• No results found

Veiligheid en beleid : de invloed van veiligheidsgevoel op veiligheidsbeleid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Veiligheid en beleid : de invloed van veiligheidsgevoel op veiligheidsbeleid"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Veiligheid en beleid

De invloed van veiligheidsgevoel op veiligheidsbeleid

A.I. Bosma

Studentnummer: 10343393

Bachelorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen Begeleider: J.J. Rözer

Tweede lezer: R.J. Schram Universiteit van Amsterdam

(2)

Samenvatting

Wat is de relatie tussen het veiligheidsgevoel van burgers en het veiligheidsbeleid van de overheid? Hoewel het zeer van belang is in welke mate de overheid reageert op de onveiligheidsgevoelens van burgers is er nog weinig tot geen onderzoek gedaan naar de mate waarin het veiligheidsgevoel onder burgers invloed heeft op beleid. Daarom is er in dit onderzoek gekeken of het veiligheidsbeleid van de overheid wordt beïnvloed door het veiligheidsgevoel dat heerst onder burgers.

Veiligheid is een belangrijk thema in de samenleving. Gevoelens van onveiligheid ontstaan niet alleen op basis van reële gevaren met betrekking tot veiligheid, maar ook door veel bredere economische-, sociale- en culturele ontwikkelingen. Huidige processen van globalisering, individualisering en technologisering brengen verschillende vormen van onzekerheid met zich mee. Door deze onzekerheden en (potentiële) risico’s groeit de behoefte aan veiligheid (Bauman, 2000; Beck, 1999). Het streven naar veiligheid wordt een totaalproject van de hele samenleving, inclusief veiligheidsbeleid van de overheid.

Ondanks dat veiligheid een thema is dat speelt onder elke groep in de samenleving zijn de (veiligheids)gevoelens van de burgers met een hoge sociaaleconomische status (SES) het meest zichtbaar voor de overheid (Mills, 1956; Van den Berg, 1983; Bovens, 2006;). Daarom is in dit onderzoek gekeken of onveiligheidsgevoelens onder burgers meer invloed hebben op beleid wanneer dit speelt onder burgers met een hoge SES.

Daarnaast zal niet in elke politieke context hetzelfde worden gereageerd op gevoelens van onveiligheid, met name in een rechts politiek klimaat, waar de focus ligt op eigen verantwoordelijkheid en het belang van veiligheid, kunnen de gevoelens van onveiligheid meer invloed hebben (Swierstra & Tonkens, 2005). Daarom is er gekeken of gevoelens van onveiligheid meer invloed hebben op beleid in een rechts politiek klimaat.

Om het veiligheidsgevoel onder burgers te meten is data uit de European Social Survey gebruikt. Daarnaast is data van het United Nations Office on Drugs and Crime gebruikt voor data over het veiligheidsbeleid van de overheid. Dit is gedaan aan de hand van het aantal mensen dat per jaar vervolgd is.

Wanneer we kijken naar veranderingen binnen landen dan blijkt er geen relatie te zijn tussen veiligheidsgevoel en beleid. We kunnen dus niet zeggen dat het onveiligheidsgevoel onder burgers invloed heeft op het veiligheidsbeleid van de overheid.

(3)

Voorwoord

Na een halfjaar hard werken is mijn eindscriptie van de bachelor Algemene Sociale Wetenschappen (ASW) aan de Universiteit van Amsterdam tot stand gekomen. Ik kijk met plezier terug op de afgelopen drie jaar waarin ik veel geleerd heb op het gebied van Sociale Wetenschappen, maar ook over mezelf. Toen ik begon aan de bachelor sprak vooral het interdisciplinaire karakter van de studie mij erg aan. Ik heb mij altijd al geïnteresseerd in wat mensen beweegt en deze studie sluit daar perfect bij aan. Eén van de dingen die ik dan ook tijdens mijn bachelor ASW geleerd heb is dat de samenleving een complex geheel is. Tijdens de bachelor ASW ontdekte ik dat mijn interesse voornamelijk ligt op het gebied van veiligheid en criminaliteit. Daarom is deze scriptie een goede afsluiting en samenvatting van de academische- en persoonlijke kennis die ik heb opgedaan tijdens de studie Algemene Sociale Wetenschappen.

Deze scriptie was niet tot stand gekomen zonder de hulp van mijn begeleider Jesper Rözer. Dankzij zijn ‘kort maar krachtig’ mentaliteit heb ik de inhoud van deze scriptie, na ontelbaar keer herschrijven, van een wollig naar een academisch stuk weten te transformeren. Daarnaast wil ik mijn tweede lezer Robin Schram bedanken voor zijn op- en aanmerkingen. Als laatst wil ik mijn ouders bedanken die deze studie mede mogelijk hebben gemaakt, o.a. door hun steun en vertrouwen. Veel plezier met lezen.

Aviva Bosma 15 juni 2017

(4)

Inhoud

1. Inleiding 1 2. Achtergrond 4 3. Theorie 7 3.1. Veiligheidsbeleid 07 3.2. Onveiligheidsgevoelens en probleembesef 08

3.3. Invloedsmiddelen en toegang: wie heeft er invloed? 10

3.4. Veilgheidsbeleid en politiek 11 4. Probleemstelling 13 4.1. Interdisciplinariteit 13 4.2. Relevantie en hoofdvraag 13 5. Data en Methode 15 5.1. De data 15 5.2. Onafhankelijke variabele 15 5.3. Afhankelijke variabele 16 5.4. Modererende variabelen 17 5.5. Controle variabelen 18 5.6. Methode 19 6. Resultaten 21 6.1. Databeschrijving 21 6.2. OLS regressie 24

6.3. Fixed effect regressie 26

7. Conclusie 27

(5)

1

1. Inleiding

Hoewel we in een veiligere tijd leven dan ooit (Pinker, 2011), zijn veiligheid en gevoelens van veiligheid misschien wel meer dan ooit een maatschappelijk en politiek onderwerp. Het veiligheidsprobleem speelt in de samenleving, waarbij veel mensen zich de afgelopen jaren onveilig blijven voelen, ondanks dat de criminaliteitscijfers dalen (CBS, 2017). Het thema veiligheid wordt als één van de belangrijkst thema’s van dit moment ervaren. Niet alleen in Nederland staan veiligheid en veiligheidsgevoelens volop in de aandacht. Ook in andere landen is er veel aandacht voor veiligheid, zoals het inreisverbod van president Trump, om de burgers in de Verenigde Staten een veiliger gevoel te geven (Aharouay, 2017). Maar bijvoorbeeld ook in Duitsland ontstaat een debat rondom veiligheidsgevoel en veiligheidsmaatregelen na de aanslag in Berlijn (NOS, 2017). Zo houdt het veiligheidsgevoel mensen overal ter wereld bezig. Daarbij rijst de vraag in welke mate en wanneer het veiligheidsgevoel onder burgers ook daadwerkelijk invloed heeft op het veiligheidsbeleid van de overheid.

Het kan worden beargumenteerd dat de overheid moet reageren op veiligheidsgevoelens onder burgers. Veiligheid is namelijk één van de kerntaken van de overheid. De overheid moet zorgen voor een veilige leefomgeving en dat mensen zich veilig voelen op straat. Wanneer burgers zich niet gehoord voelen kan dit uitmonden in protesten of andere uitingen die de openbare orde verstoren. Om orde te houden in de samenleving is het daarom van belang dat de overheid inspeelt op wat leeft in de maatschappij.

Het kan echter ook beargumenteerd worden dat het veiligheidsbeleid van de overheid vooral gebaseerd moet zijn op de objectieve veiligheids situatie in een land. Deze vorm van veiligheid hangt niet af van de perceptie van het individu. Het gaat hierbij om omstandigheden, situaties en gebeurtenissen die door iedereen kunnen worden waargenomen (Smeets & Broek, 1998). Wanneer het veiligheidsbeleid van de overheid echter vooral gebaseerd wordt op de subjectieve veiligheid, kan dit voor problemen zorgen. Bijvoorbeeld wanneer de ernst of dreiging van bepaalde gebeurtenissen door de burger wordt overschat of juist wordt onderschat. Dit kan ervoor zorgen dat er weinig aandacht is voor kwesties die wel degelijk de veiligheid van burgers schaadt, terwijl andere kwesties, die minder belangrijk zijn voor de daadwerkelijke veiligheid van burgers, meer aandacht krijgen dan nodig. Dit maakt de vergelijking tussen beleid en de invloed van subjectieve gevoelens des te belangrijker.

(6)

2

Er is veel onderzoek naar factoren die van invloed zijn op de gevoelens van veiligheid in de samenleving. De verklaringen voor gevoel van onveiligheid worden over het algemeen onverdeeld in verschillende modellen: het slachtoffer model, het kwetsbaarheidsmodel, het omgevingsmodel en het sociaal-psychologisch model (Herrewegen, 2010, p.33-53). In het slachtoffer model wordt veiligheidsbeleving gezien als een reactie op directe en indirecte ervaringen met criminaliteit. Sommige groepen komen eerder terecht in onveilige situaties en voelen zich door deze ervaringen of dreiging eerder onveilig. Dit komt ook naar voren in het kwetsbaarheidsmodel. Hier wordt gekeken naar verschillende kenmerken (inkomen, opleiding, geslacht, geaardheid, etniciteit etc.) die aangeven hoe kwetsbaar bepaalde groepen zijn, wat verklaart waarom men zich eerder onveilig voelt (Herrewegen, 2010, p. 33-53). Bij het omgevingsmodel spelen deze individuele kenmerken juist geen rol, maar wordt er vooral gekeken naar het directe en indirecte effect van de omgeving op het veiligheidsgevoel van burgers. Bijvoorbeeld door overlast of door weinig sociale cohesie en sociale controle kunnen mensen zich eerder onveilig voelen (Boutellier, 2005, p.3). In het laatste model, het onzekerheidsmodel, heeft veiligheidsgevoel weinig te maken met criminaliteit. In dit model gaat men ervan uit dat de veiligheidsbeleving een product is van laatmoderne processen (Herrewegen, 2010, p. 33-53). De processen van individualisering, globalisering en technologisering zorgen voor onzekerheid en dit kan leiden tot een grote behoefte aan veiligheid (Ritzer, 2014, p. 576).

Ondanks dat er veel onderzoek gedaan is naar de veiligheidsbeleving van burgers is er, naar mijn weten, nog weinig tot geen onderzoek gedaan naar de mate waarin het veiligheidsgevoel onder burgers invloed heeft op beleid. Zo is er wel eerder onderzoek gedaan naar de invloed van veiligheidsbeleid op veiligheidsgevoel, maar niet andersom. In dit onderzoek zal daarom, voor zover mogelijk, alleen gekeken worden naar de invloed van veiligheidsgevoel op beleid en niet andersom. Het is echter niet mogelijk om iets te zeggen over de richting van de causaliteit. Er wordt gekeken of gevoelens van onveiligheid zich uiten in zwaardere straffen en/of meer vervolgingen. Concreter wordt de volgende onderzoeksvraag behandeld: In welke mate heeft het veiligheidsgevoel onder burgers invloed

op het veiligheidsbeleid van de overheid en wanneer en welke groepen hebben hier eerder invloed op?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal door middel van een longitudinaal kwantitatief onderzoek data over onveiligheidsgevoelens en strafhoogte/vervolging in verschillende Europese landen, op verschillende tijden worden geanalyseerd. Om te kunnen beantwoorden wanneer burgers invloed kunnen hebben op het veiligheidsbeleid zal in

(7)

3

worden gegaan op het politiek klimaat van een land en de invloed van sociaaleconomische status. Er zal worden geanalyseerd of aan de hand hiervan de mate van invloed wordt vergroot. In het volgende hoofdstuk zal een achtergrond worden geschetst over de situatie van veiligheid en veiligheidsbeleving in de huidige tijd. Daarna zal in het theoretisch kader worden behandeld wanneer burgers invloed kunnen uitoefenen op beleid en of het politiek klimaat van een land of de sociaaleconomische status van burgers hier invloed op heeft.

(8)

4

2. Achtergrond

2.1. Onveilige gevoelens in moderne tijden.

Het is van belang dat we begrijpen waarom er zoveel behoefte is aan veiligheid en (streng) veiligheidsbeleid voordat we kunnen begrijpen hoe burgers invloed kunnen uitoefenen op dit beleid. Het beperken van veiligheidsrisico’s en de onzekerheden die gepaard gaan met deze risico’s zijn kenmerken die in de sociologische literatuur worden toegeschreven aan hedendaagse processen van globalisering, individualisering en technologisering (Bauman, 2000; Giddens 1991, 1994; Beck, 1992). Hiermee wordt de veiligheidsbeleving van burgers voor het eerst losgekoppelt van criminele ervaringen. Dit kan verklaren waarom, ondanks dat de criminaliteitscijfers dalen (CBS, 2017) en we in een veiligere tijd leven dan ooit (Pinker, 211), burgers zich de afgelopen jaren onveilig blijven voelen. De processen van individualisering, globalisering en technologisering zorgen voor kwetsbaarheid en dit kan leiden tot een problematische veiligheidsbeleving en een grote behoefte aan veiligheid (Ritzer, 2014; Herrewegen, 2010).

Globalisering is een voortdurend proces van verbinding en verwevenheid tussen economische, politieke, culturele en sociale banden en stromen (Steger, 2014, hoofdstuk 1). Globalisering kan gezien worden als een mondiale uitbreiding, intensivering en verbondenheid in tijd en ruimte onder mensen. Mensen over de hele wereld worden met elkaar verbonden via onder andere (sociale) media. Contact hebben met iemand aan de andere kant van de wereld is (bijna) net zo makkelijk als met iemand dichterbij huis. Het is mogelijk om binnen een paar minuten en enkele muisklikken een product in het buitenland te kopen, wat de volgende dag nog thuis wordt bezorgd. Tijd is, in deze zin, minder een belemmering geworden; het is mogelijk om online te handelen, kopen of communiceren op ieder moment van de dag. Er zijn steeds minder geografische grenzen met betrekking tot dit gedrag. Veel dagelijkse producten en diensten hebben een mondiale afkomst, denk aan kleding, fruit en call centers aan de andere kant van de wereld waar de verkoop, inkoop of lonen gunstiger zijn. Hiermee verschuift de macht van de natiestaten (Hoijtink, 2014). De macht ligt niet alleen in de handen van de overheid, maar ook bij multinationale bedrijven en andere grote corporaties (Bauman, 2000, voorwoord). Banen worden flexibeler of verdwijnen door uitbesteding naar het buitenland en internationale multinationals krijgen meer macht. Daarnaast is er bij sommige beroepen internationale concurrentie, waardoor er nog minder baanzekerheid is. Op deze manier zorgt globalisering voor ongerustheid en bezorgdheid,

(9)

5

waarbij een groeiende groep mensen zoekt naar veiligheid en geborgenheid (Ritzer, 2014, p. 576).

Ook staat meer dan ooit het individu centraal. Er is meer ruimte voor individuele uitingen en verlangens, ook wanneer deze niet binnen de traditionele normconformiteit vallen (Boutellier, 2007, p.37). Denk bijvoorbeeld aan seksuele voorkeur, scheiden of helemaal niet trouwen. De wensen van het individu staan boven de verwachtingen uit de samenleving. Het individu krijgt de mogelijkheid om zelf zijn leven vorm te geven, men bepaalt zijn eigen identiteit. Onvoorspelbaar gedrag, met betrekking tot bijvoorbeeld seksuele geaardheid of het het huwelijk, is mogelijk en wordt vandaag de dag meer geaccepteerd dan bijvoorbeeld in de jaren 60 (Boutellier, 2007, p.37). Daarnaast kan individualisering ervoor zorgen dat er minder sociale cohesie is, echter wordt dit idee ook bekritiseerd. De afname van sociale cohesie zou kunnen komen doordat belangrijke instituties in de samenleving, zoals het huwelijk, het gezin, de kerk en de lokale gemeenschap minder belangrijk zijn geworden (Putnam, 1995). Dit kan zorgen voor onzekerheid, want wanneer oude bindingen of vormen van sociaal contact wegvallen, ontstaan er niet direct nieuwe vormen van sociale integratie.

Doordat we ons losmaken van bestaande bindingen hebben mensen ook niet langer een bepaalde bestemming in het leven. Het is niet meer vanzelfsprekend dat je het bedrijf of beroep van je voorouders overneemt (Bauman, 2000, voorwoord). We reageren op de nieuwste banen, problemen en ontwikkelingen. Het individu heeft een grote vrijheid in onder andere gedrag, baan, en relatie keuzes. Deze keuzes brengen onzekerheid en stress met zich mee, want mensen voelen zich verantwoordelijk voor hun (potentieel risico verhogende) keuzes. Meer dan ooit vragen mensen zich bijvoorbeeld af wat voor baan ze willen en of, wanneer en hoeveel kinderen ze willen. Ondanks dat individualisering ervoor heeft gezorgd dat men zich beter kan uiten, zorgt deze toegenomen vrijheid ook voor onzekerheid. Mensen verwachten een grote mate van bescherming en veiligheid van de overheid. De maatschappelijke houding tegenover risico’s is veranderd.

Een derde proces dat de vraag naar veiligheid verhoogt is de technologisering (Bauman, 2000; Giddens, 1991). Veel problemen worden vandaag de dag opgelost met technologie. Denk aan robots, computerprogramma’s en applicaties. Technologie lost problemen op, maar het gebruik ervan brengt ook nieuwe problemen met zich mee. Bijvoorbeeld het gebruik van internet maakt hacking, privacy schending, phishing en andere manieren van online criminaliteit mogelijk. Op deze manier brengt technologisering risico’s met zich mee die voor onzekerheid kunnen zorgen. Daarnaast hebben robotisering, automatisering en digitalisering grote invloed op de arbeidsmarkt. Zo verdwijnen er,

(10)

6

voornamelijk in America, middenklasse banen of zelfs beroepen (Autor 2010; Acemoglu & Autor 2011; Liu & Grusky 2013). Vooral beroepen in de dienstverlenende sector, verkoop en administratie zullen steeds meer verdwijnen. Mensen komen zonder werk, verliezen inkomen en dit zorgt voor onzekerheid. Technologie heeft vanaf het begin zowel banen gecreëerd als overbodig gemaakt. Echter zorgt de snelheid waarmee technologie groeit ervoor dat er steeds meer banen onder druk staan en dat mensen zich snel moeten aanpassen aan de veranderende omstandigheden. Dus ook op deze manier kan technologisering voor onzekerheid zorgen.

De processen van globalisering, individualisering en technologisering brengen dus verschillende vormen van onzekerheid met zich mee. Door deze onzekerheden en (potentiële) risico’s groeit de behoefte aan veiligheid. Dit heeft er, volgens onder andere Bauman (2000) en Beck (1999), voor gezorgd dat meer mensen bezig zijn met het uitbannen van risico’s en het zorgen voor veiligheid. Nauw verbonden met deze onzekerheid en risico’s is punitief populisme, onder andere de voorkeur voor hogere en strengere straffen (Langworthy and Whitehead, 1986, p.575). Burgers voelen zich onzeker en zien veel (potentiële) risico’s, daarom willen zij zichzelf en hun naasten beschermen door risicovolle personen zo lang mogelijk uit de samenleving te verbannen (Schuilenburg & Swaaningen, 2013, p.118). De overheid kan bij meer vraag naar veiligheid en punitiviteit het veiligheidsbeleid aanscherpen. Uit dit onderzoek zal blijken of overheidsbeleid ook daadwerkelijk wordt beïnvloed door de onveiligheidsgevoelens van burgers. Hoe deze gevoelens van onveiligheid samenhangen met veiligheidsbeleid wordt in de volgende paragraaf besproken.

(11)

7

3. Veiligheidsgevoel en beleid

3.1. Veiligheidsbeleid

Om te kunnen onderzoeken in welke mate burgers invloed uitoefenen op het veiligheidsbeleid moeten we eerst beter begrijpen hoe beleid ontstaat en voor wie het wordt gemaakt. Het staatsbestuur is tegenwoordig zo gecompliceerd dat men niet zomaar in de besluitvorming kan participeren (Thomassen, 1991). Zelfs binnen de overheid is sprake van arbeidsverdeling. De arbeidsverdeling zorgt er samen met het grote aantal inwoners voor dat er geen direct contact tussen burger en overheid mogelijk is, maar wel indirect, door middel van representatie (Daemen & Thomassen, 1993). Politieke vraagstukken worden dus opgelost aan de hand van parlementair overleg; volksvertegenwoordigers die bijeenkomen om argumenten uit te wisselen en om tot een rationele oplossing te komen voor problemen in de samenleving (Thomassen, 1991, p. 169). Op deze manier maken volksvertegenwoordigers beleid.

Eén van de veelgebruikte definities van beleid is dat beleid alles is wat een overheid doet of bewust nalaat (Dye, 1975:1). Bij veel definities wordt echter de nadruk gelegd op het doelbewuste handelen van de overheid. Het beleidsproces is in verschillende deelfasen op te delen (Akkers & Fenger, p.52). Het begint gebruikelijk met een (sociaal) probleem. Door middel van agendavorming krijgt het probleem aandacht van publiek en beleidsbepalers. Maatschappelijke aandacht is van groot belang om van een (sociaal)probleem een beleidsonderwerp te maken; het probleem moet dus op de maatschappelijke agenda komen. Daarna moet het onderwerp op de politieke agenda zien te komen. Dan krijgt het probleem aandacht van de overheid. Maar wie hebben er uiteindelijk invloed op beleid?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet gekeken worden naar de voorkeur van welke personen beleidsinhoud wordt bepaald (Hoogerwerf & Herweijer, 2014, p. 102). Dit worden ook wel de hoofdrolspelers genoemd. Er zijn uiteenlopende wensen in de samenleving en er zullen dus keuzes gemaakt moeten worden bij het maken van beleid. De hoofdrolspelers geven de uiteindelijke doorslag voor het wel of niet maken van een bepaald veiligheidsbeleid. Niet altijd geven de formele gezagsdragers de doorslag voor het maken van beleid, zij kunnen ook als doorgeefluik functioneren voor voorkeuren en belangen van andere groepen of instanties (Hoogerwerf & Herweijer, 2014, p. 105). Het is mogelijk dat een relatieve buitenstaander dankzij directe toegang of invloedsmiddelen het grootste deel van het beleid weet te bepalen. We zien dus dat ook anderen dan de bevoegde gezagsdragers de inhoud van overheidsoptreden kunnen beïnvloeden.

(12)

8

In de politicologische literatuur worden verschillende kenmerken genoemd die een buitenstaander nodig heeft om een werkelijke hoofdrolspeler te kunnen worden (zie ook Figuur 1). Allereerst moet er probleembesef zijn, de burgers voelen zich onveilig in de samenleving en zien dit als een probleem. Daarnaast moeten de buitenstaanders toegang hebben tot relevante informatie over wat er op de agenda staat van de gezagsdragers en toegang tot hen hebben. Als laatst moet men beschikken over invloedsmiddelen en men moet bereid zijn om deze invloedsmiddelen in te zetten. Maar wanneer voldoet de burger aan alle kenmerken?

Figuur 1. Kenmerken van burgers die invloed hebben op beleid

Toegang Probleembesef invloed Invloedsmiddelen 3.2. Onveiligheidsgevoelens en probleembesef

De gevoelens van onveiligheid kunnen worden gezien als probleembesef onder burgers. De burgers vinden dat de huidige samenleving zorgt voor veiligheidsproblemen. Hoe meer mensen de gevoelens van onveiligheid delen, hoe meer de politiek hiervan op de hoogte is en hoe hoger de noodzaak om iets aan de situatie te veranderen om de rust en vrede te bewaren en dus mogelijk het beleid strenger te maken.

Het blijkt dat burgers, in tegenstelling tot bijvoorbeeld rechters en specialisten, voornamelijk voorstander zijn van hogere straffen en strengere vervolging (Hartnagel, 2012, p. 452). Het blijkt dat dit voornamelijk het geval is wanneer burgers niet goed geïnformeerd zijn (Van der Maden, 2015). Daarnaast zijn lager opgeleiden over het algemeen punitiever dan hoger opgeleiden. Burgers willen strengere straffen dan rechters in de praktijk opleggen. Dit komt omdat burgers zwaardere straffen zien als een mate van vergelding en preventie. Terwijl specialisten straffen met name zien als instrumenten en mogelijkheden om veiligheid te kunnen garanderen, waarbij de zwaarte van de straf niet per se een rol speelt (Woude, 2010, p.2). Dit verschil in ‘punitiviteit’ kan echter leiden tot onvrede met betrekking tot de rechtspraak en kan uiteindelijk grote gevolgen hebben. Het zou kunnen leiden tot een verminderde acceptatie van rechterlijke beslissingen en een kleinere bereidheid om deze beslissingen en wetten na te leven (Van der Maden, 2015).

(13)

9

Er is al veel onderzoek gedaan naar de redenen voor mensen om voorstander te zijn van hoge straffen of een streng strafrechtbeleid (Beckett and Sasson, 2004; Langworthy and Whitehead, 1986). Hierbij werd in veel gevallen ook gekeken naar de angst die mensen hebben om slachtoffer te worden van criminaliteit; hoe onveiliger men zich voelt, des te eerder men voorstander is van zwaardere straffen en strenge vervolging. Mensen zullen eerder voorstander zijn van (hoge) gevangenisstraffen of de doodstraf wanneer zij bang zijn om slachtoffer te worden van criminaliteit, met het idee dat zij zelf dan minder risico lopen om slachtoffer te worden (Hartnagel, 2012, p. 454). In het verlangen om zichzelf en hun naasten te beschermen reageren mensen op emoties, namelijk gevoelens van onveiligheid, wanneer ze reageren op straf en criminelen. Met name de laatste decennia, met in het oog de veranderende samenleving, is punitief populisme gegroeid; mensen zijn steeds meer gefocust op veiligheid en laten zich sturen door hun emoties, waarbij zij van de overheid veiligheid verwachten. Veiligheid, die in de ogen van de burger wordt gegarandeerd door middel van een streng veiligheidsbeleid (Schuilenburg & Swaaningen, 2013, p.118). Het gaat in dit geval niet om het zoeken naar de oorzaken van crimineel gedrag of de preventie ervan, maar het gaat erom dat risicovolle personen uit de samenleving verbannen kunnen worden (Schuilenburg & Swaaningen, 2013, p.118).

Als de overheid de gevoelens en ideeën over veiligheid van de burgers volgt kan dit dus resulteren in een strenger veiligheidsbeleid, wat zich kan uiten in zwaardere straffen of strengere vervolging. Dit resulteert in onze hypothese:

H1. Des te onveiliger mensen zich voelen, des te zwaarder de straffen/meer vervolgingen er zullen zijn.

Echter, probleembesef alleen is niet genoeg voor burgers om invloed te hebben. Daarvoor moeten zij ook invloedsmiddelen hebben en toegang tot de beleidsmakers. Deze toegang is niet gelijk verdeeld over de groepen in de samenleving. Dit leidt daarom tot de vraag wie wel invloed en toegang heeft tot beleidsmakers, dit zal in de volgende paragraaf worden besproken.

(14)

10

3.3. Invloedsmiddelen en toegang: wie heeft er invloed?

Voordat de overheid kan reageren op gevoelens uit de samenleving moeten deze gevoelens voor de overheid zichtbaar zijn, ze moeten op de politieke agenda komen. Groepen moeten hiervoor toegang tot de politiek hebben. Dit zijn de invloedsmiddelen van de burgers (Hoogerwerf & Herweijer, 2014, p. 102-105).

De gevoelens die het meest zichtbaar zijn voor de overheid, en het snelst op de politieke agenda komen, zijn die van de invloedrijke burgers. Dit is al in 1956 beschreven door Mills in zijn klassieker ‘The Power Elite’ (1956). In dit boek laat hij zien dat de personen met een hoge sociaaleconomische status in de Amerikaanse samenleving op politiek, economisch en militair gebied de macht controleren en doorgeven door sociale overerving. Ze vormen sociale netwerken, doordat ze naar dezelfde feestjes, universiteiten en internationale bijeenkomsten gaan. Bij deze ontmoetingen bracht men geregeld problemen en beleid ter sprake en op deze manier werd informeel het beleid door deze groep vormgegeven. Het gaat hierbij niet alleen om vermogen, maar ook om sociale positie. Deze elitevorming was vooral gebaseerd op afkomst en bezittingen (Van de Berg, 1983). Vaak hadden deze burgers ook een hogere opleiding, want de elite had meer sociaal-economische middelen. De burgers die tot de Power Elite behoorden hadden dus een hoge sociaaleconomische status.

Tegenwoordig bestaat de (politieke) elite ook voornamelijk uit hoogopgeleide professionals (Florida, 2004). Burgers die beschikken over een hoog kennis verwerkend vermogen. Er is sprake van regering door de best opgeleiden (Bovens, 2006). Dit blijkt het duidelijkste in de politiek. Maar ook bestuursfuncties worden het vaakst door hoog opgeleiden bezet (Bovens 2006). Hoger opgeleiden hebben op deze manier meer politieke invloed en daarmee meer invloed op beleid. Daarnaast zijn hoger opgeleiden politiek actiever dan lager opgeleiden. Zo blijkt uit onderzoek dat zij vaker stemmen, vaker lid zijn van politieke partijen, ingezonden stukken schrijven en vaker mee doen aan demonstraties dan laagopgeleide burgers (Bovens, 2006). Op deze manier hebben hoger opgeleiden over het algemeen dus meer invloed op het (veiligheids)beleid dan lageropgeleiden. Zij stemmen niet alleen vaker, maar zijn ook op andere manieren politiek actiever dan lager opgeleiden.

Ook burgers met een hoog inkomen hebben over het algemeen meer invloed op het (veiligheids)beleid. Zo heeft zowel inkomen als vermogen een weerslag op het verschil tussen groepen in de samenleving. Mensen met een hoger inkomen en meer vermogen hebben over het algemeen een betere gezondheid, meer sociale contacten en een andere leefstijl (Witte, 2015, p.66). Dit kan invloed hebben op iemands maatschappelijke positie en waardering. Uit het onderzoek van Hoogerwerf (1986) blijkt dat onder de maatschappelijke

(15)

11

leden van politieke partijen veertien procent een relatief hoog inkomen had, tegenover zes procent met een relatief laag inkomen.

Hieruit volgt de volgende hypothese:

H2: Des te onveiliger mensen zich voelen, des te zwaarder de straffen zullen zijn, met name als de mensen die zich onveilig voelen een hoge sociaaleconomische status (SES) hebben.

3.5. Veiligheidsbeleid en politiek

Niet in elke politieke context zal hetzelfde worden gereageerd op gevoelens van onveiligheid. Het veiligheidsbeleid dat wordt toegepast is afhankelijk van het politiek klimaat van een land. In veel verschillende landen kunnen politieke partijen tussen links en rechts (of progressief/conservatief) worden gerangschikt (Budge, 1987; Huber & Inglehart, 1995).

Links is in de regel minder vaak voorstander van zwaardere straffen en streng veiligheidsbeleid (Swierstra & Tonkens, 2005). Dit komt doordat men de nadruk legt op de invloed die de samenleving heeft op mensen. Zo zouden mensen uit bepaalde milieus door deze afkomst eerder crimineel zijn (zie ook Merton 1938) en zouden arme mensen eerder stelen omdat men de materiële zaken niet kan betalen en toch het beste wil voor bijvoorbeeld de kinderen. Criminaliteit kan dan ook gezien worden als een logische reactie op een bepaalde sociale structuur, waarin bijvoorbeeld legitiem onhaalbare doelen worden gesteld (Merton, 1957) . Politiek links pleit daarom vaak voor tolerantie en begrip. Er is meer aandacht voor bepaalde (sociale) problemen en de sociale structuur (Schuilenburg & Swaaningen, 2013, p.4). Doordat deviant gedrag niet alleen bij het individu vandaan komt, maar ook de oorzaak kan zijn van de omgeving zal politiek links minder snel de voorkeur geven aan hogere straffen en streng veiligheidsbeleid. Vrijheidsontnemende straffen alleen zijn in dit geval niet de oplossing voor het criminaliteitsprobleem. Linkse politici zijn daarom meer gericht op preventie en resocialisatie.

Waar politiek links voor tolerantie en begrip is, focust politiek rechts vooral op de eigen verantwoordelijkheid, het belang van veiligheid in de samenleving en zwaardere straffen (Swierstra & Tonkens, 2005). Eigen verantwoording staat bij rechts centraal; de oorzaak van het deviante gedrag ligt bij het individu en niet zozeer in de sociale structuur. Wanneer iemand crimineel gedrag vertoont is dit zijn of haar eigen verantwoording, in het strafrecht hoeft men daarom volgens politiek rechts geen of weinig begrip te hebben voor veroordeelden (Gaus, 2004, p.20). Er is eerder sprake van vergelding. Problemen worden

(16)

12

opgelost met straffen en door ongewenst gedrag te criminaliseren en zwaar te straffen en te vervolgen om op deze manier ook andere criminelen af te schrikken. Het gaat dus om bescherming van vrijheden en eigen verantwoordelijkheden, ook voor de overtredingen die men heeft begaan. De voorkeur voor hogere straffen, ook wel het punitief populisme, zien we dus ook vooral terug bij politiek rechts (Schuilenburg & Swaaningen, 2013, p.118).

Ondanks dat beide kanten van het politiek spectrum vrijheid en veiligheid als belangrijke idealen zien verschillen zij toch in de manier waarop ze reageren op onveiligheid. Politiek rechts is bereid om vrijheid op te geven voor de veiligheid van een ieder, zowel door het opgeven van persoonlijke vrijheid als door vrijheidsontnemende straffen. Politiek links daarentegen hecht veel waarde aan persoonlijke emancipatie en pleit daarom meer voor preventie, waarbij persoonlijke vrijheid en tolerantie centraal staan. Op deze manier heeft het politiek klimaat dus ook invloed op het veiligheidsbeleid. Hierbij wordt de volgende hypothese opgesteld:

H3: Des te onveiliger mensen zich voelen, des te zwaarder de straffen/het veiligheidsbeleid zullen zijn, met name in een rechts politiek klimaat.

(17)

13

4. Probleemstelling

4.1. Interdisciplinariteit

Waarom mensen die zich onveilig voelen eerder voorstander van zwaardere straffen zijn is in eerste instantie een psychologische en criminologische vraag. Er is beargumenteerd dat wanneer mensen bang zijn om slachtoffer te worden van criminaliteit, mensen eerder voorstander zijn van (hoge) gevangenisstraffen of de doodstraf (Beckett and Sasson, 2004; Langworthy and Whitehead, 1986). Op deze manier denken zij zelf minder snel slachtoffer te worden van criminaliteit (Hartnagel, 2012, p. 454).

Echter, welke groepen eerder invloed hebben op beleid is een politicologische en sociologische vraag. Er is beargumenteerd dat burgers met een hoge sociaaleconomische status meer invloed hebben op beleid, doordat zij politiek actiever zijn dan lager opgeleiden. Burgers met een hoge sociaaleconomische status stemmen vaker, zijn vaker lid van politieke partijen, schrijven ingezonden stukken en doen vaker mee aan demonstraties (Bovens, 2006). Ook vervullen zij de meeste functies bij vertegenwoordigende organen en politieke bestuursfuncties en door sociaal contact kunnen zij elkaar op deze manier makkelijk beïnvloeden (Bovens, 2006).

Daarnaast is beargumenteerd dat gevoelens van onveiligheid eerder en/of meer invloed hebben op beleid in een rechts politiek klimaat. Politiek rechts legt de nadruk op eigen verantwoordelijkheid, ook wanneer dit betekent dat mensen hun vrijheid moeten inleveren als gevolg van hun eigen keus voor criminele daden (Swierstra & Tonkens, 2005; Gaus, 2004). Politiek links ziet criminaliteit niet alleen als persoonlijke keus, maar ook als reactie op een bepaalde sociale structuur. Daardoor is politiek links over het algemeen toleranter.

Door te kijken welke gevoelens een invloed hebben op beleid zal er een koppeling worden gemaakt tussen micro gevoelens (de onveiligheidsgevoelens) en gedrag, en macro uitkomsten (het beleid). Op deze manier worden psychologische (micro) theorieën geïntegreerd in bredere politicologische en sociologische (macro) theorieën.

4.2. Relevantie en hoofdvraag

Ondanks dat er veel onderzoek gedaan is naar de veiligheidsbeleving van burgers is er nog weinig tot geen onderzoek gedaan naar de mate waarin het veiligheidsgevoel onder burgers invloed heeft op beleid. Dit is van belang omdat burgers aan de ene kant gehoord moeten

(18)

14

worden, maar aan de andere kant het beleid zelf wel objectief moet blijven (en niet te veel met de gevoelens van burgers mee moet gaan).

Tegen de achtergrond van een veranderende (risico)samenleving, beoogt dit onderzoek aan de hand van een analyse van de veiligheidsgevoelens en het aantal mensen dat vervolgd is inzicht te bieden in het verband tussen het beleidsproces van de overheid en de veiligheidsgevoelens in de samenleving. Dit resulteert in de volgende hoofdvraag: In welke

mate heeft het veiligheidsgevoel onder burgers invloed op het veiligheidsbeleid van overheid en wanneer en welke groepen hebben hier eerder invloed op?

(19)

15

5. Data en Methode

5.1. De data

Het onderzoek zal plaatsvinden door middel van een longitudinaal kwantitatief onderzoeksdesign. Dit zal gedaan worden aan de hand van secundaire data analyse. Hiervoor worden grote hoeveelheden data verzameld, over verschillende jaren. Er zal data worden verzameld over onveiligheidsgevoelens, sociaaleconomische status, politiek klimaat en het beleid van de overheid omtrent vervolging en het opleggen van straffen. Informatie over onveiligheidsgevoelens en andere individuele kenmerken komen uit de European Social Survey van 2002 tot en met 2014 [ESS]. De antwoorden op deze enquête vormen de primaire dataset waaraan de andere data zal worden gekoppeld. In deze enquête wordt aan de hand van enquêtevragen om het jaar cross nationale data verzameld over de veranderingen in de houdingen en gedragspatronen van de Europese bevolking. De European Social Survey is een periodieke peiling van het opinieklimaat met verschillende rondes van 2002 tot en met 2014 en is daarom zeer geschikt voor kwantitatieve analysetechnieken. De enquête wordt uitgevoerd in alle lidstaten van de Europese Unie en een aantal niet EU-landen (Albanië, IJsland, Israël, Kosovo, Noorwegen, Oekraïne, Rusland, Turkije en Zwitserland). Hierbij wordt gebruik gemaakt van een willekeurige sample uit de Europese bevolking. Dankzij de willekeurige sample is er sprake van representativiteit. De data wordt verzameld door zowel een mondelinge als schriftelijke vragenlijst, daarbij wordt gestreefd naar een response van 70%. De dataset van de ESS wordt aangevuld met crossnationale data over het veiligheidsbeleid uit de databank van het United Nations Office on Drugs and Crime en de controle variabelen bruto binnenlands product en werkloosheid uit de databank van The Worldbank.

5.2. Onafhankelijke variabele

Zoals opgesteld in de probleemstelling, wordt er vanuit de hypothesen verwacht dat veiligheidsgevoelens een effect hebben op het overheidsbeleid. De onafhankelijke variabele hierbij is het veiligheidsgevoel. Dit wordt gemeten aan de hand van een enquêtevraag over veiligheid, afkomstig uit de ESS. De vraag die gebruikt is om veiligheidsgevoel te meten is: ‘In hoeverre voelt u zich veilig als u ’s nachts alleen over straat loopt?’. Als antwoordcategorieën konden de respondenten kiezen uit ‘Erg veilig (0), ‘Veilig’ (1), ‘Onveilig’ (2), ‘Erg onveilig’ (3). In eerder kwantitatief onderzoek is het begrip veiligheidsbeleving geoperationaliseerd (Boers, Steden en Boutellier 2008). Dit werd onder

(20)

16

andere gedaan aan de hand van constructen die gedefinieerd zijn door Vanderveen (2006). Hierbij gaat het erom of iemand zich op zijn gemak voelt alleen ’s avonds op straat. Ook in Tijdschrift voor de Politie (2006) wordt veiligheidsgevoel gemeten aan de hand van de vraag hoe veilig (of onveilig) mensen zich voelen wanneer ze ’s avonds alleen over straat lopen. De vraag die gebruikt is in de ESS ‘In hoeverre voelt u zich veilig als u ’s nachts alleen over straat loopt?’ wordt dus vaker gebruikt om de veiligheidsbeleving te meten. Daardoor kunnen we stellen dat deze vraag valide is om veiligheidsgevoel te meten.

5.3. Afhankelijke variabele

De afhankelijke variabele in dit onderzoek is het overheidsbeleid. Aangezien er geen vergelijkbare gegevens tussen een groot aantal landen over de strafhoogte voor handen is kijken we specifiek naar het aantal mensen dat per land vervolgd is. Er wordt aangenomen dat het aantal vervolgingen en strafhoogte met elkaar samenhangen. Wanneer er meer mensen vervolgd worden, betekent dit dat de bij de wet aangegeven rechtshandhavingsinstantie strenger beleid voert, bijvoorbeeld om te zorgen voor afschrikking (Miceli, 1996). Zij zullen in dit geval waarschijnlijk ook hogere straffen eisen, omdat ook dit zorgt voor afschrikking (Becker, 1968; Weisburd, Einat & Kowalski, 2008; Hawken & Kleiman, 2009).

De overheid probeert de veiligheid in haar land op momenten van onrust te garanderen, dit kan bijvoorbeeld door voor elke begane misdaad iemand te vervolgen. In Nederland bijvoorbeeld beslist het Openbaar Ministerie of een verdachte wordt vervolgd en voor welk wettelijk omschreven strafbaar feit (Kwakman, 2013, p.533). Dit wordt in elk afzonderlijk geval gedaan, maar ook in algemene zin. Daarvoor wordt ‘vervolgingsbeleid’ gemaakt. De overheid beschikt over deskundigheid, kennis, ervaring en inzicht en kan hierdoor beoordelen of bepaalde delicten voor onrust en onveiligheidsgevoelens kunnen zorgen. Het vervolgingsbeleid kan (mede) hierop worden afgestemd (Kwakman, 2013, p.533). Wanneer een bepaald delict voor onrust en onveiligheidsgevoelens kan zorgen zal er dus eerder voor worden gekozen om iemand wel voor dit delict te vervolgen, om zo onrust te voorkomen. Het aantal mensen dat per 10.000 inwoners vervolgd is geeft dus een indicatie voor de strafhoogte, omdat meer vervolgingen de kans op zware straffen vergroot.

De dataset over het aantal mensen dat per land vervolgd is is afkomstig van het United Nations Office on Drugs and Crime [UNODC]. Het UNODC is een organisatie van de Verenigde Naties die is opgericht om de VN te ondersteunen door middel van onderzoek, advies en steun in de strijd tegen illegale drugs en internationale misdaad. De organisatie

(21)

17

helpt haar lidstaten bij hun strijd tegen illegale drugs, criminaliteit en terrorisme. Daarnaast is het één van de belangrijkste taken van het UNODC om op internationaal niveau nauwkeurige statistieken over drugs, criminaliteit en strafrecht te produceren en verspreiden. Gegevens over misdrijven en strafrechtelijke zaken worden via een jaarlijks onderzoek van de Verenigde Naties verkregen (UN- CTS). De dataset van het UNODC wordt regelmatig gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek (Feingold, 2010; Harrendorf; 2012; Kangaspunta, 2007). De database is daarom betrouwbaar en geschikt voor dit longitudinaal onderzoek aan de hand van panel data. De dataset die wordt gebruikt om veiligheidsbeleid te meten zal gaan over het aantal personen dat per land en jaar vervolgd is. In de dataset van het UNODC zijn de vermeende overtreders opgenomen tegen wie de vervolging begon in het aangegeven jaar. Personen kunnen vervolgd worden door de officier van justitie of de door de wet aangegeven rechtshandhaving (UNODC). Tabel 1 laat zien hoe de variabelen zijn gemeten.

5.4. Modererende variabelen

Om de modererende variabele sociaaleconomische status (SES) te meten wordt gebruik gemaakt van gegevens over het inkomen en opleiding van burgers afkomstig uit de ESS. Opleidingsniveau wordt gemeten door middel van de International Standard Classification of Education (ISCED). Er is voor deze methode gekozen, omdat het educatiesysteem tussen landen kan verschillen. Door middel van de ISCED kan opleidingsniveau vergelijkbaar worden gemeten. Hierbij konden de respondenten kiezen uit 7 antwoordcategorieën, met als laagste antwoordcategorie ‘Minder dan lager onderwijs’ (0) en als hoogste antwoordcategorie ‘hoger tertiair onderwijs’ (6). De variabele wordt gestandaardiseerd, zodat de data samengevoegd kan worden met de data over inkomen. Om de variabele inkomen te meten werd gevraagd in welke categorie het maandelijks netto inkomen valt. Als antwoordcategorieën konden de respondenten kiezen uit ‘Minder dan €150’ (0) als laagste categorie tot en met ‘€10.000 of meer’ (11) als hoogste categorie. De variabele wordt gestandaardiseerd om te corrigeren voor verschil in waarde. De hoogte van het inkomen kan in verschillende landen hetzelfde zijn, maar de koopkracht van het inkomen kan per land verschillen.

Opleidingsniveau en inkomen worden daarna samengevoegd tot de variabele SES, zo wordt er gekeken of onveiligheidsgevoelens vooral een effect hebben op beleid op het moment dat dit leeft onder burgers met een hoge sociaaleconomische status.

Om de interactie variabele politiek klimaat te kunnen meten wordt ook gebruik gemaakt van de ESS. Burgers werd gevraagd waar ze zichzelf zouden plaatsen op een

(22)

10-18

puntsschaal van links naar rechts, waarbij ‘Links’ (0) en ‘Rechts’ (9). Van deze data wordt het percentage respondenten meegenomen dat zichzelf, per land jaar combinatie, aan de rechter kant van het politiek spectrum plaatst.

5.5. Controle variabelen

De controlevariabelen komen uit The World Bank. We zullen controleren voor standaard economische factoren, namelijk het bruto binnenlands product en werkloosheid. Het is gebleken dat criminaliteit (en hieraan gerelateerde gevoelens van onveiligheid) kan worden verklaard door zowel werkloosheid als een laag bruto binnenlands product (Andresen, 2017). Deze factoren kunnen zorgen voor opportuniteit en motivatie. Er kan in een land met een laag bruto binnenlands product en/of een hoog percentage werkloosheid dus veel criminaliteit plaatsvinden. Wanneer er in deze landen een streng veiligheidsbeleid wordt gehanteerd kan dat in dit geval komen door de grote hoeveelheid criminaliteit en niet, zoals in dit onderzoek wordt gemeten, vanwege de gevoelens van onveiligheid onder de bevolking. Daarom zullen BBP en werkloosheid in de regressie analyse worden meegenomen als controlevariabelen.

Tabel 1. Variabelen uit het onderzoek

Theoretische indicatoren Indicatoren uit secundaire data

Veiligheidsbeleid

Veiligheidsgevoel

Aantal mensen vervolgd per 10.000 inwoners (UNODC)

Gevoel van veiligheid wanneer je alleen in het donker over straat loopt (ESS)

SES

Politiek klimaat

Sociaal demografische gegevens: opleiding en inkomen (ESS)

Politieke voorkeur op een schaal van links naar rechts (ESS)

Bruto Binnenlands Product BBP per capita in huidige Amerikaanse dollars (The World Bank)

Werkloosheid

.

Werkloosheid in percentage van de beroepsbevolking (The World Bank)

(23)

19

5.6. Methode

De data is per land-jaar combinatie geaggregeerd om zo macro niveau data te krijgen. Op deze manier ontstaat er (macro niveau) panel data, dit is van belang om zo naar veranderingen binnen landen over tijd te kunnen kijken.

De data wordt geanalyseerd met behulp van het dataverwerkingsprogramma Stata. De data zal worden beschreven aan de hand van een tabel die de descriptieve statistieken weergeeft. Daarna is het mogelijk om door middel van een scatterplot een eerste vergelijking te trekken tussen de respondenten in de European Social Survey en de vergelijkende statistieken van het UNODC. De hypothesen zullen vervolgens worden getoetst middels een lineaire regressieanalyse, aangezien het aantal mensen dat vervolgd is als een continue variabele kan worden beschouwd. Hiermee wordt vastgesteld of er een verband is tussen onveiligheidsgevoel en beleid. Hiervoor is het volgende regressie model gebruikt:

𝑦 = 𝑏0+ 𝑏1𝑋1𝑖 + 𝜀𝑖

Waarbij 𝑦 staat voor het aantal mensen vervolgd, 𝑏0 is startgetal, 𝑏1 en 𝑋1𝑖 staan voor de

covariaat en de controle variabelen. Daarnaast worden er dummy variabelen toegevoegd om te controleren op effect over tijd. Het logaritme van veiligheidsgevoel is opgenomen om zo de variabele te normaliseren en de invloed van landen waarin veel mensen vervolgd (waarin gemakkelijk grote schommelingen kunnen zijn) te verkleinen.

De modererende variabele SES is samengesteld uit opleidingsniveau en inkomen. Hiervoor zijn beide variabelen, opleidingsniveau en inkomen, gestandaardiseerd en is het gemiddelde hiervan, per land jaar combinatie, als de variabele SES meegenomen. Voor de modererende variabele politiek klimaat is het percentage meegenomen dat per land jaar combinatie zichzelf als politiek ‘rechts’ beschouwd.

De cijfers over veiligheidsgevoel en vervolging moeten met voorzichtigheid worden vergeleken, omdat er grote verschillen kunnen zijn tussen landen. Bijvoorbeeld op het gebied van juridische en procedurele strafrechtelijke systemen. Daarom zal er tot slot gebruik worden gemaakt van een fixed effect regressie. Hierbij wordt er gekeken naar de verschillen

binnen landen. Dus de coëfficiënt zal dan betekenen in welke mate 1 punt verandering in de

onafhankelijke variabele resulteert in een 1 punt verandering in de afhankelijke variabele (gecontroleerd voor de andere variabelen). Door het fixed effect model kunnen we kijken of veranderingen in het aantal mensen dat zich onveilig voelt binnen een land effect heeft op het veiligheidsbeleid in dat land.

(24)

20

Dit model ziet er als volgt uit:

𝑦 = 𝑏0 + 𝑏1𝑋1𝑖+ 𝑢 + 𝜀𝑖

Hierbij staat 𝑢 voor de (land) fixed effects. Het kan gezien worden als een set met dummy variabelen voor het aantal landen. Een fixed effect regressie zegt meer over causaliteit dan een OLS regressie (Allison, 1999). Deze vorm van regressie analyseert data gemeten op verschillende momenten, maar binnen dezelfde groep (in dit geval land). Er kan worden gekeken of het beleid ook daadwerkelijk veranderd als de gevoelens van burgers veranderen. Dit idee van verandering komt dichter bij een causale interpretatie dan te kijken naar (cross-sectionele) relaties zoals een OLS-regressie doet.

(25)

21

6. Resultaten

6.1. Databeschrijving

De data die is verzameld is afkomstig uit 26 verschillende landen. Tabel 2 geeft een eerste overzicht van de beschrijvende statistieken met betrekking tot alle variabelen van dit onderzoek.

Tabel 2. Beschrijvende statistieken

n 𝑥 sd min max Veiligheidsgevoel 97 1,079 ,281 ,493 1,694 SES Politiek klimaat 97 97 ,218 4,331 1,007 ,437 -2,541 3 2,005 5,804 BBP 97 3,042 1,983 ,183 9,688 Werkloosheid 97 7,638 3,358 2,547 19,073 Aantal vervolgd 97 ,193 ,199 ,021 1,033

Noot: De n is het aantal land-jaar combinaties in de data.

Uit Tabel 2 blijkt dat de respondenten van de European Social Survey op de vraag over veiligheidsgevoel een gemiddelde score van 1,079 hebben ingevuld op een schaal van 0 tot 3. Waarbij 0 is ‘Erg veilig’ en 3 is ‘Erg onveilig’. Dit vertelt ons dat de respondenten uit de ESS zich gemiddeld relatief veilig voelen.

Daarnaast blijkt uit Tabel 2 dat het politiek klimaat in deze landen een gemiddelde heeft van 4,331 op een schaal waarbij 0 is ‘Links’ en 9 is ‘Rechts’. Hierbij was de laagste score een 3 en de hoogste score een 5,804. Dit vertelt ons dat we de respondenten die aan dit onderzoek hebben deelgenomen relatief in het midden van het politiek spectrum kunnen plaatsen.

Vervolgens is door middel van een grafiek gekeken naar de toe- of afname per jaar van het aantal personen dat zich per land onveilig voelt (zie Figuur 1). Hiervoor is de variabele ‘veiligheidsgevoel’ gebruikt die gemeten werd door ‘Het gevoel van veiligheid wanneer je alleen in het donker loopt’.

(26)

22

Figuur 1. Veiligheidsgevoelens weergegeven per jaar, per land

Bron: ESS

In deze grafiek is te zien dat het aantal mensen dat zich per land onveilig voelt over het algemeen redelijk stabiel is gebleven. In Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Estland, Israël, Zweden en Slowakije is dit aantal de afgelopen jaren zelfs gedaald. De stabiliteit in de data is een belemmering als we met fixed-effect regressie naar de veranderingen binnen landen kijken. Hierdoor is er minder variantie waardoor effecten klein zullen zijn en moeilijk te detecteren; er is het risico dat we hierdoor (onterecht) geen significante effecten vinden. Een grotere dataset had dit mogelijk kunnen oplossen.

Vervolgens is door middel van een scatterplot in Figuur 2 gekeken of de toe- of afname van het aantal personen dat zich per land onveilig voelt een verband heeft met het aantal mensen dat per land en jaar vervolgd is. Uit de figuur is af te leiden dat, tegen verwachting in, er minder mensen worden vervolgd wanneer meer burgers zich onveilig voelen. Het veiligheidsgevoel is gemeten aan de hand van de vraag ‘In hoeverre voelt u zich veilig als u ’s nachts alleen over straat loopt?’. Als antwoordcategorieën konden de

.5 1 1 .5 2 .5 1 1 .5 2 .5 1 1 .5 2 .5 1 1 .5 2 .5 1 1 .5 2 2002 2004 2006 2008 2010 2002 2004 2006 2008 2010 2002 2004 2006 2008 2010 2002 2004 2006 2008 2010 2002 2004 2006 2008 2010 2002 2004 2006 2008 2010

België Bulgarije Cyprus Tsjechië Duitsland Denemarken

Estland Finland Verenigd Koninkrijk Kroatië Hongarije Ierland

Israël Ijsland Italië Letland Nederland Noorwegen

Polen Portugal Roemenië Zweden Slovenië Slowakije

Turkije Oekraïne Ve ili g h e id sg e vo e l Jaar

(27)

23

respondenten kiezen uit ‘Erg veilig (0), ‘Veilig’ (1), ‘Onveilig’ (2), ‘Erg onveilig’ (3). In Figuur 2 is te zien dat naarmate meer burgers zich onveilig voelen het aantal vervolgingen afneemt.

Figuur 2. Scatterplot aantal mensen vervolgd in relatie tot onveiligheidsgevoelens

Bron: ESS, UNODC

0 .2 .4 .6 .8 1 .5 1 1.5 2 Veiligheidsgevoel

(28)

24

6.2. OLS regressie

Op basis van het theoretisch kader wordt verwacht dat veiligheidsgevoel een voorspellende waarde heeft voor het veiligheidsbeleid, namelijk het aantal mensen dat vervolgd is. In Tabel 3 is een overzicht te zien van de resultaten van de OLS regressie met de variabelen veiligheidsgevoel, veiligheidsbeleid en de controle variabelen bruto binnenlands product (bbp) en werkloosheid. In Model 1 werd de variabele veiligheidsgevoel meegenomen, gemeten door ‘gevoel van veiligheid wanneer je alleen in het donker over straat loopt’. In Model 2 werd de modererende variabele SES meegenomen. In Model 3 de modererende variabele politiek klimaat.

Tabel 3. OLS regressie van het aantal mensen dat vervolgd is.

. . Model 1 b/se Model 2 b/se Model 3 b/se Veiligheidsgevoel -,063 (,10) -,069 (,10) 1,063 (,85) BBP ,440 (,03) ,042 (,04) ,078 (,04) * Werkloosheid -,005 (,01) -,006 (,01) -,005 (,01) SES ,004 (,09) SES*Veiligheidsgev. -,019 (,07) Politiek klimaat ,378 (,22) Pol.k.*Veiligheidsgev. -,236 (,19) Constant . ,259 (,14) ,277 (,14) -1,51 (,97) n R2 97 ,058 97 ,046 97 ,106 * p<0.05, ** p<0.01, *** p<0.001. Bron: ESS, UNODC, Worldbank

(29)

25

Tabel 3 laat zien dat de variabele veiligheidsgevoel, onverwacht, een negatief effect heeft op veiligheidsbeleid. Dit betekent dat hoe meer mensen zich onveilig voelen, des te minder vervolgingen er zijn. Wanneer het veiligheidsgevoel met 1 stap omhoog gaat (waardoor mensen zich dus onveiliger voelen), daalt het aantal vervolgingen met 0,063, waarbij

b = -0,063, t = -0,63, p = 0,530. Echter is dit verband niet significant. Deze uitkomst is tegen

verwachting in. Er werd verondesteld dat des te onveiliger mensen zich voelen, des te zwaarder de straffen/meer vervolgingen er zullen zijn. Echter kunnen we dus niet met 95 procent zekerheid zeggen dat veiligheidsgevoel een significante invloed heeft op beleid. Hypothese 1 moet dus worden verworpen. Dit komt omdat er veel variatie in deze relatie is; er is een groot aantal landen waarbij er veel mensen vervolgd zijn, maar mensen zich wel onveilig voelen en andersom.

Nu we het (hoofd)effect van veiligheidsgevoel hebben onderzocht gaan we in op de vraag of er een versterkt effect is van veiligheidsgevoel wanneer we kijken naar burgers met een hoge sociaaleconomische status of in een rechts politiek klimaat. Het antwoord op deze vragen is te zien in Tabel 3. De modererende variabele SES is weergegeven in model 2, deze variabele heeft een negatief effect, b = -0,019, t = -0,25, p = 0,801. Daarnaast is het effect niet significant. De tweede hypothese wordt verworpen; we kunnen dus niet met 95 procent zekerheid zeggen dat des te onveiliger mensen zich voelen, des te zwaarder de straffen zullen zijn, met name als de mensen die zich onveilig voelen een hoge sociaaleconomische status (SES) hebben. Hypothese 2 moet dus worden verworpen.

Daarnaast zien we in model 3 dat de modererende variabele Politiek klimaat een positief effect heeft, b = 1,063, t = 1,25, p = 0,214. Echter is ook dit moderatie effecten niet significant. Ook de derde hypotheses wordt verworpen; we kunnen dus niet met 95 procent zekerheid zeggen dat des te onveiliger mensen zich voelen, des te zwaarder de straffen/het veiligheidsbeleid zullen zijn, met name in een rechts politiek klimaat. Dit betekent dat ook hypothese 3 dus moet worden verworpen.

(30)

26

6.3. Fixed effect regressie

Tabel 5 geeft een overzicht van de fixed effect regressie met de onafhankelijke variabele ‘veiligheidsgevoel’.

Tabel 5. Fixed effect regressie

. . Model 1 b/se Veiligheidsgevoel -,057 (,05) BBP -,027 (,03) Werkloosheid -,000 (,00) Constant . ,277 (,07) *** n R2 binnen R2 tussen R2 totaal 97 ,028 ,032 ,022

* p<0.05, ** p<0.01, *** p<0.001. Bron: ESS, UNODC, Worldbank

We zien dat de variabele veiligheidsgevoel een negatief effect heeft op veiligheidsbeleid. Dit betekent dat hoe onveiliger mensen zich voelen, des te minder vervolgingen er zijn. Elke 1 punt stijging in hoeveel mensen zich onveilig voelen als ze in het donker alleen over straat lopen resulteert in 0,057 daling in het aantal vervolgingen. Echter is deze coëfficiënt niet significant, wat betekent dat er geen effect is, b = -0,057, t = -1,05, p = 0,297. We kunnen dus niet met 95 procent zekerheid stellen dat wanneer meer mensen zich onveilig voelen dit invloed heeft op het veiligheidsbeleid van de overheid. Hypothese 1, die stelt dat des te

onveiliger mensen zich voelen, des te zwaarder de straffen/meer vervolgingen er zullen zijn,

(31)

27

7. Conclusie

Zijn onveiligheidsgevoelens en beleid aan elkaar gerelateerd? Aan de hand van longitudinale data over 26 landen uit de European Social Survey is deze vraag onderzocht. Veiligheidsbeleid is hierbij teruggebracht tot het aantal mensen dat vervolgd is.

De verwachting was dat des te onveiliger mensen zich voelen, des te zwaarder de straffen/meer vervolgingen er zullen zijn. Echter zowel met OLS regressie (dat met name naar de verschillen tussen landen kijkt) en fixed effects regressie (dat naar de verschillen binnen landen kijkt) is er geen directe relatie tussen het veiligheidsgevoel op veiligheidsbeleid gevonden. Dit is onverwacht aangezien in de literatuur werd gesteld dat niet altijd de formele gezagsdragers de doorslag geven voor het maken van beleid (Hoogerwerf & Herweijer, 2014, p. 105). Zij kunnen ook alleen als doorgeefluik functioneren voor voorkeuren en belangen van andere groepen of instanties. Het zou op deze manier mogelijk zijn dat burgers dankzij directe toegang of invloedsmiddelen het grootste deel van het beleid weten te bepalen.

Daarnaast is onderzocht of er voornamelijk invloed is van onveiligheidsgevoelens op beleid als de mensen die zich onveilig voelen een hoge sociaaleconomische status (SES) hebben. Ook hiervoor werd geen directe relatie gevonden. Dit is tegen verwachting in, omdat voorgaand onderzoek laat zien dat de gevoelens van burgers met een hoge SES het meest zichtbaar zijn voor de overheid (Mills, 1956; Van den Berg, 1983; Bovens, 2006;).

Tenslotte werd verondersteld dat gevoelens van onveiligheid meer invloed zouden hebben op beleid in een rechts politiek klimaat; waarin de focus voornamelijk op eigen verantwoordelijkheid en het belang van veiligheid ligt (Swierstra & Tonkens, 2005). Daarom is onderzocht of gevoelens van onveiligheid meer invloed hebben op beleid in een rechts politiek klimaat. Ook hiervoor werd geen directe relatie gevonden. Ook dit is tegen verwachting in, omdat Gaus (2004) stelt dat politiek rechts geen of weinig begrip heeft voor veroordeelden. Daarnaast stellen ook Schuilenburg en Swaaningen (2013) dat de voorkeur voor streng beleid, ook wel het punitief populisme, vooral terug te zien is bij politiek rechts.

Uit eerder onderzoek van Thomassen (1991) is gebleken dat politieke vraagstukken en problemen in de samenleving door de overheid worden opgelost aan de hand van parlementair overleg. Het gaat er hierbij niet zozeer om wat het volk zelf besloten zou hebben of welk veiligheidsgevoels er heerst onder burgers. Dit sluit aan bij de resultaten uit dit onderzoek. Een mogelijke verklaring voor het gebrek aan een (sterke) relatie tussen veiligheidsgevoelens en beleid is dat de overheid reageert op de objectieve veiligheidssituatie

(32)

28

en niet de subjectieve veiligheidsgevoelens van burgers. Zo is er voldoende aandacht voor kwesties die de veiligheid van burgers schaadt.

Het niet meenemen van het veiligheidsgevoel van burgers kan er voor zorgen dat er minder vertrouwen is in de overheid en dit kan uiteindelijk grote gevolgen hebben. Kwesties die minder belangrijk zijn voor de daadwerkelijke veiligheid van burgers, maar wel zorgen voor onrust of onveiligheidsgevoelens, krijgen minder aandacht en dit kan zorgen voor onvrede en onrust. Er is minder vertrouwen in de overheid en dit kan uiteindelijk grote gevolgen hebben. Het zou ervoor kunnen zorgen dat rechterlijke beslissingen in twijfel worden getrokken en minder worden geaccepteerd. Dit kan leiden tot een krimpende bereidheid om rechterlijke beslissingen en wetten na te leven (Van der Maden, 2015).

Andere verklaringen voor een geringe relatie tussen veiligheidsgevoelens en beleid liggen in een aantal tekortkomingen van deze studie. Allereerst is de data die is verzameld wel gerelateerd aan de theorie uit het theoretisch kader, maar niet een directe weerspiegeling van deze theorieën. Zo is er data gebruikt over het aantal vervolgingen in plaats van data over strafhoogtes. Data over het de strafhoogte geeft een beter beeld van burger gevoelens/wensen die (eventueel) naar voren komen in beleid, omdat burgers, in tegenstelling tot ambtenaren en specialisten, voornamelijk voorstander zijn van hogere straffen (Hartnagel, 2012, p. 452). Wanneer er hogere straffen worden uitgegeven is dit dan dus voornamelijk om burgers tevreden te houden en niet zozeer de wens van rechters en specialisten. Dit is één van de nadelen van secundair onderzoek, de data die nodig is voor het precies uitvoeren van het onderzoek is niet in alle gevallen aanwezig. Daarnaast is het lastig om (straf)rechtelijke data uit verschillende landen te vergelijken, omdat wetten, regels en het (straf)recht in veel landen niet hetzelfde geregeld is. Men moet daarom ook voorzichtig zijn wanneer hier uitspraken over worden gedaan. Het verzamelen van eigen data omtrent de strafhoogte zal voor een vervolgonderzoek verdere inzichten kunnen geven over de daadwerkelijke invloed van onveiligheidsgevoelens op beleid, dit kan ervoor zorgen dat het aantal observaties groter is zodat er meer kans is op significante uitkomsten.

Daarnaast hebben we door middel van fixed effects modellen gekeken naar de relaties tussen veranderingen in veiligheidsgevoelens en beleid binnen landen. Door het kijken naar veranderingen binnen landen komen we al dichter in de buurt bij het idee van causaliteit dan bij het kijken naar cross-sectionele verschillen. Echter, dit zegt nog weinig over de richting van de causaliteit. Door het kijken naar een lagged effect kan een beter beeld geven worden van de invloed van veiligheidsgevoel op beleid. Dit wil zeggen dat bijvoorbeeld het aantal vervolgingen/strafhoogte van een jaar, of een paar jaar, later dan het gemiddelde

(33)

29

veiligheidsgevoel met elkaar worden vergeleken. Dit omdat (veiligheids)beleid over het algemeen veel tijd nodig heeft om aangepast te worden. Juist wanneer gevoelens van burgers worden meegenomen in beleid kan het langer duren voordat deze vorm van interactief beleid is opgesteld, goedgekeurd en doorgevoerd. Met het gebruik van lagged effect kan dus mogelijk wel een effect van onveiligheidsgevoelens op beleid worden gevonden.

Ondanks deze tekortkomingen suggereert dit onderzoek dat het veiligheidsgevoel onder burgers (in ieder geval) geen sterke invloed heeft op het veiligheidsbeleid van de overheid. Dit geeft de indruk dat aan de ene kant burgers weinig worden gehoord (op de korte termijn), maar aan de andere kant dat (veiligheids) problemen in de samenleving worden opgelost aan de hand van objectieve parlementaire beslissingen. Daarnaast hebben zowel de gevoelens van burgers met een hoge sociaaleconomische status als het politiek klimaat geen sterke versterkende invloed van veiligheidsgevoel op beleid.

(34)

30

Literatuur

Acemoglu, D., & Autor, D. (2011). Skills, Tasks and Technologies: Implications for Employment and Earnings. Handbook of Labor Economics, volume 4.

Aharouay, L. (2017). ‘Trumps inreisverbod versterkt niet het veiligheidsgevoel maar de angst’. NRC. Opgevraagd op 13 maart 2017 van

https://www.nrc.nl/nieuws/2017/01/30/trumps-inreisverbod-versterkt-niet-het-veiligheidsgevoel-maar-de-angst-6477840-a1543661

Allison, P.D. (1999). Multiple Regression: A Primer (Research Methods and Statistics). London: Sage.

Andresen, M.A. (2017). Unemployment, GDP, and Crime: The Importance of Multiple Measurements of the Economy. Canadian Journal of Criminology and Criminal Justice. Vol.

57, No.1

Author, D. (2010). The Polarization of Job Opportunities in the U.S. Labor Market. Opgevraagd op 13 maart 2017 van https://economics.mit.edu/files/5554

Bauman, Z. (2000). Liquid modernity. Cambridge: Polity Press.

Beck, U. (1992). The risk society; towards a new modernity. London: Sage. Beck, U. (1999). World Risk Society. Cambridge: Polity Press.

Becker, G. (1968). Crime and Punishment: An Economic Approach. Journal of Political

Economics 76, 169–217.

Beckett, K., & Sasson, T. (2004). The Politics of Injustice. Thousand Oaks, CA: Pine Forge Press.

Berg, J.T.J. van den. (1983). De toegang tot het Binnenhof: de maatschappelijke herkomst van Tweede Kamerleden tussen 1849 en 1970. Weesp: Van Holkema & Warendorf. Boers, J., Steden, R. van & Boutellier, H. (2008). Het effect van positieve en negatieve factoren op veiligheidsbeleving. Een kwantitatieve studie onder inwoners van Amsterdam.

Tijdschrift voor Veiligheid.

Boutellier, H. (2005). Meer dan veilig; over bestuur, bescherming en burgerschap. Den Haag: Boom Juridische uitgevers (oratie).

(35)

31

Boutellier, H. (2007). De schaduwzijde van de vloeibare moderniteit. Opgevraagd op 22 februari 2017 van

https://lirias.kuleuven.be/bitstream/123456789/123728/2/Zygmunt+Bauman_2eproef.pdf#pa ge=43

Bovens, M.A.P. (2006). De diplomademocratie Over de spanning tussen meritocratie en democratie. B en M : tijdschrift voor beleid, politiek en maatschappij, volume 33, issue 4, pp. 205 - 218.

Budge, E.A. (1987). Egyptian Religion: Egyptian Ideas of the Future Life. London: Arkana. CBS. (2017). Criminaliteit tussen 2012 en 2016 gedaald. Opgevraagd op 13 maart 2017 van https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2017/09/criminaliteit-tussen-2012-en-2016-gedaald

Daemen, H.H.F.M., & Thomassen, J.J.A. (1993). Afstand tussen burgers en overheid. In: A. Hoogerwerf (Ed.), Overheidsbeleid. pp. 217-238.

Dye, T. (1975). Understanding Public Policy. Pearson College Div. US: Pearsons Education. European Social Survey. (2002-2014). Round 1-7 [dataset]. Opgevraagd op 17 maart 2017 van

http://www.europeansocialsurvey.org/search?q=safety%20feeling&tab=tab2&sfq=round:%2 2ESS1%202002%22

Feingold, D.A. (2010). Trafficking in numbers: The social construction of human trafficking data. Sex, drugs and body counts: The politics of numbers in global crime and conflict, 46-74. Florida, R. (2004). The Rise of the Creative Class. New York: Basic Books.

Gaus, H. (2004). Opgang en verval van extreem-rechts. Gent: Academia Press.

Giddens, A. (1991). Modernity and self-identity. Self and society in the late modern age. Cambridge: Polity Press.

Giddens, A. (1994). Beyond left and right. The future of radical politics, Cambridge: Polity Press.

Harrendorf, S. (2012). Offence definitions in the European sourcebook of crime and criminal justice statistics and their influence on data quality and comparability. European journal on

criminal policy and research, 18(1), 23-53.

Hartnagel, T.F., & Templeton, L. J. (2012). Emotions about crime and attitudes to punishment. Punishment & Society, 14(4), 452-474.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met onze aanbevelingen in het onderzoek Aanpak lokaal veiligheidsbeleid (Algemene Rekenkamer, 2005) over het versterken van de regierol van de gemeenten en het verbeteren van

Met betrekking tot de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat het beleid door gemeenten meer moet worden uitgewerkt in termen van concrete en meetbare afspraken met

Een pester heeft vaak een groep kinderen rondom zich gegroepeerd die de pester ondersteunen Vaak gebeurt dit omdat het veilig is om bij de pester te horen, of uit angst om

Met ouders wordt een tijdslimiet afgesproken waarbinnen de leerling rustig moet worden, lukt dit niet dan worden ouders weer gebeld en moet de leerling worden opgehaald voor de

Iedere medewerker die wordt ingezet voor het aanslaan, begeleiden en afpikken van lasten moet in het bezit zijn van het tcvt certificaat Aanpikker Bouw (W4-09) of gelijkwaardig.

Waar tot het einde van de jaren zeventig vooral rechtshandhaving gezien werd als de belangrijkste strategie om de sociale veiligheid te vergroten, is er sinds het beleids-

lQ healthcare vindt dat de kwaliteit en veiligheid van gezondheidszorg verbeterd kan worden als de toegevoegde waarde (value) van gezondheidszorg voor alle

Deze notitie beperkt zich tot sociale veiligheid en voor wat betreft de fysieke veiligheid tot een enkel procedure punt, te weten dat in de loop van dit en volgend jaar