• No results found

De relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas : de rol van waarden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas : de rol van waarden"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

_________________________________________________________________________________

De Relatie tussen Inkomensongelijkheid en Obesitas

De Rol van Waarden

_________________________________________________________________________________

Lianne Hariëtte Wensveen

Universiteit van Amsterdam

Begeleid door:

dhr. prof. dr. Bertjan Doosje

Universiteit van Amsterdam

Masterthese Sociale Psychologie Datum : 22 juni 2015 Studentnummer : 10430040 Aantal woorden : 14.821

(2)

Inhoudsopgave

Abstract ... 3 Inleiding ... 4 Methode ... 13 Steekproef ... 13 Materiaal ... 13 Analyse ... 16 Resultaten ... 16 Hypothese 1 ... 18 Hypothese 2 ... 24 Hypothese 3 ... 25 Hypothese 4 ... 26 Exploratie a ... 27 Exploratie b ... 28 Exploratie c ... 29 Discussie ... 31 Implicatie ... 38 Referenties ... 42 Bronnen data ... 45 Bijlagen ... 46 Bijlage 1 ... 46 Bijlage 2 ... 47 Bijlage 3 ... 48

(3)

Abstract

Wereldwijd is obesitas een toenemend gezondheidsprobleem. Inkomensongelijkheid lijkt een relatie te hebben met obesitas prevalentie, waarbij geldt dat landen met grote

inkomensongelijkheid een hogere obesitas prevalentie lijken te hebben dan landen met lage inkomensongelijkheid. In deze studie is onderzocht in hoeverre de relatie tussen

inkomensongelijkheid en obesitas verklaard kan worden door de self-enhancement waarden

power, achievement en hedonism. In dit onderzoek is gekeken naar 111 landen, waarvan de data

zijn verzameld middels diverse online databanken. Uit de resultaten bleek dat een hoge inkomensongelijkheid enkel een relatie heeft met een hoge obesitas prevalentie bij rijke Westerse landen (bij exclusie van Aziatische landen), een zwakke relatie bij arme landen en geen relatie bij de gemiddeld rijke landen. De relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas kon op basis van het huidige onderzoek niet worden verklaard door de self-enhancement

waarden. Wel bleek dat de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas ondersteund werd bij het hele databestand wanneer er werd gecontroleerd voor de mate van individualisme in een land. Daarnaast bleek dat hoe individualistischer een land, hoe meer inwoners kampen met obesitas. Deze correlationele studie geeft inzicht in de complexe relatie tussen

(4)

Inleiding

Wereldwijd is er sprake van een toename van het aantal mensen dat kampt met obesitas (Dagevos & Dagevos, 2008; Pickett, Kelly, Brunner, Lobstein & Wilkinson, 2005). Dit wordt doorgaans gemeten middels de body mass index (BMI1), waarbij geldt dat wanneer iemand een BMI van 30 of hoger heeft, deze persoon een obesitas-patiënt is. Maar liefst een kwart van de volwassen populatie in ontwikkelde landen heeft een BMI hoger dan 30 (Pickett, Kelly, Brunner, Lobstein & Wilkinson, 2005). Obesitas kan schadelijke consequenties hebben zoals een hoge bloeddruk, diabetes type 2, hart- en vaatziekten, galblaasontstekingen, kanker en zelfs sterfte. Dit maakt het waardevol om te onderzoeken waar obesitas mee samenhangt, met als doel het gezondheidsprobleem in de toekomst mogelijk te kunnen doen afnemen.

Onderzoek heeft uitgewezen dat er een sterke relatie is tussen inkomensongelijkheid en obesitas, waarbij er een hogere obesitas prevalentie is in landen naarmate er veel

inkomensverschillen zijn (Egger, 2012; Kan, Tatham, Pamuk & Heath, 1998; Pickett, et al, 2005; Rowlingson, 2011; Su, Esqueda, Li & Pagan, 2012; Wilkinson & Pickett, 2010).

Daarnaast hebben Wilkinson en Pickett (2010) aangetoond dat de mate waarin het inkomen in een land gelijk verdeeld is over de inwoners van een land een relatie heeft met andere sociale- en gezondheid gerelateerde risico’s. Zo wordt er in onderzoek aangetoond dat een hoge inkomensongelijkheid ook een relatie heeft met meer drugsgebruik, een lagere

levensverwachting, een lagere educatieve prestatie, hoger aantal tienermoeders, meer frequente geweldpleging en meerdere gezondheid gerelateerde problemen (Domenico & Fournier, 2014; Rowlingson, 2011; Wilkinson, 2005; Wilkinson & Pickett, 2010).

Wilkinson en Pickett (2010) stellen dat sociale vergelijking een belangrijke rol speelt bij de negatieve gezondheidsconsequenties van inkomensongelijkheid. Als er sprake is van grote inkomensongelijkheid in een land, dan zijn de relatieve verschillen tussen inwoners beter zichtbaar. Hierdoor kunnen mensen zich anders gaan gedragen dan wanneer de inkomens gelijk zijn verdeeld in een land. Hierbij kan worden gedacht aan het uiten van roekeloos gedrag, gevoelens van jaloezie, maar ook het ervaren van stress. Door de sociale vergelijking kunnen stressreacties ontstaan, wat sterk gerelateerd is aan obesitas, gezien mensen in stressvolle situatie vaak veel en ongezond eten (Wilkinson & Pickett, 2010). Echter is wel gebleken dat sociale vergelijking met name een rol speelt bij mensen met lage inkomens (Jen, Jones & Johnston, 2009; Oishi, Kesebir & Diener, 2011). Dit zou kunnen betekenen dat landen met relatief lagere inkomens meer risico’s lopen op gezondheidsproblemen dat landen met relatief hogere

inkomens, als gevolg van meer opwaartse sociale vergelijking.

1 BMI = gewicht in kg / (lengte in m)²

(5)

Eén van de meest recente onderzoeken geeft aan dat er tot op heden onvoldoende verklaringen zijn voor de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas (Rowlingson, 2011). Daarnaast is de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas enkel getoetst bij welvarende landen, zo hebben Pickett et al. (2005) zich enkel gefocust op rijke landen die tot de 50 rijkste landen behoren, Kan et al. (1998) enkel op Amerikaanse staten en Su et al. (2012) hebben alleen onderzoek gedaan naar OECD landen2, waarvan deze landen overwegend welvarende landen zijn met een hoog inkomen. Het huidige onderzoek heeft als doel om de relatie tussen

inkomensongelijkheid en obesitas ook te toetsen op wereldwijd niveau, om zo te kunnen achterhalen of de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas blijft bestaan als er ook naar minder rijke landen wordt gekeken. Daarnaast heeft de huidige studie als doel om uit te zoeken wat de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas zou kunnen verklaren. Zo is er nog geen onderzoek gedaan naar de rol van waarden bij de relatie tussen inkomensongelijkheid en

obesitas, waardoor het mogelijk mediërende effect van waarden op landelijk niveau centraal staat in deze studie.

Uit onderzoek naar de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas is al wel naar voren gekomen dat de mate van stress een negatieve invloed kan hebben op de relatie. In landen met een hoge inkomensongelijkheid is er meer sociale vergelijking, waardoor mensen in deze landen meer stress hebben te verduren dan mensen in landen met een lage inkomensongelijkheid (Björntorn, 2001; Toynbee, 2004; Wilkinson & Pickett, 2010). Deze stress maakt bepaalde hormonen aan, waardoor mensen gaan eten om de stress gevoelens te reduceren, zogenoemde ‘stress-eating’ (Bjorntorn, 2001; Dallman, Pecorari, Akana, LaFleur, Gomez, Houshyar, Bell, Bhatnagar, Laugero & Manalo, 2003; Wilkinson & Pickett, 2010). Door het ervaren van chronische stress wordt de inname van comfort food gestimuleerd, waardoor lichaamsgewicht toeneemt (Dallman et al, 2003). Het is logisch dat het lichaamsgewicht toeneemt, aangezien

comfort food bestaat uit calorievol voedsel zoals snoepjes, chocola, ijs, vlees, pizza en zoude

snacks (Dubé, LeBel & Lu, 2005). Het consumeren van comfort food kan er toe leiden dat mensen zich tijdelijk beter gaan voelen (Dubé, LeBel & Lu, 2005).

Daarnaast blijkt er een negatieve correlatie tussen sociale vergelijking en self-esteem bij mensen die zich vergelijken met anderen die het beter hebben dan zijzelf. Deze opwaartse vergelijking kan vervolgens leiden tot een lager self-esteem (Buunk & Gibbons, 2000).

Self-esteem is een emotionele evaluatie waarbij iemand een positieve of negatieve attitude tegenover

zichzelf heeft (Niedenthal, Krauth-Gruber & Ric, 2006). Als mensen een laag self-esteem hebben dan voelen zij zich relatief negatief over zichzelf, waarbij dit gevoel zou kunnen worden gereduceerd door het eten van comfort food. Net als dat inkomensongelijkheid samenhangt met

2 Organisation for Economic Cooperation and Development

(6)

stress, hangt inkomensongelijkheid ook samen met een lager self-esteem (Loughan, Kuppens, Allik, Balaaz, de Lemus, Dumont, Garurevich, Hidegkuti, Leidner, Matos, Park, Realo, Shi, Sojo, Tong, Verduyn, Yeung & Haslam, 2011; Wilkinson & Pickett, 2010). Mensen uit landen met grote inkomensongelijkheid maken meer gebruik van sociale vergelijking, waardoor de zichtbare verschillen voor een bepaalde onzekerheid kan zorgen, waar een laag self-esteem uit kan voortkomen. Mensen met een laag self-esteem kunnen op zoek gaan naar een ‘beter’ gevoel dan de huidige emotionele staat, waardoor zij meer calorierijk voedsel kunnen benutten,

waarmee de kans op obesitas vervolgens wordt verhoogd (Mocan & Tekin, 2009).

De motivatie om een beter gevoel te verkrijgen met als doel een positiever self-esteem te ontwikkelen wordt ook wel self-enhancement genoemd (Brown, Collins & Schmidt, 1988). Mensen met een laag self-esteem lijken meer self-enhancement georiënteerd dan mensen met een hoog self-esteem (Wood, Girdano-Beech, Taylor, Michela & Gaus, 1994). Hierdoor is het logisch dat mensen in landen met grote inkomensongelijkheid hoger scoren op self-enhancement dan mensen in landen met lage inkomensongelijkheid (Loughan et al., 2011). Loughan et al. (2011) stelt dat individuen in ongelijke samenlevingen sterker gemotiveerd zijn om zich superieur te voelen aan anderen, waardoor zij meer hun best doen om boven anderen uit te stijgen. Deze vorm van motivatie, self-enhancement, wordt ook wel een waarde genoemd. Waarden kunnen worden gedefinieerd als: “Gewilde, trans-situationele doelen, variërend in mate van belangrijkheid, die dienen als leidende principes in een mensenleven” (Schwartz, 1994, p. 21). Deze waarden fungeren als idealen en motieven die worden nagestreefd in het leven. Als men een hoge self-enhancement waarde heeft, dan kan het zijn dan men meer comfort food gaat eten om zich (tijdelijk) goed te voelen. Dit betekent dat er mogelijk een relatie is tussen

self-enhancement en obesitas.

Figuur 1.

(7)

In Figuur 1 zijn de literatuurbevindingen in een schematisch overzicht weergegeven. In het huidige onderzoek is er sprake van gedeeltelijke toetsing van het model, waarbij met name de relaties tussen factoren centraal staan die binnen de bestaande literatuur nog onvoldoende zijn onderzocht. Zo is de empirische basis van de relatie tussen inkomensongelijkheid en waarden niet sterk. Tevens is de relatie tussen waarden en obesitas momenteel onderbelicht in de bestaande literatuur. Eveneens is nog niet onderzocht in hoeverre de waarden die men heeft mediërend zijn bij de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas. Om deze relatie verder te exploreren richt het huidige onderzoek op de rol van waarden bij de relatie tussen

inkomensongelijkheid en obesitas.

De algemene vraagstelling van het huidige onderzoek is als volgt geformuleerd:

“Kan de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas worden verklaard door waarden?”.

Niet alleen lijkt er ondersteuning voor de relatie tussen inkomensongelijkheid en de waarde self-enhancement (Loughan et al., 2010), ook andere onderzoeken hebben aangetoond dat er een positieve relatie is tussen inkomensongelijkheid en waarden (Corneo & Neher, 2014; Pryor, 2012; Wierda, 2014). Uit onderzoek van Pryor (2012) en Corneo en Neher (2014) bleek dat grote inkomensongelijkheid sterk was gerelateerd aan waarden gericht op werk, status, geld en macht. Uit het masterthese onderzoek van Wierda (2014) bleek dat deze relatie juist niet werd ondersteund, maar gezien het feit dat het laatstgenoemde onderzoek niet officieel is

gepubliceerd en als onderdeel van een masterthese fungeerde, dient hier minder gewicht aan te worden gegeven. Wel is het opvallend dat het onderzoek van Wierda (2014) de relatie tussen inkomensongelijkheid en power en achievement niet ondersteunde, waardoor het noodzaak is deze relatie nader te onderzoeken in het huidige onderzoek.

Schwartz heeft veel onderzoek gedaan naar persoonlijke waarden van mensen, zoals onderzoek naar de inhoud en structuur van verschillende waarden (Schwartz, 1992). Schwartz concludeert dat er tien basiswaarden zijn namelijk; power, achievement, hedonism, stimulation,

self-direction, conformity, benevolence, tradition, universalism en security. De tien waarden zijn

onder te verdelen op een hoger niveau in vier overkoepelde waarden, waarbij de waarden die een positieve invloed op elkaar hebben samen worden gecategoriseerd. Deze vier

overkoepelende waarden zijn self-transcendence, self-enhancement, openness to change en

conservation. Gezien de huidige studie geïnteresseerd is in de waarde self-enhancement, wordt

(8)

self-enhancement en de bijbehorende waarden; power, achievement en hedonism (Schwartz, 1992) 3. De waarden hebben met elkaar gemeen dat de waarden zich richten op het eigen belang waarbij succes en genot wordt nagestreefd, met als doel om het self-esteem te verbeteren. Wanneer men meer waarde hecht aan de waarden power, achievement en hedonism, zal men gemotiveerd zijn om zich beter over zichzelf te voelen.

Tabel 1.

Definities van Schwartz’ waarden

Waarde Definitie

Self-enhancement Het najagen van het eigen relatieve succes/geluk en

het belang van dominantie over anderen

Power Sociale status en prestige, controle over dominantie

over mensen, sociale macht en autoriteit

Achievement Persoonlijk succes door het demonstreren van

competenties volgens de sociale standaard, ambitie

Hedonism Genot en sensuele voldoening voor zichzelf,

van het leven genieten, plezier opzoeken

Het zou kunnen dat mensen uit landen met een hoge inkomensongelijkheid hoger scoren op self-enhancement georiënteerde waarden dan mensen uit landen met lage

inkomensongelijkheid. In landen met grote inkomensongelijkheid is er meer sociale vergelijking, waardoor het aannemelijk is dat mensen in deze landen gemotiveerder zijn om op de sociale ladder te klimmen, een hoge status te bemachtigen en succesvoller te willen zijn dan mensen in landen met een lage inkomensongelijkheid. Hierdoor zouden mensen uit landen met grote inkomensongelijkheid hoog kunnen scoren op power en achievement. Deze aanname wordt ondersteund door Pryor (2012) die vond dat inkomensongelijkheid een relatie heeft met waarden omtrent status en macht (hier beschreven als power en achievement). Echter is de

operationalisatie van Pryor niet volledig congruent aan de operationalisatie van de waarden van Schwartz. Toch zijn er overeenkomsten, waardoor het aannemelijk is dat er een vergelijkbaar resultaat kan worden gevonden tussen inkomensongelijkheid en power en achievement.

Er is geen literatuur over de relatie tussen inkomensongelijkheid en hedonism. Echter lijkt er wel ondersteuning voor het idee dat mensen uit landen met een hoge

3 Ondanks dat power en achievement sterk aan elkaar lijken gerelateerd, is er toch een aantoonbaar verschil tussen

deze twee waarden. Power refereert meer naar abstracte uitkomsten van een actie in de vorm van status waarbij het relatieve verschil met anderen belangrijk is, terwijl achievement meer refereert naar het individuele succes waarbij dagelijkse ambitieuze uitingen meer een rol spelen (Schwartz, 1992).

(9)

inkomensongelijkheid naar een bepaalde compensatie zoeken voor de ontevredenheid die wordt ervaren over de inkomensongelijkheid (Loughan et al., 2011; Wilkinson & Pickett, 2010). Het is te verwachten dat deze mensen een hedonistische levensstijl nastreven, omdat zij het

onbehaaglijke gevoel dat zij hebben willen reduceren middels het streven naar een bepaalde mate van geluk. De masterthese van Wierda (2014) heeft de positieve relatie tussen

inkomensongelijkheid en de waarde hedonism bevestigd. Aangezien het een masterthese opdracht betreft, is er meer onderzoek vereist om uitspraken over deze relatie te kunnen doen.

Ervan uitgaand dat er een mogelijke relatie is tussen inkomensongelijkheid en de

self-enhancement georiënteerde waarden, is het mogelijk dat deze relatie een verband heeft met de

obesitas prevalentie in landen. Zo lijkt er een relatie te zijn tussen de mate waarin iemand zich machtig wilt voelen en obesitas. Voor sommige inwoners uit landen met grote

inkomensongelijkheid geldt eten als bewijs voor de financiële status (Wilkinson & Pickett, 2010). Doordat eten kan worden gezien als een statussymbool, is eten mogelijk gerelateerd aan de waarden power en achievement. Het is aannemelijk dat mensen meer gaan eten als de waarden power en achievement belangrijk worden gevonden, waardoor de kans op obesitas wordt vergroot. Wel bleek dat het vooral mensen met lage inkomens betreft (Wilkinson & Pickett, 2010). Dit sluit aan bij het idee dat obesitas prevalentie gerelateerd is aan de sociale positie die iemand heeft. Als de sociale positie laag of ambigue is dan blijken mensen een verhoogd risico op overgewicht te hebben (Brunner, 1998).

Tot slot is de aanname dat er een relatie is tussen de waarde hedonism en obesitas

prevalentie plausibel. Hedonism en ‘joie de vivre’ gaan volgens Dubé, LeBel en Lu (2005) hand in hand met het consumeren van comfort food. Een hedonistisch doel komt voort uit de wens om zich direct beter te voelen (Lindenberg & Steg, 2007), waardoor korte termijn bevrediging belangrijk is. Hedonistische responsen gaan gepaard met de wens om ‘lekker’ te eten

(Coccurello, D’Amato & Moles, 2009; Cota, Tschop, Horvat & Levine, 2006; Saper, Chou & Elmquist, 2002) en het benutten van deze comfort food kan leiden tot een (tijdelijk) beter gevoel. Als het tijdelijke bevredigende gevoel is weggeëbd dan kan dit stimulerend zijn voor meer inname van comfort food, waarmee de kans op obesitas wordt vergroot.

Op basis van de bovenstaande literatuurbevindingen kan worden verondersteld dat

self-enhancement waarden een rol kunnen spelen bij de relatie tussen inkomensongelijkheid en

obesitas. In Figuur 2 zijn de voorspelde verbanden tussen de variabelen in deze studie schematisch weergegeven. De relatie tussen inkomensongelijkheid en de self-enhancement georiënteerde waarden én de relatie tussen de self-enhancement georiënteerde waarden en obesitas zijn beide nog onvoldoende behandeld in wetenschappelijk onderzoek, waardoor onderzoek naar deze relaties kan bijdragen aan meer inzicht over de relatie tussen

(10)

inkomensongelijkheid en obesitas. Tevens is de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas in de bestaande literatuur enkel ondersteund bij welvarende ontwikkelde landen. Het huidige onderzoek richt zich daarom ook op minder welvarende en niet-ontwikkelde landen, waardoor dit eveneens bijdraagt aan meer kennis over de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas op wereldwijd niveau.

De bevindingen van het onderzoek zullen inzicht bieden in de complexiteit van de obesitas problematiek, waarbij de bevindingen van de huidige studie ook maatschappelijke implicaties kunnen bevatten. Als uit het onderzoek blijkt dat de self-enhancement waarden

power, achievement en hedonism invloed hebben op de relatie tussen inkomensongelijkheid en

obesitas, dan zou het effectief kunnen zijn als overheden (van de landen met grote

inkomensongelijkheid) interventies ontwikkelen met als doel de self-enhancement georiënteerde waarden te reguleren bij de inwoners van het land, waarmee de obesitas prevalentie mogelijk kan afnemen. Dit betekent dat het huidige onderzoek bruikbaar kan zijn bij het ontwikkelen van eventuele interventies, wat het onderzoek hoog relevant maakt. Daarnaast bevat het huidige onderzoek relevantie, omdat inzicht over de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas mogelijk kan bijdragen aan een ideeën voor het reduceren van het toenemende

gezondheidsprobleem (Dagevos & Dagevos, 2008; Pickett et al., 2005).

Op basis van de literatuurbevindingen en de hierboven beschreven aannamen wordt de volgende specifieke onderzoeksvraagstelling geformuleerd:

“Wordt de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas gemedieerd door de

self-enhancement georiënteerde waarden: power, achievement en hedonism?”.

Figuur 2.

Theoretische kader huidige onderzoek

+ +

(11)

Allereerst wordt de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas opnieuw getoetst, aangezien deze relatie noodzakelijk is voor het kunnen uitvoeren van de mediatie-analyse. Dit deel van het onderzoek bestaat uit een replicatie van eerder onderzoek (Pickett et al., 2005). Daarnaast wordt de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas getoetst op wereldniveau, waarbij er wordt gecontroleerd voor de invloed van absoluut inkomen (GNP per Capita). Er wordt voor het absolute inkomen gecontroleerd om te kunnen toetsen in hoeverre de relatie met obesitas afhangt van de inkomensverschillen binnen landen, in plaats inkomensverschillen tussen landen. De eerste hypothese luidt als volgt:

Hypothese 1: In landen met een hoge inkomensongelijkheid is er een hogere obesitas prevalentie dan in landen met een lage inkomensongelijkheid.

In de huidige studie wordt onderzocht in hoeverre waarden mediëren tussen

inkomensongelijkheid en obesitas. Hiervoor is het noodzakelijk om te toetsen in hoeverre er een relatie is tussen inkomensongelijkheid en de self-enhancement georiënteerde waarden power,

achievement en hedonism. De literatuur lijkt ondersteuning te bieden voor een relatie, maar

gezien de beperkte beschikbaarheid van relevante literatuur is het noodzaak de relatie in het huidige onderzoek te toetsen. Hierbij wordt ook gecontroleerd voor de invloed van absoluut inkomen (GNP per Capita). De tweede hypothese luidt als volgt:

Hypothese 2: Landen met een hoge inkomensongelijkheid scoren hoger op de self-enhancement georiënteerde waarden power, achievement en hedonism dan landen met een lage

inkomensongelijkheid.

De derde hypothese richt zich op de relatie tussen de self-enhancement waarden en obesitas. Ondanks dat er relatief weinig onderzoek is dat zich heeft gericht op de relatie tussen waarden en obesitas, wordt er in deze studie aangenomen dat self-enhancement waarden een positieve relatie hebben met obesitas. De derde hypothese luidt als volgt:

Hypothese 3: Landen die hoog scoren op de self-enhancement georiënteerde waarden power, achievement en hedonism hebben een hogere obesitas prevalentie dan landen die laag scoren op de self-enhancement georiënteerde waarden power, achievement en hedonism.

(12)

Als de drie bovenstaande hypothesen worden ondersteund dan kan de mediatie-analyse worden uitgevoerd, om het mediërende effect van waarden tussen inkomensongelijkheid en obesitas te toetsen. De vierde hypothese betreft de mediatie-analyse luidt als volgt:

Hypothese 4: De relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas wordt gemedieerd door de self-enhancement georiënteerde waarden power, achievement en hedonism.

Er wordt exploratief getoetst in hoeverre de effecten van inkomensongelijkheid gerelateerd zijn aan de mate waarop rijkdom in een land verdeeld is. Rijkdom kan worden gezien als een bepaald vermogen of ‘voorraad’, waarbij dit afkomstig is van de rijkdom die is toegeëigend of opgebouwd uit het verleden (Pikkety & Saez, 2014). De ongelijkheid van bezit of vermogen, zoals panden, monumenten en erfgoed zou van invloed kunnen zijn op

gezondheidsproblemen. Zo blijkt er een grotere rijkdomsongelijkheid te zijn in landen dan inkomensongelijkheid (Davies, Sandström, Shorrocks & Wolff, 2009), waardoor het

aannemelijk is dat rijkdomsongelijkheid net als inkomensongelijkheid een rol kan spelen bij gezondheidsproblemen zoals obesitas. De relatie tussen rijkdomsongelijkheid en

gezondheidsproblemen is een onderbelicht onderwerp in de huidige literatuur, waardoor het relevant is rijkdomsongelijkheid nader te exploreren in dit onderzoek. Er wordt exploratief getoetst in hoeverre er een relatie is tussen rijkdomsongelijkheid en obesitas, in hoeverre er een relatie is tussen rijkdomsongelijkheid en enhancement waarden en in hoeverre

self-enhancement waarden mediërend zijn tussen de eventuele relatie tussen rijkdomsongelijkheid en

obesitas. Ook hier wordt voor de invloed van het absolute inkomen (GNP per Capita) gecontroleerd.

Tot slot wordt er exploratief onderzocht in hoeverre er vergelijkbare relaties zijn als inkomensongelijkheid en de self-enhancement waarden met overgewicht prevalentie wordt getoetst in plaats van met obesitas prevalentie. Iemand heeft overgewicht bij een BMI tussen de 25 en 29.9. Er wordt exploratief getoetst in hoeverre er een relatie is met inkomensongelijkheid en overgewicht en in hoeverre er een relatie is tussen self-enhancement waarden en overgewicht. Op basis van deze analyse kan worden geconcludeerd in hoeverre de effecten van

inkomensongelijkheid en de self-enhancement waarden zichtbaar zijn bij lichaamsovergewicht in het algemeen, of dat de relaties enkel gelden vanaf een bepaalde BMI (zoals 30).

(13)

Methode

Steekproef

De steekproef bestaat uit 41 landen uit Europa, 28 landen uit Azië, 23 landen uit Afrika, 10 landen uit Zuid-Amerika 6 landen uit Noord-Amerika en 3 landen uit Oceanië. De 111 landen in totaal zijn geselecteerd op basis van de beschikbaarheid van de data. De gegevens zijn op landsniveau, waarbij per land enkel volwassenen (18 jaar en ouder) in de oorspronkelijke surveys zijn opgenomen. Per oorspronkelijke survey zijn minimaal duizend deelnemers per land onderzocht.

Bij de hypothese waarbij de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas wordt getoetst (hypothese 1) is een analyse gedaan over 111 landen. In Bijlage 1 is een lijst met alle landen te vinden, waarbij de grijs gekleurde de niet-ontwikkelde landen zijn (The International Statistical Institute, 2015). De arme, gemiddelde en rijke landen zijn aangeduid middels de cijfers 1, 2 en 3. Voor de overige analyses is de steekproef kleiner in verband met de beschikbaarheid van data. Zo is er een beperkt aantal landen dat data beschikbaar stelt over waarden, waardoor het niet mogelijk is om de steekproef net zo groot te houden als bij het toetsen van de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas. Er zijn 46 landen waarvan zowel de inkomensongelijkheid, obesitas als waarden data beschikbaar zijn. De lijst met landen is te vinden in Bijlage 2. In bestaande literatuur waarbij onderzoek is gedaan naar

inkomensongelijkheid en waarden zijn 34 landen (Corneo & Neher, 2014) en 40 landen (Pryor, 2012) gebruikt, waardoor 46 landen een realistisch streven is. De landen zijn verdeeld over de hele wereld, waarbij ieder continent is vertegenwoordigd in de steekproef.

Materiaal

Het huidige onderzoek heeft een correlationeel design. In het onderzoek zijn 6 variabelen onderzocht, namelijk inkomensongelijkheid, inkomen per Capita, obesitas, self-enhancement waarden, rijkdomsongelijkheid en overgewicht.

De data van het onderzoek wordt niet gegenereerd op basis van het zelf ontwikkelen en/of uitzetten van vragenlijsten, maar er wordt gebruik gemaakt van online databanken. De databestanden die gebruikt worden, zijn erkende datasets die bij veel wetenschappelijk onderzoek worden gebruikt, waardoor het aannemelijk is dat de betrouwbaarheid van de data hoog is. De operationalisaties van de variabelen van de datasets sluiten goed aan bij de variabelen van het onderzoek, waardoor ook de validiteit gewaarborgd wordt. Er is rekening gehouden met de recentheid van de data, waarbij is getracht de meest actuele data te gebruiken in het onderzoek door het gebruik van verschillende databanken. Er is naar gestreefd de

(14)

jaartallen van alle data zo dicht mogelijk bij elkaar te houden, waardoor de validiteit van de analyses wordt beschermd. Als landen waren vertegenwoordigd bij meerdere databanken, dan is het gewogen gemiddelde berekend van de data, waarmee het risico op ruis of vertekende

resultaten is verkleind. De berekende gemiddelden zijn gebruikt bij de analyses.

Inkomensongelijkheid is geoperationaliseerd in GINI coëfficiënten. Een GINI coëfficiënt is een maat van inkomensongelijkheid die kan variëren tussen de 0 (gelijkheid) en 1 (maximale ongelijkheid) (Pickett, Kelly, Brunner, Lobstein & Wilkinson, 2005), waarbij geldt dat hoe dichter bij de 1, hoe groter de inkomensongelijkheid. De data zijn verzameld middels The World

Factbook en The World Bank Group. Voor 111 landen is er data afkomstig van The World Factbook. Hierbij is de data van 45 landen afkomstig uit 2010-2014, 62 landen uit 2000-2009 en

4 landen waarvan de data afkomstig is van 1999-1995. Van deze 111 landen waren 99 landen ook vertegenwoordigd bij The World Bank Group. Voor 69 landen was de data afkomstig uit 2010-2012 en voor 30 landen uit 2000-2009. Om de betrouwbaarheid van deze twee databanken te meten is er een correlatieanalyse uitgevoerd, waaruit bleek dat de databanken hoog met elkaar correleerde (r = .89, p < .001), waardoor kan worden aangenomen dat de betrouwbaarheid van de databanken hoog is. De data betreft inkomensongelijkheid betreft 111 landen in totaal.

Obesitas is in dit onderzoek gemeten met de body mass index (BMI), waarbij data zijn verzameld vanaf een BMI hoger dan 30. The World Factbook had data beschikbaar van 111 landen die gelijk zijn aan de landen van de inkomensongelijkheid data, waarbij alle data afkomstig zijn uit 2008. De databank World Obesity4 vertegenwoordigt 101 landen die overeenkomen met de data van The World Factbook. Hiervan was de data voor 27 landen afkomstig uit 2010-2014, 59 landen uit 2000-2009 en 7 landen uit 1999-1992. Bij de databank

World Obesity is er een onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen,waardoor er in het huidige databestand gegevens zijn gerapporteerd voor zowel mannen als vrouwen. Middels SPSS is het gemiddelde van mannen en vrouwen tezamen berekend, waarna deze cijfers vervolgens zijn gemiddeld met de data afkomstig van The World Factbook. Ook hier is de betrouwbaarheid van de twee databanken gemeten met een correlatieanalyse, waaruit bleek dat de databanken hoog met elkaar correleerde (r = .85, p < .001), waardoor kan worden

aangenomen dat de betrouwbaarheid van de databanken hoog is.

De self-enhancement waarden zijn in dit onderzoek geoperationaliseerd in de waarden

power, achievement en hedonism, op basis van de gemiddelde behaalde scores op de stellingen

van Schwartz (1992). De data was verkrijgbaar op de World Values Survey. De waarde power is gemeten met de stelling (V71): ‘It is important to this person to be rich; to have a lot of money

and expensive things’. De waarde achievement is gemeten met de stelling (V75): ‘Being very

4 Deze databank werd gebruikt in het onderzoek van Pickett et al. (2005).

(15)

successful is important to this person; to have people recognize one’s achievements’. Tot slot is

de waarde hedonism gemeten met de stelling (V73): ‘It is important to this person to have a

good time; to spoil oneself’. De stellingen zijn gemeten middels de antwoordmogelijkheden; very much like me, like me, somewhat like me, a little like me, not like me, not at all like me,

waarbij ‘very much like me’ gecodeerd is met 1 en ‘not at all like me’ met 6. Dit betekent hoe lager de score op power, achievement en hedonism, hoe belangrijker deze waarde voor men is. Omdat dit tot verwarring kan leiden bij de interpretatie van de resultaten, is ervoor gekozen om de scores te hercoderen in het databestand, zodat de toetsgegevens helder kunnen worden

geïnterpreteerd. In het huidige databestand zijn de gemiddelde scores van 46 landen opgenomen. Van 2 landen was de data afkomstig uit 2010, 18 landen uit 2011, 14 landen uit 2012, 9 landen uit 2013 en 4 landen uit 2014.

In dit onderzoek is gecontroleerd in hoeverre het gemiddelde inkomen van een land invloed heeft op de onderzochte relaties uit het onderzoek. Dit absolute inkomensverschil wordt geoperationaliseerd in Gross National Product per Capita (GNP per Capita). Deze data zijn afkomstig van The World Factbook en van The World Bank Group. The World Factbook had data van 111 landen die overeenkwamen met de data voor inkomensongelijk en obesitas, waarvan alle data afkomstig was uit 2014. Om te controleren voor de invloed van jaartallen is ook naar de data van 2012 gekeken middels The World Bank Group, waarbij 107 landen waren vertegenwoordigd. Voor de betrouwbaarheid van de data is gecontroleerd middels een

correlatieanalyse, waaruit bleek dat de data van de twee databanken met de twee verschillende jaartallen consistent waren (r = .98, p < .001), waardoor kan worden aangenomen dat de betrouwbaarheid van de databanken hoog is.

Er wordt exploratief getoetst in hoeverre er vergelijkende resultaten worden gevonden als er wordt gekeken naar rijkdomsongelijkheid in plaats van inkomensongelijkheid.

Rijkdomsongelijkheid is geoperationaliseerd in GINI wealth coëfficiënten, waarbij een hoge GINI coëfficiënt betekent dat er een grote rijkdomsongelijkheid is in een land. Het coëfficiënt varieert net als bij de gewone GINI tussen de 0 (gelijkheid) en 1 (maximale ongelijkheid). De data hiervan komen uit het onderzoek van Davies, Sandström, Shorrocks en Wolff (2009). Van 87 landen is de data van GINI wealth beschikbaar die overeenkomen met de landen die worden getoetst in dit onderzoek, waarvan alle data afkomstig was uit 2000.

Tot slot wordt overgewicht exploratief onderzocht. Van 97 landen zijn de BMI data verzameld vanaf een BMI hoger dan 25 en kleiner dan 29.9. De data van overgewicht zijn tegelijkertijd met de data van obesitas verzameld bij de databank World Obesity, waarbij de jaartallen ook in overeenstemming zijn met de data van obesitas. Ook hier geldt dat er een

(16)

onderscheid is tussen mannen en vrouwen, waardoor het gemiddelde van obesitas is berekend middels SPSS.

In Bijlage 3 is samenvattend weergegeven hoe de variabelen zijn geoperationaliseerd, welke databanken er zijn gebruikt en uit welk jaar de data afkomstig is. Sommige jaartallen liggen ver uit elkaar, zoals bij de data van obesitas waarvan één land bijvoorbeeld data heeft uit 1992 en uit 2014. Toch is er voor gekozen om beide datawaarden mee te nemen in het

onderzoek, omdat meerdere metingen betrouwbaarder zijn dan één meting. Bij de analyses is wel gecontroleerd voor de invloed van de verschillen in jaartallen.

Analyse

Alle data zijn handmatig geïmplementeerd en geanalyseerd in SPSS 5. Allereerst zijn de beschrijvende statistieken van het databestand berekend, waarna vervolgens een aantal

voorbereidingen voor de analyses is gedaan. Hieronder valt de betrouwbaarheidscorrelaties voor de databanken, de hercodering van de variabele waarden, het combineren van data middels ‘compute variable’, het opsplitsen van data en de assumptiechecks voor de analyses. Vervolgens zijn er Pearson correlatieanalyses uitgevoerd en meervoudige regressieanalyses.

Resultaten

In het huidige onderzoek zijn in totaal 111 landen onderzocht. De gemiddelde

inkomensongelijkheid van de landen bedroeg een GINI coëfficiënt van .372 (SD = .077) en de gemiddelde rijkdomsongelijkheid bedroeg een GINI wealth coëfficiënt van .691 (SD = .057). Het absolute inkomen varieerde van $756 per Capita tot $77.725 per Capita (M = 19.040, SD = 16.727). Het gemiddelde BMI bedroeg 16.13 (SD = 9). De self-enhancement waarden zijn

gescoord op de waarde power (M = 3.15, SD = .69), de waarde achievement (M = 4.03, SD = .57) en de waarde hedonism (M = 3.8, SD = .61).

Om inzicht te krijgen in het gehele databestand is een correlatieanalyse voor elke variabele uitgevoerd. Uit de Pearson correlatieanalyse bleek een significante relatie tussen inkomensongelijkheid (GINI) en rijkdomsongelijkheid (GINI wealth), inkomensongelijkheid (GINI) en absolute inkomen (GNP), de waarde power en de waarde achievement, de waarde

achievement en de waarde hedonism, obesitas en de waarde power, obesitas en absolute

inkomen (GNP). Tot slot correleerde het absolute inkomen (GNP) ook met de waarde power, de waarde achievement en rijkdomsongelijkheid (GINI wealth). Zie Tabel 2 voor aanvullende statistieken. De relaties worden nader getoetst middels regressieanalyses per hypothese.

5 Statistisch computerprogramma Statistical Package for the Social Science, versie 22.

(17)

Tabel 2.

Correlaties tussen GINI, Obesitas, Power, Achievement, Hedonism, GINI Wealth en GNP per Capita.

Variabelen GINI Obesitas Power Achieve- ment Hedonism GINI Wealth GNP GINI r p N 1 111 -.074 .441 111 .223 .136 46 .280 .059 46 .266 .074 46 .525** .000 85 -.370** .000 111 Obesitas r p N -.074 .441 111 1 111 -.307* .038 46 -.041 .789 46 .241 .106 46 .011 .924 85 .409** .000 111 Power r p N .233 .136 45 -.307* .038 46 1 46 .691** .000 46 .087 .565 46 .110 .489 42 -.444* .002 46 Achievement r p N .280 .059 46 -.041 .789 46 .691** .000 46 1 46 .381** .009 46 .273 .080 43 -.523** .000 46 Hedonism r p N .266 .074 46 .242 .105 46 .087 .565 46 .381* .009 46 1 46 .347* .024 42 -.124 .411 46 GINI wealth r p N .525** .000 85 .011 .924 85 .110 .489 42 .273 .080 43 .347* .024 42 1 85 -.230* .035 85 GNP r p N -.370** .000 111 .409** .000 111 -.444* .002 46 -.523** .000 46 -.124 .411 46 -.230* .035 85 1 111 * significante p-waarde < .05 ** significante p-waarde < .001

(18)

Alvorens de hypothesen zijn getoetst, is onderzocht in hoeverre het onderzoek van Pickett et al. (2005) kon worden gerepliceerd. Uit de regressieanalyse met dezelfde landen als Pickett et al. (N = 21) bleek het model met GINI en GNP per Capita als voorspellers voor obesitas significant, R2 = 27.1%, F (2, 18) = 3.35, p = .05. GINI bleek een significante voorspeller voor de obesitas prevalentie, waarbij geldt dat hoe hoger de GINI, hoe hoger de obesitas prevalentie, β = .55, t = 2.58, p = .0196. GNP per Capita bleek geen voorspeller voor obesitas, β = .15, t = .7, p = .496. Uit de correlatieanalyse bleek dat de relatie tussen GINI en obesitas ongeveer even sterk was voor vrouwen (r = .52, p = .01) en mannen (r = .49, p = .023). Dit wijkt licht af van het onderzoek van Pickett et al. (2005) (vrouwen r = .62, p = .003, mannen

r = .48, p = .03) 7. Op basis van de bovenstaande analyses kan worden verondersteld dat de resultaten van eerder onderzoek naar inkomensongelijkheid en obesitas wordt ondersteund door de huidige studie.

Hypothese 1

In landen met een hoge inkomensongelijkheid is er een hogere obesitas prevalentie dan in landen met een lage inkomensongelijkheid.

Alvorens het analyseren van de regressieanalyse zijn de assumpties getoetst8, waarbij de assumptie van normaliteit is getoetst met een P-P plot, de assumptie van lineariteit en

heterogeniteit met residual plots, de assumptie van onafhankelijke residuen met Durbin Watson en de multicollineariteit middels een VIF-waarde9.

Voor het toetsen van hypothese 1 zijn 111 landen onderzocht middels een

regressieanalyse. Uit de regressieanalyse met GINI als voorspeller voor obesitas bleek het model niet significant, R2 = .5%, F (1, 109) = .6 p = .441. Ondanks de verwachting dat een hoge GINI

een relatie zou hebben met een hoog obesitas prevalentie bleek GINI geen voorspeller te zijn voor obesitas op wereldwijd niveau, β = -.07, t = -.77, p = .441, zie Figuur 3.

6

De statistieken zijn gebaseerd op de data van obesitas waarbij de databanken The World Factbook en World

Obesity gecombineerd zijn. Omdat Pickett et al. (2005) bij hun onderzoek enkel gebruik hebben gemaakt van de

‘World Obesity’ databank, is de analyse ook uit uitgevoerd met enkel deze databank om te controleren voor de betrouwbaarheid van de gecombineerde data. De statistieken van deze analyse waren in overeenstemming met elkaar (GINI, β = .51, t = 2.53, p = .017), waardoor kan worden aangenomen dat de betrouwbaarheid van de huidige dataset hoog is.

7 Het geringe verschil met het onderzoek van Pickett et al. (2005) is mogelijk te verklaren, doordat in de huidige

studie een andere databank voor GINI is gebruikt dan bij Pickett et al. (2005). Er zijn twee andere databanken gebruikt voor GINI, omdat deze databanken gebruikelijker zijn bij recent onderzoek. Ook zijn twee metingen betrouwbaarder dan één meting, waardoor er vanuit wordt gegaan dat de operationalisatie van GINI voldoende was.

8 Het betreft hier assumptie checks voor alle hypothesen.

9 Aan de assumpties van de multicollineariteit en onafhankelijke residuen zijn voldaan. Een aantal van de

assumpties is geschonden, waarbij geldt dat geen van de variabelen een perfecte normaliteit, heterogeniteit en lineariteit toonden. Ondanks het schenden van de assumpties worden de regressieanalyses uitgevoerd, in verband met het gebrek aan een alternatieve toets voor de regressieanalyse.

(19)

Wanneer GNP per Capita werd meegenomen als controlevariabele bleek uit de regressieanalyse met GINI en GNP per Capita als voorspellers voor obesitas dat het model wel significant was, R2 = 17.4%, F (2, 108) = 11.36, p < .001. Ook hier bleek GINI geen voorspeller te zijn voor obesitas, β = .09, t = .95, p = .344. GNP per Capita bleek wel een significante voorspeller voor obesitas, β = .44, t = 4.69, p < .001, wat betekent dat bij een stijging van GNP per Capita de obesitas prevalentie ook stijgt. Om de afhankelijkheid tussen GNP per Capita en GINI te toetsen is het interactie effect tussen de twee variabelen getoetst, waaruit bleek dat het interactie effect niet significant is10. Desondanks is het mogelijk interessant om naar de verschillen tussen lage, gemiddelde en hoge GNP per Capita te kijken11. Het databestand is opgesplitst op basis van GNP per Capita in de groepen ‘arm’ (GNP < $9475), ‘gemiddeld’ (GNP $9476 > < $25.709) en ‘rijk’ (> $25.710), waarvan de landen per groep in Bijlage 1 zijn af te lezen. Per groep is een regressieanalyse uitgevoerd met GINI en GNP per Capita als voorspellers voor obesitas12, waarvan de statistieken in Tabel 3 zijn weergegeven13.

10 Het interactie effect tussen GINI en GNP per Capita bleek niet significant, β = .07, t = .76, p = .45, waardoor

GNP per Capita niet fungeert als moderator.

11

Pickett et al. (2005) heeft zich enkel gericht op rijke/welvarende landen, waardoor een opsplitsing in GNP per Capita mogelijk tot meer inzichten leidt bij de onverwachte resultaten tussen GINI en obesitas.

12 Het was aannemelijk dat er een relatie kon worden gevonden voor in elk geval de rijke groep (>$25.710), gezien

dit in lijn zou zijn met eerder gevonden resultaten bij de rijke landen (N = 21) van Pickett et al (2005).

13 In alle tabellen zijn de toetsgegevens genoteerd van de analyses waarbij GNP per Capita is meegenomen in de

regressie. De statistieken van de analyses exclusief GNP per Capita staan gerapporteerd in de tekst. Figuur 3.

De relatie tussen GINI en obesitas bij 111 landen

(20)

Figuur 4.

De relatie tussen GINI en obesitas bij 40 arme landen

Figuur 5.

(21)

Uit deze analyses bleek de relatie tussen GINI en obesitas uit te blijven voor de gemiddelde rijke landen (Figuur 5) en de rijke groep landen (Figuur 6), waarbij ook GNP per Capita geen significante voorspeller bleek te zijn. Bij de groep arme landen bleek een trend tussen GINI en obesitas, waarbij een hogere GINI gepaard gaat met een toename in obesitas, β = .23, t = 1.77, p = .085, zie Figuur 4. GNP per Capita bleek een significante voorspeller voor obesitas in de groep arme landen, β = .61, t = 4.69, p < .001, wat betekent dat bij een stijging van het GNP per Capita de obesitas prevalentie ook toeneemt.

Het is met name opvallend dat er geen relatie is tussen GINI en obesitas bij de groep rijke landen (N = 31), omdat er wel een relatie tussen GINI en obesitas was bij de rijke landen (N = 21) van het onderzoek van Pickett et al (2005)14. Dit maakt het interessant om de data van de rijke groep landen (N = 31) nader te exploreren, om mogelijk te kunnen verklaren wat de 10 overige landen niet hebben dat de 21 landen wel hebben15. Bij het exploreren van de data was het opvallend dat de data van de groep rijke landen drie afwijkende datapunten bevatten,

namelijk Japan, Sri Lanka en Singapore, die allen extreem lage waarden voor obesitas scoorden ten opzichte van de andere landen, zie Figuur 6.

Na het excluderen van deze cases, bleek uit de regressieanalyse dat het model (N = 28) met GINI als voorspeller voor obesitas significant was, R2 = 27.2%, F (1, 26) = 9.7, p = .004. Het uitsluiten van de drie Aziatische landen leidde er toe dat GINI een significante voorspeller was voor obesitas, β = .52, t = 3.12, p = .004, wat betekent dat bij een stijging van GINI de obesitas prevalentie ook toeneemt bij de 28 welvarende landen16. Zie in Figuur 7 een schematische weergave van de resultaten. Wanneer GNP per Capita werd meegenomen als controlevariabele bleek uit de regressiemodel met GINI en GNP als voorspellers voor obesitas dat het model significant was, R2 = 29.5%, F (2, 25) = 5.23, p = .013. GINI was nog steeds een significante voorspeller voor obesitas, β = .51, t = 3.03, p = .006, terwijl GNP per Capita bleek geen significante voorspeller voor obesitas bleek te zijn, β = -.15, t = -.90, p = .375. Het is hierdoor aannemelijk dat het effect tussen GINI en obesitas bestaat binnen de groep welvarende landen, bij zowel relatief arme landen als relatief rijke landen17.

14 De 31 landen uit de groep rijke landen vielen in dezelfde range van GNP per Capita als de landen (N = 21) van

het onderzoek van Pickett et al. (2005). Deze 21 landen behoorden allen tot de groep rijke landen (N = 31).

15 Er is voor gecontroleerd in hoeverre de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas wel kan worden

gevonden als er enkel naar ontwikkelde landen wordt gekeken. Echter bleek uit een analyse over de ontwikkelde landen (N = 40) dat GINI vooralsnog geen voorspeller voor obesitas (β = .16).

16 Doordat de relatie bij inkomensongelijkheid obesitas wel standhoudt bij de groep rijke landen zonder de

Aziatische landen, gaf dit reden om alle Aziatische landen te excluderen in het gehele databestand, zodat kon worden getoetst of het excluderen van de Aziatische landen ook zou leiden tot significante resultaten bij de arme en gemiddelde GNP per Capita groep. Echter leverde deze exploratieve analyse geen significante resultaten op.

17 Dat er een relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas is gevonden bij de rijke landen (exclusief de

Aziatische landen) is in lijn met de resultaten van Pickett et al. (2005). Over de resultaten van de gemiddeld rijke landen en arme landen kunnen geen vergelijkingen worden gedaan, omdat vorig onderzoek zich enkel heeft gericht op welvarende landen.

(22)

Figuur 6.

De relatie tussen GINI en obesitas bij 31 rijke landen

Figuur 7.

(23)

Bij de bovenstaande analyses is gecontroleerd voor de invloed van de jaartallen waarvan alle data afkomstig is. Hiervoor is gecontroleerd middels het toevoegen van de jaartallen in de regressieanalyses, waaruit bleek dat de jaartallen niet van invloed waren op de toetsgegevens. Ondanks de diversiteit van jaartallen bleven zowel de niet-significante als de significante relaties gelijk na de controle voor de jaartallen. Omwille de leesbaarheid van het

onderzoeksrapport zijn de statistieken van de jaartallen uit de rapportage gelaten18.

Samenvattend kan worden verondersteld dat de hypothese deels kan worden ondersteund, waarbij geldt dat er enkel een relatie is gevonden tussen een hoge inkomensongelijkheid en een hoge obesitas prevalentie bij rijke landen (GNP > $25.710) als de drie Aziatische landen zijn verwijderd uit de data19. De hypothese is niet ondersteund op wereldwijd niveau, omdat er geen relatie is gevonden tussen inkomensongelijkheid en obesitas bij de gemiddeld rijke landen en de relatie bij de arme landen erg zwak was.

Tabel 3.

Aantal Landen, Betas, T-scores en Significanties van GINI en GNP per Capita als Voorspellers voor Obesitas per Data-analyse

Databestand N Variabele Voorspeller β t-score p-waarde

Totaal 111 Obesitas GINI GNP .09 .44 .95 4.69 .344 .000** Arm (GNP < $9475) 40 Obesitas GINI GNP .23 .61 1.77 4.69 .085 .000** Gemiddeld (GNP $9476 > < $25709) 40 Obesitas GINI GNP -.02 .14 -.10 .85 .924 .402 Rijk (GNP > $25710) 31 Obesitas GINI GNP .14 -.25 .74 -1.34 .465 .190 Rijk (excl. Azië) 28 Obesitas GINI GNP .51 -.15 3.03 -.09 .006* .375 * significante p-waarde < .05 ** significante p-waarde < .001

18 Deze conclusie geldt ook voor de overige hypothesen, bij geen van de analyses was het jaartal van invloed. 19 De Verenigde Staten (US) lijkt net als de drie Aziatische landen iets af te wijken van de andere landen. Echter

wordt deze extreme waarde niet geïnterpreteerd als een outlier, omdat de data in lijn ligt met de andere resultaten en hierdoor geen negatieve invloed op de relatie uitoefent. Daarnaast bedroeg de Standardized Residual van de Verenigde Staten 1.79, waardoor deze binnen de vereiste waarden van -2 en +2 ligt. Japan (-2.37) en Zuid-Korea (-2.59) vielen daarentegen wel buiten de vereiste waarde. Singapore had een redelijke Standardized Residual (-1.37), maar is toch net als de andere twee Aziatische landen geëxcludeerd. De relatie tussen

inkomensongelijkheid en obesitas bleek enkel significant als Singapore niet werd meegenomen in de analyse.

(24)

Hypothese 2

Landen met een hoge inkomensongelijkheid scoren hoger op de self-enhancement georiënteerde waarden power, achievement en hedonism dan landen met een lage inkomensongelijkheid.

Voor het toetsen van hypothese 2 is per self-enhancement waarde een regressieanalyse

uitgevoerd over 46 landen. Bij de regressieanalyse over de self-enhancement waarde power met GINI als voorspeller, bleek het model niet significant, R2 = 5%, F (1, 44) = 2.3, p = .136. Tegen de verwachtingen in bleek GINI geen voorspeller te zijn voor de waarde power, β = .22, t = 1.52, p = .136. Ondanks de analyse niet significant is, was er wel een patroon in de verwachte richting zichtbaar. Bij het controleren voor de invloed van GNP per Capita, bleek uit de

regressieanalyse met GINI en GNP per Capita als voorspellers voor de waarde power dat het model significant was, R2 = 21.2%, F (2, 43) = 5.79, p = .006. Ook hier bleek GINI geen voorspeller voor de waarde power (β = .13). GNP per Capita bleek wel een significante

voorspeller voor de waarde power (β = -.42), waarbij geldt dat hoe hoger GNP per Capita, hoe minder waarde men hecht aan de waarde power.

Bij de regressieanalyse over de self-enhancement waarde achievement met GINI als voorspeller, bleek het model marginaal significant, R2 = 7.8%, F (1, 44) = 3.75, p = .059. Er was sprake van een trend, waarbij GINI in lijn met de verwachtingen een marginale voorspeller was voor de waarde achievement, waarbij een hoge GINI gepaard gaat met een hoge score op de waarde achievement, β = .28, t = 1.94, p = .059. Bij het controleren voor de invloed van GNP per Capita, bleek uit de regressieanalyse met GINI en GNP per Capita als voorspellers voor de waarde achievement dat het model significant was, R2 = 29.9%, F (2, 43) = 9.17, p < .001. Echter door de controle van GNP per Capita was GINI geen voorspeller meer voor de waarde

achievement (β = .17). GNP per Capita bleek ook een significante voorspeller te zijn voor de

waarde die men hecht aan de waarde achievement (β = -.48), wat betekent dat hoe hoger de GNP per Capita hoe minder waarde wordt gehecht aan de waarde achievement.

Bij de regressieanalyse over de self-enhancement waarde hedonism met GINI als voorspeller, bleek het model marginaal significant, R2 = 7.1%, F (1, 44) = 3.35, p = .074. Er bleek een trend te zijn tussen GINI en de waarde hedonism, wat is lijn is met de verwachtingen waarbij een toename van GINI gepaard gaat met een hogere score op de waarde hedonism, β = .27, t = 1.83, p = .074. Bij het controleren van de invloed van GNP per Capita, bleek uit de regressieanalyse met GINI en GNP per Capita als voorspellers voor obesitas dat het model niet significant was, R2 = 7.5%, F (2, 43) = 1.74, p = .188. Door de controle van GNP per Capita was GINI geen voorspeller meer voor de waarde hedonism (β = .25), ondanks het patroon nog wel in de verwachte richting is. GNP per Capita bleek ook geen significante voorspeller te zijn voor de waarde die men hecht aan de waarde hedonism (β = -.07). Zie de statistieken in Tabel 4.

(25)

Tabel 4.

Betas, T-scores en Significanties van GINI en GNP per Capita als Voorspellers voor de Self-enhancement Waarden Power, Achievement en Hedonism

Waarde Voorspeller β t-score p-waarde

Power GINI GNP .13 -.42 .90 -2.97 .376 .005* Achievement GINI GNP .17 -.48 1.26 -3.68 .216 .001** Hedonism GINI GNP .25 -.07 1.66 -.43 .104 .670 * significante p-waarde < .05 ** significante p-waarde < .001

Samenvattend kan worden gesteld dat de hypothese niet wordt ondersteund. Uit de analyse is niet gebleken dat landen met een hoge inkomensongelijkheid hoger scoren op de

self-enhancement waarden power, achievement en hedonism dan landen met een lage

inkomensongelijkheid. Bij het controleren voor absoluut inkomen bleek het absolute inkomen wel voorspellend voor de waarden power en achievement, maar niet voor de waarde hedonism.

Hypothese 3

Landen die hoog scoren op de self-enhancement georiënteerde waarden power, achievement en hedonism hebben een hogere obesitas prevalentie dan landen die laag scoren op de

self-enhancement georiënteerde waarden power, achievement en hedonism.

Voor het toetsen van hypothese 3 is een regressieanalyse uitgevoerd over 46 landen. Uit de regressieanalyse met de self-enhancement georiënteerde waarden power, achievement en

hedonism als voorspellers voor obesitas bleek dat het model significant was, R2 = 18.4%, F (3,42) = 3.16, p = .034. Tegen de verwachtingen in bleek de waarde power een significante voorspeller voor obesitas β = -.46, t = -2.33, p = .025, waarbij geldt dat bij een hoge score op de waarde power, de obesitas prevalentie afneemt ten opzichte van een lage score op de waarde

power. Tevens werd verwacht dat een hoge score op achievement en hedonism gepaard zou gaan

met een hoge obesitas prevalentie. Echter bleken de waarde achievement (β = .20) en de waarde

hedonism (β = .21) geen significante voorspellers voor obesitas, ondanks de statistieken het

(26)

Samenvattend kan worden gesteld dat de hypothese in zijn geheel niet is ondersteund. Ondanks de waarde power wel een significante voorspeller bleek voor obesitas, was dit in de tegengestelde richting van de verwachting. Daarnaast bleken de waarden achievement en

hedonism geen voorspellers te zijn voor obesitas20.

Tabel 5.

Betas, T-scores en Significanties van de Self-enhancement Waarden Power, Achievement en Hedonism als Voorspellers voor Obesitas

Variabele Voorspeller β t-score p-waarde

Obesitas Power -.46 -2.33 .025*

Obesitas Achievement .20 .94 .351

Obesitas Hedonism .21 1.31 .198

* significante p-waarde < .05

Hypothese 4

De relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas wordt gemedieerd door de self-enhancement georiënteerde waarden power, achievement en hedonism.

De relatie tussen GINI en obesitas bleek niet stand te houden bij het totaal aantal landen van het onderzoek en ook de relatie tussen GINI en de drie self-enhancement waarden is niet

ondersteund in het onderzoek, net als de relatie tussen de self-enhancement waarden en obesitas. Doordat de bovenstaande relaties niet in lijn zijn met de verwachtingen, wordt niet aan de voorwaarden voor het uitvoeren van een mediatie-analyse voldaan. De verwachtingen waren geformuleerd op basis van de aanname dat er een sterke relatie zou bestaan tussen

inkomensongelijkheid en obesitas. Aangezien deze relatie alleen is ondersteund voor rijke niet-Aziatische landen zou het interessant zijn om te onderzoeken in hoeverre self-enhancement waarden mediërend zijn bij deze landen. Echter hadden slechts 9 van de 28 rijke landen data beschikbaar over de waarden in het land. Hier zijn geen analyses over zijn gevoerd, omwille het voorkomen van niet-representatieve en onbetrouwbare analyses.

20 Bij de controle voor de invloed van de jaartallen van de data werd er een hoofdeffect gevonden voor de jaartallen

van de obesitas data en de obesitas prevalentie. Dit betekent dat hoe recenter de data, hoe hoger de obesitas prevalentie, β = .39, t = 2.93, p = .006. Ondanks het gevonden hoofdeffect hadden de jaartallen van de data van obesitas net als bij de andere analyses geen invloed op de overige toets-resultaten.

(27)

Exploratie a

Bij de analyse over de rijke groep landen (> $25.710) was het opvallend dat de drie Aziatische landen afweken van de andere datapunten. Na het excluderen van deze drie landen werd de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas wel ondersteund, waarbij het opvallend was dat deze groep landen veelal gekenmerkt worden door een individualistische instelling. Hierdoor is het mogelijk dat de mate van individualisme in een land een rol speelt bij de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas. Hierdoor is de invloed van individualisme versus

collectivisme exploratief getoetst over het hele databestand middels de dimensie ‘individualisme’ van Hofstede (2010)21. Uit de exploratieve regressieanalyse met GINI, GNP per Capita en de mate van individualisme als voorspellers voor obesitas bleek dat het model significant was, R2 = 17.8%, F (3, 57) = 4.1, p = .01. Door de controle van de mate van individualisme bleek GINI een significante voorspeller voor obesitas, β = .37, t = 2.51, p = .015, wat betekent dat bij een stijging van GINI de obesitas prevalentie toeneemt. Ook bleek de mate van individualisme een significante voorspeller voor obesitas, β = .46, t = 2.77, p = .007, wat betekent dat hoe hoger een land scoort op individualisme, hoe hoger de obesitas prevalentie. GNP per Capita bleek tot slot geen voorspeller voor obesitas wanneer er werd gecontroleerd voor individualisme. Doordat GINI door de controle van individualisme een significante voorspeller werd, is getoetst in hoeverre de mate van individualisme een moderator is voor de relatie tussen GINI en obesitas. Echter werd er geen interactie-effect gevonden tussen GINI en individualisme, waardoor kan worden uitgesloten dat de mate van individualisme een moderator is22. Er kan niet worden getoetst of individualisme een mediator is, omdat de relatie tussen GINI en obesitas niet bestaat zonder de controle van individualisme, waardoor het uitvoeren van een mediatie-analyse niet mogelijk is. Wel bleek GINI een significante voorspeller voor de mate van individualisme te zijn, waarbij geldt hoe hoger de GINI, hoe lager de mate van individualisme in een land, β = -.55, t = -5.11, p < .001. Door deze relatie kan worden uitgesloten dat de mate van individualisme voor een mogelijk suppression effect zorgt.

Aangezien er een positieve relatie bleek tussen GINI en obesitas bij de rijke landen exclusief de Aziatische landen, is getoetst in hoeverre er een mediatie-analyse kan worden uitgevoerd over deze groep landen, om de relatie tussen GINI en obesitas bij de 28 rijke landen mogelijk te kunnen verklaren door de mate van individualisme in een land. Echter kon ook hier geen mediatie-analyse worden uitgevoerd wegens het uitblijven van de vereiste significante

21 De data van de dimensie ‘individualisme’ van Hofstede is afkomstig uit 2010, waarvan de data voor 68 landen

zijn toegevoegd tijdens de analyses.

22 Het interactie effect tussen GINI en individualisme bleek niet significant, β = -.13, t = -.97, p = .336, waardoor

individualisme niet fungeert als moderator.

(28)

relaties tussen individualisme en obesitas en tussen GINI en individualisme23.

Samenvattend kan worden verondersteld dat de mate van individualisme een mogelijke rol speelt bij de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas, omdat de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas voor het hele databestand significant werd na controle van individualisme. Desondanks is op basis van dit onderzoek nog onduidelijk hoe deze rol vervuld wordt, aangezien de analyses niet duidden op een mediatie, moderatie of suppression effect.

Exploratie b

Voor het huidige onderzoek diende er ook een geplande exploratie te worden uitgevoerd, namelijk gericht op rijkdomsongelijkheid. Bij deze exploratie is over 85 landen getoetst in hoeverre er vergelijkende resultaten met inkomensongelijkheid zijn, wanneer

rijkdomsongelijkheid wordt getoetst met de self-enhancement waarden en obesitas. Er bleek een correlatie tussen GINI en GINI wealth, r = .53, p < .001, waardoor het mogelijk is dat

rijkdomsongelijkheid een vergelijkbare invloed heeft als inkomensongelijkheid. Allereerst blijkt GINI wealth net als de gewone GINI geen significante voorspeller te zijn voor obesitas bij het hele databestand. Wanneer gecontroleerd werd voor GNP per Capita bleken de resultaten ook in overeenstemming te zijn met de gewone GINI. Omdat GINI wel een voorspeller was voor obesitas bij rijke landen exclusief de Aziatische landen is hier ook voor gecontroleerd met GINI

wealth. Echter bleek uit deze regressieanalyse dat GINI wealth geen voorspeller was voor

obesitas (β = -.11), in tegenstelling tot de gewone GINI. GINI wealth bleek ook geen voorspeller voor de waarde power en de waarde achievement, wat in overeenstemming is met de resultaten bij GINI. GNP per Capita bleek wel voorspellend te zijn voor de waarde power en de waarde

achievement, wat ook congruent is met de resultaten bij de gewone GINI. Tot slot is het

opvallend dat GINI wealth voorspellend is voor de waarde hedonism, waarbij een hogere rijkdomsongelijkheid gepaard gaat met een groter belang bij de waarde hedonism (β = .34). De relatie tussen GINI wealth en de waarde hedonism bleek stand te houden als er werd

gecontroleerd voor GNP per Capita, waarbij GNP per Capita geen significante voorspeller bleek voor de waarde hedonism. Zie Tabel 6 voor aanvullende statistieken. Er kon geen exploratieve mediatie-analyse worden uitgevoerd, wegens het uitblijven van significante relaties tussen de variabelen.

23

Deze voorbereidende analyses voor de mediatie-analyse zijn zowel uitgevoerd voor de 21 landen van Pickett et al. (2005) als voor de 28 rijke Westerse landen (excl. Azië) uit het huidige onderzoek. De resultaten waren in overeenstemming met elkaar, waarbij de vereiste significanties uitbleven. Het was opvallend dat individualisme wel een voorspeller was voor obesitas bij het toetsen van het hele databestand, terwijl individualisme geen voorspeller was voor obesitas wanneer de rijke groepen werd getoetst. Dit kan mogelijk verklaard worden doordat de rijke landen allen een hoge mate van individualisme hebben, waardoor de variatie te klein is om als voorspellende waarde te kunnen fungeren.

(29)

Samenvattend kan worden gesteld dat rijkdomsongelijkheid redelijk vergelijkbare relaties heeft met obesitas en de self-enhancement waarden, dan dat inkomensongelijkheid relaties heeft met obesitas en de self-enhancement waarden. Het verschil is echter dat

rijkdomsongelijkheid een relatie heeft met de waarde hedonism na het controleren voor GNP per Capita en dat deze relatie vervalt voor inkomensongelijkheid na het controleren voor GNP per Capita. Daarnaast is het opvallend dat er geen relatie is tussen rijkdomsongelijkheid en obesitas bij de rijke ontwikkelde landen (exclusief Aziatische landen), terwijl deze relatie wel werd gevonden tussen inkomensongelijkheid en obesitas.

Tabel 6.

Betas, T-scores en Significanties van GINI Wealth en GNP per Capita als Voorspellers voor Obesitas en de Self-enhancement Waarden Power, Achievement en Hedonism

Variabele Voorspeller β t-score p-waarde

Obesitas (totale databestand) GINI wealth GNP .10 .40 .97 3.79 .334 .000** Obesitas (rijke landen excl. Azie) GINI wealth GNP -.11 -.04 -.48 -.16 .634 .875

Power GINI wealth

GNP .01 -.43 .09 2.58 .927 .006*

Achievement GINI wealth

GNP .16 -.50 1.18 -3.66 .245 .001**

Hedonism GINI wealth

GNP .34 -.04 -2.20 -.26 .034* .795 * significante p-waarde < .05 ** significante p-waarde < .001 Exploratie c

Er is exploratief onderzocht in hoeverre overgewicht (BMI 25 > < 29.9) vergelijkbare relaties heeft met inkomensongelijkheid en self-enhancement waarden als obesitas (BM > 30). Uit de regressieanalyse over 97 landen met GINI en GNP per Capita als voorspellers voor overgewicht bleek dat het model significant was, R2 = 37.4%, F (2, 94) = 28.1 p < .001. GINI bleek geen significante voorspeller voor overgewicht, (β = .03), terwijl GNP per Capita wel een significante voorspeller bleek voor overgewicht, waarbij geldt hoe hoger GNP per Capita, hoe hoger de overgewicht prevalentie, (β = .62). Deze resultaten zijn in overeenstemming met de resultaten

(30)

bij obesitas. Aangezien er bij hypothese 1 naar voren kwam dat er een zwakke relatie was tussen inkomensongelijkheid en obesitas bij de arme landen en een relatie bij de rijke landen (exclusief de Aziatische landen), is ook hier onderscheid gemaakt tussen arme, gemiddelde en rijke landen. Uit deze analyse bleek dat er geen significante relaties waren tussen overgewicht en

inkomensongelijkheid bij elk van de groepen. Vervolgens is getoetst in hoeverre de

self-enhancement waarden voorspellend waren voor overgewicht. Uit de regressieanalyse bleek dat

de waarde achievement niet voorspellend was voor overgewicht, net als bij obesitas. Er bleek een trend tussen de waarde hedonism en overgewicht (β = .27), waarbij geldt dat hoe hoger de score op de waarde hedonism, hoe hoger de overgewicht prevalentie is in een land. De waarde

power bleek net als voor obesitas een significante voorspeller voor overgewicht. Hierbij geldt

dat hoe hoger de score op de waarde power, hoe lager de overgewicht prevalentie in een land (β = -.48). Zie de aanvullende statistieken in Tabel 7.

Samenvattend kan worden verondersteld dat er niet gelijk op overgewicht wordt

gescoord als op obesitas, waaruit blijkt dat het andere constructen zijn24. Het is opvallend dat de relatie tussen inkomensongelijkheid en lichaamsovergewicht afhangt van de ernst van het lichaamsovergewicht, omdat er wel een relatie is tussen inkomensongelijkheid en obesitas bij de rijke niet-Aziatische landen en deze relatie uitblijft voor overgewicht.

Tabel 7.

Betas, T-scores en Significanties van GINI, GNP per Capita en de Self-enhancement Waarden als Voorspellers voor Overgewicht

Variabele Voorspeller β t-score p-waarde

Overgewicht (totale databestand) GINI GNP .03 .62 .31 6.8 .760 .000** Overgewicht (rijke landen excl. Azië) GINI GNP -.08 -.08 -.42 -.42 .680 .675 Overgewicht Power -.48 -2.42 .020 Overgewicht Achievement -.05 -.25 .801 Overgewicht Hedonism .27 1.84 .074 * significante p-waarde < .05 ** significante p-waarde < .001

24 Wel bleek er een sterke correlatie tussen obesitas en overgewicht, r = .80, p < .001.

(31)

Discussie

In de huidige studie is onderzocht in hoeverre de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas verklaard kan worden door waarden. Er kan worden geconcludeerd dat de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas niet verklaard wordt door self-enhancement waarden op basis van de huidige resultaten. Deze conclusie geldt voor alle drie de self-enhancement georiënteerde waarden power, achievement en hedonism.

Allereerst bleek dat de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas niet op

wereldwijd niveau werd ondersteund. Wel bleek het absolute inkomen voorspellend te zijn voor de obesitas prevalentie, waarbij obesitas toeneemt naarmate het gemiddelde inkomen per Capita ook toeneemt. Uit deze analyse lijkt het dat obesitas met name een probleem is in relatief rijke landen. Wanneer er werd gekeken naar de arme, gemiddelde en rijke landen op basis van GNP per Capita, werd er een zwakke relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas gevonden bij de arme landen. Ook bleek een stijging van het absolute inkomen voorspellend te zijn voor obesitas bij de arme landen. Bij de gemiddelde en rijke landen werd geen relatie gevonden tussen

inkomensongelijkheid en obesitas.

Het was opmerkelijk dat er geen relatie werd gevonden tussen inkomensongelijkheid en obesitas bij de rijke landen, omdat eerder onderzoek (Pickett et al., 2005) wel een sterke relatie vond tussen deze variabelen bij rijke landen. Uit exploratieve analyses bleek dat er enkel een relatie was tussen inkomensongelijkheid en obesitas bij rijke landen als de rijke Aziatische landen werden uitgesloten van de analyse, ongeacht het absolute inkomen. Dit betekent dat niet het inkomensverschil tussen landen, maar het inkomensverschil binnen landen voorspellend was voor de obesitas prevalentie. Het uitsluiten van de Aziatische landen uit het gehele databestand leidde er niet tot dat de relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas werd ondersteund op wereldwijd niveau.

Doordat de Aziatische landen een collectivistische samenleving hebben ten opzichte van de overige individualistische landen van de groep rijke landen, is er exploratief getoetst in hoeverre de mate van individualisme in een land een rol speelt bij de relatie tussen

inkomensongelijkheid en obesitas. Hieruit bleek dat een hogere mate van individualisme in een land samenging met een hogere obesitas prevalentie. Daarbij leidde de controle van

individualisme er toe dat de positieve relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas werd ondersteund. De relatie tussen inkomensongelijkheid en obesitas werd pas significant na de controle van de mate van individualisme.

Daarnaast bleek de verwachte relatie tussen inkomensongelijkheid en de

self-enhancement waarden power, achievement en hedonism in het huidige onderzoek niet te worden

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De bevolking blijkt drie hoofdtakan can de politica toe to kennen waarin In de loop der jaren vrOwel germ wij - ziging in opgatreden is. Doze taken zlin ordehandhaving, handhaving

In univariate regression analyses, Z-scores for all BTMs were significantly higher in women aged ≤ 50 years compared to women aged &gt; 50, which is in line with the finding that

Dit fenomeen is te omschrijven als kwaliteitsonzekerheid (zie 2.5.2). Er zijn veel artiesten die zouden willen optreden in een uitverkocht stadion. Toch zijn er maar een

 De oorzaken van groeiende kloof moet je zoeken in de landen zelf en in de relatie tussen arme en rijke landen.. Ontwikkelingen binnen rijke landen

Die werk hieraan het reeds begin en w ord feitlik alles gedoen deur tegniese personeel van die M useum.. Elke sitplek is van ’n

(2010) developed an mhealth framework that consisted of five areas in which mobile technologies are utilised in health; treatment compliance, data collection and disease

It consists of three main elements, the channel (in light red) between source (S) and drain (D), a gate dielectric (insulator) and the gate itself. Applying a voltage to the

Dit resultaat is stabiel met slechts één uitzondering: wanneer de Latijns-Amerikaanse landen worden weggelaten en er gecontroleerd wordt voor welvaart is er geen effect