald zodat de resultaten te generaliseren zijn naar een groep van moeders. De moeders (n = 317) waren tussen de 19 en 48 jaar (M = 30.59, SD = 4.29). De meeste moeders (67%) waren hoogopgeleid, zij hadden een HBO of universitaire opleiding afgerond. Bij 41% was het maandelijks gezinsinkomen meer dan 3200 euro per maand. Van de participanten, die allemaal in Nederland woonden, gaf 57% aan zwanger te zijn van het eerste kind. Voor 90% van de vrouwen was deze zwangerschap gepland.
In totaal hebben 98 participanten de vragenlijst ingevuld op zowel T1 als T2. De moeders (n = 98) waren tussen de 22 en 42 jaar (M = 31.81, SD = 3.67). De meeste moeders (73%) waren hoogopgeleid, zij hadden een HBO of universitaire opleiding afgerond. Bij 51% was het maandelijks gezinsinkomen meer dan 3200 euro per maand. Meer dan de helft van de moeders (62%) gaf aan zwanger te zijn van het eerste kind.
Meetinstrumenten
Verwachtingen T1. De verwachtingen werden voor de geboorte gemeten met de
Parenting Expectations measure (Harwood, 2004; Harwood et al., 2007). Dit is dezelfde
vragenlijst die Harwood en collega’s (2007) in hun studie hebben gebruikt zodat de methode exact wordt gerepliceerd. Deze vragenlijst is door bachelorstudenten aan de UvA vanuit het Engels naar het Nederlands vertaald volgens de back and forth translation methode (Forsyth, Kudela, Levin, Lawrence, & Willis, 2007). De vragenlijst bestaat uit 55 vragen onderverdeeld over vier schalen: ‘verwachtingen over het kind’ (bv. ‘Ik zal genieten van de komst van mijn baby’), ‘verwachtingen over de partner’ (bv. ‘Mijn partner zal minder aandacht aan mij besteden’), ‘verwachtingen over zichzelf’ (bv. ‘Ouder zijn zal mij een gevoel geven van frustratie’), en ‘sociale verwachtingen’ (bv. ‘Ik zal minder contact hebben met mijn vrienden’). De items werden beoordeeld op een zeven-punts Likert schaal (1 = geheel mee oneens, 7 = geheel mee eens). Enkele items zijn omgescoord zodat een lage score staat voor negatieve verwachtingen ten aanzien van het ouderschap en een hoge score voor positieve verwachtingen.
De betrouwbaarheid van de gehele vragenlijst geeft een score van .90 voor zowel Cronbachs alfa als Guttman’s lambda-2. Deze betrouwbaarheden zijn te beschouwen als zeer goed. De betrouwbaarheden van de subschalen laten scores zien die als voldoende tot goed te beschouwen zijn (‘verwachtingen over het kind’, 𝛼 = .66, 𝜆2 = .70; ‘verwachtingen over de
partner’, 𝛼 = .77, 𝜆2 = .78; ‘verwachtingen over zichzelf’, 𝛼 = .82, 𝜆2 = .83; ‘sociale
verwachtingen’, 𝛼 = .65, 𝜆2 = .69). In dit onderzoek is item 11 van de subschaal
‘verwachtingen over het kind’ verwijderd om de betrouwbaarheid te waarborgen.
Ervaringen T2. De ervaringen werden na de geboorte gemeten met de Parenting
Expectations measure waarbij de vragen zijn omgeschreven naar ervaringen (Harwood, 2004;
schalen: ‘ervaringen met het kind’ (bv. ‘Ik geniet van het gezelschap van mijn baby’), ‘ervaringen met de partner’ (bv. ‘Mijn partner geeft mij minder aandacht’), ‘ervaringen met zichzelf’ (bv. ‘Het moederschap geeft me een gevoel van frustratie’), en ‘sociale ervaringen’ (bv. ‘Ik heb minder contact met mijn vrienden’). De items werden beoordeeld op een zeven-punts Likert schaal (1 = geheel mee oneens, 7 = geheel mee eens). Enkele items zijn
omgescoord zodat een lage score staat voor negatieve ervaringen van het ouderschap en een hoge score voor positieve ervaringen.
De betrouwbaarheid van de gehele vragenlijst geeft een score van .85 voor Cronbachs alfa en .86 voor Guttman’s lambda-2. Deze betrouwbaarheden zijn te beschouwen als goed. De betrouwbaarheden van de subschalen laten scores zien die als voldoende tot goed te beschouwen zijn (‘ervaringen met het kind’, 𝛼 = .69, 𝜆2 = .75; ‘ervaringen met de partner’, 𝛼
= .83, 𝜆2 = .85; ‘ervaringen met zichzelf’, 𝛼 = .78, 𝜆2 = .79, ‘sociale ervaringen’, 𝛼 = .60, 𝜆2 =
.65). Ook hierbij is item 11 van de subschaal ‘verwachtingen over het kind’ verwijderd.
Psychisch welbevinden T2. Het psychisch welbevinden werd gemeten door de
Nederlandse versie van de Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) (Spinhoven et al., 1997; Zigmond & Snaith, 1983). De HADS is gevalideerd voor de Nederlandse context en positief beoordeeld als screener. Deze vragenlijst bestaat uit 14 items onderverdeeld over twee schalen: depressie (bv. ‘Ik geniet nog steeds van de dingen waar ik vroeger van genoot’) en angst (bv. ‘Ik voel me gespannen’). De beoordeling vond plaats aan de hand van een vijf-punts Likert schaal (1 = helemaal mee oneens, 5 = helemaal mee eens). Enkele items zijn omgescoord zodat een lage score staat voor een laag psychisch welbevinden en een hoge score voor een hoog psychisch welbevinden.
De betrouwbaarheid van de gehele vragenlijst geeft een score van .89 voor Cronbachs alfa en .90 voor Guttman’s lambda-2. Deze betrouwbaarheden zijn als zeer goed te
beschouwen. De betrouwbaarheden van de subschalen zijn goed gebleken (depressie: 𝛼 = .78, 𝜆2 = .79; angst: 𝛼 = .83, 𝜆2 = .83).
Sociale steun T2. Sociale steun werd gemeten door de Nederlandse versie van de
Social Provisions Scale (Cutrona & Russel, 1987). Dit is een kort instrument om de ervaren
sociale steun in kaart te brengen. Deze vragenlijst bestaat uit 24 vragen onderverdeeld over zes schalen die oorspronkelijk zijn opgesteld door Weiss (1974): ‘guidance’ (bv. ‘Er is
niemand waar ik naar toe kan voor ondersteuning in tijden van stress’), ‘reliable alliance’ (bv. ‘Er zijn mensen van wie ik op hulp kan vertrouwen indien ik hulp nodig heb’), ‘attachment’ (bv. ‘Ik heb het gevoel dat ik geen warme, persoonlijke relaties heb met anderen’), ‘social
integration’ (bv. ‘Er zijn mensen die van dezelfde sociale activiteiten houden als ik’),
‘reassurance of worth’ (bv. ‘Anderen zien mij niet als competent’) en ‘opportunity to provide
nurturance’ (‘Er zijn mensen die op mij rekenen voor hulp’). Antwoordcategorieën waren: 1
(zeer oneens), 2 (oneens), 3 (eens) en 4 (zeer eens). Enkele items zijn omgescoord zodat een lage score staat voor het ontbreken van die sociale voorziening en een hoge score voor het ontvangen van die sociale voorziening.
De betrouwbaarheid van de gehele vragenlijst geeft een score van .88 voor Cronbachs alfa en .89 voor Guttman’s lambda-2. Deze betrouwbaarheden zijn als zeer goed te
beschouwen. De betrouwbaarheden van de subschalen laten scores zien die als zwak tot voldoende te beschouwen zijn (‘guidance’, 𝛼 = .57, 𝜆2 = .58; ‘reliable alliance’, 𝛼 = .64, 𝜆2 =
.65; ‘attachment’, 𝛼 = .63, 𝜆2 = .64; ‘social integration’, 𝛼 = .69, 𝜆2 = .69; ‘reassurance of
worth’, 𝛼 = .66, 𝜆2 = .66; ‘opportunity to provide nurturance’, 𝛼 = .58, 𝜆2 = .58). Deze lage
betrouwbaarheden zijn te verklaren doordat de subschalen enkel vier items bevatten, een langere vragenlijst laat altijd hogere scores van betrouwbaarheid zien.
Data-analyses
De data zijn volgens dezelfde procedures geanalyseerd als in de studie van Harwood en collega’s (2007). Door middel van gepaarde t-toetsen is gekeken of postnatale ervaringen overeenkomen met prenatale verwachtingen. Hiervoor is eerst nagegaan of er sprake was van een normale verdeling zonder outliers. Hiërarchische multipele regressieanalyses zijn gebruikt om de tweede en derde deelvraag te beantwoorden. Vooraf is nagegaan of er sprake was van multicollineariteit, homoscedasticiteit, ongecorreleerde residuen, normaal verdeelde residuen en lineariteit. Door middel van de hiërarchische multipele regressieanalyses is getoetst of niet-gerealiseerde verwachtingen van invloed zijn op het psychisch welbevinden van de
respondenten, en zijn mogelijke buffer-effecten van sociale steun, het hebben van een eerder kind en het moment waarop de ervaringen zijn gemeten onderzocht.
Resultaten
Voorafgaand aan de analyses is nagegaan of de data voldeden aan de assumpties. Bij de assumpties voor de gepaarde t-toetsen werden enkele outliers bespeurd waardoor de analyses zowel met als zonder de outliers zijn uitgevoerd. Beide analyses lieten dezelfde resultaten zien. Bij de hiërarchische multipele regressieanalyses werd aan alle assumpties voldaan.
Middels een attritieanalyse is gekeken of er sprake was van selectieve uitval van respondenten. Een t-toets voor onafhankelijke groepen heeft aangetoond dat voor de meeste demografische gegevens en scores op variabelen geen verschil bleek te zijn tussen de groepen (zie Bijlage 1). Wel bleek het schoolniveau van de groep die alleen op T1 heeft deelgenomen (M = 5.89, SD = .88) lager te zijn dan de groep die op beide meetmomenten heeft
deelgenomen (M = 6.12, SD = .82) (t(315) = -2.23, p = .03). Moeders die alleen de eerste vragenlijst hebben ingevuld ervoeren minder sociale steun (M = 3.36, SD = .35) dan de groep
die op beide meetmomenten heeft deelgenomen (M = 3.48, SD = .31) (t(315) = -2.82, p = .01).
De relatie tussen prenatale en postnatale scores
Om te onderzoeken of postnatale ervaringen overeenkomen met prenatale
verwachtingen zijn de scores vergeleken door middel van gepaarde t-toetsen. De onderlinge correlaties tussen de categorieën van verwachtingen en ervaringen varieerden respectievelijk van .44 tot .60 en .10 tot .52. Deze categorieën zijn dus voldoende onafhankelijk van elkaar waardoor ze afzonderlijk zijn geanalyseerd.
De gemiddelde scores, correlaties en gepaarde t-toets resultaten voor verwachtingen (n = 98), ervaringen (n = 98) en psychisch welbevinden (n = 103) zijn weergegeven in Tabel 1. Het verschil tussen de verwachtingen (M = 5.21, SD = .51) en ervaringen (M = 5.52, SD = .50) was significant, t(97) = -6.47, p < .001, wat aangeeft dat de ervaringen van moeders in het algemeen gemiddeld positiever waren dan hun verwachtingen. Het bleek dat de
ervaringen van moeders op ieder vlak positiever waren dan hun verwachtingen, met uitzondering van de verwachtingen en ervaringen ten aanzien van de partner.
Tabel 1
Gemiddeldes, standaarddeviaties, correlaties en t-toets resultaten voor verwachtingen en psychisch welbevinden op beide meetmomenten
Prenataal Postnataal Variabele M SD M SD rT1T2 df t Verwachtingen Kind Partner Zelf Sociaal 5.21 5.37 5.68 5.14 4.75 .51 .66 .63 .67 .56 5.52 6.15 5.53 5.49 4.97 .50 .65 .89 .64 .65 .58 .37 .47 .59 .48 97 97 97 97 97 -6.47*** -10.47*** 1.81 -5.76*** -3.49*** Psychisch welbevinden Angst Depressie 4.04 3.96 4.11 .54 .74 .48 4.07 3.98 4.16 .64 .78 .61 .55 .49 .48 102 102 102 -.62 -.26 .06
Noot. Vanwege de meervoudige t-toetsen werd een strenger significantieniveau van .0063
berekend door middel van Bonferroni’s correctie. Alle correlaties waren significant (p < .001).
*** p < .001.
De prenatale en postnatale gemiddelden voor het psychisch welbevinden zijn ook weergegeven in Tabel 1. Het psychisch welbevinden van de moeders bleek na de geboorte van het kind niet veranderd te zijn ten opzichte van het prenatale welbevinden (p = .54).
De verdeling van de verschillen tussen scores op verwachtingen en ervaringen is weergegeven in Figuur 1. Hieruit blijkt dat het verschil tussen verwachtingen en ervaringen een normaal verdeelde predictor is waarbij geen sprake is van scheefheid.
Figuur 1. Frequentieverdeling van de verschillen tussen scores op verwachtingen en
ervaringen van moeders ten aanzien van het ouderschap. Een verschil van 0 betekent dat verwachtingen gelijk zijn aan ervaringen; een verschil > 0 betekent dat ervaringen positiever waren dan verwacht; een verschil < 0 betekent dat ervaringen negatiever waren dan verwacht.
De invloed van niet-gerealiseerde verwachtingen op het psychisch welbevinden
Of niet-gerealiseerde verwachtingen van invloed zijn op het psychisch welbevinden van moeders is onderzocht door middel van een hiërarchische multipele regressieanalyse. Hiervoor moest allereerst een variabele worden aangemaakt van het verschil tussen ervaringen en verwachtingen. Gestandaardiseerde residuen zijn gebruikt als maat voor dit
verschil. Deze is vervolgens gebruikt als onafhankelijke variabele bij het toetsen van de tweede deelvraag. Deze verschilscores zullen vanaf nu als ‘verschilscores van verwachtingen’ worden aangeduid.
Om deze hypothese te toetsen is een regressieanalyse uitgevoerd met als afhankelijke variabele het postnataal psychisch welbevinden. De resultaten van de analyse zijn in Tabel 2 weergegeven. Deze tabel presenteert twee modellen van variabelen die van invloed zijn op het postnataal psychisch welbevinden. Model 1, het basismodel, bevat de controlevariabele, namelijk het prenataal psychisch welbevinden. Model 2 voegt de verschilscores van verwachtingen hieraan toe. De verschilscores van verwachtingen zijn significant positief gerelateerd aan de verandering van T1 naar T2 in psychisch welbevinden (𝛽 = .48, t(95) = 6.04, p < .001); zodra ervaringen positiever zijn dan verwachtingen, is het welbevinden van de moeders hoger.
Tabel 2
Uitkomsten van de hiërarchische multipele regressieanalyse waarbij de invloed van het prenataal psychisch welbevinden en de verschilscores van verwachtingen op het postnataal psychisch welbevinden zijn onderzocht (N = 98)
Model 1 Model 2 Variabele B SE 𝛽 B SE 𝛽 Prenataal psychisch welbevinden .62 .10 .52*** .44 .09 .37*** Verschilscores van verwachtingen .31 .05 .48*** ∆𝑅( .27 .20 ∆F 35.99*** 36.45*** ***p < .001.
De verschilscores van verwachtingen verklaarden een aanzienlijk deel van de variantie in scores van het postnataal psychisch welbevinden (∆R2 = .20, ∆F(1, 95) = 36.45, p < .001). Niet-gerealiseerde verwachtingen staan dus sterk in verband met het psychisch welbevinden.
Om te kijken of dit resultaat ook specifiek voor angst en depressie als afhankelijke variabelen blijkt, zijn er aparte analyses uitgevoerd. Resultaten laten hetzelfde verband zien (zie Bijlage 3 en 4).
De rol van sociale steun, nieuwe moeders en het moment waarop de ervaringen zijn gemeten
Door middel van hiërarchische multipele regressieanalyses is ook onderzocht of de mate van sociale steun, het hebben van een eerder kind en het moment waarop de ervaringen zijn gemeten van invloed zijn op de relatie tussen niet-gerealiseerde verwachtingen en het welbevinden van de moeder. Voorafgaand aan de analyses zijn deze mogelijke moderatoren categorisch opgedeeld waarbij sociale steun is opgedeeld in veel en weinig, en het moment waarop de ervaringen zijn gemeten is opgedeeld in tot en met zes maanden en vanaf zeven maanden na de geboorte van het kind.
Tabel 3 geeft vier modellen weer waarin de invloed van sociale steun op het postnataal psychisch welbevinden is onderzocht. Model 1, het basismodel, bevat de controlevariabele. Model 2 voegt de verschilscores van verwachtingen hieraan toe. Model 3 voegt de
categorische variabele sociale steun toe en model 4 voegt sociale steun als moderator toe. Uit de resultaten blijkt dat sociale steun geen significante bijdrage levert aan de regressieanalyse (p = .96), wat inhoudt dat sociale steun het verband tussen de verschilscores van
verwachtingen en het psychisch welbevinden niet verandert.
Tabel 3
Uitkomsten van de hiërarchische multipele regressieanalyse waarbij de invloed van het prenataal psychisch welbevinden, verschilscores van verwachtingen en sociale steun op het postnataal psychisch welbevinden zijn onderzocht (N = 98)
Model 1 Model 2 Model 3 Model 4
Prenataal psychisch welbevinden .62 .10 .52* ** .44 .09 .37* ** .40 .10 .34* ** .40 .10 .34* ** Verschilscores van verwachtingen .31 .05 .48* ** .28 .05 .44* ** .28 .08 .44* ** Postnatale sociale steun .17 .11 .13 .17 .11 .13 Postnatale sociale steun x verschilscores van verwachtingen -.01 .10 -.01 ∆𝑅( .27 .20 .01 .00 ∆F 35.99*** 36.45*** 2.49 .00 ***p < .001.
In Bijlage 2 zijn de resultaten weergegeven voor de invloed van nieuwe moeders en het moment waarop de ervaringen zijn gemeten op het psychisch welbevinden. Ook hierbij blijkt het verband tussen de verschilscores van verwachtingen en het psychisch welbevinden niet te veranderen wanneer deze variabelen worden meegenomen.
Om te kijken of dit resultaat ook apart voor depressie en angst als afhankelijke
variabelen blijkt, zijn er aparte analyses uitgevoerd. Resultaten lieten hetzelfde beeld zien (zie Bijlage 3 en 4).
Discussie
In deze studie is onderzocht of de resultaten uit het onderzoek van Harwood en
collega’s robuust en betrouwbaar zijn. Hierbij is ten eerste nagegaan wat het verschil is tussen prenatale verwachtingen en postnatale ervaringen ten aanzien van het ouderschap. Ervaringen van moeders bleken gemiddeld positiever te zijn dan hun verwachtingen. Verder is gekeken hoe niet-gerealiseerde verwachtingen van invloed zijn op het welbevinden van de moeders. Wanneer moeders na de geboorte van hun kind negatievere ervaringen hadden dan vooraf verwacht, was het welbevinden van de moeders lager. Dit betekent dat bij niet-gerealiseerde verwachtingen moeders minder goed in hun vel zaten. Daarnaast werd gekeken of sociale steun, nieuwe moeders en het moment waarop de ervaringen zijn gemeten deze relatie tussen
de verschilscores en het welbevinden veranderen. Hieruit bleek dat de relatie tussen niet-gerealiseerde verwachtingen en het welbevinden opgaat voor zowel moeders die veel of weinig sociale steun ervoeren, moeders die een eerste kind kregen of al kinderen hadden, en moeders waarbij de ervaringen relatief snel na de geboorte werden gemeten of pas later.
Om te kijken of de resultaten uit de studie van Harwood en collega’s (2007) te
repliceren zijn naar een andere populatie is deze replicatiestudie uitgevoerd. De resultaten uit de eerste deelvraag komen overeen met de resultaten uit Harwood en collega’s (2007).
Verwacht werd dat prenatale verwachtingen gemiddeld gezien zouden worden gerealiseerd of zelfs zouden worden overtroffen door postnatale ervaringen. Zowel onderzoek in Australië als in Nederland laat nu zien dat moeders over het algemeen een betere ervaring hebben met het ouderschap dan ze van tevoren hadden verwacht. In deze studie waren de ervaringen die gericht waren op het kind, zichzelf en de sociale omgeving over het algemeen positiever dan de verwachtingen, ervaringen gericht op de partner verschilden niet van de verwachtingen. Dit komt grotendeels overeen met de resultaten uit Harwood en collega’s (2007), het enige verschil is dat in deze studie de ervaringen op sociaal gebied over het algemeen ook positiever waren dan de verwachtingen. In Nederland zoeken mensen elkaar relatief gemakkelijk op door de korte afstanden terwijl in Australië de mensen verder uit elkaar wonen, deze bereikbaarheid van sociale contacten kan dit verschil in resultaten verklaren. De ervaringen met betrekking tot de partner waren niet positiever maar ook niet negatiever dan de
verwachtingen. Ook dit komt overeen met de resultaten uit Harwood en collega’s (2007). Uit dit resultaat blijkt dat moeders een vrij realistisch beeld hadden over hun partner.
Ook het resultaat uit de tweede deelvraag komt overeen met de resultaten uit Harwood en collega’s (2007). Hierbij werd verwacht dat niet-gerealiseerde verwachtingen in het
algemeen gerelateerd zouden zijn aan een lager psychisch welbevinden van de moeders. Ook uit deze studie blijkt dus dat wanneer de feitelijke ervaringen niet overeenkomen met de
vooropgestelde verwachtingen, moeders psychisch minder goed in hun vel zitten. Dit bleek een sterk effect te zijn, niet-gerealiseerde verwachtingen leveren een significante bijdrage aan het welbevinden van de moeders. Dit resultaat komt overeen met eerdere onderzoeken die ook laten zien dat wanneer verwachtingen niet worden gerealiseerd, dit een sterke voorspeller is voor symptomen van depressie (bv. Biehle & Mickelson, 2012; Eastwood et al., 2012;
Robakis et al., 2015). Dit verband gold in deze studie ook specifiek voor depressieve klachten en gevoelens van angst. In de analyses waarbij het psychisch welbevinden was opgedeeld in depressie en angst, bleek ook dat niet-gerealiseerde verwachtingen hier negatief mee in verband staan. De resultaten uit deze tweede deelvraag suggereren dat het effect van niet-gerealiseerde verwachtingen schadelijk is en dus een negatieve impact heeft op het
welbevinden van de moeder. Hoewel optimistische verwachtingen geassocieerd kunnen zijn aan een hoger welbevinden, kunnen ze nadelig blijken wanneer verwachtingen niet zo positief zijn als verwacht.
Deze relatie blijkt vrij robuust te zijn aangezien uit deze studie blijkt dat sociale steun, nieuwe moeders en het moment waarop de ervaringen zijn gemeten de relatie niet veranderen. Dit betekent dat deze relatie standhoudt ongeacht of moeders veel of weinig sociale steun ervaren, een eerste kind verwachten of al een kind hebben, en of ervaringen relatief snel na de geboorte worden gemeten of in een latere periode. De hypothese dat het ervaren van veel sociale steun, het hebben van een eerder kind en het meten van de ervaringen in een latere tijdsperiode de relatie tussen niet-gerealiseerde verwachtingen en het welbevinden van de moeder zouden afzwakken wordt niet bevestigd. Voor het hebben van al eerdere kinderen komt dit resultaat overeen met bestaand onderzoek. Het verband tussen niet-gerealiseerde verwachtingen en het welbevinden van de moeder blijkt namelijk niet beperkt te zijn tot moeders die hun eerste kind verwachten (Lazarus & Rossouw, 2015). Een mogelijke verklaring voor het feit dat sociale steun deze relatie niet verandert, is dat algemene sociale
steun het belangrijkst blijkt te zijn in het tweede jaar na de bevalling (Mulsow, Caldera, Pursley, Reifman, & Huston, 2002). Mogelijk vormt sociale steun dus een buffer voor de negatieve relatie tussen niet-gerealiseerde verwachtingen en het welbevinden wanneer er twee jaar na de bevalling naar dit verband zou worden gekeken. Ook uit het onderzoek van Cutrona (1984) komt naar voren dat sociale steun in verband staat met symptomen van depressie wanneer dit acht weken na de geboorte werd onderzocht, maar niet wanneer hier al naar werd gekeken na twee weken na de geboorte. Mogelijk worden er andere resultaten gevonden wanneer na de geboorte op meerdere meetmomenten de sociale steun en postnatale ervaringen worden gemeten.
Er kunnen een aantal kanttekeningen worden geplaatst bij dit onderzoek. De
homogeniteit van de steekproef wat betreft het opleidingsniveau van de moeders beperkt de generaliseerbaarheid van de resultaten. De meeste moeders waren hoger opgeleid waardoor een groep Nederlanders die meer vertegenwoordigd had moeten zijn in het onderzoek buiten de doelgroep valt. Uit eerder onderzoek blijkt dat vrouwen die hoogopgeleid zijn meer realistische verwachtingen hebben (Bouchard, 2009). Het is interessant om in
vervolgonderzoek na te gaan of niet-gerealiseerde verwachtingen vaker voorkomen bij lager opgeleide vrouwen. Uit de attritieanalyse bleek dat vooral moeders met een lager
opleidingsniveau en moeders die minder sociale steun ervoeren, uitvielen tussen het eerste en het tweede meetmoment. Vervolgonderzoek zou meer moeders met deze kenmerken kunnen werven om zo de generaliseerbaarheid van de resultaten te kunnen verhogen. De resultaten uit deze studie zijn echter niet vertekend door deze selectieve uitval; sociale steun kon alsnog worden opgedeeld in veel en weinig en de resultaten zijn vooral te generaliseren naar moeders met een hoger opleidingsniveau. Verder richtte dit onderzoek zich alleen op moeders terwijl eerder onderzoek heeft uitgewezen dat ook vaders depressieve klachten ervaren tijdens de
aanpassingsperiode aan het ouderschap (Matthey, Barnett, Ungerer, & Waters, 2000). Voor vervolgonderzoek is het interessant om dan ook vaders mee te nemen.
In deze studie is niet specifiek gekeken naar eigenschappen van het kind, zoals naar een maat voor het temperament van de baby. Het is interessant om in vervolgonderzoek dit soort eigenschappen van het kind ook mee te nemen om specifiek te onderzoeken waarom deze ervaringen bij sommige moeders negatiever zijn dan hun verwachtingen. Ook kunnen verwachtingen mogelijk worden beïnvloed door de manier waarop een kind is verwekt. Het is voor te stellen dat verwachtingen en ervaringen anders zijn bij een ongeplande zwangerschap dan bij een kunstmatige zwangerschap waar een lichamelijk en emotioneel belastende
behandeling aan vooraf is gegaan. In deze replicatiestudie is gekeken naar het verband tussen het welbevinden en niet-gerealiseerde verwachtingen in het algemeen, maar niet naar
deelgebieden van niet-gerealiseerde verwachtingen. Mogelijk hebben niet-gerealiseerde verwachtingen gericht op het kind, op zichzelf, op de partner en op de sociale omgeving een verschillende impact op het welbevinden van de moeder. Het is interessant om in
vervolgonderzoek specifiek naar deze deelgebieden te kijken.
Desalniettemin is dit onderzoek een zeer waardevolle aanvulling op de wetenschap aangezien naar voren is gekomen dat de resultaten van Harwood en collega’s (2007) niet gebaseerd zijn op toeval. Door middel van een identieke opzet en het gebruik van veelal dezelfde vragenlijsten heeft deze studie als aanvulling op de resultaten van Harwood en collega’s (2007) ook nog aangetoond dat de relatie tussen niet-gerealiseerde verwachtingen en het welbevinden van de moeders universeel is, deze relatie geldt voor zowel verschillende aspecten van het welbevinden als voor verschillende groepen moeders.
Kortom, het hebben van niet-gerealiseerde verwachtingen ten aanzien van het ouderschap is een risicofactor. Een optimistische kijk op het ouderschap is niet voldoende, juist die overeenkomst tussen verwachtingen en ervaringen beschermt tegen een verminderd
welbevinden. Bij huidige zwangerschapscursussen is er een sterke focus op het voorbereiden van ouders op de bevalling, gezien de resultaten uit dit onderzoek is het van belang dat ouders worden voorbereid op dat wat een kind je oplevert en wat de uitdagingen hierbij zijn.
Hierdoor kunnen aanstaande ouders realistische verwachtingen opstellen die hen beschermen tegen een verminderd welzijn gedurende het ouderschap.
Literatuur
Alexander, R., Feeney, J., Hohaus, L., & Noller, P. (2001). Attachment style and coping resources as predictors of coping strategies in the transition to parenthood. Personal
Relationships, 8, 137-152. doi:10.1111/j.1475-6811.2001.tb00032.x
Biehle, S. N., & Mickelson, K. D. (2012). First-time parents' expectations about the division of childcare and play. Journal of Family Psychology, 26, 36-45. doi:10.1037/
a0026608
Bouchard, G. (2009). Parents-to-be with overly optimistic expectations of parenthood: Who are they and what should counsellors do? Canadian Journal of Counselling and
Psychotherapy, 43, 165-177. Opgehaald van https://cjc-rcc.ucalgary.ca/cjc/index.php/
rcc/index
Centraal Bureau voor de Statistiek. (2017, 19 december). Kerncijfers geboorte; waarneming
en prognose, geboortegeneratie [dataset]. Geraadpleegd van http://statline.cbs.nl/
Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=83790ned&D1=0-1,5&D2=0,5,10,15,20,25, 30,35,40,45,50,55,60,65,70,75,80,l&HDR=T&STB=G1&VW=T
Choi, P., Henshaw, C., Baker, S., & Tree, J. (2005). Supermum, superwife, supereverything: Performing femininity in the transition to motherhood. Journal of Reproductive and
Infant Psychology, 23, 167-180. doi:10.1080/02646830500129487
Clark, D. A., Beck, A. T., & Alford, B. A. (1999). Foundations of cognitive theory and
therapy of depression. New York, VS: John Wiley & Sons.
Crockenberg, S., & McCluskey, K. (1986). Change in maternal behavior during the baby's first year of life. Child Development, 57, 746-753. doi:10.2307/1130351
Cutrona, C. E. (1984). Social support and stress in the transition to parenthood. Journal of
Abnormal Psychology, 93, 378-390. doi:10.1037/0021-843X.93.4.378
R. Sarason & I. G. Sarason (Red.), Handbook of social support and the family (pp. 173-194). Boston, Massachusetts: Springer.
Cutrona, C. E., & Russel, D. W. (1987). The provisions of social relationships and adaptation to stress. In W. H. Jones & D. Perlman (Red.), Advances in personal relationships (pp. 37-67). Greenwich, Connecticut: JAI Press.
Delmore-Ko, P., Pancer, S. M., Hunsberger, B., & Pratt, M. (2000). Becoming a parent: The relation between prenatal expectations and postnatal experience. Journal of Family
Psychology, 14, 625-640. doi:10.1037//0893-3200.14.4.625
Diener, E., & Biswas-Diener, R. (2015). The replication crisis in psychology. In R. Biswas- Diener & E. Diener (Red.), Noba textbook series: Psychology. Champaign, IL: DEF publishers.
Eastwood, J. G., Jalaludin, B. B., Kemp, L. A., Phung, H. N., & Barnett, B. E. W. (2012). Relationship of postnatal depressive symptoms to infant temperament, maternal expectations, social support and other potential risk factors: Findings from a large Australian cross-sectional study. BMC Pregnancy and Childbirth, 12, 148-159. doi:10. 1186/1471-2393-12-148
Forsyth, B. H., Kudela, M. S., Levin, K., Lawrence, D., & Willis, G. B. (2007). Methods for translating an English-language survey questionnaire on tobacco use into Mandarin, Cantonese, Korean, and Vietnamese. Field Methods, 19, 264-283. doi:10.1177/ 1525822X07302105
Glazier, R. H., Elgar, F. J., Goel, V., & Holzapfel, S. (2004). Stress, social support, and emotional distress in a community sample of pregnant women. Journal of Psychosomatic Obstetrics & Gynecology, 25, 247-255. doi:10.1080/ 01674820400024406
parenthood. Crawley, Australia: University of Western Australia.
Harwood, K., McLean, N., & Durkin, K. (2007). First-time mothers' expectations of parenthood: What happens when optimistic expectations are not matched by later experiences? Developmental Psychology, 43, 1-12. doi:10.1037/0012-1649.43.1.1 Kalmuss, D., Davidson, A., & Cushman, L. (1992). Parenting expectations, experiences, and
adjustment to parenthood: A test of the violated expectations framework. Journal of
Marriage and Family, 54, 516-526. doi:10.2307/353238
Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (2018). Replication studies:
Improving reproducibility in the empirical sciences. Amsterdam: Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen.
Langdridge, D., Connolly, K., & Sheeran, P. (2000). Reasons for wanting a child: A network analytic study. Journal of Reproductive and Infant Psychology, 18, 321-338. doi:10. 1080/713683044
Lawrence, E., Nylen, K., & Cobb, R. J. (2007). Prenatal expectations and marital satisfaction over the transition to parenthood. Journal of Family Psychology, 21, 155-164. doi:10. 1037/0893-3200.21.2.155
Lazarus, K., & Rossouw, P. J. (2015). Mother’s expectations of parenthood: The impact of prenatal expectations on self-esteem, depression, anxiety, and stress post birth.
International Journal of Neuropsychotherapy, 3, 102-123. doi:10.12744/ijnpt.2015.
0102-0123
Leahy-Warren, P., McCarthy, G., & Corcoran, P. (2012). First-time mothers: Social support, maternal parental self-efficacy and postnatal depression. Journal of Clinical Nursing,
21, 388-397. doi:10.1111/j.1365-2702.2011.03701.x
Matthey, S., Barnett, B., Ungerer, J., & Waters, B. (2000). Paternal and maternal depressed mood during the transition to parenthood. Journal of Affective Disorders, 60, 75-85.
doi:10.1016/S0165-0327(99)00159-7
Mulsow, M., Caldera, Y. M., Pursley, M., Reifman, A., & Huston, A. C. (2002). Multilevel factors influencing maternal stress during the first three years. Journal of Marriage
and Family, 64, 944-956. doi:10.1111/j.1741-3737.2002.00944.x
Muscat, T., Thorpe, K., & Obst, P. (2012). Disconfirmed expectations of infant behaviours and postnatal depressive symptoms among parents. Journal of Reproductive and
Infant Psychology, 30, 51-61. doi:10.1080/02646838.2012.670804
Nomaguchi, K. M., & Milkie, M. A. (2003). Costs and rewards of children: The effects of becoming a parent on adults' lives. Journal of Marriage and Family, 65, 356-374. Opgehaald van https://www.jstor.org
Read, D. M. Y., Crockett, J., & Mason, R. (2012). “It was a horrible shock”: The experience of motherhood and women's family size preferences. Women's Studies International
Forum, 35, 12-21. doi:10.1016/j.wsif.2011.10.001
Robakis, T. K., Williams, K. E., Crowe, S., Kenna, H., Gannon, J., & Rasgon, N. L. (2015). Optimistic outlook regarding maternity protects against depressive symptoms
postpartum. Archives of Women's Mental Health, 18, 197-208. doi:10.1007/s00737- 014-0446-3
Sandberg, S. (2013). Lean in: Women, work, and the will to lead. New York, VS: Random House.
Schmidt, S. (2009). Shall we really do it again? The powerful concept of replication is neglected in the social sciences. Review of General Psychology, 13, 90-100. doi:10. 1037/a0015108
Seimyr, L., Edhborg, M., Lundh, W., & Sjögren, B. (2004). In the shadow of maternal depressed mood: Experiences of parenthood during the first year after childbirth. Journal of Psychosomatic Obstetrics & Gynecology, 25, 23-34. doi:10.1080/
01674820410001737414
Smith, L. E., & Howard, K. S. (2008). Continuity of paternal social support and depressive symptoms among new mothers. Journal of Family Psychology, 22, 763-773. doi:10. 1037/a0013581
Spinhoven, P. H., Ormel, J., Sloekers, P. P. A., Kempen, G. I. J. M., Speckens, A. E. M., & Van Hemert, A. M. (1997). A validation study of the Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) in different groups of Dutch subjects. Psychological Medicine, 27, 363- 370. doi:10.1017/S0033291796004382
Staneva, A., & Wittkowski, A. (2013). Exploring beliefs and expectations about motherhood in Bulgarian mothers: A qualitative study. Midwifery, 29, 260-267. doi:10.1016/j. midw.2012.01.008
Tammentie, T., Tarkka, M. T., Åstedt-Kurki, P., Paavilainen, E., & Laippala, P. (2004). Family dynamics and postnatal depression. Journal of Psychiatric and Mental Health
Nursing, 11, 141-149. doi:10.1111/j.1365-2850.2003.00684.x
Weiss, R. S. (1974). The provisions of social relationships. In Z. Rubin (Red.), Doing unto others: Joining, molding, conforming, helping, loving (pp. 17-26). Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall.
Zigmond, A. S., & Snaith, R. P. (1983). The Hospital Anxiety and Depression Scale. Acta
Bijlage 1: Attritieanalyse Demografische gegevens Variabele Deelgenomen op T2 (0 = nee, 1 = ja) N M SD t df p Leeftijd 0 1 219 98 31.01 30.81 4.57 3.62 .42 231.88 .68 Geboorteland 0 1 219 98 1.98 1.41 2.95 1.99 2.01 267.00 .05 Partner 0 1 219 98 1.01 1.00 .12 .00 1.74 218.00 .08 Schoolniveau 0 1 219 98 5.89 6.12 .88 .82 -2.23 315 .03* Inkomen 0 1 219 98 8.42 7.00 13.99 1.36 1.49 227.00 .14 Financiële problemen 0 1 219 98 2.68 1.89 9.28 .32 .85 315 .40 Eerste kind 0 1 219 98 1.46 1.38 .50 .49 1.40 190.94 .16
Noot. * = significant bij p < .05 Scores op variabelen Variabele Deelgenomen op T2 (0 = nee, 1 = ja) N M SD t df p Verwachtingen 0 1 219 98 5.23 5.21 .54 .51 .28 315 .78 Psychisch welbevinden 0 1 219 98 4.00 4.04 1.12 .54 -.29 314 .77 Sociale steun 0 1 219 98 3.36 3.48 .35 .31 -2.82 315 .01*
Bijlage 2: Hiërarchische multipele regressieanalyses voor psychisch welbevinden
Nieuwe moeders
Model 1 Model 2 Model 3 Model 4
Variabele B SE 𝛽 B SE 𝛽 B SE 𝛽 B SE 𝛽 Prenataal psychisch welbevinden .62 .10 .52*** .44 .09 .37*** .41 .09 .34*** .41 .09 .35*** Verschilscores van verwachtingen .31 .05 .48*** .31 .05 .49*** .31 .10 .48** Nieuwe moeders -.17 .10 -.13 -.17 .10 -.13 Nieuwe moeders x verschilscores van verwachtingen .01 .11 .01 ∆𝑅( .27 .20 .02 .00 ∆F 35.99** * 36.4 5** * 2.86 .01 **p < .01. ***p < .001.
Moment waarop de ervaringen zijn gemeten
Model 1 Model 2 Model 3 Model 4
Variabele B SE 𝛽 B SE 𝛽 B SE 𝛽 B SE 𝛽 Prenataal psychisch welbevinden .62 .10 .52* ** .44 .09 .37* ** .43 .09 .37* ** .42 .10 .36* ** Verschilscores van verwachtingen .31 .05 .48* ** .30 .05 .47* ** .26 .08 .41* * Moment waarop de ervaringen zijn gemeten -.12 .10 -.09 -.12 .10 -.09 Moment waarop de ervaringen zijn gemeten x verschilscores van verwachtingen .07 .10 .08 ∆𝑅( .27 .20 .01 .00 ∆F 35.62** * 36.2 0** * 1.42 .46 **p < .01. ***p < .001.
Bijlage 3: Hiërarchische multipele regressieanalyses voor depressie
Sociale steun
Model 1 Model 2 Model 3 Model 4
Variabele B SE 𝛽 B SE 𝛽 B SE 𝛽 B SE 𝛽 Prenataal psychisch welbevinden .59 .12 .46*** .39 .11 .30*** .34 .11 .27** .35 .11 .27** Verschilscores van verwachtingen .30 .05 .49*** .27 .05 .43*** .28 .08 .45*** Postnatale sociale steun .21 .11 .17 .21 .11 .17 Postnatale sociale steun x verschilscores van verwachtingen -.02 .10 -.02 ∆𝑅( .21 .21 .02 .00 ∆F 25.70** * 34.9 0** * 3.94 .04 **p < .01. ***p < .001. Nieuwe moeders
Model 1 Model 2 Model 3 Model 4
Variabele B SE 𝛽 B SE 𝛽 B SE 𝛽 B SE 𝛽 Prenataal psychisch welbevinden .59 .12 .46*** .39 .11 .30*** .38 .10 .29*** .38 .11 .30*** Verschilscores van verwachtingen .30 .05 .49* ** .31 .05 .50* ** .27 .10 .44* * Nieuwe moeders -.22 .10 .18* - -.22 .10 .17* -Nieuwe moeders x verschilscores van verwachtingen .05 .11 .07 ∆𝑅( .21 .21 .03 .00 ∆F 25.70** * 34.9 0** * 5.21 * .19 *p < .05. **p < .01. ***p < .001.
Moment waarop de ervaringen zijn gemeten
Model 1 Model 2 Model 3 Model 4
Variabele B SE 𝛽 B SE 𝛽 B SE 𝛽 B SE 𝛽 Prenataal psychisch welbevinden .59 .12 .46*** .39 .11 .30*** .39 .11 .30*** .38 .11 .29** Verschilscores van verwachtingen .30 .05 .49* ** .30 .05 .48* ** .26 .08 .42* * Moment waarop de ervaringen zijn gemeten -.13 .10 -.10 -.13 .10 -.10 Moment waarop de ervaringen zijn gemeten x verschilscores van verwachtingen .07 .10 .09 ∆𝑅( .21 .21 .01 .00 ∆F 25.36** * 34.5 3** * 1.57 .49 **p < .01. ***p < .001.
Bijlage 4: Hiërarchische multipele regressieanalyses voor angst
Sociale steun
Model 1 Model 2 Model 3 Model 4
Variabele B SE 𝛽 B SE 𝛽 B SE 𝛽 B SE 𝛽 Prenataal psychisch welbevinden .48 .10 .46*** .36 .09 .35*** .35 .09 .33*** .35 .09 .33*** Verschilscores van verwachtingen .33 .07 .43*** .31 .07 .40*** .31 .10 .40** Postnatale sociale steun .15 .14 .10 .15 .14 .10 Postnatale sociale steun x verschilscores van verwachtingen .00 .14 .00 ∆𝑅( .21 .17 .01 .00 ∆F 26.01** * 26.2 6** * 1.24 .00 **p < .01. ***p < .001. Nieuwe moeders
Model 1 Model 2 Model 3 Model 4
Variabele B SE 𝛽 B SE 𝛽 B SE 𝛽 B SE 𝛽 Prenataal psychisch welbevinden .48 .10 .46*** .36 .09 .35*** .35 .09 .33*** .35 .09 .33*** Verschilscores van verwachtingen .33 .07 .43* ** .34 .07 .44* ** .36 .13 .47* * Nieuwe moeders -.13 .13 -.08 -.13 .13 -.08 Nieuwe moeders x verschilscores van verwachtingen -.03 .15 -.04 ∆𝑅( .21 .17 .01 .00 ∆F 26.01** * 26.2 6** * 1.02 .05 **p < .01. ***p < .001.
Moment waarop de ervaringen zijn gemeten
Model 1 Model 2 Model 3 Model 4
Variabele B SE 𝛽 B SE 𝛽 B SE 𝛽 B SE 𝛽 Prenataal psychisch welbevinden .49 .10 .46*** .37 .09 .35*** .36 .09 .35*** .36 .09 .34*** Verschilscores van verwachtingen .33 .07 .43* ** .33 .07 .43* ** .28 .10 .37* * Moment waarop de ervaringen zijn gemeten -.12 .13 -.07 -.12 .14 -.07 Moment waarop de ervaringen zijn gemeten x verschilscores van verwachtingen .08 .13 .08 ∆𝑅( .21 .17 .01 .00 ∆F 25.92** * 26.0 7** * .81 .37 **p < .01. ***p < .001.