• No results found

Schoenmaker, blijf bij je leest? Over de invloed van opleidingsrichting op type beroep en de financiële bonus van een goede aansluiting - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Schoenmaker, blijf bij je leest? Over de invloed van opleidingsrichting op type beroep en de financiële bonus van een goede aansluiting - Downloaden Download PDF"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Herman G. van de W erfhorst

Schoenmaker, blijf bij je leest?

Over de invloed van opleidingsrichting op type beroep en de financiële

bonus van een goede aansluiting

Dit artikel analyseert de effecten van richtingsspecifieke opleidingshulpbronnen op het vinden van een baan die aansluit op de verworven kennis en vaardigheden en of een goede aansluiting voordelig is voor het inkomen dat men verdient. Vier typen richtingshulpbronnen werden onderscheiden: culturele, econo­ mische, communicatieve en technische hulpbronnen. We veronderstellen ten eerste dat men relatief vaak werkzaam is in beroepen die aansluiten op het type hulpbron dat men heeft opgedaan. Ten tweede, omdat specialistische kennis en vaardigheden moeilijk vervangbaar zijn, zullen werkgevers vooral hoge lonen wil­ len betalen aan werknemers van wie de richtingshulpbronnen aansluiten bij het type beroep. Empirische analyses van twee databestanden van het AVO (N=6322) tonen aan dat men vaak werkzaam is in een baan die aansluit op het type richtingshulpbron dat men heeft vergaard. Economische richtingshulpbron­ nen leveren over het algemeen veel salaris op, terwijl culturele hulpbronnen nadelig uitpakken. Voor drie van de vier branches geldt dat aansluitende richtingshulpbronnen het hoogste inkomen opleveren; alleen culturele hulpbronnen leveren geen bonus op in aansluitende beroepen.

Inleiding

De sociaal ongelijke verdeling van inkomen kan sinds lange tijd rekenen op grote belang­ stelling van economen en sociologen. Over het algemeen worden zowel opleidings- als be­ roepsfactoren belangrijk geacht voor individue­ le inkomensverschillen; personen met een ho­ ger opleidingsniveau verdienen gemiddeld meer dan lager geschoolden en 'hogere' banen betalen over het algemeen beter uit dan banen lager in de hiërarchie. Maar niet alleen verschil­ len in niveau van opleiding en beroep doen er­ toe: ook horizontale verschillen in opleidings­ richting en type beroep verklaren gedeeltelijk individuele verschillen in inkomen. Zo is aan­ getoond dat technisch en economisch ge­ schoolden meer verdienen dan anderen met hetzelfde opleidingsniveau (Dronkers & Bros, 1995; Kalmijn &Van der Lippe, 1997). Als gevolg

van de dalende variantie in opleidingsniveau (Hauser & Featherman, 1976; Rijken, 1999), kan bovendien verwacht worden dat opleidings­ richting een belangrijker selectiecriterium wordt voor werkgevers. Voorts krijgt men ge­ middeld een hoger inkomen in beroepen waar­ in autoritaire en cognitieve vaardigheden cen­ traal staan, terwijl beroepen waarin verzor­ gende vaardigheden vereist worden juist gemid­ deld minder opleveren (Kilbourne et.al., 1994). Meer structurele verklaringen over horizontale beroepsverschillen in inkomen gaan ervan uit dat de arbeidsmarkt kan worden opgedeeld in afzonderlijke deelmarkten met hun eigen be­ roepskansen (zie bijvoorbeeld Beek et al., 1978; Glebbeek, 1993; Van der Meer, 1993). In be­ paalde segmenten van de arbeidsmarkt zijn de lonen hoger, kan men gemakkelijker carrière maken en zijn er meer mogelijkheden tot inter­ ne en externe mobiliteit.

* Herman van de Werfhorst is werkzaam als assistent in opleiding bij het Interuniversitair Centrum voor Sociaal- WetenschappelijkeTheorievormingen Methodenontwikkeling (ICS), Sectie Sociologie, Katholieke Universiteit Nij­ megen. Hij doet promotieonderzoek naar het belang van opleidingsrichting in verschillende ongelijkheidsvraag- stukken. De auteur bedankt Gerbert Kraaykamp, Nan Dirk de Graaf en Wout Ultee voor hun commentaar op een eerdere versie van dit paper.

(2)

Effecten van richtlngsspecifieke opleidingshulpbronnen Dit paper bestudeert in hoeverre de invloed

van opleidingsrichting op inkomen afhanke­ lijk is van het type beroep dat wordt uitgeoe­ fend. Hierbij gaan we ervan uit dat opleidings­ richtingen in een specifieke samenstelling van hulpbronnen voorzien. In sommige richtingen doet men bijvoorbeeld veel culturele hulpbron­ nen op, terwijl andere richtingen vooral in technische hulpbronnen voorzien. Nadat we een operationalisatie presenteren voor culture­ le, economische, communicatieve en techni­ sche richtingshulpbronnen, gaan we allereerst na in hoeverre de samenstelling van richting­ shulpbronnen van invloed is op de toegang tot aansluitende beroepstypen. Vervolgens wordt geanalyseerd of een goede aansluiting tussen de in het onderwijs opgedane vaardigheden en de vaardigheden die in het beroep nodig zijn extra beloond wordt op de arbeidsmarkt. Hier­ bij gaan we er dus vanuit dat opleidingsrichtin­ gen met betrekking tot arbeidsmarktkansen niet tot één dimensie zijn te herleiden, maar dat de soort hulpbronnen die men in het on­ derwijs heeft verworven, deelmarkten creëert waar men een voorsprong heeft op anderen die de noodzakelijke hulpbronnen niet bezitten.

Met name bij inkomensverschillen tussen horizontaal verschillende posities is het zinvol om de aansluiting tussen opleiding en beroep te beschouwen. Hoewel het ook met betrek­ king tot onderwijsniveau van belang is dat een goede aansluiting gerealiseerd wordt, omdat anders werknemers ontevreden zijn en sneller op zoek gaan naar een andere baan, geven gangbare arbeidsmarkttheorieën eenduidig aan dat hogere onderwijsniveaus arbeidskrach­ ten levert die productiever zijn of op een goed­ kopere manier voor te bereiden. Werkgevers zouden dus een voorkeur hebben voor hoog opgeleide arbeidskrachten, misschien zelfs voor iedere functie ware het niet dat zij snel naar een andere baan uitzien wanneer ze over- schoold zijn. Dezelfde theorieën geven echter aan dat de rangordening van onderwijs richtin­ gen sterk afhankelijk is van het feit of de in het onderwijs opgedane kennis en vaardigheden daadwerkelijk overeenkomen met het soort werk dat moet worden uitgevoerd. Dus, terwijl hogere onderwijsniveaus over het algemeen productievere arbeidskrachten leveren, hangt dat voor studierichtingen er vanaf of het type kennis aansluit op het type beroep.

Theoretische verklaringen voor inkomensverwerving

De theorie van het menselijk kapitaal (Becker, 1964) gaat ervan uit dat men in het onderwijs kennis en vaardigheden verwerft die direct van invloed zijn op de arbeidsproductiviteit van werknemers. Mensen met een hoger oplei­ dingsniveau fen meer werkervaring) hebben een hogere productiviteit, waardoor werkge­ vers bereid zijn hen een hoger loon te betalen dan personen met een lager opleidingsniveau (en minder werkervaring). Kalmijn en Van der Lippe (1997) beargumenteren dat het menselijk kapitaal dat men in het onderwijs verwerft niet alleen verschilt in algemene zin van hoog naar laag, zoals Becker (1964) veronderstelde, maar dat men ook specifieke typen menselijk kapitaal kan onderscheiden, die men volgens Becker in het beroep zou verwerven. Zij tonen aan dat het onderscheid in vier typen mense­ lijk kapitaal zinvol is om inzicht te verkrijgen in inkomensverschillen tussen mannen en vrouwen. Immers, ondanks een trend naar ge­ lijke opleidingsniveaus voor beide seksen, is er nog altijd een sterke segregatie in studierich­ tingen tussen mannen en vrouwen (Jacobs, 1996, Van der Lippe &. Van Doorne-Huiskes, 1995). Ook Marini en Fan (1997) sluiten aan bij de menselijk kapitaal-traditie wanneer zij stel­ len dat mannen voornamelijk marktvaardighe- den opdoen in hun opleiding terwijl vrouwen juist sociale en verzorgende vaardigheden ver­ werven. Amerikaans onderzoek van Gerhart (1990) toont aan dat, onder hoger opgeleiden, opleidingsrichting de belangrijkste verklaring biedt voor inkomensverschillen tussen man­ nen en vrouwen. Loury (1997) vindt voor de Verenigde Staten dat de invloed van opleidings­ richting op inkomen stabiel is gebleven in de jaren tachtig, met uitzondering van het sterk toegenomen positieve effect van een techni­ sche richting voor vrouwen. Voor Nederland hebben Dronkers en Bros (1995) aangetoond dat economisch en technisch geschoolden re­ latief veel verdienen vergeleken met anderen met hetzelfde opleidingsniveau. Verder tonen zij aan dat de verschillen tussen studierichtin­ gen niet op alle niveaus hetzelfde zijn; (para-) medisch geschoolden verdienen bijvoorbeeld wel relatief veel op HBO- en universitair ni­ veau, maar niet op MBO-niveau. Echter, om­ dat Dronkers en Bros combinaties van niveau

(3)

Effecten van richtingsspecifieke opleidingshulpbronnen en richting hebben afgezet tegen een referen­ tiegroep van personen met alleen lager onder­ wijs, zonder vermelding van de standaardfou­ ten van de regressie-coëfficienten, geven hun tabellen geen uitsluitsel over de daadwerkelij­ ke verschillen tussen studierichtingen op het­ zelfde niveau. Wanneer de standaardfouten wel bekend waren, konden regressiecoëfficiënten met elkaar vergeleken worden.1 Bovenstaande onderzoeken tonen veelal consistente patro­ nen in richting-verschillen in financiële ver­ goedingen. Technische en economische rich­ tingen betalen over het algemeen goed uit, ter­ wijl verzorgende, sociaal-culturele en kunst­ zinnige richtingen minder salaris opleveren dan gemiddeld.

Een andere benadering gaat niet primair uit van de reeds opgedane kennis en vaardigheden van werknemers, maar beschouwt opleidings- kwalificaties als een 'signaal' voor de (trai- ningsjkosten die gemaakt moeten worden om werknemers geschikt te maken voor hun func­ tie. Werkgevers rangschikken werknemers in een wachtrij op basis van de te maken trai- ningskosten (Thurow, 1975). De positie die een individu inneemt in deze rij wordt bepaald door de genoten opleiding: aan hoger opgelei­ den verwacht men weinig trainingskosten kwijt te zijn, waardoor zij een positie vooraan in de wachtrij innemen. Het aannemen van la­ ger opgeleiden daarentegen, brengt relatief veel investeringen in training met zich mee, waar­ door zij achteraan staan in de rij. Dit betekent dat de relatieve positie van werknemers ten op­ zichte van anderen cruciaal is (Spence, 1973; Thurow, 1975; Ultee, 1980). Deze benadering spreekt Granovetter (1981) meer aan dan de hu- man capital theorie, omdat zij de relatie tussen onderwijs en productiviteit beschouwt als een empirische kwestie, in plaats van dat deze rela­ tie a priori wordt gedefinieerd. Het belangrijk­ ste bezwaar tegen de signaalbenadering is ech­ ter, aldus Granovetter, dat zij veronderstelt dat het onderwijsniveau de belangrijkste informa­ tieverschaffer is voor werkgevers. Terwijl Gra­ novetter zich vooral richt op sociale netwerken als een additionele informatieverschaffer over (toekomstige) werknemers, veronderstellen we dat ook opleidingsrichting extra informatie geeft aan werkgevers over de te maken trai­ ningskosten. Omdat een toenemend aantal mensen te hoog is opgeleid voor de arbeids­ markt (Van der Ploeg, 1994; Wolbers & De

Graaf, 1996), voldoet het onderwijsniveau niet meer om degenen met weinig trainingskosten te scheiden van degenen met veel trainingskos­ ten. Tevens vergroot gespecialiseerd onderwijs de vaardigheid om zich complexe handelingen op de moderne arbeidsmarkt eigen te maken. Opleidingsrichting is daarom tegenwoordig van groot belang om arbeidskrachten te rang­ schikken naar trainingskosten.

De voorgaande twee benaderingen veronder­ stellen dat er intrinsieke redenen zijn waarom mensen met een bepaalde opleiding meer ver­ dienen ofwel omdat zij een hogere productie­ capaciteit hebben (menselijk kapitaal) ofwel omdat het minder investeringen kost om ze ge­ schikt te maken voor een functie (trainingskos­ ten). Een derde benadering, de credentialisme- theorie, stelt dat onderwijs niet zozeer voorziet in kennis en vaardigheden, maar een legitime­ ring geeft voor in- en uitsluiting van sociale groepen (Collins, 1979). Voor sommige beroe­ pen, bijvoorbeeld dokters en leraren, is het simpelweg noodzakelijk om de juiste scholing gevolgd te hebben. Een minder formele variant van deze theorie stelt dat werkgevers opleiding gebruiken voor selectie van personen met de­ zelfde achtergrond of smaak (Bourdieu & Pas­ seren, 1977,1990; Hohn, 1988).2

Vier typen opleidingshulpbronnen

Om de relatie tussen de in een bepaalde oplei­ dingsrichting opgedane kennis en vaardighe­ den en inkomen te bestuderen, verdient het de voorkeur om deze kennis en vaardigheden op een directe manier te meten. In plaats van op­ leidingsrichtingen als nominale categorieën te vergelijken onder de impliciete assumptie dat deze in bepaalde vaardigheden zouden voor­ zien, schalen we opleidingsrichtingen naar de mate waarin men culturele, economische, communicatieve en technische hulpbronnen verwerft. Deze indeling is gebaseerd op de ver­ onderstelling dat opleidingsrichtingen voor­ zien in specifieke kennis en vaardigheden die in brede zin bepalend zijn voor levenskansen. Individuen investeren in deze vier hulpbron­ nen met de verwachting dat de investering op één of andere manier vruchten afwerpt. Ten eerste biedt het onderwerp van studie al een vorm van terugbetaling van de investering; de persoonlijke genoegdoening uit het bestude­ ren van interessante onderwerpen kan dan ook gezien worden als een vorm van compen­

(4)

Effecten van richtingsspecifieke opleidingshulpbronnen satie van de investering in scholing. Een an­

dere vorm van genoegdoening is gelegen in de leefstijl die men ontwikkelt: bijvoorbeeld de beschikking over veel culturele hulpbronnen vergroot waarschijnlijk het genot dat een thea­ tervoorstelling biedt. Wellicht de belangrijkste vorm van compensatie, echter, vindt plaats op de arbeidsmarkt. Ten eerste valt te verwachten dat men investeert in bepaalde hulpbronnen omdat men daarmee verwacht een bepaald type beroep te verwerven. Ten tweede zullen sommigen in hun investeringsbeslissing in sterke mate geleid worden door het verwachte inkomen.

Een voordeel van het toekennen van hulp­ bronnen aan opleidingsrichtingen boven een vergelijking tussen nominale categorieën is dat alle opleidingsrichtingen een positie krij­ gen op alle vier hulpbronnenschalen. Een tech­ nische studierichting voorziet daarom bijvoor­ beeld niet alleen in veel technische hulpbron­ nen, maar tegelijkertijd ook in weinig culturele hulpbronnen. Ook zijn er opleidingsrichtin­ gen die in meer dan één hulpbron in sterke mate voorzien. Personen met een lerarenoplei­ ding doen bijvoorbeeld zowel veel culturele als communicatieve hulpbronnen op.

De vierdeling wordt verondersteld de meest belangrijkste verschillen tussen studierichtin­ gen weer te geven. Zo komen culturele en eco­ nomische richtingshulpbronnen voort uit de theorie van Bourdieu (1979; 1984), die stelt dat het onderscheid in cultureel en economisch kapitaal aanvullend inzicht geeft in de sociale verdeling van symbolen en goederen naast het onderscheid in veel en weinig kapitaal. Eerder onderzoek heeft beroepen, in plaats van oplei­ dingsrichtingen, gerangschikt naar de mate waarin culturele dan wel economische hulp­ bronnen centraal staan (Ganzeboom et al.,

1987; De Graaf & Kalmijn, 1995).

Hierop aanvullend onderscheiden we com­ municatieve en technische hulpbronnen van opleidingsrichtingen. Communicatieve hulp­ bronnen verkrijgt men wanneer in de oplei­ ding vaardigheden om met anderen om te gaan centraal staan. Met name in moderne, postin­ dustriële samenlevingen wordt verondersteld dat dergelijke vaardigheden van pas kunnen komen op de arbeidsmarkt. Met deze benade­ ring sluiten we aan bij de sociaal kapitaal-tradi- tie, waarin wordt verondersteld dat niet alleen de eigen hulpbronnen, maar ook die van de so­

ciale omgeving van pas kunnen komen bij de verdeling van schaarse goederen zoals oplei­ ding en inkomen (zie bijvoorbeeld Coleman, 1988; De Graaf & Flap, 1988). Onze benade­ ring, die weliswaar duidelijk verschilt van de sociaal kapitaal benadering omdat wij commu­ nicatieve kwalificaties als een hulpbron zien die rechtstreeks voortkomt uit individuele po­ sities, sluit aan bij deze traditie in de zin dat verondersteld kan worden dat mensen met veel communicatieve hulpbronnen meer vaar­ digheden hebben om aanspraak te maken op hulpbronnen uit de sociale omgeving, als ze er al toegang toe hebben.

Een vierde type hulpbron dat we onderschei­ den is van technische aard. Technische hulp­ bronnen worden onderscheiden om verschil­ lende redenen. Ten eerste lijkt het, in een bena­ dering waarin specifieke kennis en vaardighe­ den centraal staan bij de verdeling van hulpbronnen, zinvol om technische kennis en vaardigheden te onderscheiden van andere. Technische hulpbronnen verwijzen daarbij di­ rect naar de kennis en vaardigheden die men heeft op het gebied van wiskundige berekenin­ gen, technische apparaten en productieproces­ sen. Ten tweede is er in Nederland een voort­ gaande discussie over het tekort aan technisch geschoolde arbeidskrachten. Inzicht in de fi­ nanciële waardering van technische vaardighe­ den geeft noodzakelijke informatie voor deze discussie. Een sterk positieve waardering voor technische vaardigheden kan een extra argu­ ment zijn om voor een technische studie te kie­ zen. Anderzijds zal een beperkte financiële waardering voor technische vaardigheden scholieren weinig inspireren om techniek te kiezen.

De aansluiting tussen opleidingsrichting en type beroep

Wat betreft de relatie tussen opleidingsniveau en inkomen voorspellen de gangbare arbeids- markttheorieën allemaal dat hoger opgeleiden meer verdienen dan lager opgeleiden. Wanneer we met deze theorieën echter de invloed van opleidingsrichting op inkomen willen verkla­ ren, is het moeilijk om voorbij te gaan aan het beroep dat men uitoefent. De waarde van rich­ tingsspecifieke vaardigheden is namelijk sterk afhankelijk van het feit of de aangeleerde vaar­ digheden ook daadwerkelijk nodig zijn in het beroep. Voor studierichtingen is het, anders

(5)

Effecten van richtingsspecifieke opleidingshulpbronnen dan bij opleidingsniveaus, moeilijk aan te ge­ ven welke variant de voorkeur heeft; in het ene type beroep zal men veel hebben aan financi- eel-economische kennis en vaardigheden, ter­ wijl men in een ander type beroep juist een be­ tere arbeidsmarktpositie heeft met de daarbij passende studierichting. Hierbij is belangrijk te beseffen dat een strenge selectie naar rele­ vante opleidingsrichting wel eens kan zorgen voor een geringe invloed van opleidingsrich­ ting op inkomen binnen een beroep. Binnen streng selecterende beroepen is er dan immers weinig variatie in opleidingsrichting. Het is daarom ook belangrijk na te gaan in hoeverre de toegang tot goed betalende beroepen behou­ den is aan bepaalde opleidingsrichtingen.

Wanneer opleidingskwalificaties aansluiten bij het beroep dat wordt uitgeoefend spreken we van een match. Waarom is het vinden van een beroep dat aansluit op de opgedane kennis en vaardigheden belangrijk? Een goede aan­ sluiting is van belang voor de werkgever: werk­ nemers van wie de opleiding niet goed aansluit bij het werk zoeken sneller een andere baan (De Grip et al., 1999). Sorensen en Kalleberg (1981; zie ook Eliason, 1995) gaan ervan uit dat de mate waarin werknemers (en werkgevers) controle over de baan uitoefenen, bepaalt wat een werknemer verdient. Werknemers met veel baancontrole, omdat ze bijvoorbeeld de be­ schikking hebben over specialistische kennis en vaardigheden, zijn moeilijk te vervangen. Om de aantrekkelijkheid van andere banen te beperken, is men bereid om deze werknemers een hoog salaris betalen. Men kan met een be­ paalde studierichting vooral controle uitoefe­ nen wanneer zij bij het beroep aansluit. In aan­ sluitende banen is men moeilijk vervangbaar; daar heeft het behouden van gespecialiseerde arbeidskrachten voor werkgevers zin. Echter, wanneer er op de arbeidsmarkt een overschot aan bepaalde kwalificaties bestaat, zullen werknemers met deze kwalificaties minder controle over de baan hebben; werkgevers kun­ nen immers gemakkelijk aan vervangers ko­ men met dezelfde kwalificaties.

Empirisch onderzoek toont aan dat een goede match tussen opleidingsniveau en be­ roep beloond wordt op de Amerikaanse ar­ beidsmarkt (Eliason, 1995). Solga en Konietzka (1999) onderzochten zowel de aansluiting tus­ sen onderwijsniveau en beroepsniveau als die tussen opleidingsrichting en beroepsrichting

in Oost- en West-Duitsland. Zij vonden dat personen van wie de studierichting aansluit bij het type beroep relatief gemakkelijk ook een baan op hun niveau vinden. Witte en Kalleberg (1995) toonden aan dat personen met breed toepasbare vaardigheden minder inkomens- profijt hadden van het vinden van een aanslui­ tende baan dan personen die specifieke vaar­ digheden hebben verworven op school in Duitsland. Van Smoorenburg en Van der Velden (1996) toonden aan dat ondergekwalificeerde personeelsleden alleen hun relatieve achter­ stand via bedrijfstrainingen kunnen wegwer­ ken als ze werkzaam zijn in een beroep dat aansluit op hun studierichting. Over het alge­ meen worden werknemers overigens vooral naar hun onderwijskwalificaties geselecteerd aan het begin van hun carrière (De Graaf &i Luijkx, 1995; Belman & Heywood, 1997).

Gerelateerde factoren van belang voor inkomensverwerving

Wanneer we op zoek gaan naar de invloed van opleidingsrichting en typen beroep dienen we rekening te houden met andere individuele factoren die belangrijk zijn voor de verklaring van individueel inkomen. Wanneer dergelijke factoren, zoals opleidingsniveau en geslacht, samenhangen met opleidingshulpbronnen en/of typen beroep, moeten we hiermee reke­ ning houden om te weten of gevonden ver­ schillen daadwerkelijk te duiden zijn in ter­ men van onze centrale voorspellers. Zowel in­ dividuele kenmerken als kenmerken van de be- drijfsklasse waarin men werkzaam is dienen hiervoor als controle.

Wat betreft individuele factoren is het bij­ voorbeeld aannemelijk dat opleidingsrichtin­ gen verschillen in het gemiddeld opleidingsni­ veau. Sommige richtingen, zoals techniek, worden verzorgd op vele niveaus, variërend van voorbereidend beroepsonderwijs op twaalfja­ rige leeftijd tot universitair onderwijs. Andere richtingen, zoals de humaniora, kan men uit­ sluitend in het tertiair onderwijs volgen. Daar­ om zal een denkbeeldig inkomensverschil tus­ sen technische en culturele richtingen op biva- riaat niveau wel eens kunnen wijzen op een hoger inkomen voor cultureel geschoolden omdat zij hoger zijn opgeleid. Wanneer indivi­ duele verschillen in opleidingsniveau zijn ver­ disconteerd, kan het effect in deze denkbeeldi­ ge situatie wel eens omgekeerd zijn: een hoger

(6)

Effecten van richtingsspecifieke opleidingshulpbronnen inkomen voor technisch geschoolden dan

voor cultureel geschoolden. Ook geslacht is be­ langrijk in dit opzicht; omdat er sprake is van een grote sekse-segregatie in studierichtingen (Van der Lippe & Van Doorne-Huiskes, 1995) kunnen inkomensverschillen tussen studie­ richtingen deels begrepen worden uit het feit dat een weinig betalende studierichting door relatief veel vrouwen wordt gevolgd.

Ook kenmerken van de bedrijfsklasse waar­ in men werkzaam is zijn van belang voor indi­ viduele inkomensverschillen en hangen ver­ moedelijk samen met opleidingsrichting en/of typen beroep. Bijvoorbeeld, cultureel geschool­ den zullen vaak werkzaam zijn in hoog opge­ leide beroepssectoren, onafhankelijk van het individuele opleidingsniveau. Voorts is bekend dat het percentage hoger opgeleiden binnen een bedrijfstak positief gerelateerd is aan indi­ vidueel inkomen, onafhankelijk van het indi­ viduele opleidingsniveau (Kraaykamp & Kal­ mijn, 1997). Het tweede structurele kenmerk waarvoor we controleren is of men werkzaam is in de private dan wel publieke sector. In de private sector zijn de lonen gemiddeld hoger en we vermoeden dat economisch en technisch geschoolden vaker in deze sector werkzaam zijn dan cultureel en communicatief geschool­ den.

Onderzoeksopzet

Data

De gegevens voor dit artikel zijn afkomstig van twee jaargangen (1991 en 1995) van het Aanvullend Voorzieningengebruik Onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP, 1991,1995). In deze bestanden zijn van alle vol­ wassen leden van een huishouden gedetail­ leerde inkomensgegevens beschikbaar, evenals opleidingsniveau en opleidingsrichting, be­ roepstitel en andere relevante variabelen. We analyseren alleen inkomens van personen in loondienst, omdat de hierboven geschetste ver­ klaringen betrekking hebben op de (onderhan- delings-) positie die werknemers hebben en de wensen van werkgevers. Na een selectie van personen van 21-64 jaar oud met minimaal 15 werkuren per week zonder missende waarden op een van de gebruikte variabelen, houden we een bestand over van 6322 respondenten. Dit

is relatief laag in verhouding tot het totaal aan­ tal respondenten in de AVO-bestanden (ruim 18.000 in totaal in de geselecteerde leeftijds­ groep). Voor een belangrijk deel is dit te wijten is aan het aantal personen zonder beroep. Een groot aantal volwassenen is niet actief op de ar­ beidsmarkt of slechts voor enkele uren per week. Een belangrijk nadeel van het AVO-be­ stand is dat opleidingsrichting alleen bekend is voor opleidingen op MBO-, HBO- en WO-ni- veau en niet voor VBO-niveau. In dit artikel krijgen personen met een VBO-opleiding, on­ geacht hun opleidingsrichting, dezelfde score op de vier schalen voor hulpbronnen van on- derwijsrichtingen. Omdat we hiermee niet recht doen aan de specifieke kennis en vaardig­ heden die men op het VBO verwerft, zullen de effecten van richtingshulpbronnen en de bo­ nus van een goede aansluiting waarschijnlijk onderschat zijn. Iemand met een LTS-oplei- ding zal immers vooral in technische beroepen veel verdienen, maar omdat hij of zij ten on­ rechte relatief weinig technische hulpbronnen krijgt toegewezen is dit in de data geen goede match.

Operationalisatie

De schalen voor culturele, economische, com­ municatieve en technische richtingshulpbron­ nen zijn geconstrueerd aan de hand van infor­ matie van een representatieve steekproef van de Nederlandse bevolking (Familie-Enquête Nederlandse Bevolking 1998; De Graaf et al., 1999). Om het culturele, economische, com­ municatieve en technische gehalte van hun studierichting te bepalen is aan 1003 primaire respondenten, 778 partners en 191 volwassen uitwonende kinderen gevraagd in hoeverre zestien typen kennis en vaardigheden aan­ dacht kregen in het curriculum van hun (hoogst voltooide) opleidingsrichting (score 1 tot 5). Over het algemeen waren personen bin­ nen studierichtingen het in grote mate eens over de aan de orde gestelde kennis en vaardig­ heden en waren verschillen tussen opleidings­ niveaus binnen een richting betrekkelijk klein. Iemand opgeleid in de economisch-admini- stratieve richting op het MBO gaf dus bijvoor­ beeld vergelijkbare gewichten aan de zestien items als iemand met een universitaire econo- mie-opleiding. Dit betekent niet dat beide per­ sonen evenveel (economische) kennis en vaar­ digheden hebben opgedaan, maar dat in beide

(7)

opleidingen een even grote nadruk lag op het economische karakter. Binnen elke richting zijn daarom de gemiddelde scores op vier items per schaal geaggregeerd, waardoor iedereen binnen een richting dezelfde scores krijgt op vier schalen. Het voordeel van een dergelijke methode is dat deze schaalwaarden ook in an­ dere databestanden met informatie over oplei­ dingsrichting, zoals het AVO, aan individuen kunnen worden toegekend. Omdat zowel de AVO-data als de schaalconstructie betrekking heeft op dwarsdoorsnedes van de bevolking, verkrijgen we zo in de AVO-data een betrouw­ baar inzicht in de hulpbronnen van opleidings­ richtingen. Maar ook voor toepassingen op se­ lectievere groepen, bijvoorbeeld schoolverla­ ters, kan deze schaalconstructie gebruikt wor­ den. Ook al zijn er cohort-verschillen in de mate waarin (met name communicatieve) vaar­ digheden zijn verworven, cohort-verschillen binnen opleidingsrichtingen zijn in slechts be­ perkte mate waargenomen. De schaalconstruc­ tie is uitvoerig beschreven in Van de Werfhorst en Kraaykamp (2000). Schaalwaarden (bereik 1- 5) variëren tussen elf opleidingsrichtingen: al­ gemeen, onderwijs(-kundig), humaniora, agra­ risch, technisch, (para-) medisch, economisch, recht en bestuur, sociaal-cultureel, verzorgend Effecten van richtingsspecifieke opleidingshulpbronnen

en orde en veiligheid. Omdat de studierichting van VBO-leerlingen niet bekend is, krijgen zij een gemiddelde score van alle personen op VBO-rtiveau uit de Familie-enquête Neder­ landse Bevolking toegewezen.

In Figuur 1 staan de scores van de oplei­ dingsrichtingen op de vier hulpbronnen-scha- len. Te zien is dat opleidingen in de humanio­ ra, onderwijs en sociaal-culturele richtingen veel culturele hulpbronnen opleveren. Econo­ mische, juridische opleidingen en opleidingen op het gebied van orde en veiligheid leveren veel economische hulpbronnen op, terwijl so- ciaal-culturele opleidingen, onderwijs in de (medische) verzorging en de onderwijssector veel communicatieve hulpbronnen genereren. Technische hulpbronnen, ten slotte, doet men vooral op in technische en agrarische opleidin­ gen.

Om te onderzoeken in hoeverre richtings- hulpbronnen de toegang tot aansluitende be­ roepstypen vergemakkelijken en in welke mate een goede aansluiting voordelig is voor ie­ mands inkomen, moet voor elk type hulpbron duidelijk zijn in welke beroepen men een voor­ sprong heeft op anderen. Omdat onze theorie uit gaat van de relatie tussen de in de opleiding opgedane en de in het beroep benodigde

vaar-WXNWXXWV

X

^ v %

X % %

»

'e . 'X ■ Cultureel ■ Economisch EU Communicatief □ Technisch

(8)

Effecten van richtingsspecifieke opleidingshulpbronnen digheden, gaan we uit van het beroep dat men

uitoefent, in plaats van te kijken naar een op een hoger niveau gelegen bedrijfskenmerk. Een boekhouder in het Rijksmuseum en een boekhouder in de staalindustrie hebben in onze benadering dus hetzelfde beroep, terwijl een bedrijfsklasse-benadering verschillende categorieën veronderstelt voor deze twee indi­ viduen. Om voor elke hulpbron het best aan­ sluitende type beroep te vinden, zijn vier be­ roepstypen onderscheiden: culturele, econo­ mische, medisch-verzorgende en technische beroepen. In Figuur 2 staan de combinaties weergegeven. Beroepen in het onderwijs delen we in bij culturele beroepen, en niet bij verzor­ gende, vanwege de centrale positie van de on­ derwijssector in de culturele elite (Bourdieu,

1979,1984).

De Standaard Beroepen Classificatie 1992 van het CBS (1993) geeft de mogelijkheid tot het indelen van beroepen in deze vier catego­ rieën. De eerste twee digits van deze vijfcijfe- rige code bestaan uit de optelling van beroeps­ niveau en beroepsrichting. Degenen die vol­ gens de SBC een algemeen beroep hebben zijn ingedeeld op basis van de laatste twee digits, die informatie verschaffen over het soort werk­ zaamheden dat moet worden verricht. In de AVO-1995 data zijn beroepen gecodeerd vol­ gens deze SBC-1992 code, maar in de AVO-1991 data zijn beroepen nog gecodeerd volgens de oude beroepenclassificatie van het CBS uit 1984.3 Omzetting van deze code in de 1992- code maakte het mogelijk ook voor 1991 beroe­ pen te classificeren.

Tevens worden enkele standaard human ca- pital-variabelen in de regressiemodellen opge­ nomen. Het hoogst voltooide opleidingsniveau is geoperationaliseerd in vier categorieën: 1) primair onderwijs/lbo, 2) mavo/havo/vwo/ mbo, 3) hbo en 4) universiteit. Geslacht is geo­ perationaliseerd met een dummy-variabele met de waarde 0 voor vrouwen en 1 voor mannen.

Ervaring bij de huidige werkgever is opgeno­ men in decennia. Tevens is het kwadraat van ervaring opgenomen, om te controleren voor niet-lineariteit van de relatie tussen ervaring en inkomen. Voorts is ook leeftijd in de analy­ ses opgenomen (in decennia). Tevens is het aantal ondergeschikten opgenomen in de re­ gressiemodellen, als indicator van de verant­ woordelijkheid van de baan.

Naast individuele eigenschappen die bepa­ lend zijn voor kansen op de arbeidsmarkt, ne­ men we ook een controle-variabele op die op bedrijfsklasse-niveau van belang is voor inko­ mensverwerving, namelijk het percentage ho­ ger opgeleiden in de bedrijfsklasse (minimaal HBO). Deze variabele wordt toegekend op basis van de Enquêtes Beroepsbevolking van het be­ treffende jaar (CBS, 1991,1995). Ten slotte wordt een dummy aan de analyses toegevoegd die weergeeft of men in de publieke dan wel priva­ te sector werkzaam is (publiek=0, privaat=l). Voor degenen met een missende waarde heb­ ben we deze dummy toegekend op basis van de bedrijfsklasse waarin men werkt.

De afhankelijke variabele in onze analyses in het gelogaritmiseerde bruto uurinkomen. Alleen mensen met minimaal 15 werkuren per week zijn geselecteerd. Alle werkuren boven 40 uur per week zijn op 40 gesteld. Ontbre­ kende waarden op werkuren zijn bijgeschat met een regressievergelijking met standaard human capital variabelen. In Appendix A staat een beschrijving van alle variabelen.

Analyses

Beschrijving

In Tabel 1 staan de gemiddelde bruto uurinko- mens, afgerond in hele guldens, voor elke com­ binatie van opleidingsrichting en type beroep. Hier zijn niet de schalen voor richtingshulp

-Figuur 2 Opleidingsbronnen en aansluitende beroepstypen Opleidingshulpbronnen Beroepstypen

Culturele hulpbronnen Economische hulpbronnen Communicatieve hulpbronnen Technische hulpbronnen

Onderwijs, taal & cultuur, gedrag en maatschappij, artiesten Economisch, administratief, commercieel, juridisch, bestuur, orde, management

(Para-)medisch, persoonlijke en sociale verzorging Agrarisch, exact, technisch, transport

(9)

Effecten van richtingsspedfieke opleidingshulpbronnen

Tabel 1 Bruto uurinkomen afgerond op hele guldens per combinatie van opleidingsrichting en type beroep (N tussen haakjes)

Cultureel

beroep Economischberoep Medisch-verzorgend beroep

Technisch

beroep AlgemeenTotaal

Algemeen 35(52) 26(801) 20(134) 24(701) 25(1688) Onderwijs 34(268) 30(86) 26(24) 33(17) 33(395) Humaniora 37(72) 31(57) 31(5) 29(20) 33(154) Agrarisch 36(16) 32(45) 25(3) 27(59) 30(123) Technisch 41(42) 39(248) 25(21) 32(449) 34(760) Medisch 29(22) 26(43) 26(364) 27(11) 26(440) Economisch 30(33) 30(618) 21(19) 28(91) 30(761) Juridisch 32(12) 39(110) 22(3) 25(14) 37(139) Soc.-cultureel 32(132) 34(73) 27(46) 27(15) 31(266) Verzorging 24(9) 24(45) 21(72) 23(12) 22(138) Orde 32(11) 31(74) 26(6) 26(66) 29(157) VBO 24(13) 25(332) 19(89) 24(867) 24(1301) Totaal 34(682) 29(2532) 24(786) 26(2322) 28(6322)

Bron: Aanvullend Voorzieningengebruik Onderzoek 1991 en 1995; bewerking door de auteur (/V=6322)

bronnen gebruikt. In de marginalen is te zien dat personen met een technische of juridische opleidingsrichting gemiddeld veel verdienen: respectievelijk ƒ 34,- en ƒ 37,- bruto per uur. Personen met een cultureel beroep verdienen meer dan mensen in andere beroepen: ƒ 34,-. Verzorgende en technische beroepen betalen met ƒ 24,- en ƒ 26,- gulden minder uit. Veel studierichtingen leveren in culturele beroepen het meest op; ook studierichtingen die niet voorbereiden voor deze beroepen, zoals agrari­ sche en technische studies. Dit wordt mogelijk veroorzaakt door het gemiddeld hoge niveau van culturele beroepen. Om een goed beeld te verkrijgen van de lonen in verschillende beroe­ pen, moet daarom voor opleidingsniveau ge­ controleerd worden. Opleidingsrichtingen die wel het meeste opleveren in de aansluitende beroepen zijn onderwijs, humaniora (beide in culturele beroepen), economische en juridi­ sche richtingen (economische beroepen).

Richtingshulpbronnen en aansluitende beroepen

Alvorens we de inkomensvergelijkingen schat­ ten, richten we ons op de aansluiting tussen richtingshulpbronnen en typen beroep. Het gaat er hier dan om in welke mate er goede aansluitingen tot stand komen. Met vier logis- tische regressie-vergelijkingen bepalen we de effecten van richtingshulpbronnen op de lo- godds van het werkzaam zijn in een van de vier

beroepstypen versus de andere beroepstypen. Naast de vier richtingshulpbronnen zijn te­ vens opleidingsniveau en geslacht in de verge­ lijkingen opgenomen.

Wanneer we naar Tabel 2 kijken, is voor alle beroepen duidelijk te zien dat men het gemak- kelijkst aansluiting krijgt met de juiste studie­ richting. De kans op een cultureel beroep is het grootst voor personen met veel culturele richtingshulpbronnen (b= 1.266). Ook perso­ nen met veel communicatieve hulpbronnen zijn relatief vaak te vinden in culturele banen (b=.933). Economische richtingshulpbronnen verkleinen de kans om in culturele beroepen terecht te komen (b=-.304). Vrouwen komen niet vaker dan mannen in culturele banen te­ recht wanneer we rekening houden met het feit dat mannen en vrouwen veelal een andere opleidingsrichting hebben gevolgd. Hoger op­ geleiden zijn vaker te vinden in culturele be­ roepen dan lager opgeleiden.

Economische beroepen verkrijgt men het ge­ makkelijkst met veel economische hulpbron­ nen (b= 1.614). Ook culturele hulpbronnen ver­ groten de kans op een economisch beroep, ter­ wijl communicatieve en technische hulpbron­ nen de kans op een economisch beroep juist verkleinen (b=-1.353 en b=-.647). Mensen met een opleiding op middelbaar niveau hebben de grootste kans om in een economisch beroep te­ recht te komen (b=.655). Gecontroleerd voor individuele richtingshulpbronnen en

(10)

oplei-Effecten van richtingsspecifieke opleidingshulpbronnen Tabel 2 Logistische regressies voor toegang tot vier beroepstypen (standaardfouten tussen haakjes)

Cultureel

beroep Economischberoep verzorgend Medisch-beroep

Technisch beroep

Man (0/1) -.071 -.567*** -1.887*** 1.810***

(.110) (.064) (.104) (.081)

Lager onderwijs of lbo Referentie Referentie Referentie Referentie

Mavo, havo, vwo of mbo .508* .655*** 1.353*** -1.384***

(.257) (.084) (.164) (.089) Hbo 2.140*** .598*** .535** -2.043*** (.259) (.104) (.200) (.116) Universiteit 2.521*** .458*** .702** -2.106*** (.266) (.130) (.234) (.150) Culturele opleidingshulpbronnen 1.266*** .620*** -1.567*** -.190* (.117) (.063) (.094) (.079) Economische opleidingshulpbronnen -.304* 1.614*** -1.842*** -.214** (.124) (.062) (.115) (.077) Communicatieve opleidingshulpbronnen 933*** -1.353*** 1.637*** - 597*** (.113) (.070) (.098) (.095) Technische opleidingshulpbronnen .008 . 647*** .596*** .848*** (.148) (.048) (.084) (.051) Intercept -8.365*** -.902*** .291 -.562*** (.798) (.149) (.212) (.154) x2 1688.14 1376.92 1454.49 2469.34 df 8 8 8 8 P .000 .000 .000 .000 ~ p < .10, * p < .05, ** p < .01, *** p < .001 (tweezijdig).

Bron: Aanvullend Voorzieningengebruik Onderzoek 1991 en 1995; bewerking door de auteur (A/=6322)

dingsniveau zijn vrouwen vaker in economi­ sche beroepen te vinden dan mannen.

Medisch-verzorgende beroepen zijn vooral gemakkelijk toegankelijk voor personen met veel communicatieve hulpbronnen (b= 1.637). Dit effect van de bijpassende richtingshulp- bronnen is het sterkst van alle branches. Cul­ turele en economische hulpbronnen hebben een sterk negatief effect op de kans om een me- disch-verzorgend beroep te vinden (b=-1.567 respectievelijk-1.842). Technische hulpbronnen zijn positief van invloed op de kans op een me- disch-verzorgend beroep (b=.596), vermoede- lijk door het technische gehalte van medische beroepen (het doen van proeven, experimen­ ten, wiskundige berekeningen maken). Vooral personen met een opleiding op middelbaar ni­ veau vinden een baan in de medisch-verzor­ gende sector (b= 1.353). Vervolgens zijn er be­ duidend meer vrouwen dan mannen te vinden in deze banen.

Technische beroepen, ten slotte, zijn in ster­ ke mate voorbehouden aan degenen met de juiste richtingshulpbronnen. Technische hulp­

bronnen hebben een positief effect op de kans om in een technisch beroep werkzaam te zijn (b=.848), terwijl alle andere richtingshulpbron­ nen een significant negatief effect hierop heb­ ben. Personen met alleen lager onderwijs of VBO hebben de grootste kans op een techni­ sche baan. Hoe hoger de opleiding, des te klei­ ner is de kans om een technisch beroep te heb­ ben. Mannen zijn oververtegenwoordigd in technische beroepen, zelfs wanneer rekening wordt gehouden met de gevolgde opleidings­ richting. In het algemeen vinden er dus in gro­ te mate aansluitingen plaats op de arbeids­ markt. Het sterkst lijkt dit te zijn in de me­ disch-verzorgende sector, waar in grote mate naar de juiste kennis en vaardigheden wordt ge­ selecteerd.

Inkomensvergelijkingen

Om te analyseren in hoeverre opleidingshulp­ bronnen en typen beroep een verklaring bie­ den voor individueel uurinkomen, zullen ver­ schillende modellen geschat worden. In Tabel 3 staan de geschatte

(11)

OLS-regressiecoëfficiën-Effecten van richtingsspecifieke opleidingshulpbronnen ten van modellen I tot en met IV Model I Iaat zien dat de 'basisvariabelen' (leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, ervaring, ervaring , aantal ondergeschikten en bedrijfsklasse-kenmerken) allemaal een sterke invloed op uurinkomen hebben. Omdat bij een gelogaritmiseerde inko- mensvariabele de ongestandaardiseerde coëffi­ ciënten geïnterpreteerd kunnen worden als percentage-verschillen in inkomen bij een toe­ name van 1 op de onafhankelijke variabele, laat het effect van geslacht zien dat mannen 20 procent meer verdienen dan vrouwen, onge­ acht hun leeftijd, opleidingsniveau, ervaring, aantal ondergeschikten en bedrijfsklasse-ken­ merken, Opleidingsniveau heeft ook een sterk effect op inkomen: personen m et een mavo-, havo-, vwo- of mbo-diploma verdienen gemid­ deld 16 procent meer dan personen met lager onderwijs of lbo-niveau. Hbo-ers verdienen 38 procent meer en universitair geschoolden zelfs 58 procent meer dan personen m et uitsluitend lager onderwijs of lbo. De invloed van ervaring op inkomen is zoals verwacht kromlijnig. Het meeste inkomen genereert men met 28 jaar er­ varing; nog meer ervaring vergroot het inko­ men niet langer, maar verkleint het zelfs. Voor elke tien extra ondergeschikten verdient men

daarnaast ruim vijf procent meer loon. Het percentage hoger opgeleiden is, onafhankelijk van iemands eigen opleidingsniveau, ook van invloed op het inkomen; voor elke tien procent extra hoger opgeleiden in de bedrijfsklasse krijgt men twee procent extra loon. In de priva­ te sector wordt gemiddeld acht procent m eer verdiend dan in de publieke sector, onafhanke­ lijk van andere individuele en bedrijfsklasse- kenmerken. Gezamenlijk verklaren deze varia­ belen 45.4 procent van de variantie in uur­ loon.

In model II worden de vier hulpbronnen­ schalen toegevoegd aan de regressievergelij- king. Te zien is dat personen met veel culturele hulpbronnen relatief weinig verdienen. Een verschil van een punt op de culturele hulp- bronnenschaal verkleint het inkomen met 2.4 procent. Dit houdt bijvoorbeeld in dat perso­ nen in de humaniora gemiddeld vier procent minder verdienen dan technisch geschoolden, zelfs wanneer we rekening houden met het fe it dat technisch geschoolden ook nog eens m eer (voordelige) economische hulpbronnen h eb ­ ben. Personen die veel economische kennis en vaardigheden hebben opgedaan in hun oplei­ ding verdienen relatief veel (b=.031). Ook com -Tabel 3 Ongestandaardiseerde OLS regressie van gelogaritmiseerd uurinkomen (standaardfouten tussen haakjes)

M o del 1 II III IV

Leeftijd (/10) (21=0) Dg .|***(.oo5) ,096***(.005) ,091***(.005) 1595***TÜÜ5T Geslacht (man=1, vrouw=0) .205***(.009) ,201***(.009) .215***(.009) ,209***(.009) Mavo, havo, vwo, mbo3 ,184***(.009) .163***(.011) ,167***(.010) ,154***(.012)

Hboa ,386***(.012) ,360***(.014) ,372***(.013) ,346***(.015)

Universiteita 574***(.017) ,542***( .018) ,558***(.017) .530***(.018) Ervaring binnen bedrijf ,167***(.011) ,166***(.011) ,163***(.011) .163***(.011)

Ervaring2 -030***(.002) -,029***(.002) -.029***(.002) -,029***(.002)

Aantal ondergeschikten (/10) ,053***(.003) ,053***(.003) .052***(.003) .051 ***(.003) % hoger opgeleiden bedr.klasse

(/10) ,019***(.002) ,021***(.003) ,018***(.003) ,019***( .003) Private sector (0/1) ,081***(.010) ,079***(.010) ,074***(.010) ,073***(.010) Culturele hulpbronnen Economische hulpbronnen Communicatieve hulpbronnen Technische hulpbronnen Cultureel beroep3 Economisch beroep3 Medisch-verzorgend beroep3 Intercept 2.538***(.015) -,024**(.008) 031 ***( 008) ,018*(.009) ,009(.006) 2.473***(.023) ,028(.017) 059***(.010) .010(.015) 2.526***(.017) -,035***(.009) ,014(.009) .030**(.010) .020**(.007) ,042*(.018) .062***(.010) .004(.016) 2.468***(.025)

R2 (%) 45.4oo 45.8co 45.8co 46.1

~ p < 0 . 1 0 , *p < 0 . 0 5,** p < 0.01, ***p < 0.001 (tweezijdige f-toets), oo R2 significant lager dan model IV p < .001 (F-test).a referentiecategorieën lager onderwijs/lbo en technisch beroep.

(12)

Effecten van richtingsspecifieke opleidingshulpbronnen municatieve richtingshulpbronnen hebben

een (klein] positief effect op inkomen. Techni­ sche hulpbronnen hebben geen significante in­ vloed op het inkomen.

In model III ruilen we de vier hulpbronnen­ schalen in voor drie dummy's voor beroepsty­ pe, afgezet tegen de referentiegroep van techni­ sche beroepen. We zien dat alleen economi­ sche beroepen meer salaris opleveren dan technische beroepen; een verschil van zes pro­ cent. Het verschil tussen technische beroepen en culturele en medisch/verzorgende beroe­ pen is niet significant. Aangezien personen met veel economische richtingshulpbronnen relatief vaak in economische beroepen zijn te vinden, is het de vraag of het positieve effect van economische hulpbronnen zoals we von­ den in Model II overeind blijft.

Model IV bevat zowel opleidingshulpbron­ nen als drie beroepsdummy's. Hierin is te zien dat de in Model III gevonden verschillen tus­ sen beroepstypen iets groter worden,- wanneer we rekening houden met de weinig opleve­ rende culturele richtingshulpbronnen, wordt in culturele beroepen meer verdiend dan in technische beroepen. Ook het negatieve effect van culturele richtingshulpbronnen blijft over­ eind. De effecten van andere typen richting­ shulpbronnen veranderen wel. Economische hulpbronnen hebben niet langer een positief effect op inkomen,- economisch geschoolden verdienen relatief veel omdat ze vaak in goed betalende economische beroepen terecht ko­ men. Het effect van communicatieve en tech­ nische hulpbronnen hebben beide een signifi­ cant effect wanneer we rekening houden met de inkomensverschillen tussen beroepstypen. Dus gecontroleerd voor het feit dat technische beroepen weinig geld opleveren vergroten tech­ nische richtingshulpbronnen het inkomen.

Wanneer we de effecten van de variabelen uit het basismodel tussen de modellen vergelij­ ken, zien we dat de invloed van onderwijsni­ veau gedeeltelijk loopt via richtingshulpbron­ nen en type beroep. Het verschil in loon tus­ sen mavo, havo, vwo of mbo enerzijds en lager onderwijs en lbo anderzijds neemt bijvoor­ beeld met (.184-.154)/.159= 16 procent af na op­ name van richtingshulpbronnen en typen be­ roep. Ook het inkomensverschil tussen hbo- ers en personen met lager onderwijs of lbo is voor 10 procent te duiden in termen van oplei­ dingsrichting of type beroep. De hoge inko­

mens in de private sector zijn slechts ten dele te wijten aan de gevolgde opleidingsrichting of de aanwezigheid van bepaalde (economische) beroepstypen: 90 procent van het effect blijft overeind. Het verschil tussen mannen en vrou­ wen neemt echter niet af na opname van hori­ zontale verschillen in opleidingsrichting en type beroep, evenmin als de invloed van het percentage hoger opgeleiden in de bedrijfs- klasse. Blijkbaar verdienen vrouwen minder, ongeacht de opleidingsrichting of het type be­ roep dat men heeft.

Inspectie van het percentage verklaarde vari- antie van modellen I tot en met IV laat zien dat uitbreiding van het standaard inkomensver- wervingsmodel met opleidingshulpbronnen en beroepstypen een significante verbetering van de fit van het model oplevert. Modellen die een of beide van deze variabelen weglaten ver­ klaren minder van de variantie in uurinkomen dan het complete model. De verschillen in ver­ klaarde variantie zijn echter wel klein.

Om te analyseren of richtingshulpbronnen vooral in aansluitende beroepen het inkomen verhoogt, schatten we model II, dat bestaat uit alle basisvariabelen plus vier richtingshulp­ bronnen, voor vier beroepstypen afzonderlijk. Dit betekent automatisch dat niet alleen de ef­ fecten van richtingshulpbronnen maar ook de andere effecten variabel zijn tussen beroepsty­ pen. We hebben geen reden om te veronderstel­ len dat dit problematisch is; het is zelfs inzich­ telijk in hoeverre bijvoorbeeld de effecten van opleidingsniveau of geslacht verschillen tus­ sen beroepstypen. In Tabel 4 staan de resulta­ ten.

In Tabel 4 zien we dat mannen in alle be­ roepstypen meer verdienen dan vrouwen, maar dat is in typische mannenberoepen ster­ ker het geval dan in typische vrouwenberoe­ pen. Ook opleidingsniveau heeft een positief effect op inkomen in alle beroepstypen. An­ dere effecten die weinig verschillen tussen be­ roepstypen zijn van ervaring en private versus publieke sector. In alle beroepstypen verdie­ nen meer ervaren werknemers meer dan min­ der ervaren, en verdient men in de publieke sector ongeveer zes tot acht procent meer.

Wanneer we kijken naar de effecten op het inkomen in culturele beroepen, valt op dat per­ sonen met veel ondergeschikten nauwelijks meer verdienen dan werknemers met weinig ondergeschikten. Mogelijk is de

(13)

beroepsstruc-Effecten van richtingsspecifieke opleidingshulpbronnen

Tabel 4 Ongestandaardiseerde OLS regressie van gelogaritmiseerd bruto uurinkomen op geselecteerde onaf­ hankelijke variabelen per type beroep (standaardfouten tussen haakjes)

Model II Culturele beroepen (N=682) Economische beroepen (N=2532) Medisch-verzorgende beroepen (N -786) Technische beroepen (N=2322) Leeftijd (/10) (21=0) ,140***(.016) ,114***(.009) 047***(.013) ,077***(.008) Geslacht (m an=1, vrouw=0) .171 ***(.023) ,226***(.014) .162***(.025) 197***( 020) Mavo, havo, vwo, mbo3 .220**(.077) 141 ***( 022) .122***(.034) ,124***(.017)

Hboa .311 ***(.079) ,332***(.026) .253***(.042) 393***( 025)

Universiteit3 445***( 077) ,537***(.032) ,627***(.052) ,492***(.035)

Ervaring binnen bedrijf ,160***(.032) .151 ***(.018) . 190***(.031) ,160***(.018) Ervaring2 -.030***(.006) -.026*** (.003) -,029***(.006) -,029***(.003) Aantal ondergeschikten (/10) ,013~(.007) ,059***(.005) .036***(.010) ,064***(.007) % hoger opgeleiden bedr.klasse

(/10) ,020***(.006) ,026***(.005) 047***(.011) ,008(.005) Private sector (0/1) .088**(.032) 077***( 016) ,055*(.027) ,078***(.018) Culturele hulpbronnen -,037(.028) -.018(015) -,045*(.022) ,011(.020) Economische hulpbronnen -,027(.032) 049***(.013) -,039(.034) .006(.022) Communicatieve hulpbronnen -,013(.024) -,009(.017) ,088***(.022) -005(.027) Technische hulpbronnen -.016( 030) ,008(.012) -.011(.025) ,027*(.011) Intercept 2.788*** 2.475*** 2.526*** 2.507*** (.141) (.045) (.071) (.036) R2 (%) 46.7 49.4 45.5 36.3

~ p < 0 .1 0 , * p < 0 .0 5 , ** p < 0 .0 1 , *** p < 0 .0 0 1 (tweezijdige t-toets), a referentiecategorieën lager onder- wijs/lbo.

Bron: Aanvullend Voorzieningengebruik Onderzoek 1991 en 1995; bewerking door de auteur tuur in de culturele branche minder hiërar­

chisch, en bestaan er veel (redelijk) goed beta­ lende beroepen met weinig leidinggevende as­ pecten, zoals leraren en sociaal-wetenschap- pers. Voorts blijkt dat opleidingsrichting er nauwelijks toe doet wat men verdient in cultu­ rele beroepen,- geen van de vier hulpbronnen hebben een significant effect op inkomen. De matching-hypothese vindt in de culturele branche dus geen ondersteuning in de data. Binnen de andere drie typen beroepen, echter, zien we een ander patroon. In economische beroepen verdienen personen met veel econo­ mische hulpbronnen het meest (b=.049), ter­ wijl andere richtingshulpbronnen geen in­ vloed hebben op wat men verdient. Communi­ catieve hulpbronnen hebben een sterke posi­ tieve invloed op het inkomen in medisch- verzorgende beroepen, met bijvoorbeeld ver­ schillen tussen medisch en technisch ge­ schoolden van 9 procent. Personen met veel culturele hulpbronnen verdienen zelfs minder dan degenen met weinig culturele hulpbron­ nen, als we rekening houden met hun bezit aan communicatieve hulpbronnen. In techni­ sche beroepen zien we dat personen met veel

technische hulpbronnen een voorsprong heb­ ben op anderen. De andere drie typen oplei­ dingshulpbronnen leveren geen extra inkomen op. Voor drie van de vier beroepstypen vinden we duidelijk ondersteuning voor de matching- hypothese: richtingshulpbronnen vergroten het inkomen alleen in aansluitende beroepsty­ pen. Wanneer men een specifieke opleidings­ richting heeft gevolgd doet men er dus goed aan om een aansluitend beroep te vinden. Daar wordt de investering in human Capital beloond.

Conclusie en discussie

In dit artikel is de invloed van opleidingsrich­ ting op uurinkomen onderzocht. Daarbij is ge­ bruik gemaakt van een directe meting van vier richtingsspecifieke hulpbronnen. Deze meting is gebaseerd op het idee dat opleidingsrichtin­ gen in specifieke vaardigheden voorzien die zich terug betalen op de arbeidsmarkt. Vier ty­ pen hulpbronnen werden onderscheiden: cul­ turele, economische, communicatieve en tech­ nische hulpbronnen. De veronderstelling

(14)

Effecten van richtingsspecifieke opleidingshulpbronnen luidde bovendien dat de invloed van deze hulp­

bronnen op inkomen met name aanwezig was in aansluitende beroepen. Aangezien verschil­ lende arbeidsmarkt-theorieën zoals de human Capital-theorie en de screening-theorie uitgaan van de reeds opgedane of nog te verwerven kennis en vaardigheden, lijkt het voor de hand te liggen dat werkgevers bereid zijn een hoog inkomen te betalen wanneer de kennis en vaar­ digheden van de werknemer aansluiten bij de werkzaamheden die in het beroep moeten wor­ den verricht. In dat geval zou er dan ook sprake zijn van een bonus voor een match tussen op­ leidingsrichting en beroep. Terwijl eerder on­ derzoek opleidingsrichtingen heeft geschaald op één dimensie van algemene arbeidsmarkt­ kansen (Waslander & Glebbeek, 1996), gaan wij uit van de verschillende typen kennis en vaar­ digheden die men in studierichtingen opdoet, en onderscheiden we meerdere rangordes van studierichtingen. Deze diversiteit aan hulp­ bronnen doet meer recht aan de investerings­ beslissing die men maakt in het onderwijs. Men is niet alleen bereid om te investeren in hulpbronnen om een hoog inkomen te krijgen, maar ook omdat men bepaalde beroepstypen wenst te bereiken, of men verwacht in andere aspecten van het leven dan de arbeidsmarkt de hulpbronnen te kunnen gebruiken.

Uit onze analyses blijkt allereerst dat perso­ nen met veel van een bepaalde hulpbron rela­ tief vaak in aansluitende beroepen zijn te vin­ den. Personen met veel culturele hulpbronnen troffen we het meest aan in culturele beroepen. Economische hulpbronnen vergemakkelijken de toegang tot banen in de financieel-economi­ sche, juridische en management-sfeer. Com­ municatieve hulpbronnen vergroten de kans om een baan in de medisch-verzorgende sector te vinden, en het bezit van technische hulp­ bronnen maakt het aannemelijk een baan in de techniek te vinden. Op de arbeidsmarkt ko­ men goede matches tussen de opgedane onder- wijshulpbronnen en benodigde kennis en vaar­ digheden dus vaak tot stand.

Vervolgens is aangetoond dat culturele rich- tingshulpbronnen gemiddeld weinig loon op- leveren op de arbeidsmarkt. Personen met veel economische richtingshulpbronnen verdienen gemiddeld hoge inkomens, zij het grotendeels via de goed betalende beroepen waarin zij vaak terecht komen. Personen met veel technische richtingshulpbronnen verdienen niet bijzonder

veel, maar wel wanneer we in ogenschouw ne­ men dat zij veelal werkzaam zijn in (slecht be­ talende) technische beroepen. Een goede aan­ sluiting tussen de in het onderwijs opgedane hulpbronnen en het type kennis en vaardighe­ den dat in een beroep nodig is biedt voor drie van de vier sectoren een financiële bonus. Voor economische, communicatieve en technische hulpbronnen geldt dat zij de grootste positieve invloed op inkomen hebben in aansluitende beroepen. Elders heeft men geen voordeel van het verworven menselijk kapitaal.

Het is de vraag of we inderdaad kunnen spreken van hulpbronnen wanneer zij geen of soms zelfs negatieve effecten op inkomen heb­ ben. Vanuit de human Capital theorie verwacht je immers dat meer van een bepaalde hulpbron in ieder geval beter is dan minder. In dit op­ zicht biedt de screeningtheorie, die stelt dat onderwijs informatie verschaft aan werkgevers over de te maken trainingskosten, wellicht meer houvast. Wanneer iemand in een be­ paalde, ongewenste hulpbron heeft geïnves­ teerd, zou het veel investeringen vergen om hem of haar alsnog geschikt te maken voor de functie. Echter, men investeert niet alleen in menselijk kapitaal om een hoog inkomen te bewerkstelligen. Ook de toegang tot specifieke baantypen kan beschouwd worden als een compensatie van de onderwijsinvestering, en deze toegang wordt wel degelijk vergemakke­ lijkt met de daarvoor belangrijke kennis en vaardigheden. Overigens biedt ook de scree­ ningtheorie hiervoor een verklaring, namelijk dat men goedkoper is op te leiden wanneer men reeds vergelijkbare kennis en vaardighe­ den heeft opgedaan.

Wanneer men inzicht wenst in de inko­ mensongelijkheid, is het zinvol om zowel rich­ tingshulpbronnen van het onderwijs als typen beroep als verklaring te beschouwen. 'Stan­ daard'-variabelen, zoals geslacht, ervaring en opleidingsniveau bieden weliswaar ruim­ schoots voorspellende kracht, maar het effect van opleidingsniveau op inkomen wordt deels verklaard door het feit dat hoger opgeleiden meer richtingsspecifieke hulpbronnen hebben opgedaan. Opname van zowel richtingshulp­ bronnen als beroepstypen maakt het boven­ dien mogelijk te analyseren in hoeverre de aan­ sluiting tussen onderwijs en beroepsposities van belang is voor succes op de arbeidsmarkt.

(15)

Noten

1 Of regressiecoëfficiënten (bl en b2) binnen een model significant Van elkaar verschillen kan berekend worden met de formule (bl-b2) /\J[ sel2 + se22).

2 Overigens zijn niet alleen de voorkeuren van werkgevers van belang, zoals de creden- tialisme-theorie zegt, maar is er ook sprake van zelfselectie van werknemers in beroeps­ typen. Zo laten Brennan et al. (1993) zien dat personen met een bedrijfseconomische of medische opleiding, een meer carrièrege- richte 'baan-oriëntatie' hebben terwijl soci- aal-wetenschappelijk en verzorgend ge­ schoolden met name een altruïstische baan- oriëntatie aan de dag leggen. Onderzoek van het ROA (1999) presenteert vergelijkbare re­ sultaten.

3 De eerste twee digits van de Beroepenclassfi- cicatie 1984 werden standaard bijgeleverd, de 3e en 4e digits werden geleverd door het SCP.

Effecten van richtingsspecifieke opleidingshulpbronnen

Literatuur

Beck, E.M., P.M. Horan St C.M. Tolbert II (1978), 'Stratification in a Dual Economy: A Sectoral M o­ del of Earnings Determination', in: American So­ ciological Review 43 704-720.

Becker, G. (1964). Human Capital, New York: C o­ lumbia University Press.

Belman, D. & J.S. Heywood (1997),'Sheepskin Effects by Cohort: Implications of Job Matching in a Sig­ naling Model', in: Oxford Economic Papers 49 623-637.

Bourdieu, P. ((1979) 1984), Distinction. A Social Cri­ tique of the Judgement of Taste, London: Rout- ledge & Kegan Paul.

Bourdieu, P. & J.C. Passeron ((1977) 1990), Reproduc­ tion in Education, Society and Culture, Londen: Sage Publications.

Brennan, J.L., E.S. Lyon, P.A. McGeevor & K. Murray (1993), Students, Courses and Jobs. The Relation Between Higher Education and the Labour Mar­ ket, London: Jessica Kingsley Publishers.

CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) (1991), En- quete Beroepsbevolking 2992,Voorburg: CBS. CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek). (1995), En-

quete Beroepsbevolking 1995, Voorburg: CBS. CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek). (1993), Stan-

daardBeroepenClassificatiel992,DenHaag:Sdu. Coleman, J.S. (1988), ISocial Capital in the Creation

of Human Capital', in: American Journal of Soci­ ology 94 S95-S120.

Collins, R. (1979), The Credential Society: A Histori­

cal Sociology of Education and Stratification, New York: Academic Press.

Dronkers, J. St L. Bros, (1995), 'Het effect van onder­ wijsniveau en studierichting op beroepsloopba­ nen', in: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 11 358-373.

Eliason, S.R. (1995), 'An Extension of the Sorensen- Kalleberg Theory of the Labor Matching and At­ tainment Processes', in: American Sociological Review 60 247-71.

Ganzeboom, H., P.M. de Graaf St M. Kalmijn (1987), 'De culturele en economische dimensie van be- roepsstatus', in: Mens et)Maatschappij 62 153-175. Gerhart, B. (1990), 'Gender Differences in Current

and Starting Salaries: The Role of Performance, College Major, and Job Title', in: Industrial and Labor Relations Review 43 418-433.

Glebbeek, A.C. (1993), Perspectieven op Loopbanen, Assen: Van Gorcum.

Graaf, N.D. de St H.D. Flap (1988), 'With a Little Help from my Friends': Social Resources as an Ex­ planation of Occupational Status and Income in West Germany, the Netherlands and the United States', in: Social Forces 67452-472.

Graaf, N.D. de, PM. de Graaf, G. Kraaykamp & W.C. Ultee, met medewerking van M. van Berkel, K. van Eijck, I. Sieben en EL van de Werfhorst (1999), Familie-enquête Nederlandse Bevolking 1998 (Databestand), Nijmegen: Sectie Sociologie Katholieke Universiteit Nijmegen.

Graaf, P.M. de & M. Kalmijn (1995), 'Culturele en Economische Beroepsstatus: Een Evaluatie van Subjectieve en Objectieve Benaderingen' in: Mens et) Maatschappij 70 152-165.

Graaf, P.M. de St R. Luijkx (1995), 'Beroepsmobiliteit gedurende de carrière', in: J. Dronkers & W.C. U l­ tee (red.), Verschuivende ongelijkheid in Neder­ land: sociale gelaagdheid en mobiliteit, Assen: Van Gorcum.

Granovetter, M. (1981),'Toward a Sociological Theory of Income Differences', in: I. Berg (red.), Sociologi­ cal Perspectives on Labor Markets, New York: Academic Press (11-47).

Grip, A. de, H. Heijke St E. Willems (1999), 'Training and mobility', in: The Netherlands’ Journal of So­ cial Sciences 34 78-98.

Hauser, R.M. St D.L. Featherman (1976), 'Equality of Schooling: Trends and Prospects' in: Sociology of Education 49 99-120.

Hohn, H.W. (1988), 'What is qualification? Lifestyle and personality as selection criteria', in: PWindolf St S. Wood with H.W. Hohn St T. Manwaring, Re­ cruitment and selection in the Labour Market: A Comparative Study of Britain and West Germany, Aldershot: Avebury (83-112).

Jacobs, J. (1996), 'Gender Inequality and Higher Edu­ cation', in: Annual Review of Sociology 22 153-

185.

Kalmijn, M. St T. Van der Lippe (1997), 'Type of Schooling and Sex Differences in Earnings in the Netherlands', in: European Sociological Review

(16)

Effecten van richtingsspeclfieke opleidingshulpbronnen Kilbourne, B.S., P. England, G. Farkas, K. Beron &

D, Weir (1994), 'Returns to Skill, Compensating Differentials, and Gender Bias: Effects of Occupa­ tional Characteristics on the Wages of White Wo­ men and Men', in: American Journal of Sociology

100 689-719.

Kraaykamp, G. & M. Kalmijn (1997), 'Beloningsver- schillen tussen mannelijke en vrouwelijke m ana­ gers', in: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 13 216-229.

Lippe, T. van der & A. van Doorne-Huiskes (1995), 'Veranderingen in stratificatie tussen mannen en vrouwen?', in: J. Dronkers & W.C. Ultee (red.). Ver­ schuivende Ongelijkheid in Nederland. Assen: Van Gorkum (104-124).

Loury, L.D. (1997), 'The Gender Earnings Gap among College Educated Workers', in: Industrial and La­ bor Relations Review 50 580-593.

Marini, M.M. &. Fan, P.-L. (1997), 'The Gender Gap in Earnings at Career Entry', in: American Socio­ logical Review 62 588-604.

Meer, P. van der (1993), Verdringing op de Neder­ landse Arbeidsmarkt: Sector- en Sekseverschillen, Amsterdam: Thela Thesis.

Ploeg, S. van der (1994), 'Educational Expansion and Returns on Credentials', European Sociological Review 10 63-78.

Rijken, S. (1999), Educational Expansion and Status Attainment: A Cross-national and Over-time Comparison, Amsterdam: Thela Thesis.

ROA (Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeids­ markt) (1999), Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 1998, Maastricht: ROA.

SCP (Sociaal en Cultureel Planbureau) (1991), Aan­ vullend Voorzieningengebruik Onderzoek 1991 [Databestand], Rijswijk: SCP.

SCP (Sociaal en Cultureel Planbureau) (1995), Aan­ vullend Voorzieningengebruik Onderzoek 1995 [Databestand]. Rijswijk: SCP.

Smooreburg, M.S.M & R.K.W. van der Velden (1996), TheTraining of School-leavers, ROA Research Me­ morandum 1996/5E.

Solga, H. and D. Konietzka (1999), 'Occupational Matching and Social Stratification: Theoretical In­ sights and Empirical Observations Taken from a German-German Comparison', in: European So­ ciological Review 15 25-47

Sorensen, A.B. & A.L. Kalleberg (1981), 'An Outline of a Theory of the Matching of Persons to fobs', in: I. Berg (red.), Sociological Perspectives on Labor Markets, New York: Academic Press (49-74). Spence, M. (1973), 'Job Market Signaling', in: Quar­

terly Journal of Economics 87 355-374.

Thurow, L.C. (1975), Generating Inequality, New York: Basic Books.

Ultee, W.C. (1980), 'Is Education a Positional Good? An Empirical Examination of Alternative Hypo­ theses on the Connection Between Education and Occupational Level', The Netherlands’ Journal of Sociology 16 135-153.

Waslander, S. &. A. Glebbeek (1996), 'Maakt het uit 'wat' je leert ? Over de vraag of het effect van onder­ wijs in een loopbaanmodel wordt onderschat door geen rekening te houden met de opleidingsrich­ tingen', in: Mens a> Maatschappij 71308-328. Werfhorst, H.G. van de &. G. Kraaykamp (2000), 'Cul­

turele, economische, communicatieve en techni­ sche hulpbronnen van onderwijsrichtingen: de WK-indeling', in: Mens &>Maatschappij 75 62-74. Witte, J.C. and A.L. Kalleberg (1995), 'Matching Trai­

ning and Jobs: The Fit Between Vocational Educa­ tion and Employment in the German Labour Mar­ ket', in: European Sociological Review 11 293-317. Wolbers, M.H.J. & P.M. de Graaf (1996), 'Langeter-

mijnontwikkelingen in de opbrengsten van diplo­ ma's op de Nederlandse arbeidsmarkt', in: Tijd­ schrift voor Arbeidsvraagstukken 12 296-309.

(17)

Effecten van richtingsspecifieke opleidingshulpbronnen

Appendix A Beschrijvende statistieken van alle gebruikte variabelen

Gemiddelde Standaard­

deviatie Minimum Maximum

Leeftijd (/10) (21=0) 1.59 .96 .00 4.30 Man (0/1) .64 .48 .00 1.00 Lo.lbo .34 .47 .00 1.00 M/havo,vwo,mbo .40 .49 .00 1.00 Hbo .19 .39 .00 1.00 Universiteit .08 .26 .00 1.00

Ervaring bij werkgever in decennia 1.10 1.14 .00 5.80

Ervaring kwadraat 2.51 5.80 .00 33.64

Aantal ondergeschikten in tientallen .41 1.22 .00 9.80

% Hoger opgeleiden in bedr.klasse(/10) 2.47 1.99 .00 7.82

Private sector 0/1 .64 .48 .00 1.00 Culturele richtingshulpbronnen 2.23 .67 1.00 3.56 Economische richtingshulpbronnen 2.15 .66 1.00 3.41 Communicatieve richtingshulpbronnen 2.27 .70 1.00 3.76 Technische richtingshulpbronnen 2.13 .67 1.00 3.42 Cultureel beroep .11 .31 .00 1.00 Economisch beroep .40 .49 .00 1.00 Medisch-verzorgend beroep .12 .33 .00 1.00 Technisch beroep .37 .48 .00 1.00

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Naast het bestaande pedagogisch spreekuur van Kind en Gezin en het huidige aanbod van de opvoedingswinkel zouden medewerkers van het spel- en ontmoetingsinitiatief (en/of

Met STRELIN zijn voor 12 tweemaandelijkse tijdvakken in de periode 1985/1986 berekeningen uitgevoerd voor de bestaan- de situatie en voor een scenario met wateraanvoer naar het

Zij is geen samenvatting van het voorgaande (dat is met deze veelheid aan gegevens welhaast onmogelijk) en evenmin een conclusie in de strikte zin van het woord. Aan

Afgez ien van de d irecte vraag aan examencomm iss ies of z i j ze lf garant kunnen staan voor het e indn iveau van afgestudeerden , is tevens nagegaan of kenmerken

➢ Het bijstand verlenen aan de Secretaris van de Directiecomité en de Directeur van het Algemeen Secretariaat m.b.t.. de implementatie van het strategisch plan en specifiek

Dit heeft twee consequenties voor ons onderzoek naar de vraag of het regulatieve ideaal van het juiste verstaan een rol speelt in de moderne rechtswetenschap, en zo ja,

Die adviesraad is in mijn oQen zeker niet, wat men wel eens hier en daar een bestuur van een rekencentrum noemt. Wanneer men uit orqanisatie-overweqinqen toch een bestuur zou wensen

Aan de hand van gegevens over de afzet van brandstof voor motorvoer- tuigen, het aantal door personenauto's afgelegde kilometers en de verkeersindex (ontwikkeling