• No results found

Zelfstandig afhankelijk : over de relatie tussen arbeidspositie en identiteitsformatie in het zzp-schap

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zelfstandig afhankelijk : over de relatie tussen arbeidspositie en identiteitsformatie in het zzp-schap"

Copied!
74
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zelfstandig afhankelijk:

Over de relatie tussen arbeidspositie en identiteitsformatie in het zzp-schap

Naam: Niels van Rhijn, Studentnummer: 6123910 Bachelorscriptie ASW, Universiteit van Amsterdam MAP: Sociologie

Begeleider: drs. H.B. de Vries Tweede lezer: mw. drs. D. Greshof Datum: 05-06-2017

(2)

Inhoudsopgave Voorwoord ... 3 Samenvatting ... 4 Inleiding ... 5 Introductie ... 5 Doelstelling en relevantie ... 6 Aanpak ... 8 Theoretisch kader ... 9

Arbeidspositie van de zzp'er ... 9

De zekerheden van de zzp’er ... 9

De motivaties van de zzp’er ... 10

Het nut van netwerken ... 11

Identiteit en occupatie ... 12

Identiteit als rol ... 12

Opdrachtgevers en hun invloed op de rol van de opdrachtnemer ... 14

Occupatie en de relatie tot identiteitsconstructie ... 16

Probleemstelling ... 19 Methode ... 21 Onderzoeksstrategie en -design ... 21 Onderzoeksmethode ... 22 Operationalisering ... 22 Analyse ... 23 Populatie en sampling ... 23 Ethische verantwoording ... 24 Resultaten ... 24 Onderzoeksproces ... 24 Arbeidspositie ... 26 Carrière ... 26

(3)

Afhankelijkheid ... 27

Netwerk ... 29

Rollen in het netwerk en hun functie ... 29

Regels van deelname aan het netwerk ... 31

Netwerkstructuur en de gevolgen voor gedrag ... 35

Identiteitsformatie ... 37

Netwerk versus identiteit ... 39

Conclusie ... 41 Discussie/reflectie... 44 Literatuurlijst ... 47 Bijlage 1: Operationalisering ... 52 Bijlage 2: Onderzoeksinstrument ... 53 Bijlage 3: Codeerschema ... 54

Bijlage 4: Globale beschrijving respondenten ... 60

(4)

Voorwoord

Het is moeilijk te vatten hoezeer een leven over een paar jaar veranderd kan zijn. Enige tijd geleden had ik mijn dankwoord misschien wat eleganter verwoord dan ik dat nu doe. Nu meen ik het meer. Oorspronkelijk was het de bedoeling twee jaar geleden afgestudeerd te zijn. De longkanker die kort na de start van het scriptieproces bij mijn vader werd vastgesteld zorgde ervoor dat alles anders liep. Geconfronteerd met een onontkoombaar verlies leek het even irrationeel om nog iets in het leven te investeren. Zonder een geloof in een god is de tijdelijkheid uiteindelijk toch voor niks. Ik besefte me dat ik met een beetje ‘geluk’ nog een paar maanden zou hebben om Jan de vragen te stellen die ik hem nog zou willen stellen. Het formuleren en stellen is niet helemaal gelukt. Nu moet ik het maar met mijn herinneringen doen. Jan was voor mij een groot voorbeeld, zoals waarschijnlijk de meeste vaders voor hun zonen. Toch besefte ik na zijn wegvallen pas écht welke invloed hij bij het leven op mij gehad heeft, qua denken, qua zorgen en qua voelen. Daarom wil ik hier in de eerste plaats mijn dank uitspreken aan Jan.

De afgelopen moeilijke jaren heb ik veel steun gehad aan mijn familie, en met name aan mijn moeder Caroline en zus Kaja. We hebben meer meegemaakt dan we hebben

verdiend, maar dat is hoe het leven soms kan lopen. Gelukkig kunnen we ook terugkijken op veel plezier, liefde en humor. Ook mijn vrienden Max, Justin, Tessa, Marieke en Anki ben ik dankbaar voor hun luisterend oor en grote geduld. Met hun oppervlakkigheid hebben ze het gat van de afgelopen jaren wat ondieper weten te maken. Bedankt voor de zwakke humor, de energie, de liefde, maar vooral voor de zin die jullie mij hebben gegeven.

Last but not least wil ik mijn dank uitspreken aan mijn scriptiebegeleider Hylke en de andere leden van de ASW-opleiding. Ik heb de opleiding met veel plezier doorlopen, en de betrokkenheid van de docenten en studieadviseurs hebben ervoor gezorgd dat ik ondanks de tegenslagen toch met een glimlachje aan deze tijd terug zal kunnen denken. Hylke heeft mij gedurende deze moeilijke (en lange!) periode altijd met een begripvolle en positieve houding benaderd, en mij zo binnen de studie weten te houden. Ik vind het bijna jammer om de scriptie af te ronden (bijna!); ik heb de voortgangsgesprekken altijd prettig gevonden, ook al had ik vaak weinig voortgang om te laten zien.

(5)

Samenvatting

Het doel van dit onderzoek is het uitdiepen van het verband tussen arbeidsrelaties en afhankelijkheden van zzp’ers en hun arbeidsidentiteit-constructie. Er is een analytisch raamwerk samengesteld uit perspectieven afkomstig uit Network Exchange Theory

(Markovsky, 2005), dramaturgische identiteitsanalyse (Goffman, 1959) en bedrijfseconomie (Williamson, 1981). Aan de hand hiervan zijn dertien semi-gestructureerde interviews gehouden.

Voor de meeste respondenten blijkt het noodzaak een breed netwerk te onderhouden om zichzelf te kunnen voorzien van een constant inkomen. Het ontwikkelen van zo’n netwerk begint bij het toegang krijgen tot een opdrachtgever. Via een poortwachter kan men het zzp-bestaansrecht bewijzen door te conformeren aan de geldende regels binnen het netwerk. Op overtreding volgt -zeker in de beginfase- snel uitsluiting. Naarmate men door conformiteit een centralere positie in het netwerk aanneemt kan de zzp’er zich het steeds beter gaan

veroorloven grensoverschrijdend gedrag te vertonen. Afhankelijk van de netwerkvorm waarin de zzp’er zich bevindt is afwijkend gedrag in meer of mindere mate een acceptabel risico; de sanctionerende kracht van het netwerk is afhankelijk van onderling contact tussen

opdrachtgevers. De invloed van het netwerk op de identiteitsconstructie blijft door de zwakke financiële positie van de meeste respondenten groot.

Ondanks dit is men over het algemeen tevreden met het zzp-schap; vaak is het enige alternatief voor werk binnen het gekozen vakgebied het aangaan tijdelijk contract, met weinig perspectief op groei. Bij het ontwikkelen van een gunstige netwerkpositie vergroot de zzp´er ook het vermogen tot zelfbepaling: men kan de rol van poortwachter aannemen, of (beperkt) weerstand bieden aan de externe regelgevende druk van de opdrachtgever. Om deze reden wordt het zzp-schap door de respondenten beschouwd als een positieve ontwikkeling van de eigen arbeidsidentiteit. Deze kans op relatieve autonomie heeft hierdoor een positief effect op zowel de arbeidsmarktpositie als het zelfbeeld.

(6)

Inleiding Introductie

Wie ben ik? Het is een vraag die menigeen zichzelf wel eens heeft gesteld. Sommigen stellen zich deze vraag nooit, anderen één keer, en sommigen doen dit nog vaker. Het geeft aan dat het niet altijd duidelijk hoeft te zijn wie je eigenlijk bent. Vroeger werd men geboren als lid van een groep. Men had een geloof, een ouder met een bepaald beroep, en had daarmee een identiteit die het hele leven lang meegetorst zou worden. Tegenwoordig ligt de kwestie van identiteit minder eenvoudig. Identificatie aan de hand van groepslidmaatschappen wordt nog veel gebruikt, maar met de groei van keuzevrijheid in de samenleving kan een mens zich vrijer tussen identiteiten bewegen (Simmel, 2011, p. 277). Dit betekent niet dat elke identiteit in elk geval evenzeer gewaardeerd wordt: een hippie wordt in een zakelijke setting

bijvoorbeeld misschien wat minder snel serieus genomen dan een man in driedelig pak. Identiteit is in het sociaalwetenschappelijk discours een term met veel betekenissen (Brown, 2015, p.22). Consistent is slechts de bedoeling van het gebruik van het woord

identiteit: men probeert door middel van identificatie eigenschappen aan een persoon of groep te verbinden. Het proces van identificatie behelst het toedichten van eigenschappen aan de hand van bepaalde aanknopingspunten. Zo’n aanknopingspunt is een eigenschap met een symbolische waarde. Zo wordt het dragen van een stropdas bijvoorbeeld vaak geassocieerd met zakelijkheid. Dit soort symbolen zijn in enige mate geïnstitutionaliseerd en hebben daarom een grotere communicatieve waarde. Zo kan een mens in de huidige tijd middels het laten zien van bepaalde symbolen een bepaalde identiteit proberen samen te stellen.

Een andere belangrijke ontwikkeling van de laatste decennia is de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Het aandeel flexwerkers groeit in Nederland het hardst van alle Europese landen (Eurostat, 2017). Waar in vroeger tijden werknemers niet zelden het hele leven voor dezelfde werkgever bleven werken, gaat men nu vaker ´vreemd´: jobhoppen is aan de orde van de dag. Overigens gebeurt dit wisselen van baan niet altijd uit vrije wil. Sinds 2003 daalde het aantal mensen met een vast contract in Nederland met 532.000 (CBS, 2017). In dezelfde periode steeg het aantal werknemers op een flexibel contract met 739.000. Het aantal zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) steeg in deze periode met 394.000. Deze cijfers maken duidelijk dat het vaste contract over het geheel genomen aan populariteit inboet, en dat het tegengestelde geldt voor de flexibele schil.

Deze groeiende flexibiliteit op de arbeidsmarkt heeft consequenties. Hoewel men als werkgever minder financieel risico loopt (door onder meer het ontbreken van een verplichting tot doorbetaling bij ziekte), zijn de kosten van het inhuren van een zzp’er niet altijd lager

(7)

(Pleijsters & van der Valk, 2007). Men is bijvoorbeeld relatief meer tijd kwijt aan het inwerken van tijdelijke- dan aan het inwerken van vaste werknemers. In het geval van de zelfstandige zonder personeel is de arbeidsrelatie vaak van zo’n korte duur dat de relatieve kosten van inwerken al snel stijgen tot een onacceptabel niveau. Dit betekent dat men er bij het aannemen van een zzp´er men er van overtuigd moet zijn dat de zzp´er in kwestie goed werk kan leveren. Hierbij blijft de kostendruk onverminderd groot: onderlinge competitie tussen bedrijven vraagt bijna zonder uitzondering om een focus op efficiëntie, en dit vraagt weer om een minimalisatie van transactiekosten (Williamson, 1981). Dit betekent dat men met zo min mogelijk moeite de beste en betrouwbaarste werkers wil kunnen uitkiezen. Concreet heeft dit als effect dat een werkgever met een minimum aan kennis over kandidaten wil kunnen beslissen welke het meeste waar voor het geld zou bieden.

Dit is waar de ontwikkelingen op het gebied van identiteit en flexibilisering elkaar raken. Hoewel men tegenwoordig meer keuze heeft in het construeren van een identiteit dan vroeger, betekent dit niet dat men nu gevrijwaard is van de gevolgen van deze

identiteitskeuze. De focus van opdrachtgevers op een efficiënte acquisitie van zzp’ers betekent dat een beslissing over het aannemen van zzp’ers waarschijnlijk op een klein aantal symbolische waarden gestoeld zal zijn. Het is dus zaak voor het succes van de zzp’er om te kunnen identificeren welke symbolen voor opdrachtgevers van belang zijn in het

acquisitieproces. Wat gebeurt er met de vrije keuzeruimte binnen identiteitsconstructie als men voor het verdienen van de boterham afhankelijk is van de perceptie van een ander? Wanneer en in hoeverre past het individu zich aan de eisen van de ander aan? En wat doet dit met de perceptie van de zelf?

Doelstelling en relevantie

Het doel van dit onderzoek is een vergroting van inzicht in de arbeidsidentificatieprocessen van zzp’ers. Het belang van deze kennisontwikkeling vloeit voort uit de veranderingen op de Europese arbeidsmarkten, en de reacties hierop van de welvaartsstaat. In het herstructureren van arbeidswetgeving wordt veel gebruik gemaakt van de term employabiliteit (Fugate, Kinicki & Ashforth, 2004). Employabiliteit verwijst naar het vermogen van een individu om werk te vinden op de arbeidsmarkt, en is leidend in de hervormingen in het sociale stelsel. In plaats van een focus op inkomenszekerheid wordt steeds meer ingezet op het ontwikkelen van employabiliteit. Dit wordt gedaan door het versoepelen van het ontslagrecht, het verkorten van de duur van werkloosheidsuitkeringen en het investeren in opleidingen voor werklozen. Het idee is dat dit leidt tot een flexibeler, breder inzetbaar arbeidsbestel, wat de voorspelde

(8)

Het concept employabiliteit bestaat uit vier dimensies (Fugate, Kinicki & Ashforth, 2004). Arbeidsidentiteit verwijst naar het beeld van professionele interesses, mogelijkheden, doelen en vaardigheden (Ibarra & Barbulescu, 2010). Met sociaal kapitaal wordt gedoeld op de hoeveelheid goodwill die een persoon bezit binnen het sociale netwerk (Fugate, Kinicki & Ashforth, 2004). Menselijk kapitaal verwijst naar de competenties die een persoon bezit. Persoonlijk aanpassingsvermogen en arbeidsidentiteit zijn concepten die mogelijk interacteren met sociaal en menselijk kapitaal. Arbeidsidentiteit is een mede door het individu vorm te geven eigenschap, doorslaggevend voor het gedrag en het mentaal welzijn van werkenden (Brown, 2015). Echter is het zo dat arbeidsidentificatie en aanpassingsvermogen ook sterk onderhevig zijn aan invloed van de omgeving; men maakt bij het ontwikkelen van een arbeidsidentiteit een inschatting van de eigen capaciteiten en beperkingen (Ibarra & Barbulescu, 2010). De implicatie hiervan is dat in het ontwikkelen van employabiliteit de invloed van het individu beperkter zou kunnen zijn dan tot nu toe wordt ingeschat; menselijk en sociaal kapitaal zouden bijvoorbeeld van een grotere rol kunnen spelen.

Een zelfstandige zonder personeel is doorgaans vaak op zoek naar nieuwe opdrachten, en het belang van de ‘goede’ identiteit is daarmee theoretisch gezien groter dan bij iemand in diezelfde sector in loondienst. De zzp’er is zowel producent als product: er wordt door de zzp’er arbeid verricht, maar het eigen arbeidspotentieel moet ook verpakt en aangeprezen worden. Gezien zzp’ers in uiteenlopende sectoren werkzaam zijn, en sommige banen zich beter lenen voor verpakking in een mooi portfolio of CV dan andere dat doen, kan het belang van het ‘geacteerde’ persoonlijk beeld per sector sterk verschillen. Dit maakt de zzp’er bij uitstek een interessant onderzoeksobject voor een studie naar de invloed van arbeidspositie op de identiteitsformatie van het individu.

Onderzoeken van Pleijster en van der Valk (2007) en Dekker (2010) geven opvallend uniforme resultaten betreffende de niet-geldelijke winsten van het zzp-schap, ondanks pluriforme groepen ondervraagde zzp’ers. Dit wekt de suggestie dat ofwel een structurele meetfout aanwezig is in deze onderzoeken, ofwel dat een structurele invloed vorm geeft aan zzp-identificatieprocessen. Het overkoepelend doel van dit onderzoek is om middels het vinden van deze structurele invloed of meetfout het begrip van identiteitsconstructie in een meer fluïde arbeidssituatie te vergroten.

(9)

Aanpak

Zowel opdrachtgever als opdrachtnemer oefenen invloed uit op het proces van de constructie van een arbeidsidentiteit. De opdrachtgever doet dit door middel van het instellen van

symbolische criteria voor het inhuren van een zzp’er (al dan niet bewust). De opdrachtnemer heeft weer de mogelijkheid om gewenste karakteristieken te laten zien (al dan niet oprecht), of juist ongewenste karakteristieken te verhullen. Om de relatie tussen de omgeving en het individu in het geval van de zzp’er beter te kunnen omschrijven is het noodzaak om het begrip van employabiliteit aan te passen tot een nauwkeuriger construct; arbeidspositie.

Arbeidspositie verwijst in dit onderzoek naar de som van afhankelijkheden waar een individu op de arbeidsmarkt aan onderhevig is. Deze afhankelijkheden zijn onder te verdelen in financiële zekerheid en sociaal kapitaal. Financiële zekerheid kent drie elementen; de hoeveelheid geld die men door werk kan verdienen, de hoeveelheid geld die als buffer op de bank staat, en de inkomensverzekeringen die een individu af heeft gesloten. Sociaal kapitaal verwijst zoals eerder genoemd naar de hoeveelheid goodwill in het netwerk, en is een uitkomst van de hoeveelheid netwerkcontacten en de waardering van het individu door deze netwerkcontacten (Fugate, Kinicki & Ashforth, 2004).

Om te bepalen in welke mate een zzp’er aan externe druk onderhevig is in het vormen van de arbeidsidentiteit wordt eerst ingegaan op de specifieke marktpositie die een zzp’er inneemt en de motivaties voor de keuze van het zzp-schap. Hoe is de onderhandelingspositie van de zzp’er ten opzichte van de opdrachtgever, en hoe kan dit invloed hebben op de vormgeving van sociale interactie tussen beide partijen? Ook moet rekening worden

gehouden met de elementen binnen sociaal kapitaal; de andere spelers binnen het netwerk van de zzp’er en hun onderlinge waarderingen. Welke rollen hebben de concurrenten en/of

medespelers van de zzp’er? Om bij deze analyse van sociaal kapitaal te helpen wordt gebruik gemaakt van Network Exhange Theory (Markovsky, 2005), dat zich bezighoudt met de relatie tussen interactie en netwerkpositie.

Om een volledig beeld te krijgen van de werking van zzp-identiteitsconstructie wordt een blik geworpen op de extrinsieke en intrinsieke motieven van een persoon in het

samenstellen van een arbeidsidentiteit, en de strategieën die worden gebruikt om zo’n

identiteit te realiseren. Allereerst wordt ingegaan op algemene theorieën van identificatie. Dit wordt gedaan aan de hand van het dramaturgisch perspectief van Goffman (1959; p.358). Hoe ziet deze analogie in het geval van zzp-arbeidsidentificatie eruit, en welke rol neemt de zzp’er hierin aan? Om zicht te krijgen op de vorm van de externe invloed op de identiteitsconstructie

(10)

van opdrachtgevers en/of intermediairs in dit proces wordt verkend aan de hand van een organisatiesociologisch model (DiMaggio & Powell, 1983). Om tot slot zicht te krijgen op de eigen motieven van de zzp’er bij arbeidsidentiteit-constructie (en de eventuele gevolgen van dit niet naar wens kunnen realiseren) wordt gebruik gemaakt van de occupational identity-literatuur (Zikic & Richardson, 2015; Laliberte-Rudman, 2002; Ulfsdotter Eriksson & Linde, 2007).

Theoretisch kader

Arbeidspositie van de zzp'er

De zekerheden van de zzp’er

De zzp’er neemt een bijzondere plek in het Nederlands arbeidsbestel in. Door te acteren als een zelfstandig ondernemer valt de zzp’er buiten de reguliere arbeidswetgeving. Deze arbeidswetgeving verzekert mensen in loondienst van verschillende zaken. De relevantste in deze is (beperkte) bescherming van inkomen bij verlies van werk. In het geval van de zzp’er houdt dit onder meer in dat de opdrachtgever dus niet verantwoordelijk is voor het meebetalen aan sociale verzekeringen en pensioen. Daartegenover staat dat de zzp’er zélf de beslissing kan nemen zich wel of niet te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid en andersoortige risico’s (Dosker, Risseeuw, Willebrands & Berden, 2011, p.308). Deze vrijheid wordt gewaardeerd, ook al lijken de motivaties hiervoor niet altijd even rationeel.

In de praktijk blijkt dat de gemiddelde zzp’er zich niet of nauwelijks voor deze risico’s indekt door middel van verzekeringen. Onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (2014, p.36) wees uit dat de helft van de zzp’ers bij verlies van opdrachten niet bij machte is zichzelf te bedruipen. Slechts 23,4% had in 2011 een arbeidsongeschiktheidsverzekering. In 2013 was dit aandeel al gedaald naar 21,9%. Gezien de veranderende samenstelling van de groep (een steeds groter aandeel van de nieuwe zzp’ers komt terecht in de laagbetaalde zorg en detailhandel: sectoren waar flexibele werknemers doorgaans überhaupt te weinig verdienen om zich te verzekeren) lijkt het waarschijnlijk dat deze trend zich doorzet (CBS, 2014, p.20). Een kleine tien procent van de zzp’ers kan rekenen op een arbeidsongeschiktheidsverzekering dankzij een functie in loondienst. Twee van de drie zzp’ers zijn in tijden waarin men niet kan werken afhankelijk van het inkomen van een partner of van eerder opgebouwd vermogen. Beide van deze steunscenario’s zijn niet geschikt voor de langere termijn: het gemiddeld opgebouwd vermogen ligt rond de 100.000 euro, met een zeer scheve verdeling hiervan in het voordeel van de hoge inkomens (CBS, 2016). Niet werken is voor de meeste mensen dus zeer

(11)

onaantrekkelijk. Dit maakt de relatieve onderhandelingspositie van de zzp’er tegenover de opdrachtgever doorgaans bijzonder zwak.

Het gebrek aan zekerheid lijkt de zzp’er niet uit te maken. Misschien heeft dit te maken met het feit dat de zzp’er gemiddeld genomen ouder is dan iemand in loondienst (De Vries, Bangma & Vroonhof, 2010, p.5). Een mogelijke verklaring voor deze hogere leeftijd van de zzp’er wordt gevonden in de moeilijkheid van het vinden van een vaste baan wanneer men de vijftig is gepasseerd. Daarom zou men op die leeftijd sneller zijn aangewezen op het zzp-schap (De Vries, Liebregts & Vroonhof, 2011). De gemiddelde leeftijd van de groep is sinds 2010 wel aan het dalen (CBS, 2015), en de instroom vanuit de werkloze en

niet-beroepsbevolking blijft groeien (CBS, 2014). De weging van het gebrek aan zekerheid binnen de groep zzp’ers zou dus aan verandering onderhevig kunnen zijn.

Solidariteit in de vorm van sociale verzekeringen wordt door de meeste zzp’ers

opvallend genoeg wél gewaardeerd; Nederlandse zzp’ers zijn hier onverdeeld positief over, in tegenstelling tot zelfstandigen in andere Europese landen (Dekker, 2010, p. 778). Vrijwel alle respondenten waren positief over arbeidsongeschiktheidsverzekeringen en collectieve

pensioenopbouw, hoewel minder dan de helft genoeg geld overhield om zich hier

daadwerkelijk mee bezig te houden. Wanneer naar het langetermijnperspectief gekeken wordt lijkt men voor de oudedagsvoorziening te rekenen op de AOW, aangevuld met een eigen spaarpot.

Een uitzondering op de hang naar sociale zekerheden van de zzp'er is het gebrek aan behoefte aan collectieve werkloosheidsverzekeringen. Het vinden van nieuwe -en het behouden van oude- opdrachtgevers wordt door zzp’ers beschouwd als een eigen verantwoordelijkheid, een kwestie van doorzettingsvermogen. Werkloosheid wordt

beschouwd als een vermijdbaar risico. Werklozen hebben in dit perspectief hun gebrek aan werk aan zichzelf te danken: men moet “zinken of zwemmen” (Dekker, 2010, p.779). Het lijkt erop dat zelfredzaamheid binnen de markt een waarde is die de gemiddelde zzp’er waardeert en nastreeft, hoewel de arbeidspositie die de zzp’er aanneemt om deze autonomie te realiseren hem/haar in de regel juist afhankelijker maakt van een goede relatie met de professionele omgeving.

De motivaties van de zzp’er

Pleijster & van der Valk (2007, p.22) deden onderzoek naar de motivaties van mensen die de keuze voor het zzp-schap maakten. Zij ondervonden dat deze grof te verdelen vielen in drie categorieën; persoonlijke omstandigheden zoals ontslag; ontevredenheid over de vorige

(12)

arbeidsrelatie, of een verlangen naar zelfrealisatie en vrijheid. Gevraagd naar de winsten van hun sprong in het zzp-schap kwam naar voren dat men er op financieel vlak -áls men zich zou verzekeren- vrijwel altijd op achteruit gaat. Desondanks zeggen weinig mensen spijt te

hebben van hun beslissing, en beleeft men het gewonnen gevoel van vrijheid en eigen verantwoordelijkheid in de uitvoering van de opdracht als een acceptabele compensatie voor deze teruggang in financiële zekerheid (Dosker, Risseeuw, Willebrands & Berden, 2011, p.308; Van der Born, 2009, p.272). De vraag is of de zzp’er hier bij verlies van opdrachten (en inkomen) hier nog steeds zo stellig in is. Bij deze data moet ook in acht worden genomen dat recentere cijfers van het CBS een flinke toename van het aandeel zzp-instromers vanuit een werkloze positie en vanuit de niet-beroepsbevolking laten zien (CBS, 2014). Dit kan erop wijzen dat de eerder gerapporteerde prevalentie van motivaties als ‘vrijheid van een baas’ in de tegenwoordige tijd iets anders zouden kunnen liggen dan ten tijde van de dataverzameling van de andere onderzoeken (uitgevoerd in 2007 en 2009). Zelfstandigheid of afhankelijkheid is afhankelijk van marktcondities (van den Born, 2009), en de invloed van veranderende marktcondities op identiteitsformatie dient daarom in de gaten te worden gehouden.

Recente onderzoeken van TNO (2015) en CBS (2016) naar onder meer de intrinsieke motivaties en daaraan gerelateerde beleefde werkdruk lijken op het eerste oog uitputtend. Nadere inspectie laat echter zien dat de enquêtes geen enkele aandacht besteden aan de rol van afhankelijkheid in de constructie van bevraagde attitudes. Naar de eigen beschouwde status van eerdere beroepssituaties wordt in de enquêtes sinds 2012 niet meer gevraagd: enkel of men vanuit werkloosheid, familieomstandigheden, de privé/werk-balans, of simpelweg verlangen naar ‘ondernemerschap’ de stap naar het zzp-zijn heeft gemaakt. Men bevraagt dus op geen enkele wijze de persoonlijke betekenis van carrière, buiten een categorie (hang naar vrijheid van baas/ondernemerschap) die voor de meeste mensen een automatisch ‘ja’ als antwoord zal opleveren. De analyses van TNO en CBS vermijden vragen over de toedracht van de motivaties van de zzp'ers, en schieten daarmee tekort.

Het nut van netwerken

Van der Born (2009, pp.271-273) deed een uitgebreid onderzoek naar de factoren die leiden tot een succesvolle zzp-carrière. Hij beschrijft in zijn statistisch model dat het merendeel (44,6%) van het objectieve (geldelijke) succes toe te schrijven is aan gunstige condities op de opdrachtenmarkt. Het belang van persoonlijk kapitaal (in de vorm van werkervaring en educatie) is 25,6%. Het sociaal kapitaal (zijnde het netwerk en de aangenomen positie daarin) is goed voor 20,7% van de voorspellende waarde van het model. Dit betekent dat bijna de

(13)

helft van de invloed die de zzp’er volgens van der Born daadwerkelijk kan uitoefenen bestaat uit het opbouwen van een goede netwerkpositie.

Onderzoek gedaan door Van der Veen en Smetsers (2015, p.18) geeft aan dat al zes op de tien zzp’ers met anderen doelen en risico’s met collega-zzp’ers deelt. Een meerderheid van hen gaf aan dat dit te doen om zich te verzekeren van opdrachten. Het delen van risico’s en het halen van deadlines waren ook hierbij genoemde motivaties. Zo lijkt onderlinge

samenwerking een tactiek van de zzp’er om de risico’s van opdrachtloosheid te

minimaliseren. Men betaalt niet geldelijk mee aan een werkloosheidsverzekering, maar verzekert elkaar middels vervangende arbeid en/of grotere kansen op het krijgen van een nieuwe opdracht.

Een nuttig raamwerk voor de analyse van dit soort samenwerkingsnetwerken word gegeven door Network Exchange Theory (Markovsky, 2005). Kortgezegd ziet deze theorie sociale interactie als ruilhandel, vormgegeven door de positie binnen de sociale structuur. Tegelijkertijd is interactie een vormgevende kracht voor deze sociale structuur. Afhankelijk van de positie die in het netwerk wordt ingenomen zijn er dus verschillende opties voor een individu. De keuze die op deze positie wordt gemaakt, en de waardering hiervan door andere actoren binnen het netwerk heeft weer zijn weerslag op de positionering in de toekomst. Deze theorie onderstreept het belang van de vorm en functie van de netwerken waar een zzp'er in begeeft, en maakt duidelijk dat de zzp’er ook investeringen zou kunnen doen in een

verbetering van de eigen positie in het netwerk. Het is bijvoorbeeld voor te stellen dat directe toegang tot een opdrachtgever de zzp’er een waardevolle (centrale) positie in het netwerk verschaft. Het verschaffen van toegang tot een opdrachtgever wordt door collega-zzp'ers waarschijnlijk zeer gewaardeerd, en is mogelijk nog wat waard. Zo worden in bepaalde situaties misschien commissies betaald voor doorgegeven opdrachten. Ook is in te denken dat er andere vormen van ruilhandel plaatsvinden. Dit ruilen kan vervolgens weer invloed hebben op hoe de centrale zzp’er zich tot collega-zzp’ers verhoudt. In het interviewen van de zzp’ers is het dus van belang in de gaten te houden op welke afstand van de opdrachtgever de zzp’er zich bevindt, welke rol intermediairs spelen, en welke belangen deze personen weer hebben.

Identiteit en occupatie

Identiteit als rol

Om goed te kunnen uitmaken welke factoren van belang zijn in identificatieprocessen is het van belang te begrijpen hoe sociale interactie vorm geeft aan identificatie. Een analytisch

(14)

(1959) van sociale interactie is het individu te zien als een toneelspeler. Hij beschouwde het individu als reflexief: naast intrinsieke motivaties wordt een persoon gestuurd door de ingebeelde blik van de omgeving. De opvoering van de rol van het individu wordt gestuurd door een combinatie van het morele raamwerk dat de omgeving oplegt, en de individuele vrijheid om intrinsieke driften te binnen dat raamwerk na te jagen. Het succesvol vervullen van de rol is van groot belang: wanneer het overbrengen van een identiteit mislukt volgen er vaak repercussies, zoals verlies van vertrouwen en/of sociale uitsluiting.

Het individu (de acteur) staat niet alleen op het podium. Goffman verdeelt de analogie van het toneelspel in twee delen (1959). Het frontstage is het publieke deel van de opvoering. Binnen het frontstage zijn twee vormgevende categorieën: de setting is het podium waarop de interactie zich voordoet. De setting wordt door Goffman aangeduid als een fysieke ruimte, zoals een huisartsenpraktijk of een voetbalveld. Met de virtualisering van sociale interactie is het echter nuttig ook niet-fysieke ruimten als settings voor sociale interactie in te beelden. In Goffman’s theorie fungeert de setting als een attribuut dat de opvoering enigszins kanaliseert; de setting is sturend voor individu en publiek in de aan te nemen rollen, en de mogelijke antwoorden op deze rollen. In het geval van dit onderzoek wordt de zzp-arbeidsmarkt genomen als relevante virtuele setting.

De tweede vormgevende categorie is het personal front; de expressieve middelen van de acteur. Het personal front is onder te verdelen in attributen en gedrag. Attributen kunnen de acteur sterken in de rol. Zo is een politieagent bijvoorbeeld overtuigender wanneer deze in het bezit is van een politie-uniform. Van het gedrag wordt doorgaans een

geïnstitutionaliseerde overeenstemming met de attributen verwacht. Fronts kennen volgens Goffman (1959) een institutionaliserende tendens; men selecteert een eerder waargenomen rol met attributen omdat het creëren van een nieuwe rol een hoog risico van afwijzing door het publiek met zich meebrengt. Deze hoge mate van gestructureerdheid heeft als gevolg dat binnen een toneelstuk er weinig ruimte is voor afwijking van het script.

Discrepanties worden door de acteurs op het frontstage zoveel mogelijk verhuld voor het publiek. Deze feiten kunnen zich eventueel op het backstage onthullen. De termen frontstage en backstage duiden niet perse een fysieke ruimte aan, maar gaan respectievelijk over de aan- of afwezigheid van een publiek waarvoor een bepaalde rol moet worden

opgevoerd. Weinig mensen hebben een vrije keuze welke rol te spelen; sommigen worden tot een bepaalde rol veroordeeld. Wanneer dit een rol is die door de acteur als ongewenst wordt beschouwd, neigt de acteur vaak naar iets wat Goffman (1961, p.32) role-distance noemt; de acteurs voeren op afstandelijke of ontkennende wijze de rol uit, om zo het conflict tussen rol

(15)

en individu deel te maken van de opvoering. Voorbeelden van dit gedrag zijn ook in arbeidswetenschap te vinden, waar men afhankelijk van de affectie naar het werk toe in andere bewoordingen naar zichzelf verwijst. Wanneer men bijvoorbeeld werk met een hoge status doet zegt men sneller: ‘ik ben …’. Wanneer men werk met een lage status uitvoert zegt men vaker: ‘ik werk als ...’ (Ulfsdotter Eriksson & Linde, 2007).

Een van de interessante elementen van het dramaturgisch perspectief is dat de rollen van acteurs, publiek en attributen zich afhankelijk van het perspectief en het doel binnen de interactie snel kunnen afwisselen (tegelijkertijd is er op de langere termijn een noodzaak voor het individu om enige persoonlijke continuïteit te vinden in de aangenomen rollen, hierover later meer). Daarom is het altijd van belang een heldere definitie van perspectief en doel te geven bij een dramaturgische analyse. In het geval van dit onderzoek is de zzp’er de acteur. Wie het publiek is, is afhankelijk van de positie van de zzp’er. Heeft deze al enkele goede, constante relaties met opdrachtgevers dan zal dit contact direct verlopen. Vaak is het echter het geval dat men via een contact in het netwerk aan opdrachten moet komen. De

dramaturgische vertoning richt zich in dat geval op een collega-zzp’er met een directe relatie tot de opdrachtgever. Dit vereist de toevoeging van een nieuwe rol in het dramaturgisch perspectief. Deze intermediair-zzp’er fungeert als recensent. De recensent beoordeelt de vertoning van de zzp’er, en geeft zijn/haar beoordeling door aan de opdrachtgever. De opdrachtgever beoordeelt op zijn beurt weer de referentie van de recensent. Wanneer een recensent een zzp’er aanraadt die ondermaats presteert reflecteert dit immers ook negatief op de recensent zelf. Hiermee krijgen de potentiele ruilrelaties in identiteitsconstructie al

enigszins vorm.

Opdrachtgevers en hun invloed op de rol van de opdrachtnemer

Zzp’ers zijn éénmansbedrijven die in principe worden beoordeeld op hun effectiviteit. Vanuit het perspectief van opdrachtgever is er weinig onderscheid tussen een zzp’er en een grotere organisatie: gereduceerd gaat het de opdrachtgever slechts om een betrouwbare, goedkope uitvoering van de opdracht. Wanneer er geen basis van eerdere samenwerking bestaat rekent men op de legitimiteit van de opdrachtnemer. Legitimiteit staat voor een verwachting van betrouwbaarheid binnen de door de organisatie gestelde kaders. Een basis van vertrouwen kan in het geval van de zzp’er een portfolio of CV zijn. Het overleggen van een betekenisvol portfolio of CV is echter niet voor elke opdracht mogelijk.

In deze gevallen is de basis van legitimiteit het succesvol opvoeren van karakteristieken die worden geassocieerd met een betrouwbare uitvoering van werk.

(16)

DiMaggio & Powell (1983) schreven over gelijkvormigheid van actoren binnen bepaalde marktposities. Zij ondervonden dat instituties met een bepaalde positie binnen een

productieketen opvallend vaak homogeen waren op het vlak van vorm en gedrag. Dit duidt op een geïnstitutionaliseerde dramaturgische opvoering. Kijkend naar de mogelijke oorzaken beschreven DiMaggio en Powell (1983, p.245) drie sturende krachten die voor deze gelijkvormigheid verantwoordelijk zijn.

De eerste kracht is dwingend en is het resultaat van wettelijke en financiële afhankelijkheid (DiMaggio & Powell, 1983, p.247). In het geval van de zzp’er is dit een invloed vanuit de overheid (middels wetgeving), en een invloed vanuit de opdrachtgevers (middels betaling voor de opdracht). Het doel van de machthebbende instituties is het maximaliseren van effectiviteit voor de eigen organisatiedoelen. (Dekker, 2010, p.781). In het geval van opdrachtgevers krijgt deze maximalisering vorm middels efficiëntie. Dit betekent in relatie tot de zzp’er dat men zoveel mogelijk arbeid voor een zo laag mogelijke prijs wil kunnen aanschaffen. Dit houdt onder meer in dat men transactiekosten zou willen minimaliseren. Transactiekosten op het gebied van arbeid bestaan doorgaans uit inwerktijd en controle op naleving van het contract (Williamson, 1981). Effectief betekent dit dat controle op naleving van het contract van zzp’ers zo goedkoop mogelijk moet, en dat maakt

vertrouwen een erg belangrijke factor bij het inhuren van een nieuwe opdrachtnemer. Dit vormt ook een mogelijke verklaring voor de grote hoeveelheden zzp’ers die onbetaalde nazorg leveren na afronding van een project (van den Born, 2009). Dit lijkt een impliciet onderdeel van het contract tussen opdrachtnemer en opdrachtgever te zijn geworden. De afwentelbare onzekerheid van een arbeidsrelatie wordt bij de zzp'er gelegd.

Niet alle gelijkvormigheid wordt echter veroorzaakt door dwang. Ook onzekere marktcondities kunnen leiden tot homogenisering. Wanneer men niet zeker is in het eigen veld kijkt men doorgaans naar spelers die het beter doen, en kopieert men hun gedrag om de eigen legitimiteit te vergroten en mislukte experimenten te voorkomen (DiMaggio & Powell, 1983, p.248). In het geval van de zzp’er lijkt dit ook toepasbaar. Koster en de Vries (2011, p.33) ondervonden dat zzp’ers die deelnemen aan netwerkevenementen gemiddeld genomen minder economisch succesvol zijn. De gedachte dat zzp’ers met een grotere

arbeidsonzekerheid juist naar netwerkevenementen gaan om te leren hoe ze over moeten komen past goed in het kader geschetst door DiMaggio en Powell, en sluit ook goed aan bij het idee dat een slechtere arbeidspositie leidt tot een grotere bereidheid de eigen identiteit aan te passen.

(17)

De derde kracht stamt uit interne normatieve druk. Dit vermogen wordt bepaald door de mate van collectieve organisatie binnen een institutioneel veld (DiMaggio & Powell, 1983, p.249). Deze collectieve organisatie stamt voornamelijk uit een sterke groepsidentificatie, en wordt in de praktijk vooral gezien in beroepsgroepen met een lange, gemeenschappelijke opleiding met sterke culturele duiding. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan artsen, rechters, etc. Afgaande op het kader van DiMaggio en Powell lijkt het aannemelijk dat de rollen van zzp’ers in kennisintensieve sectoren relatief minder onder druk staan van opdrachtgevers -of een machtige tussenpersoon- dan beroepsgroepen waar dit niet het geval is. Deze

homogeniserende kracht is dus in richting tegengesteld aan de eerste twee. Eventueel kan dit een potentieel verschil in interviewresultaten tussen laag- en hoogopgeleide zzp-sectoren verklaren.

Hoe zwakker de relatieve onderhandelingspositie van de opdrachtnemer hoe

bepalender de opdrachtgever of intermediair in potentie is als regisseur van de zzp-identiteit. Factoren die door opdrachtgevers vormgegeven isomorfisme versterken zijn dus financiële afhankelijkheid van de zzp’er en een onzekere (volatiele) opdrachtenmarkt. Maximale betrouwbaarheid voor een minimale prijs is in deze regie van het grootste belang voor de opdrachtgever. Collectieve organisatie van hoogopgeleide zzp’ers heeft ook een isomorf effect op identiteitsvorming, maar de belangen zijn tegengesteld aan die van de

opdrachtgever, en hebben dus een ander effect op de identiteitsvorming.

Occupatie en de relatie tot identiteitsconstructie

Onderzoeken binnen de arbeidswetenschappen laten zien dat werkzaamheden door mensen worden gebruikt om een gewenste identiteit mee neer te zetten (Christiansen, 1999, p.551). Interessant hierbij is dat succes op de arbeidsmarkt leidt tot een groter arsenaal aan mogelijke attributen (portfolio, CV) voor het opbouwen van een wenselijke identiteit. Het succesvol laten zien van zo´n identiteit leidt potentieel tot een betere arbeidspositie, en een betere arbeidspositie leidt weer tot een betere identiteitspresentatie. Dit vormt een mogelijke verklaring voor de sterke polarisatie in mate van succes op de zzp-markt. Het kunnen construeren van een acceptabele identiteit heeft een positieve uitwerking op het voorkomen van angst en depressie -en vice versa- (Baumeister, 1997). Identiteit heeft dus een

economische waarde, maar arbeidspositie heeft ook een identiteitswaarde.

Integratie van gewenste identiteitselementen kan op verschillende manieren. Laliberte-Rudman (2002) deed een secundaire data-analyse betreffende het verband tussen occupatie en identiteit, en de tactieken van het individu om verandering hierbinnen een plaats te geven.

(18)

Deze mechanismen zijn naar alle waarschijnlijkheid ook bij zzp’ers aanwezig. Laliberte-Rudman (2002, p.12) vond enkele thema’s die in uiteenlopende groepen zonder uitzondering aan het voetlicht kwamen: het tonen van kernkarakteristieken, het onderhouden van een continue en persoonlijke, authentieke identiteit, én controle/autonomie als absolute voorwaarde voor een positieve arbeidsidentiteit.

Occupatie werd in de onderzoeken van Laliberte-Rudman (2002 pp.14-16) consistent gebruikt voor het tonen van kernkarakteristieken. Een vrouw die vrijwilligerswerk deed beschouwde dit als een teken van haar tomeloze inzet. Een man die regelmatig reisde zag zijn reizen als teken van zijn sociabiliteit. Door te benadrukken dat men in de uitvoering van de occupatie een heel eigen benadering had waakte men voor het bewaren van het beeld van individualiteit en authenticiteit. In het geval van de zzp’er wordt opvallend vaak de behoefte tot zelfrealisatie genoemd als motivatie voor de stap in het zzp-schap (Pleijster & van der Valk, 2007, p.22). Dit kan een manier zijn om de huidige positie te verantwoorden middels een aanspraak op authenticiteit, maar kan ook duiden op afstand nemen van een

arbeidsverleden dat beschadigend was voor de eigen identiteit: een variatie op de eerder genoemde role-distance van Goffman (1961).

Continuïteit op zowel persoonlijk als sociaal vlak is gerelateerd aan authenticiteit, en erg belangrijk voor het niet vervreemden van de eigen identiteit (Baumeister, 1997). De mens is in het leven doorgaans aan redelijk wat verandering onderhevig: het is bijna onvermijdelijk dat de arbeidsidentiteit gedurende het leven meerdere malen verandert. Een van bezigheid wisselend mens dealt hier mee door elementen in de oude en nieuwe occupaties te verbinden, en die als kernkarakteristieken van de zelf te gaan beschouwen (Laliberte-Rudman, 2002, pp.14-16). Zo kan iemand die voorheen accountant was, maar door omstandigheden in het schoonmaken is beland, zich laten voorstaan op een propere en organiserende identiteit. Hiermee wordt een acceptabele identiteit samengesteld. Wanneer dit niet lukt leidt dit tot vervreemding. Dit is een weinig bevraagd onderdeel in onderzoek naar de zzp’er, en verdient aandacht in de interviews.

Laliberte-Rudman (2002, p.17) noemt een gevoel van zelfbeschikking als belangrijkste determinator van het al dan niet positief zijn van een eigen identiteit. Alleen wanneer iemand het gevoel heeft enige controle te hebben over de keuze en uitvoering van de occupatie draagt deze bij aan een acceptabele persoonlijke identiteit. De complexiteit van dit mechanisme kan worden geïllustreerd aan de hand van onderzoek naar migranten werkzaam in de IT- en zorgsectoren van Canada (Zikic & Richardson, 2015, pp. 1-30). De weg naar de benodigde hernieuwing van accreditatie was voor de IT’ers korter en duidelijker dan voor de medische

(19)

professionals. De medische professionals hadden een langere weg van accreditatie te bewandelen om hun beroep weer uit te kunnen oefenen. Met hun slechte perspectief op verbetering zagen zij hun veranderende identiteit als een schending van hun zijn. Zij voelden zich niet langer als diegene die men vroeger was. Men was beschadigd, en had grote moeite een nieuwe positieve identiteit te ontwikkelen. De IT'ers, hoewel ook achteruit gegaan in loon en status, beleefden door het behouden gevoel van zelfbeschikking als effect dat de

arbeidsidentiteit nog steeds als positief beschouwd kon worden.

Gretchen Purser (2009, p.112) deed onderzoek naar twee groepen dagloners in Californië. De twee groepen verschilden enkel op het punt van hun uitzendbureau: waar de ene groep op een straathoek wachtte op werkgevers, deed de andere groep dat in een speciaal hiervoor ingericht arbeidscentrum. Beide groepen probeerden middels het duiden van de positie van de ander de eigen positie waarde te geven. Zo sprak de groep op straat over de arbeiders in het centrum als zijnde lui en afhankelijk. De arbeiders in het centrum zagen de straatarbeiders als zo wanhopig op zoek naar werk dat ze de vergelijking trokken met

prostitutie (Purser, 2009, pp.118). Purser vindt een verklaring voor deze duidingen. Wegens de lage sociale status die hoort bij het bestaan van een dagloner probeert men door het uitdrukken van morele superioriteit tot een gevoel van relatieve zelfwaarde te komen. Dit geeft een alternatieve verklaring voor de focus die zzp’ers lijken te leggen op het morele belang van autonomie en zelfredzaamheid binnen het zzp-schap tegenoverstaande de arbeid in loondienst (Pleijster & van der Valk, 2007, p.22) en de irrationele rol die de zzp’er aanneemt ten aanzien van werkloosheidsverzekeringen (Dekker, 2010, p.778).

Uit de voorgaande paragrafen wordt duidelijk dat in de constructie van een arbeidsidentiteit men een afweging moet maken tussen persoonlijke motivaties en

economische motivaties. De persoonlijke motivaties in het samenstellen van een veranderlijke identiteit richten zich op het tonen van kernkarakteristieken en daarmee het onderhouden van een mate van continuïteit en authenticiteit. Deze elementen voorkomen vervreemding

(Baumeister, 1997). Een mate van zelfbeschikking in het beroep is essentieel in het bepalen van de perceptie van de eigenheid van het beroep. Hoe meer men het gevoel heeft controle te hebben over het eigen lot, hoe positiever men de eigen arbeidsidentiteit beschouwt (Zikic & Richardson, 2015, pp. 1-30). Men kan ook invloed uitoefenen op de waardering van de eigen identiteit door een uitdrukking van morele superioriteit over een andere groep (Purser, 2009, pp.118).

(20)

Probleemstelling

Zo komen verschillende invalshoeken aan het licht. Het perspectief van de zzp’er, die uit de arbeidsrelaties -naast een inkomen- ook een identiteit extraheert. Daarbij moet de zelfstandige op een manier overkomen die de opdrachtgever behaagt. Identiteit heeft voor de zzp'er dus een economische waarde. In de sociale psychologie zijn er elementen onderzocht die in de identiteitsconstructie van belang zijn voor het individueel welzijn (Baumeister, 1997; Zikic & Richardson, 2015). Daarnaast worden ook organisatiesociologische en bedrijfskundige perspectieven gehanteerd. Dit is het perspectief van de opdrachtgever of intermediair, die in de werknemer symbolen zoekt die duiden op betrouwbaarheid en zo de eigen transactiekosten minimaliseert (Williamson, 1981; DiMaggio & Powell, 1983). Daarmee ontstaat het beeld van een ruilhandel tussen eigen belangen van de zzp’er betreffende arbeidsidentiteit en extrinsieke motieven om opdrachtgevers te kunnen overtuigen. Deze ruilhandel wordt

mogelijk mede vormgegeven door arbeidspositie, een samengesteld concept van de mate van financiële afhankelijkheid en sociaal kapitaal. Voor zowel de persoonlijke motieven als de economische motieven lijkt er sprake te zijn van een ondergrens; men moet een bepaalde hoeveelheid geld verdienen, maar men moet ook enige mate van zelfrespect houden om niet al te veel psychische nadelen te ondervinden.

De vermenging van identiteit met economie maakt duidelijk dat een interdisciplinaire benadering van zzp-arbeid nodig is om de belanghebbenden en hun motivaties in een model te kunnen vatten. Elk disciplinair model op zich is, in de context van dit onderzoek, onvolledig; in het sociaalpsychologisch perspectief ontbreken de economische waarden van netwerk en identiteit, in het bedrijfskundig perspectief ontbreken de sociaalpsychologische gevolgen van de opdrachtenmarkt. Door met behulp van Network Exchange Theory (Markovsky, 2005) een analyse te maken van het netwerk waarin zzp’ers en opdrachtgevers opereren wordt duidelijk met welke ruilrelaties de zzp’er te maken krijgt. Door arbeidsidentiteit een economische waarde toe te kennen kunnen deze ruilrelaties beter beschreven worden dan voorheen het geval was. Met deze integratie wordt ook de relatie tussen structurele arbeidsfactoren op het macro-niveau en identiteitsconstructie op het micro-niveau hopelijk duidelijker. De mate van invloed op identiteit is mogelijk afhankelijk de posities en vormen van kapitaal in het netwerk van de deelnemende actoren aan het identificatieproces.

Het verduidelijken van deze samenhang geeft meer inzicht in de motivaties en

afhankelijkheden van zzp’ers. Dit zorgt tevens voor een verduidelijking van de interactie tussen de dimensies binnen het begrip employabiliteit. Dit model van employabiliteit

(21)

kan mogelijk verbeterd worden door rekening te houden met de interacties van de

verschillende dimensies. Zo kan toekomstig onderzoek deze kennis in acht nemen. Potentieel leidt dit tot een beter geïnformeerd overheidsbeleid betreffende de grote veranderingen aangaande het al dan niet flexibeler maken van de arbeidsmarkten. Ook kan het nut van verschillende soorten investeringen in de verliezers op deze steeds flexibelere arbeidsmarkten mogelijk beter worden beoordeeld.

Onderzoeksvraag en deelvragen

Identiteitsformatie is afhankelijk van de omgeving van het individu. Een relatie tussen de arbeidspositie in het zzp-veld en de formatie van een arbeidsidentiteit is daarom aannemelijk. De centrale vraagstelling van dit onderzoek luidt dan ook als volgt:

Welke relatie bestaat er tussen de zzp-arbeidspositie en -identiteitsformatie? Om deze vraag te beantwoorden de volgende deelvragen:

Wat is de arbeidspositie van de zzp’er, en hoe verhoudt deze zich tot het professioneel verleden?

Het zzp-schap is een brede noemer waaronder veel soorten opdrachtnemers vallen. Sommige zzp'ers zijn onmisbaar en verkopen hun diensten duur. Een veel grotere groep moet onderling stevig concurreren om opdrachten te verdienen (CBS, 2014, p.25). Deze factoren zijn sterk afhankelijk van de sector waarbinnen de zzp’er de diensten verhuurt, en de (aantoonbare) werkervaring en status binnen dat gebied. Ook de netwerkvorm is van belang voor het bepalen van de arbeidspositie (van der Veen & Smetsers, 2015, p.18). Via wie komt men aan opdrachten? Heeft de zzp’er bijvoorbeeld een direct contact met de opdrachtgever, of verloopt dit via een intermediair? Daarnaast speelt ook financiële zekerheid een rol (Dekker, 2010, p.779); in hoeverre kan de zzp’er het veroorloven zich aan de opdrachtenmarkt te onttrekken tot hij/zij een goed passende opdracht heeft gevonden?

Ook is relatieve positie een belangrijke factor voor de perceptie van de huidig gehouden arbeidspositie: als men er nu beter voorstaat dan eerst wordt de huidige situatie positiever ervaren dan wanneer men al enige tijd in de huidige positie verkeert (Zikic & Richardson, 2015, pp. 1-30). Daarom is het van belang de huidige arbeidspositie in een carrièreperspectief te plaatsen.

(22)

Wat zijn de door de zzp’er beleefde wensen van de professionele omgeving ten aanzien van de te tonen identiteit van de zzp'er?

Welk beeld hebben deze opdrachtnemers van het te tonen gedrag en attributen om zich legitimiteit ten opzichte van de opdrachtgever te verschaffen? DiMaggio en Powell (1983) laten zien dat bij een bepaalde marktpositie geïnstitutionaliseerde elementen ontstaan die betrouwbaarheid naar de opdrachtgever communiceren. Williamson (1981) suggereert tevens dat de organisaties die op zoek zijn naar arbeid met een minimale hoeveelheid kennis een kwalitatief oordeel over de zzp´er zouden proberen te vellen. Wat is de inschatting van de zzp’er van deze elementen, en waarop is deze gebaseerd? Welke andere factoren binnen arbeidspositie -zoals de vorm en functie van het netwerk, en de eigen positie hierbinnen- oefenen eventueel een invloed op deze wensen uit?

Wat zijn de eigen voorkeuren van de zzp’er betreffende de identiteitsformatie?

Onderzoeken naar arbeidsidentiteit-formatie laten zien dat er conflicten kunnen ontstaan tussen occupatie en de geconstrueerde identiteit op het gebied van kernkarakteristieken, authenticiteit, continuïteit en autonomie (Brown, 2015, pp.26-30; Laliberte-Rudman, 2002, pp.14-16). Hoe formuleert de zzp´er zijn of haar verlangens die de beroepskeuze motiveerden, en hoe plaatst deze zich in een autobiografisch perspectief?

Hoe gaat de zzp’er om met het spanningsveld tussen de eigen wensen binnen de

identiteitsformatie aan de ene kant, en de eventuele economische druk op conformiteit aan de andere kant?

Hoe wordt dit eventuele gat tussen identiteitsvraag en -aanbod opgevuld? Kiest men voor behoud van een eigen inbreng ten koste van economisch gewin, of vormt men zich volledig naar de wensen van de opdrachtgever? Hebben de eventuele conflicten merkbare gevolgen van anomie, zoals vermijding van sociaal contact (Zikic & Richardson, 2015, p.1), een groot gevoel van ongemak en verlies van zelfwaarde (Laliberte-Rudman, 2002, p.17), ander taalgebruik in relatie tot de occupatie (Ulfsdotter Eriksson & Linde, 2007, p.14), of het creëren van een antagonistische groep waar men zich tegen afzet (Purser, 2009, p.118)?

Methode

Onderzoeksstrategie en -design

Gezien de nadruk van het onderzoek op de betekenissen die de zzp’ers aan hun eigen arbeidsbestaan geven wordt gebruik gemaakt van een interpretivistische epistemologie

(23)

(Bryman, 2008, p.15). Ondanks dat de arbeidssituatie gedefinieerd wordt door redelijk kwantificeerbare factoren, zoals baanzekerheid, inkomen en arbeidshistorie, is het

hoofdonderwerp de persoonlijke perceptie hiervan en bijbehorende identiteitsconstructie. Hierbij past dus een constructivistische ontologie (Bryman, 2008, pp.19). De vorm van deze data vraagt om een kwalitatieve onderzoeksstrategie; juist de categorische antwoordmodellen van het CBS (2016) en TNO (2015) geven een vertekend beeld. Dit komt door een gebrek aan ruimte voor de respondent voor het geven van een eigen uitleg en plaatsing binnen een

historisch perspectief. Deze nuance kan enkel worden bewaard met een kwalitatief onderzoeksdesign.

Omdat in dit onderzoek gezocht wordt naar de invloed van arbeidspositie zullen zzp’ers worden geïnterviewd die van elkaar verschillen op gebied van carrièreontwikkeling, werkzame sector en startpositie, wordt gebruik gemaakt van een multiple-case study-design (Bryman, 2008, pp. 60).

Onderzoeksmethode

De data zullen verzameld worden middels semi-gestructureerde kwalitatieve interviews. Aan de hand van het theoretisch kader zijn de belangrijkste elementen van arbeidsidentiteit-constructie geïdentificeerd. Deze zijn uitgewerkt in een operationalisering (Bijlage 1), die gebruikt zal worden als leidraad voor het interviewschema (Bijlage 2). De data zal vervolgens geanalyseerd worden middels het losse systeem van narratief-analyse (Bryman, 2008,

pp.556). Deze analyse richt zich op de constructie van het verhaal van de participant. Aan de hand van dit verhaal wordt geprobeerd de betekenis van de omgeving voor de participant te verduidelijken.

Operationalisering

Wegens de enigszins overlappende aard van de concepten is het zaak met zorg te

operationaliseren. Functionaliteit gaat hier helaas ten koste van theoretische elegantie. Een schematisch overzicht van de operationalisering is te vinden in bijlage 1.

Het eerste gebruikte concept is arbeidspositie. Hoe groot is de afhankelijkheid van de professionele omgeving en de perceptie hiervan? Dit wordt bepaald aan de hand van de volgende indicatoren: het aantal en de aard van de onderhouden arbeidsrelaties, de sector waarin men werkzaam is, de mate van beleefde financiële (on)afhankelijkheid, en voorgaande factoren in een carrièreperspectief.

(24)

Theory. Om zo’n machtsstructuur te beschrijven moet de vorm en functie van het netwerk, en de daaruit vloeiende invloed en regelgevende macht in kaart worden gebracht (Markovsky, 2005). Hiermee kan de extrinsieke druk op de professionele identiteitsformatie in kaart worden gebracht.

Het derde concept betreft de eigen motieven van de zzp’er binnen de

identiteitsformatie. Authenticiteit, waardering van identiteit, continuïteit en autonomie zijn belangrijke motieven in de arbeidsidentiteit-constructie (Brown, 2015, pp.22-26). Het kan zijn dat deze motieven niet rijmen met de verlangens van de professionele omgeving. In het geval van conflict tussen deze twee belanghebbenden in de identiteitsconstructie is het interessant welke keuze de zzp’er maakt, en welke structurele factoren hier eventueel een rol in kunnen spelen.

Analyse

Elk verhaal wordt gecodeerd met een combinatie van een overkoepelende en een categorische blik naar het model van Lieblich, Tuval-Mashiach en Zilber (1998, pp. 88-138). Met de overkoepelende blik wordt het verhaal van identiteitsconstructie van de participant als geheel beschouwd. Daarnaast zal er worden gezocht naar gelijkenissen en discrepanties tussen participanten in hun identiteitsformatie. Dit wordt gedaan aan de hand van een categorische blik die onderscheid maakt tussen de verschillende geïdentificeerde kernconcepten. Sommige uitspraken kunnen op meerdere theoretische concepten betrekking hebben. Ook is het

mogelijk dat er nieuwe concepten naar voren komen die in het theoretisch kader nog niet zijn behandeld. Om een duidelijk overzicht te krijgen van alle relevante concepten worden

antwoorden gecodeerd en gecategoriseerd in een codeerschema (Bijlage 3).

Populatie en sampling

Er wordt gebruik gemaakt van een gerichte samplemethode; het onderzoek richt zich op zzp’ers die op dit moment als zodanig actief zijn. Omdat uit het theoretisch kader afgeleid kan worden dat identiteitsformatie mogelijk afhankelijk is van de gehouden arbeidspositie is variatie van participanten op dit vlak wenselijk. Zo worden er zzp’ers geïnterviewd die relatief kort bezig zijn, zzp’ers die al langer in die hoedanigheid actief zijn, en enkele zzp’ers die hiernaast in loondienst werken. Omdat professionele sectoren zich op verschillende

manieren organiseren worden zelfstandigen uit meerdere sectoren gesampled. In het geval van dit onderzoek zijn dit de bouw, de creatieve sector (hoofdzakelijk ontwerp) en de geestelijke gezondheidszorg.

(25)

Gezien de resultaten niet geschikt zullen zijn om te generaliseren zijn kwesties van representativiteit voor een bredere populatie geen factor om rekening mee te houden. Het onderzoek is exploratief van aard. Daarom wordt gebruik gemaakt van convenience snowball sampling (Bryman, 2008, p.183). Mocht dit toch een te uniforme groep opleveren op gebied van arbeidspositie moet verder worden gezocht tot afdoende variatie in dit opzicht is bereikt.

Ethische verantwoording

Omdat er gevraagd zal worden naar persoonlijke gegevens (inkomenszekerheid, afhankelijkheid van andere partijen, eventuele ongewenste carrièreswitches) is zowel verzekering van anonimiteit als het niet geven van een oordeel over de huidige situatie iets om in het oog te houden. Het bevragen van zzp’ers die onder grote externe druk een persoonlijk niet wenselijke identiteit ontwikkelen is interessant voor onderzoek, maar de integriteit van de geïnterviewden is belangrijker. Wanneer de ondervraagden zich duidelijk ongemakkelijk voelen bij het doorvragen naar identiteitsconflicten zal de interviewer dit onderwerp laten voor wat het is. Aangezien de vraagstellingen op het oog weinig aanstoot geven is dit geen bezwaar om met de interviews te starten. De verwachting is dat een ontspannen, respectvolle benadering voorkomt dat respondenten zich in het nauw gedreven zullen voelen.

Resultaten

In de hierop volgende paragraaf wordt kort beschreven hoe het proces van het organiseren en het afnemen van de interviews is verlopen. Vervolgens worden de bevindingen uit deze interviews aan de hand van de belangrijkste onderscheiden concepten uiteen gezet. Er wordt een beschrijving gegeven van de arbeidsposities waar de onderzoeksonderwerpen zich in bevonden. Dit wordt gerelateerd aan de vorm en positie van de netwerken van desbetreffende zzp’ers, en vormt een indicatie van het sociaal kapitaal. Vervolgens worden de gedragsregels binnen deze netwerken hier aan gekoppeld, en wordt gekeken welke mogelijkheden of beperkingen deze gehouden posities de zzp’er opleveren.

Onderzoeksproces

De respondenten zijn geworven middels convenience snowball sampling: tijdens eerder door de onderzoeker gedaan werk waren al vier zzp-contacten opgedaan. Een goed startpunt: negen respondenten zijn via deze contacten geworven. Om te voorkomen dat alle respondenten vanuit overlappende sociale netwerken zouden komen zijn er ook zelfstandigen via hun advertenties benaderd.

(26)

De meeste geïnterviewden (zes) werken in de creatieve sector. Deze respondenten waren het gemakkelijkst te bereiken en deden graag hun verhaal. De drie respondenten die als GZ-psycholoog werkten waren wegens vaak afwijkende werktijden ietwat lastiger te interviewen. Desondanks verleenden ze graag hun medewerking. Het vinden van respondenten in de bouw bleek nog wat meer voeten in de aarde te hebben. De benaderde zzp’ers waren vaak op locatie aan het werk, met onduidelijke en onregelmatige begin- en eindtijden. Uiteindelijk is het gelukt vier beroepsklussers te spreken, maar een non-response bias (Bryman, 2008, p.169) valt hier zeker niet uit te sluiten.

Om anonimiteit te waarborgen wordt er met getallen naar de respondenten verwezen. Algemene beschrijvende gegevens van de respondenten zijn schematisch weergegeven in bijlage 4. De geïnterviewden zijn tussen de twee en veertien jaar werkzaam als zelfstandige. De groep zzp’ers is op bepaalde vlakken redelijk homogeen: tien van de dertien zijn al meer dan vijf jaar als zelfstandige aan het werk. Elf respondenten hebben naast hun werk als zelfstandige geen andere inkomsten. Waar de een pas net begonnen is en er een deeltijdbaan bij doet, is de andere al veertien jaar ‘puur’ als freelancer aan het werk.

Verschillen op het gebied van bestaanszekerheid waren duidelijk waar te nemen: zzp´ers in de bouw maakten vaker periodes zonder opdrachten mee dan anderen, alhoewel ook vormgevers hier beperkt aan onderhevig waren. Ook qua economisch succes is de groep divers. Sommigen halen constant opdrachten binnen en verdienen daarmee tot achtduizend euro per maand. Anderen verdienen rond het minimumloon en moeten sparen om de winter door te komen. De geïnterviewden zijn tussen de 27 en de 43 jaar oud. Dit betekent dat de groep relatief jong is. Dit zou een invloed kunnen hebben op de mate van

netwerkontwikkeling en financiële positie: oudere zzp’ers hebben hier vaak al langer in kunnen investeren.

Onderwerpen als het aanpassen van de eigen principes omwille van financieel gewin en financiële (on-)zekerheid worden niet altijd even makkelijk besproken, en al helemaal niet in een publieke sfeer. Een pilot-interview dat afgenomen werd in een café maakte dit al vroeg in het onderzoeksproces duidelijk. Verdere interviews zijn daarom allemaal afgenomen bij de respondenten thuis. Tijdens het interviewen is het niet voorgekomen dat respondenten vragen niet wilden beantwoorden. Vragen over inkomenszekerheid werden voorgesteld aan de hand van hypothetische scenario's over inkomensverlies. Dit werd gedaan in plaats van een

cijfermatige aanpak omdat dit te persoonlijk zou zijn, en ook niet voldoende indicatief van de beleving van het risico. Wel kreeg de interviewer het gevoel dat sommige vragen (met name over de huidige beleving van zelfstandigheid) bij sommigen sociaal wenselijke antwoorden

(27)

opleverden. Bij respondenten waar de interviewer al langer bekend mee was werden deze vragen -onafhankelijk van gehouden arbeidspositie- zonder uitzondering negatiever

beantwoord. Het was lastig om te bepalen of bekenden door een selectie-bias kritischer waren dan de gemiddelde persoon, of dat verlegenheid aan de basis stond van dit verschil. In de interviews teveel op de negatieve kanten van het zzp-schap drukken zou ook te suggestief kunnen werken. Daarom is dit achterwege gelaten.

Arbeidspositie

Carrière

Het belang van carrièreverloop voor de perceptie van de eigen arbeidsidentiteit is in het theoretisch kader al naar voren gekomen. Daarom zijn de respondenten niet alleen naar hun huidige arbeidspositie gevraagd, maar ook naar de aanloop hiernaartoe. De meesten hebben een duidelijke positieve ontwikkeling in carrière meegemaakt. Veel (elf van de dertien) hadden eerdere werkervaring in tijdelijke dienstverbanden. Omdat deze tijdelijke

dienstverbanden bijna zonder uitzondering uitmondden in werkloosheid (wegens het niet toekennen van een uiteindelijk vast contract) hebben zij de keuze voor het zzp-schap gemaakt. De keuze voor het zzp-schap was meer een afwijzing van een tijdelijk contract dan een

bewuste stap in het ondernemerschap.

“Dan sta je weer te koekeloeren, terwijl je misschien hoopte op iets.. Ik denk dat het nog steeds geldt nu. Al die tijdelijke contracten en constructies.. Als je maar niet in dienst hoeft, want anders komen ze nooit meer van je af. Terwijl.. Zoveel mensen snakken juist naar wat zekerheid, en dat je naar een bank kan stappen, dat je kan zeggen: kijk, ik ben gewoon, weet je.. dat je iets kan opbouwen.” – Respondent 8

Het uitblijven van een vast contract na het investeren van veel tijd in het opbouwen van een professioneel netwerk en het leren van bedrijfsspecifieke kennis heeft veel respondenten doen besluiten alleen nog maar in zichzelf te investeren. Dit betekent dat wegens een gebrek aan loyaliteit van de werkgever men niet langer voor een bedrijf wil werken. Men wil wel het uitgeoefende beroep blijven doen, maar niet langer het economisch surplus van de arbeid verliezen aan een werkgever die hun niet beloont. Men moet als zelfstandige dan wel meer moeite doen om geld binnen te krijgen, het perspectief van haast onontkoombare

(28)

Alle geïnterviewden waren tevreden met het zzp-schap als uitweg, hoewel in een hypothetische vraagstelling de meerderheid liever een vast contract onder een baas zou kiezen. De vaak genoemde autonomie als groot voordeel van het zzp-schap lijkt dan ook vooral ingegeven door een beroerde arbeidspositie eerder in de carrière.

“(...) Ik moet gewoon werk hebben. En ik wil niet meer via uitzendbureaus of éénjarige contracten.. Daar had ik helemaal geen zin meer in. Ik wilde gewoon mijn eigen baas zijn. Ik vind het leuk om te klussen, dus ik ga dat gewoon zo doen. Tot ik een beter idee heb van welke richting die ik op wil. En dat heb ik nog steeds niet. Dus dan kan ik hier goed mijn broek mee omhooghouden.” Respondent 7

Afhankelijkheid

De beleving van een ontwikkeling van onafhankelijkheid is voor de respondenten dus positief. Men voelt zich niet langer overgeleverd aan een werkgever die niet meer dan een tijdelijk arbeidscontract wil toekennen. Als zzp’er investeert men in zichzelf. Dit betekent echter niet dat men op financieel gebied er reëel sterker voorstaat dan in het tijdelijke arbeidscontract. Het grootste verschil van zelfstandigheid met het arbeidscontract is dat men als zelfstandige altijd rekening moet houden met periodes van opdrachtloosheid. Het hogere dagloon dat de zzp'er verdient gaat vrijwel altijd gepaard met een verminderde inkomenszekerheid. Twaalf van de dertien geïnterviewden zouden zonder steun van familie niet langer dan een halfjaar zonder werk kunnen zitten. Verzekeringen die het gemiddeld inkomensniveau dekken zijn voor deze twaalf niet te betalen. Voor die ene respondent die dit zich wel kan veroorloven is deze verzekering niet meer nodig; hij is er in geslaagd een meerjarige buffer op te bouwen.

“Ik leef ook als een soort.. Ik ben niet zo’n consument. Maar dat is ook juist omdat ik nooit geld had, kwam dat me eigenlijk wel goed uit. Want ik begon.. Dus eigenlijk, had ik altijd al een soort crisis. Nooit gewend om al te veel geld te hebben of uit te geven. Dus je moet maar vanuit die bijstand hard gaan werken en geen onzin kopen. En dan, eh, ga je maar lekker sparen, en dan krijg je vanzelf een buffer.” – Respondent 8

Afhankelijkheid is voor de zzp’er geen constante factor. Meestal wordt men naarmate de carrière vordert steeds zekerder, en dus minder afhankelijk. Het begin van de zzp-carrière loopt vaak stroef, en er wordt vaak gerekend op financiële steun van familie. Soms in de vorm

(29)

van lang thuis blijven wonen om kosten te besparen, soms in de vorm van ouders die woonruimte kopen, aan hun kroost verhuren, en achterstallige huur in een langdurige

rentevrije lening omzetten. Soms werden er simpelweg rekeningen voor de startende zzp’ers betaald. Naarmate de zzp’er minder vaak zonder werk zit neemt de financiële steun af.

Afhankelijkheid is voor de meeste respondenten dus een variabele factor. Aan het begin van de zzp- carrière heeft men doorgaans nog geen groot netwerk. Dit betekent dat de zzp'er extra afhankelijk is van de weinige opdrachtgevers/intermediairs die men op dat moment tot het netwerk mag rekenen. Naarmate men langer zzp'er is kan het netwerk zich verder ontwikkelen en slinkt de afhankelijkheid van één enkele opdrachtgever. De GZ-psychologen vormen een uitzondering op deze ontwikkeling van onafhankelijkheid; zij hadden over het algemeen een sterke carrièrestart, maar wegens bezuinigingen op de GGZ werden hun flexibele contracten niet verlengd. Zij kwamen zo met een al min of meer ontwikkeld netwerk op de zzp-markt terecht. Het afhankelijkheidsniveau van de

GZ-psychologen is dus redelijk constant te noemen. Sommige zzp’ers hebben in een later stadium van de carrière nog steeds weinig inkomenszekerheid: in lager betaalde sectoren als de bouw slaagt men er vaak maar net een buffer op te bouwen om de rustigere winters door te komen. Opbouw van een buffer om een periode van werkloosheid door te komen is voor de meesten maar beperkt aan de orde.

“Ja dat gaat wel langzaam hoor. En de eerste keer, dan heb je wel een buffertje. Maar dan eh, dan heb je in de winter amper werk, dan moet je het weer allemaal bij elkaar schrapen, en dan teer je weer in. Nu is het voor het eerst na vier jaar dat ik deze winter doorwerk, en dat ik al een buffertje heb. Dus nu begint het…” Respondent 7

De stress van het onzekere zzp-bestaan is zeker in het begin van de zelfstandige carrière flink wennen. De meesten geven aan dat deze stress uiteindelijk minder wordt. Sommigen bereiken dit door een uitbreiding van het netwerk, waardoor de kans op opdrachtloosheid kleiner wordt. Bij anderen is werk meer seizoensgebonden, en is de vermindering van stressniveau naar eigen zeggen vooral een kwestie van accepteren of negeren. De respondenten gaven bijna zonder uitzondering aan een sterke voorkeur te hebben voor inkomenszekerheid boven een grotere financiële beloning. Dit suggereert dat stress toch een factor van belang blijft.

(30)

erin steek doe ik gewoon voor mij. Niet voor een ander. Het enige wat er dan kan gebeuren is dat je dan ziek wordt ofzo, dat het allemaal in het honderd loopt. Maar aan de andere kant dacht ik, gewoon, hoe ik ben: daar kom ik wel mee weg. Dat lukt me wel. Een vriend van me zegt wel: je wordt óf zwerver, óf directeur. En ik ben directeur! Eerst was ik zwerver, nu ben ik directeur!” – Respondent 7

Na de over het algemeen lastige carrièrestart is de zzp’er echter nog lang niet in veilige haven. De toestand van de opdrachtenmarkt is bepalend voor de arbeidspositie. De creatieve

beroepen en bouwers hebben bij een economische crisis juist veel werk, en zien de

opdrachtenmarkt slinken in tijden van stabiliteit. Mogelijk komt dit omdat opdrachtgevers in tijden van economische groei een financieel voordeel zien in het gunnen van een tijdelijk dienstverband.

Hoewel de beleefde arbeidspositie sinds de gang naar het zzp-schap dus sterk verbeterd is, is de reële arbeidspositie van de zzp’er (met name in het geval van de

zelfstandigen in de creatieve- en bouwsectoren) nog niet erg sterk. Men is in het begin van de zzp-loopbaan vaak afhankelijk van financiële steun van familie. Later in de loopbaan slaagt men er meestal nog niet in financiële onafhankelijkheid te bereiken, en is men aan de opbouw van de eigen financiële zekerheid verplicht zoveel opdrachten aan te nemen als mogelijk is.

Netwerk

Rollen in het netwerk en hun functie

Professionele netwerken kunnen verschillende functies dienen. Met dezelfde contacten kan men diverse ruilrelaties hebben. Opdrachten kunnen bijvoorbeeld geruild worden tegen goodwill, geld, of hulp bij een ander project. Ruilhandel kan hiermee ook zorgen voor een centralere positie in het professionele netwerk. Met een centralere positie verandert ook de rol en functie van een deelnemer. Hieronder volgen de meest voorkomende rollen en functies van de deelnemers aan de professionele zzp-netwerken, alsook de ontwikkeling die de meeste zzp’ers gedurende hun deelname aan het netwerk meemaken.

Het netwerk van de zzp’er is voornamelijk van belang voor de ontwikkeling van zelfstandigheid. Middels het ontwikkelen en onderhouden van contacten met opdrachtgevers, intermediairs en collega’s vergroot men het aantal potentiële opdrachten. Het hebben van een grote opdrachtenpoule verkleint de afhankelijkheid van individuele punten in het netwerk; wanneer een contact niet bevalt heeft men altijd nog de optie het gezochte doel via een ander te bereiken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ze gaan daar heel vrijblijvend in mee, misschien nog wel meer dan volwassenen.’ 118 Het dilemma van geen onderscheid willen maken, maar het besef dat het soms wel moet, dat

Voor een gepassioneerde boombeheerder zou een andere zekerheid natuurlijk veel belangrijker moeten zijn, namelijk de zekerheid dat de twee of drie Latijnse namen die in zijn bestek

Een grondiger essay schetst dan weer hoe kunst ‘therapeutisch’ kan zijn: zoals wij gereedschap ontwikkelen om de mogelijkhe- den van ons lichaam te vergroten (een hamer,

Ten behoeve van de VTV toetsing (zie hoofdstuk 6) geldt dat de waarde F kleiner dan 5 moet zijn in het geval van basaltzuilen en kleiner dan 6 voor de overige toplagen.

Wat verteld werd kan zeker niet in strijd zijn met wat de Bijbel leert over de hemel; niettegenstaande echter, louter omdat het gelijkluidend is met de Schrift bewijst nog niet dat

Laaggeletterden LVB-ers Jongeren. Per doelgroep

Veel mensen hebben het geloof afge- zworen en de zondag opgegeven, maar we zijn niet opgeleid om verveling op een vrije manier in te vullen.. Dat zorgt voor veel

‘Tegenspartelende baby’s of peu- ters moeten soms vastgehouden wor- den zodat we ze een spuit kunnen geven, maar jongeren boven de twaalf jaar gaan we echt niet manu militari