• No results found

Responsie van biotische maatstaven, deelproject Sloten. Onderdeel van het NOV-STOWA project 'Effecten van gebiedsvreemd water op aquatische ecosystemen'.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Responsie van biotische maatstaven, deelproject Sloten. Onderdeel van het NOV-STOWA project 'Effecten van gebiedsvreemd water op aquatische ecosystemen'."

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Effecten van gebiedsvreemd water op

aquatische ecosystemen

Responsie van biotische maatstaven

deelproject Sloten

E.T.H.M. Peeters & JJ.P. Gardeniers

Vakgroep Waterkwaliteitsbeheer en Aquatische Oecologie Landbouwuniversiteit

(2)

INHOUDSOPGAVE INLEIDING 1.1 Aanleiding en doelstelling 1.2 Uitganspunten MATERIAAL en METHODEN 2.1 Basismateriaal

2.2 Selectie van factoren 2.3 Curve fitting 2.4 Werkwijze RESULTATEN 3.1 chloride 3.2 geleidbaarheid 3.3 orthofosfaat 3.4 totaalfosfaat 3.5 ammoniumstikstof 3.6 Kjeldahlstikstof 3.7 peilfluctuatie 3.8 permanentie 3.9 zuurgraad 3.10 calcium 3.11 relatieve verhouding 3.12 bicarbonaat en maatstaven

bicarbonaat-, chloride- en sulfaationen

BRUIKBAARHEID VAN DE RESPONSIES

LITERATUUR BIJLAGE 1 1 1 3 3 ^ J 4 5 9 10 14 19 23 27 31 35 36 37 38 40 44 45 46 48

(3)

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doelstelling

Ten behoeve van peilhandhaving en verdrogingsbestrijding is het in bepaalde gebieden noodzake-lijk oppervlaktewater van elders aan te voeren. Dit aanvoerwater kan een afwijkende samenstelling hebben ten opzichte van het gebiedseigen water, hetgeen negatieve gevolgen kan hebben voor aquatische ecosystemen. Het is daarom gewenst om bij inlaatsituaties de positieve en negatieve gevolgen af te kunnen wegen. De positieve effecten van peilhandhaving in oppervlaktewateren (en daarmee in het grondwater) en het tegengaan van verdroging van terrestrische systemen zijn in voldoende mate te kwantificeren. De negatieve gevolgen voor de aan oppervlaktewater gebonden ecosystemen worden weliswaar onderkend, echter het is nog niet mogelijk deze te kwantificeren.

Het al of niet 'systeemvreemd' zijn van inlaatwater hangt in eerste instantie af van de gebiedseigen kenmerken van het watersysteem. Het is daarom noodzakelijk te werken vanuit een typologische benadering, die is toegesneden op de problematiek van inlaat van water. Door het (meer of minder) inlaten van gebiedsvreemd water (of het stoppen ervan) zullen er veranderingen optreden in de abiotische factoren van het watersysteem. Dit betreft zowel de chemische samenstelling van het oppervlaktewater alsmede de fysische kenmerken. Als gevolg van voornoemde veranderingen zullen ook veranderingen optreden in de biotische componenten van het watersysteem.

Door het Nationaal Onderzoek Verdroging (NOV) en de Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (STOWA) is aan TAUW Civiel en Bouw de opdracht gegeven om in samenwerking met derden te komen tot een Raamwerk voor de beoordeling van het effect van gebiedsvreemd water op het ecologisch niveau van een water. De doelstelling van het project "Gebiedsvreemd Water" is als volgt geformuleerd: "De ontwikkeling van een praktisch (beheers)instrument voor het operationeel waterbeheer met voorspellende waarde voor het effect van aanvoer van gebieds-vreemd water. Het effect dient zo mogelijk uitgedrukt te kunnen worden in een verschuiving van het ecologisch niveau van het watersysteem, waarmee de realiseerbaarheid van aan het water toegekende ecologische normdoelstellingen getoetst kan worden. Het te ontwikkelen systeem (Raamwerk) dient nauw aan te sluiten op bestaande kennis en ontwikkelingen en nationaal dekkend te zijn (impliciete regionalisering)." (TAUW, 1995).

Aan de vakgroep Waterkwaliteitsbeheer en Aquatische Oecologie van de Landbouwuniversiteit Wageningen is gevraagd om responsies voor de biotische componenten van het watersysteem te ontwikkelen, die toegespitst zijn op factoren samenhangend met gebiedsvreemd water. Met deze responsies moet het mogelijk zijn de risico's op veranderingen in te schatten als gevolg van het al dan niet inlaten van water. In dit rapport worden de resultaten gepresenteerd voor het CUWVO watertype sloten. De resultaten voor de watertypen stromende wateren en meren en plassen zijn elders beschreven (Peeters & Gardeniers, 1995a; Peeters & Gardeniers, 1995b).

1.2 Uitgangspunten

Voor het vaststellen van het ecologisch niveau van een oppervlaktewater zijn in opdracht van de STOWA beoordelingssystemen ontwikkeld voor een vijftal CUWVO watertypen (STOWA 1992,

1993a, 1993b, 1994a, 1994b). Deze beoordelingssystemen zijn ontwikkeld voor het regionaal waterbeheer en zullen naar verwachting breed toegepast gaan worden. Het ligt voor de hand om het Raamwerk Gebiedsvreemd water nauw aan te laten sluiten bij deze beoordelingssystemen en de daarin gehanteerde" typologische indeling van oppervlaktewateren.

(4)

Water dat rijk is aan bicarbonaat zal een ander effect geven in zure, zwak gebufferde systemen dan in harde wateren. Het is daarom noodzakelijk de effecten van gebiedsvreemd water te analyseren naar de factoren die beïnvloed worden en naar watertypen. Als belangrijkste factoren kunnen genoemd worden: nutriënten, chloriniteit, zuurgraad, geleidbaarheid, ionensamensteiling, stroming, peilvariatie en permanentie (o.a. De Lyon & Roelofs, 1986; Roelofs, 1991; Verdonschot, 1990).

Al dan niet inlaten van water kan leiden tot veranderingen in het abiotische milieu en daardoor tot veranderingen in de biotische componenten van het watersysteem. De veranderingen in de biotische componenten dienen gerelateerd te worden aan verschuivingen in het ecologisch niveau van het watersysteem. Er is voor gekozen deze verschuivingen te relateren aan verschuivingen in de STOWA beoordelingssystemen (TAUW, 1995). In de STOWA systemen worden biotische en abiotische maatstaven gebruikt om de effecten van een aantal (beïnvloedings)factoren te beschrij-ven. Voor een belangrijk deel gaat het om dezelfde factoren die een rol spelen bij inlaat van gebiedsvreemd water. De biotische maatstaven zijn gerelateerd aan karakteristieken van de levens-gemeenschappen). Individuele soorten hebben indicaties gekregen ten aanzien van verschillende factoren en beschrijven tezamen en in onderlinge samenhang het effect van een beïnvloedings-factor. Zo'n beschrijving wordt opgevat als maatstaf. Aan de maatstaven zijn kwaliteitsklassen en -niveaus verbonden. Om verschuivingen in het ecologisch niveau van een water te kunnen traceren als gevolg van inlaat van water zullen responsies van maatstaven en niet van individuele soorten gebruikt worden. De responsies van individuele soorten zijn namelijk niet rechtstreeks gekoppeld aan kwaliteitsniveaus terwijl dat voor de maatstaven wel het geval is.

Het Raamwerk Gebiedsvreemd water moet gezien worden als een signaleringssysteem, waarin gewaarschuwd wordt voor mogelijke veranderingen. Of deze veranderingen daadwerkelijk in die vorm en mate plaats zullen vinden, wordt met het Raamwerk niet voorspeld.

(5)

2 MATERIAAL en METHODEN

2.1 basismateriaal

Voor het opstellen van de responsies voor de maatstaven van het watertype sloten wordt gebruik gemaakt van de basisgegevens die ten grondslag hebben gelegen aan de ontwikkeling van STOWA beoordelingssysteem voor sloten alsmede het STOW A-systeem zelf (STOWA, 1993a, 1993c). In het beoordelingssysteem worden zes typologische varianten onderscheiden, te weten: zoete zand-, klei- en veensloten, zure sloten, brakke en licht-brakke sloten. In tabel 1 worden de aantallen monsters per typologische variant weergegeven zoals die in het STOWA basisbestand aanwezig zijn.

Tabel 1: Aantallen monsters per biotische component per typologische variant voor sloten.

biotische component macro fyten macrofauna diatomeeën typologische variant brak 17 12 11 licht-brak 78 115 11 zuur 5 6 9 zand 296 222 104 klei 394 229 192 veen 204 240 125

Uit de tabel blijkt dat met name voor de brakke en de zure sloten en in mindere mate voor de licht-brakke sloten het aantal monsters zeer klein is. Voor het opstellen van responsies voor de brakke en zure sloten zijn deze aantallen te klein. Voor de overige typologische varianten geldt dat het aantal monsters dat gebruikt kan worden voor het opstellen van de responsies kleiner is dan de in de tabel 1 genoemde aantallen, als gevolg van het soms ontbreken van fysische en chemische gegevens (STOWA, 1993c). Fysische en chemische gegevens tot één maand voorafgaand aan de biologische bemonstering worden gebruikt.

2.2 selectie van factoren en maatstaven

In het projectplan (TAUW, 1995) worden als belangrijkste abiotische variabelen bij waterinlaat genoemd: chloriniteit, sulfaat, hardheid, geleidbaarheid, ionensamenstelling, zuurgraad, nutriënten (N en P), peilvariaties, dimensies, stromings(richting en -grootte) en permanentie (droogvallen). Voor de variabelen dimensies en stromings(richting en -grootte) kunnen als zodanig geen responsies voor het watertpe sloten opgesteld worden. Veranderingen in deze variabelen kunnen leiden tot verandering van type, wat binnen de Vuistregels van het Raamwerk als zodanig opgenomen dient te worden.

In dit onderzoek, betreffende sloten, worden de voornoemde abiotische variabelen gekoppeld aan biotische maatstaven waarvoor responsies opgesteld worden. Het gaat steeds om maatstaven die volgens het STOWA systeem gerelateerd zijn aan de desbetreffende factor(en). Voor de zoete sloten wordt daarnaast de maatstaf variant-eigen karakter gerelateerd aan de abiotische variabelen. Deze maatstaf blijkt goede responsies te geven (van Dijk, 1995). In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de variabelen en de maatstaven waarvoor responsies worden opgesteld. Een variabele is in het overzicht opgenomen als voor minimaal een typologische variant een relatie is gevonden.

(6)

Tabel 2: Overzicht van de maatstaven en de eraan gerelateerde abiotische variabelen waarvan responsies voor sloten zijn opgesteld.

maatstaf trofie saprobie brakkaraktcr zuurkarakter watcrchemic variant-eigen karakter variabelen orthofosfaat totaalfosfaat bicarbonaat ammoniumstikstof Kjeldahlstikstof geleidbaarheid chloride geleidbaarheid calcium zuurgraad % aandeel bicarbonaat % aandeel chloride % aandeel sulfaat calcium chloride geleidbaarheid zuurgraad ammoniumstikstof Kjeldahlstikstof orthofosfaat totaalfosfaat peil fluctuaties permanentic 2.3 curve fitting

Gebruik wordt gemaakt van het software programma SlideWrite om curves te fitten door individuele punten. Afhankelijk van de gekozen functie (lineair, exponentieel, natuurlijke logaritme of machten) wordt met behulp van de kleinste kwadraten methode een lijn gefit door de punten. De R-waarde, gelegen tussen 0 en 1, geeft weer hoe goed de curve door de punten getrokken wordt. Hoe hoger de R-waarde des te sterker het verband tussen de curve en de punten. De uiteindelijke vorm van de gefitte curve is afhankelijk van de gekozen functie. De keuze voor de functie, op basis waarvan de lijn gefit wordt, is mede afhankelijk van wat volgens ecologische wetmatigheden als respons verwacht mag worden. Zo zal bij een te verwachten logaritmisch verband geen lineaire functie gekozen worden om de curve te fitten, ook al levert de lineaire fit een hogere R-waarde. Wanneer niet bekend is welk verband verwacht mag worden, wordt die functie gehanteerd die de hoogste R-waarde oplevert.

Bij inlaat van water gaat het veelal om relatief (kleine) verschillen tussen de samenstelling van het gebiedseigen en ingelaten water. Deze kleine verschillen kunnen echter grote gevolgen hebben voor de levensgemeenschappen, zeker wanneer het gaat om situaties waarbij variabelen beperkend kunnen zijn. Bij het fitten van een curve wordt dan ook speciale aandacht besteed aan dat gedeelte van het traject waar de variabele als beperkend beschouwd mag worden. Dit betekent dat in sommige gevallen punten buiten dit traject worden weggelaten om een fit (met hogere R-waarde) door het belangrijkste deel te genereren. In veel gevallen gaat het bij het weglaten om punten die ook door andere factoren beïnvloed worden. Figuur 1 geeft hiervan een voorbeeld.

(7)

100 90 80 70 _ 60 -« O s 50 -CO S 4 0 -30 • 20 • 10 • 0

i \

• \ 20 • waarnemingen ' ^ \ J * '""•• ^ ~ ^ " ~ ~ . 40 60 variabele met extreen 80 100 — zonder extreem

Figuur 1: Gefitte curven voor de relatie tussen de biotische maatstaf en de abiotische variabelen, waarbij de waarneming bij een score van vijf op de maatstaf wel (met extreem) en niet (zonder extreem) is meegenomen bij het fitten van de curven.

Een hoge score voor de maatstaf uit figuur 1 duidt op een situatie waar sprake is van weinig tot geen beïnvloeding. Een lage score duidt op sterkere beïnvloeding. Het gemiddelde van 48 bij een score van 5 op de maatstaf wordt gezien alsjjejL-ÊXtreem. Wanneer dit punt wordt meegenomen bij het fitten van de curve wordt de 0^^erJ2mkÊn--HJn verkregen. De R-waarde bedraagt in dit geval 0.71 . De onderbroken lijn is het resultaat van het fitten waarbij de extreme waarneming is weggelaten. De R-waarde voor deze lijn bedraagt 0.93.

2.4 werkwijze

De gevolgde werkwijze wordt toegelicht aan de hand van orthofosfaat voor zandsloten. Eén van de mogelijke effecten van inlaat van gebiedsvreemd water is verrijking van het watersysteem met nutriënten (eutrofiëring). In het STOW A systeem voor sloten is de karakteristiek trofie opgenomen, die verwijst naar de effecten van eutrofiëring op het aquatische ecosysteem. Twee biotische maatstaven worden gebruikt om die effecten te kwantificeren. Eén maatstaf is gebaseerd op aan/afwezigheid en abundantie van macrofyten trofie-indicatoren en de andere op aan/afwezigheid en abundantie van diatomeeën indicatoren voor trofie. Op grond van de (STOWA-)basisgegevens zijn voor alle monsters uit zandsloten, de scores berekend volgens het STOWA-systeem voor beide maatstaven. Lagere scores voor de trofiemaatstaf duiden op geringe beïnvloeding van de levensgemeenschap door orthofosfaat en hogere scores op sterkere beïnvloeding.

De berekende scores voor de maatstaven worden in een scatterdiagram uitgezet tegen het orthofosfaat gehalte. Figuur 2 geeft het scatterdiagram voor de scores voor de macrofyten maatstaf tegen orthofosfaat. Uit de figuur blijkt dat er een relatie is tussen de score voor de macrofyten-maatstaf trofie en het orthofosfaatgehalte. Lage scores voor de trofiemacrofyten-maatstaf worden alleen aange-troffen bij lagere gehalten voor orthofosfaat. \) •>,

(8)

Figuur 2: Score trofie maatstaf macrofyten uitgezet tegen orthofosfaat voor zandsloten.

In eerste instantie is op basis van deze figuur een curve gefit. De R-waarde voor de fit gebaseerd op een logaritmische functie bedraagt 0.28 en is hoger dan die voor de lineaire functie (R = 0.26), de exponentiele functie (R = 0.22) en de machten functie (R = 0.18). In figuur 3 wordt de gefitte curve op basis van de logaritmische functie weergegeven. Uit de figuur blijkt dat de gehele curve ligt in klasse 2. De gefitte lijn komt nauwelijks overeen met het patroon dat herkenbaar is in het scatterdiagram van figuur 2 en de gerealiseerde R-waarde is laag. Ook wanneer de meest extreme waarneming wordt weggelaten (orthofosfaat gehalte van 3.9 mg/l bij een score van 83 voor de maatstaf) blijft de curve dezelfde vorm behouden.

90 • 80 -J , 70 • 1 60 • 3 50 -1 1 40 ' s 30 20 -10 • 0 -C 0.2 grens 0.4 0.6 0.8 orthofosfaat (mg/l)

klasse 3 - 2 — grens klasse 2 - 1

1

Figuur 3: Curve gefit op afzonderlijke waarnemingen gebaseerd op een logaritmische functie voor de relatie macrofyten trofiemaatstaf en orthofosfaat. Ingetekend zijn de klasse grenzen volgens het STOWA systeem.

(9)

Om meer recht te doen aan het patroon uit het scatterdiagram van figuur 2 is daarom op een andere wijze te werk gegaan om een responsiecurve te verkrijgen. In eerste instantie is gekozen voor een benadering waarbij de trofie maatstaf in een aantal trajecten wordt verdeeld en voor ieder traject één orthofosfaatgehalte wordt bepaald. In eerste instantie wordt per 10 (en per 20) eenheden van de trofiemaatstaf het gemiddelde, de mediaan, de 75 en de 90 percentiel waarde voor orthofosfaat bepaald. Het bepaalde gehalte wordt vervolgens toegekend aan de middelste score van het traject van de maatstaf waarover het berekend is. Vanwege een te klein aantal waarnemingen kon de 75 en 90 percentiel in een aantal gevallen niet bepaald worden en daarom is afgezien van deze benadering. In figuur 4 wordt het resultaat voor het gemiddelde en de mediaan weergegeven voor de macrofyten trofiemaatstaf en het orthofosfaatgehalte.

tnr\ 90 • 80 --H 70 • 1 60 • S 50 -un 1 40 • f 30 • 20 • 10 • rv . _ 4 -— • - -f T — • • -t- • — • — • — • 0 1 • " 0.2 0.4 orthofosfaat (mg/l) f 0.6

Figuur 4: Gemiddeld orthofosfaatgehalte per 10 (•) en per 20 (•) eenheden en mediane waarde per 10 (-) en per 20 (+) eenheden van de trofiemaatstaf, uitgezet tegen de trofie-maatstaf voor macrofyten voor zandsloten.

In een tweede benadering is een selectie gehanteerd waarbij het hoogste orthofosfaatgehalte wordt gezocht bij de laagste score voor de trofiemaatstaf. Figuur 5 geeft hiervan het resultaat voor de macrofyten trofiemaatstaf voor zandsloten.

Voor zowel het gemiddelde, het mediane en het hoogste orthofosfaatgehalte zijn curven gefit. De R-waarden bedragen 0.92 voor het gemiddelde, 0.56 voor de mediaan en 0.95 voor het hoogste orthofosfaatgehalte bij de laagste score. Figuur 6 toont de grafische weergave van het resultaat. In de figuur zijn wederom de klasse grenzen ingetekend, zoals die gedefinieerd zijn in het STOWA beoordel ingssysteem.

(10)

90 30 -# 7 0 ' 1 60 . e 5 50 • | 40 • 's 3 0 • 20 i 10 • n . ' • 0 1 2 3 orthofosfaat (mg/l) • 4

Figuur 5: Het hoogste orthofosfaatgehalte bij de laagste score voor de macrofyten trofïemaatstaf voor zandsloten.

orthofosfaat (mg/l)

•gemiddelde -4-mediaan •&• hoog bij laag klasse grens 3-2 — klasse grens 2 - 1

Figuur 6: Gefitte curven voor de relatie tussen de macrofyten maatstaf trofie en orthofosfaat voor zandsloten. De klasse grenzen volgens het STOWA beoordelingssysteem zijn ingetekend.

(11)

Uit de figuren 5 en 6 blijkt dat de mediane waarden en de daarop gebaseerde gefitte curve nauwelijks het patroon weerspiegelen dat naar voren komt uit figuur 2. De R-waarde is aan de lage kant, zodat afgezien wordt van deze benadering.

De curve die gefit wordt op basis van het hoogste orthofosfaatgehalte bij de laagste score voor de maatstaf kent een hoge R-waarde. Deze fit lijkt echter minder gevoelig te zijn bij lagere ortho-fosfaatgehalten dan de fit gebaseerd op het gemiddelde: een kleine verandering in het orthofosfaat-gehalte leidt slechts tot een kleine verandering in de verwachte score voor de trofiemaatstaf. Voor het inschatten van de risico's als gevolg van waterinlaat lijkt deze benadering dan ook minder geschikt. De vorm van deze curve wordt daarnaast ook sterk beïnvloed door (toevallige) extreme hoge waarden voor de variabele. Uiteindelijk wordt dan ook gekozen voor de benadering die uitgaat van het gemiddelde.

RESULTATEN

De resultaten van de analyses worden per variabele grafisch weergegeven. De responsies van alleen maatstaven en variabelen die onderling een verband vertonen, worden gegeven. In bijlage I worden de functies met bijbehorende parameters en de R-waarde in tabelvorm per maatstaf weergegeven.

Hoewel voor de zure sloten geen responsies opgesteld konden worden vanwege het te kleine aantal monsters, kan op basis van literatuurgegevens (o.a. Roelofs, 1991) wel gesteld worden dat vanuit ecologisch oogpunt inlaten van water met een afwijkende samenstelling vermeden dient te worden.

(12)

RESULTATEN 3.1 chloride zandsloten brakkarakter macrofauna chloride y=-93.68+21.01 *In(C2) R = 0.94 90 • 80 • (O = 70 • ce § 60 S 50 • "S 40 • ^ 30 • 20 10 • 0 ^^-^~ -^"""^ . . , 50 100 150 200 250 chloride (me/1)

klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

300 zandsloten brakkarakter diatomeeën chloride y=-210.04+55.06«In(CO R=0.93 90 • 80 • § 70 • S -s 60 ' , fc 50 •

J

4

°-"« 30 20 10 0 / / 7 / , , , , < 50 100 150 200 250 chloride (me/l)

klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

300

zandsloten variant-e chloride

variant-eigen karakter zand

y=22247.55«(C/)'174 R=0.88

100 150 200

chloride (me/1)

klasse grens 3-2 —klasse grens 2-1

300

(13)

kleisloten brakkarakter macrofauna chloride y=-148.76-30.92»I*(O) R=0.84 100 • 90 80 = 70 g 60 -«o 3S g 40 • - M 'S 30 • 20 • 10 • 0 • 0 ^ ^ - ~ ~ " ~ ~ ^ ^ " ^ 50 100 150 200 250 chloride (mg/1)

klasse greas 3 - 2 —klasse grens 2-1

300 kleisloten brakkarakter diatomeeën chloride y=-109.49 +26.95 *Ln(0) R = 0.95 100 -90 80 -§ 70 J 60 \

ï

5

°

H 30 • 20 • 10 • 0 0 ^ - ^ ~ 100 200 300 400 chloride (mg/1)

— klasse greas 3 - 2 —klasse grens 2 - 1

500

kleisloten

variant-eigen karakter klei chloride y=155948.18*(C/)"1J7 R = 0.96 =, 90 • • f 80 I 70 -\ 3 60 -î S3 50 •S 40 -I J r 30 £ 20 -• c tv ' 10 • 0 . 1 , 50 100 150 200 250 chloride (mg/1)

klasse greas 3 - 2 —klasse grens 2-1

(14)

veensloten brakkarakter macrofauna chloride y=-107.18-23.38*I>t(a) R=0.99 90 60 CO § 70 • . « O § 60 1

H

40

'

1- 30 • 20 • 10 • , ^ - " " " " ' \ ^^"^ 0 50 100 150 200 250 chloride ( m g / l )

klasse grens 3 - 2 — k l a s s e grens 2 - 1

300 veensloten brakkarakter diatomeeën chloride y=-84.03+21.29*Ln(Ci) R=0.96 100 -i 90 •• 80 •• S 70 • | 60 • ^ 50 • j 40 • ' S 30 20 •• ^ ^ 0 100 200 300 chloride ( m g / l )

klasse grens 3 - 2 — k l a s s e grens 2 - 1

400

veensloten

variant-eigen karakter veen chloride y=1499323.45 »(O)-2-7' R = 0.98 e 90 • f 8 0 -<-> S 70 • I 60 • M 50 • ce . 3 40 • •§" 30 • 1 20 •c s 10 -0 • 0

; 1

1

; \ \ ^ - ^ _ _ 50 100 150 200 250 chloride (mg/1)

klasse grens 3 - 2 — k l a s s e grens 2 - 1

(15)

licht-brakke sloten brakkarakter macrofauna chloride y=-228.51+38.51 "Ln(Cl) R = 0.98 500 1000 1500 chloride (rog/1) 2000

•klasse grens 3-2 —klasse grens 2-1

licht-brakke sloten brakkarakter diatomeeën chloride y—173.44+32.86 »Zjt(CZ) R = 0.91 1 U U -90 • 80 • S 70 • S 1 60 fc 50 = 4 0 -2 30 • 20 • 10 • 0 • ^ - ^ ^ ^ ^ y^^ — • / • • -/ • / U i i i 1 1 i 500 1000 1500 chloride (me/l) 2000

(16)

3.2 geleidbaarheid zandsloten brakkarakter macrofauna geleidbaarheid y= -38.09+7.74 *Ln(EGV) R = 0.87 zandsloten brakkarakter diatomeeën geleidbaarheid y = -400.57 +63.510 *Ln(ECV) R=0.89 100 90 80 • «O = 70 -g 60 • «o E fc 50

-"i

40

"

E 30 -20 10 0 -0 " ^ " ^-^~~^ , 250 500 750 1000 1250 ECV (uS/cm)

— klasse grens 3 - 2 — k l a s s e grens 2-1

1500 100 i 90 • 80 • § 70 • g -1 60 • . S Ij 50 • s 4 0 • ^ 30 • 20 • 10 • 0 • 0 200 400 600 800 ECV (uS/cm)

klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

1000

zandsloten

variant-eigen karakter zand geleidbaarheid y=1196385.09»(£CV)-LM R = 0.84 <= 90 • ^ 80 1 70 • 2 60 • M 50 --3 40 • •ff 30 Î 20 S 10 0 -0 : \ \ : \ \ 200 400 600 800 ECV (uS/cm)

klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

1000

(17)

kl eisloten brakkarakter macrofauna geleidbaarheid y = -272.08 +57.09 *Ln{EGV) R=0.95 100 90 -80 S 70 -§ 60 ! . . S 40 • «a ^ 30 20 • [0 • 0 • 0 / / 100 200 300 400 500 600 ECV (uS/cm)

— klasse grens 3 - 2 —klasse gréas 2-1

700 kleisloten brakkarakter diatomeeën geleidbaarheid y*-359A7*55.U*Ln(EGV) R=0.95 90 •• 80 S 70 S - s 60 fc 50 1 40 • "Ë 30 • 20 • 10 • 0 ; / ^ „..„/:.. _ . / / . 1 500 1000 1500 2000 ECV (uS/cm)

klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2 - 1

2500

kleisloten

variant-eigen karakter klei geleidbaarheid y=573.75«(£GK)-0-4« R = 0.91 = 90 • ^ 80 • 1 70 • 1 60-S3 =3 50 - 40 • S= •S° 30 -S 10 0

-A

\

x.

^ - - ^ _ _ ^ ^ ^ ^ 1 1 1 1 1 ! ! 1 1 200 400 600 ECV (uS/cm) 800 1000

(18)

kleisloten saprobie macrofauna geleidbaarheid y=-634.26 + 101.48 *Ln(EGV) R=0.91 200 400 600 300 ECV (uS/cm) 1000 1200 1400

— klasse grens 3 - 2 •klasse grens 2-1

veensloten brakkarakter macrofauna geleidbaarheid y= -12lM+\93A*Ln{EGV) R = 0.92 90 80 • «O § 70 •• § 60 •• co s 5 5 0': 'S 40 •-J2 2 30 •• 20 J 10 -0 ^ ^ - - — l ^^•^~~"\ , 200 400 600 800 1000 1200 ECV (uS/cm)

— klasse greas 3 - 2 —klasse grens 2-1

1400 veensloten brakkarakter diatomeeën geleidbaarheid y =-333.77 +53.49 *Ln(EGV) R = 0.94 100 90 J-80 200 400 600 800 1000 ECV (uS/cm) 1200 1400

klasse grens 3 - 2 •klasse grens 2-1

(19)

veensloten

variant-eigen karakter veen geleidbaarheid y= 1.509 »10ll*(£G*0~3M R=0.99 100 0 90 -•f" 80 1 70 -f 60 M 50 S 40 -S .SP 30 "^ 20 -s l0 -0 I \ \ 200 400 600 800 ECV (uS/cm)

klasse grens 3-2 —klasse grens 2-1

1000 veensloten saprobie macrofauna geleidbaarheid y=-638.22+100.53 *Ln(EGV) R = 0.97 100 90 •• 80 •• s 70 •§ 60 1 50 •% 40 a 30 20 4— 10 o 200 400 600 600 1000 1200 1400 ECV (uS/cm)

•klasse grens 3 - 2 •klasse grens 2 - 1

licht-brakke sloten brakkarakter macrofauna geleidbaarheid y= -253.95+35.83*Ln(£C7*0 R=0.96 2000 4000 EGV (uS/cm) 6000

(20)

licht-brakke sloten brakkarakter diatomeeën geleidbaarheid y=-286.64+39.89»I>i(£GV) R = 0.78 100 • 90 80 -§ 70 S

50-j « •

'S 30 20 • 1 0 . 0 H 0 : ^

-r /

/ 2000 4000 6000 ECV (uS/cm)

— klasse grens 3-2 — k l a s s e grens 2-1

licht-brakke sloten saprobie macrofauna geleidbaarheid y= -299.77+48.27 *Ln(EGV) R=0.93 90 -s 7 0 • •f 60 • I 50 • •% 40 • 5 30 . 20 • 10 • 0 ¥ i . . 500 1000 1500 2000 ECV (uS/cm)

klasse grens 3-2 — k l a s s e grens 2-1

(21)

3.3 orthofosfaat

zandsloten trofie macrofyten orthofosfaat

y=109.58 -34.00 *Ln{o -POJ

R=0.92 100 • 90 • 80 -BS 2 - 60 • o 1 50 -<§ 40 • ""• 30 • 20 • 10 • 0 yS / / f l

7

j

0.5 1 1.5 orthofosfaat (mg/l)

— klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

2 zandsloten trofie diatomeeën orthofosfaat y=116.14+25.52 *Ln{o-PO^ R=0.94 100 • 90 • 80 70 • | 60 1 5°=1 4 0 -~* 30 • 20 • 10 • 0 . / 0.5 1 1.5 orthofosfaat (mg/l)

klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

2

zandsloten

variant-eigen karakter zand orthofosfaat y=3.05*(o-/>O4)-°61 R = 0.87 e 90 • "S- „„ •ö 80 -I I 70 i -^ S 60 • M 50 i -S 40 • • ^ 30 • S 20 • • c S 10 • 0 \ 0

1

v \

V

' 1 ' 1 ' 1 • 1 ' 1 1 0.5 1 1.5 2 2.5 3

(22)

kl eisloten

trofie macrofyten orthofosfaat

y=83.83 +46.75 *Ln(o -POJ

R=0.85 90 •• s ^ 70 • CS ~% 6 0 ' 1 50 • \ 4 0 . ~* 30 • 20 10 -0 / : / '7 : / / • / / 0.5 1 1.5 orthofosfaat (mg/1)

— klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

2

kleisloten

trofie diatomeeën orthofosfaat

y=76.05 +20.66 *Ln(o -POJ

R=0.97 100 -, 90 • 80 • 70 • S | 60 • Ü 50 • Ï 4 0 -" 30 • 20 • 10 0 • 0

Y^

0.5 1 1.5 orthofosfaat (mg/l)

klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

(23)

veensloten trofie macrofyten orthofosfaat y=83.92+21.16 •Lnio-POJ R=0.95 90 • 80 • GS ê 60 • o | 5 0 . f 4 0 -~" 30 • 20 • 10 • 0 ^ — " " ~ ~ ^ ^ ^ ^ : / ^ ... 0.5 1 1.5 2 orthofosfaat (mg/l)

— klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2 - 1

veensloten trofie diatomeeën orthofosfaat y=78.61 +17.27 *Ln(o-POJ R=0.92 90 • 80 • 70 • | 60 •

M

50 ï 4 0 -""" 30 • 20 10 • 0 -0 0.5 1 t.5 2 orthfosfaal (mg/l) — klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

veensloten

variant-eigen karakter veen orthofosfaat y=4.64*(o-PO4)-0M R=0.95 «, 90 -^ 80 • 1 70 -3 60 • 3 50 • •5 40 • • r 30 • "§ 20 • - 10 • 0 -i 0 \

.y

""--0.5 1 1.5 2 2.5 3 orthofosfaat (mg/l)

(24)

licht-brakke sloten trofie macrofyten orthofosfaat y=61.03 +44.02 'Lnio-POJ R = 0.94 100 90 • 80 70 Ü 60 -| 50 * 1 4 01 ~* 30 • 20 -, 10 • 0 • 0 ^ ^ / ^

: S

/ . / - / / 0.5 1 1.5 2 2.5 orthofosfaat (mg/l)

— klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

3 licht-brakke sloten trofie diatomeeën orthofosfaat y=60.67*36.31 *Ln(o-POJ R=0.88 90 -80 • 70 1 es 1 60 • O := so • 1 4 0 -30 • 20 • 10 • 0

:

z'

: / - /

' 7

/ 0.5 1 1.5 2 2.5 orthofosfaat (mg/1)

klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

(25)

3.4 totaal fosfaat zandsloten trofie macrofyten totaal fosfaat y=86.31 +3S.6Q*Ln(t-P04) R=0.93 100 • 90 80 70 S 60 -f 50 • •f 40-"" 30 • 20 10 • 0 0 ^ ^ / ^ / 0.5 1 1.5 totaalfosfaat (me/L)

klasse grens 3 - 2 — k l a s s e grens 2 - 1

2 zandsloten trofie diatomeeën totaalfosfaat y=98.43+33.50*Ln(r-.PO4) R=0.97 100 • 90 • 80 70 -S3 I 60 • := so i = 4 0 -~* 30 • 20 10 • 0 ^ ^ // / . / : / • / . / 0.5 1 1.5 totaallosfaat ( m g / l )

klasse grens 3 - 2 — k l a s s e grens 2 - 1

2

zandsloten

variant-eigen karakter zand totaalfosfaat y=5.44*(t-POJ-°M R=0.81 = 90 • 'S» . . •3 80 • I 70 • - o S 60 • £ 50 • - 3 40 • S 5 •tr 30 • 1 20 • • e - 10 • o •! 0 -"\ 1 1 1 j 1 i 1 i 1 1 1 0.5 1 1.5 2 2.5 3

(26)

kl eisloten trofie macrofyten totaal fosfaat y=75.48 +48.88 *Ln(t-PO^ R = 0.95 totaallosfaat (mg/l) •klasse grens 3-2 —klasse grens 2-1

kleisloten trofie diatomeeën totaalfosfaat y=65.49+24.75*Ln(r-P04) 90 • 80 • 70 • | 60 • 3 50 • 1 4 0 , " 30 20 • 10

\l

0 0.5 1 L.5 totaalfosfaat ( m g / l )

klasse grens 3 - 2 — k l a s s e grens 2 - 1

2

kleisloten

variant-eigen karakter klei totaalfosfaat y =22.57 *(t-PO} -1.07 R=0.92 0.5 1 1.5 2 totaalfosfaat (mg/l) 2.5

(27)

veensloten trofie macrofyten totaalfosfaat y=71.49+28.40»I«(f-PO4) R=0.92 100 • 90 • 80 70 -% 6 0 J § 50 • | 4 0 -~* 30 • 20 • 10 • 0 / ^ jf • /

7

0.5 1 1.5 totaaliosfaat (me/l)

klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

2 veensloten trofie diatomeeën totaalfosfaat y=70.24 +24.98 *Ln(t-POJ R=0.91 90 • 80 70 • S | 60 • O 4J 50 • 1 4 0 -— 30 • 20 • 10 • 0 : / ^ : / • j

. 1

0.5 1 1.5 totaaliosfaat (mg/1)

— klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2 - 1

2

veensloten

variant-eigen karakter veen totaalfosfaat y=6.1&*(.t-P0^11* R = 0.95 . 90 • f - 80 • I 70 • 3 60 • ^ 50 " a 40 •f 30 -S 20 • •c «3 " 10 • " — 0 0.5 1 1.5 2 totaaliosfaat (mg/l) — klasse grens 3 - 2 — klasse grens

i

2.5

2-1 3

(28)

licht-brakke sloten trofie macrofyten totaalfosfaat y =45.50 +46.61 *Ln(t -POJ R=0.87 100 90 80 70 -| 50 < | 4 0 -"" 30 • 20 • 10 • 0 ^ ^ / ^

7"

/ / / , 0.5 1 1.5 2 2.5 totaalfosfaal (mg/1)

— klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

3 licht-brakke sloten trofie diatomeeën totaalfosfaat y=M27 +51.84 *Ln(t - POJ R=0.91 90 -80 • 70 -, | 60 J 50 ^ 4 0 -30 • 20 • 10 • 0

y ^

/ /

'7

J 0.5 1 1.5 2 2.5 toUalfosfaat (mg/1)

klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

(29)

3.5 ammoniumstikstof zandsloten saprobie macrofauna ammoniumstikstof y=65.65 +26.26 »Ln(NH4 -N) R = 0.93 90 + 80 -3 •3 60 -1 50 • • - I •f 40 •• a 30 20 -10

7

0 / / / 1 0.5 1 1.5 ammonium N (me/l)

•klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

2 zandsloten saprobie diatomeeën ammoniumstikstof y=52.3S+39.54*Ln(NH4-N) R=0.93 90 80 • <= 70 • 1 60 • 4 50 ^ 40 • s 30 20 10 0 / " • / 0.5 1 1.5 2 2.5 ammonium K (mg/l)

•—klasse grens 3-2 —klasse grens 2-1

a

zandsloten

variant-eigen karakter zand ammoniumstikstof y=10.03 *(.NH4-N)~l0S R = 0.84 e 90 • •e. -s 80 -I § 70 • -^ I 60 • . -• -\ S 50 --S 40 J •g" 30 1 1 20 • ' C • 10 -\ \ N. ^ s ^ • 0 0.5 1 1.5 2 2.5 ammonium K (mg/1) 3

(30)

kl eisloten

saprobie macro fauna ammoniumstikstof y-68.53+33.71 -Ln(NH4-N) R = 0.97 100 -90 • 80 • s ™ ' •§ 60 • a 50 • •% 40 • S 30 • 20 • 10 0 • 0 -*-* 0.5 1 1.5 ammonium N (mg/1)

— klasse greos 3 - 2 — k l a s s e grens 2-1

2 kl eisloten saprobie diatoraeeën ammoniumstikstof y=73.76+24.78 *Ln(NH4-N) R=0.90 100 -90 80 • a 70 • i 60 -i f 50 • -£ 40 i a 30 • 20 • 10 0 -0 s ^

I

0.5 1 1.5 ammonium N (mg/1)

klasse grens 3-2 — k l a s s e grens 2 - 1

2

kleisloten

variant-eigen karakter klei ammo niumstikstof y=2.91 »(AW-AD"— R = 0.87 a 90 • ^ 80 • I 70 • 3 60 • to 31 50 • -^ 40 c 30 1 varian t o o o

;l

I

\ • \ \ 0.5 l 1.5 2 2.5 3 ammonium K (mg/l)

(31)

veensloten saprobie macrofauna ammoniumstikstof y=77.39+39.62*Ln(NH4-N) R=0.97 100 -90 • 80 -•f 60 • 1 50 •% 40 • a" 30 • 20 10 • 0 ^ — ^ ^ ^ " " ^ J / ^ / / _ . / „ / r / 0.5 1 1.5 ammonium N (mg/1) klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

2 veensloten saprobie diatomeeèn ammoniumstikstof y=4926*26A7*Ln(NH4-N) R = 0.94 90 • 80 s 70 • s 60 • =3 5 0 -^ 40 s 30 20 10 0 0.5 1 1.5 ammonium N (mg/l) — klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

2

veensloten

variant-eigen karakter veen ammoniumstikstof y=6.99"(NH4-N)-°M R=0.92 a 90 • nT 80 • 1 70 • 1 60 J ö | 40 • •3" 30 S 20 • •e 2 10 -0 • 0 ^ -1 -1 -1 -1 -1 -1 -1 -1 -1 -1 0.5 l 1.5 2 ammonium K (mg/l)

klasse grens 3 - 2 — klasse grens

i

2.5

2 - 1

i

(32)

licht-brakke sloten saprobie macrofauna ammoniumstikstof y=65.89+20.67 *Ln(NH4-N) R = 0.84 1 1.5 2 ammonium N (mg/l) •klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

licht-brakke sloten saprobie diatomeeën ammoniumstikstof y-46.02+27. &6*Ln(NH4-N) R=0.88 90 i 80 -S 7 0 • 1 60 • O ^3 50 • ^ 40 • s 30 • 20 • 10 • 0 i i • i • 0.5 1 1.5 2 2.5 ammonium N (mg/l)

klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

(33)

3.6 Kjeldahlstikstof zandsloten saprobie macrofauna Kjeldahlstikstof y=-54.67+104.77 *Ln(HKjeld) R = 0.90 i 2 3 Kjeldahl N (me/l)

klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

zandsloten saprobie diatomeeën Kjeldahlstikstof y=-37.55+77.90 *Ln(NKjeU) R=0.90 100 -I 90 • 80 • 0 70 1 60 • =3 50 ^ 40 o . s 30 20 10 0 0 / / 1 2 3 4 Kjeldahl N (me/l)

klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2 - 1

5

zandsloten

variant-eigen karakter zand Kjeldahlstikstof y - 3 9 . 4 8 *(NKjeld)-iM R = 0.90 100 -, = 90 • ^ 80 • S 70 • S 60 • M 50 • ja 40 •§• 30 -| 20 • s 10 -0 • 0

; 1

: \ : \ 0.5 1 1.5 2 2.5 3 3.5 4 Kjeldahl N (mg/1) 4.5 5

(34)

kleisloten saprobie macrofauna Kjeldahlstikstof y=-7l.9i*99.9&*Ln(NKjeU) R = 0.76 1 2 3 Kjeldahl N (mg/l)

klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2 - 1

kleisloten saprobie diatomeeën Kjeldahlstikstof y= -11.36*60.76 »Ln(NKjeld) R = 0.95 90 80 = 70 • s 80 -i a *3 50 -•% 40 ca-" 30 • 20 10 • 0

i

/ ^

/ 1 2 3 4 Kjeldahl N (mg/1)

-—klasse grens 3-2 —klasse grens 2-1

5

kleisloten

variant-eigen karakter klei Kjeldahlstikstof y=6920*(.NKjeId)-°S7 R = 0.84 s 9 0 • ^ 80 • I 70 • s 60 • 1 50 - 40 • -c1 30 • 10 -0 \ \ \ \ ^ ~ •—-^ _ 1 1 2 3 - 4 £ Kjeldahl N (mg/l)

(35)

veensloten saprobie macrofauna Kjeldahlstikstof y» -46.21 +86.85 *Ln(NKjeld) R=0.86 1 2 3 Kjeldahl N (me/l)

klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

veensloten saprobie diatomeeën Kjeldahlstikstof y*-19J19+54.79*Ln(NKjeld) R = 0.90 100 • 90 80 a 70 • 1 60 •• ^ O =3 50 J ** -g 40 • S 30 . 20 • 10 • 0 --" 1 2 3 4 Kjeldahl N (mg/l)

— klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2 - 1

5

veensloten

variant-eigen karakter veen Kjeldahlstikstof y»718.46*(Me7«W)-"» R=0.97 g 90-?" 80 • I 70 • 1 60 •

1

50

'

— 40 • •|° 30 S 20 -•c s 10 0 -0 \

x

" 1 1 2 3 4 5 Kjeldahl N (mg/l)

(36)

licht-brakke sloten saprobie macrofauna Kjeldahlstikstof y = -38.38 +52.60 *Ln(NKjeld) R = 0.68 90 70 -tS 0 60 -1 50 < =§ 40 f" 30 20 10 -0 1 2 3 4 Kjeldahl N (mg/U

— klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

5 licht-brakke sloten saprobie diatomeeën Kjeldahlstikstof y = -17.46*42.46 *Ln{NKjeld) R = 0.81 90 • 80 • g 7 0 • I 60 'S 50 • .a -S 40 • a 30 • 20 10 • 0 1 2 3 4 Kjeldahl N (mg/l) — klasse grens 3 - 2 — klasse grens 2 - 1

(37)

peilfluctuatie

zandsloten

variant-eigen karakter zand peilfluctuatie y=159.54*(p«#Z)-lj51 R=0.92 = 90 •• 1? 80 •• 1 70 •• "1 80 • 1 50 • .3 40 • g I 20 s to • \ \ \ \ \ 1 . 1 1 0 2 4 6 8 peilfluctuaties (dm) klasse grens 3-2 —klasse grens 2-1

10

kleisloten

variant-eigen karakter klei peilfluctuatie y =99.65 -46.84 *Ln(peilß) R = 0.85 s 90 ' ^ 80 1 70 • 3 60 i q j =ï 50 E 3 40 -CS •sr 30 -| 20 • E 1 0 . 0 -\ \ \ \ \ . ^ \ > \ ^ i , , , , . ^ ^ T ^ i 4 6 8 peilfluctuaties (dm)

• klasse grens 3-2 — klasse grens 2-1

10

veensloten

variant-eigen karakter veen peilfluctuatie y=72.34»<>5zZ/7)-<,*s R=0.86 « 90 • •f" 80 • <-> I 70 • | 60 karakte r o o .15° 3 0 -variant e O O 0 , 2 4 6 6 peilfluctuaües (dm)

klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

(38)

3.8 permanentje

zandsloten

variant-eigen karakter zand permanentie

R=0.92

permanentie

klasse grens 3-2 — klasse grens 2-1

kleisloten

variant-eigen karakter klei permanentie y=85.74 -58.42 *Ln(perm) R=0.91 „ 90 - ^ ^ ^ ^ Ç 80 •• \ 1 70 } \ ü 60 -eige n karakte r C J * • O l o o o 1 20 • B 10-0 i - i 1 2 3 permanentie

klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2 - 1

4

veensloten

variant-eigen karakter veen permanentie y=78.0»(perm)-ljSl R = 0.99 0 90 • Ç 80 • 1 70 • | 60 • M 50 • ca -5 40 • e •1° 30 i !| 20 E 10 0 -0 1 2 3 permanentie

klasse grens 3—2 —klasse grens 2 - 1

4

(39)

3.9 zuurgraad

zandsloten

variant-eigen karakter zand PH

R = 0.74

i ' i • i ' i ' i i i ' i i i

7 8 9 10 11 12 13 14 15 p H ( - )

klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

veensloten

variant-eigen karakter veen PH y=158937.21«-1-29-'* R = 0.79 100 • S 9 0 -•f" 80 • 1 70 f 60

-1

50

'

. 3 40 • S3 •§° 30 •

i 2° •

e 10 • 0 i 0

1

:

" "'X

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 p H ( - )

(40)

3.10 calcium zandsloten zuurkarakter macrofauna calcium y=106.60*<r -0.030'caicmm R=0.86 90 80 • 1 70 • ce § 60 § to 50 -" | 40 •

1

3

°

20 • 10 0 \ : \ \ ^ ^ _ _ _ 50 100 150 300 250 calcium (mg/l)

— klasse grens 3 - 2 —klasse gréas 2 - 1

300 zandsloten zuurkarakter diatomeeën calcium y=105.68*« -0.043 •calatum R=0.97 90 • 80 • S 70 • S -2 60 • "^ 50 • "S 40 • -** I 30 J 20 -10 \

A

ï\

0 ^ ^ 50 100 150 200 250 calcium (mg/l)

klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

300

zandsloten

variant-eigen karakter zand calcium y=2U.18 -51.26 *Ln(cakium) R = 0.93 100 150 200 calcium (mg/1) 250 300

• klasse grens 3-2 — klasse grens 2-1

(41)

veensloten zuurkarakter macrofauna calcium yl06.60"e'L6l'aùcùu" R=0.86 100 150 200 250 calcium (mg/l)

• klasse grens 3 - 2 — klasse grens 2 - 1

300 veensloten zuurkarakter diatomeeën calcium y-105.68-e"0W3"Mtó'" R=0.97 90 80 S 70 • a

•I

80 •_ 50 •

1

30

'

20 10 -0 50 100 150 200 250 calcium (mg/l)

— klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2—1

300

veensloten

variant-eigen karakter veen calcium

y = 1 0 8 . 3 0 - 2 1 . 8 1 •Ln(calcium)

R = 0.92

100 150 200 250 calcium (mg/l)

klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

(42)

3.11 relatieve verhouding bicarbonaat-. chloride- en sulfaationen zandsloten bicarbonaatrijk water % bicarbonaat y—21-28+1.38«(*ffCOj) R = 0.87 too • 90 80 fe 70

-1

50 -f 40 • Ü 30 • 20 • 10 •• / 0 20 40 60 7. bicarbonaat klasse grens 3 - 2 / 80 100 zandsloten chloriderijk water chloride y=-54.14+3.08*(%O) R=0.95 90 • 80 _ 70 -£ 60 % 50 1 40 • ~ 30 • 20 • 10 • 0 20 / / / / 40 60 80 7. chloride — klasse grens 2-1 100 zandsloten sulfaatrijk water sulfaat y -34.28 +2.39 *(%S04) R = 0.97 90 • 80 • 70 • "g 60 • 5* 5 0 ' := 40 • 30 • 20 10 -0 20 / / / 40 80 7. sulfaat klasse grens 3 - 2 80 100

(43)

kleisloten bicarbonaatrijk water % bicarbonaat y=-21.28+1.38*(%#COj) R = 0.87 SO l y SO _2 70 -as. 8 0 '•* 50 • «I -f 40 • J 30 • 20 • 10 • 0 / / 20 40 60 80 7. bicarbonaat —• klasse grens 3 - 2 100 kleisloten chloriderijk water chloride y=-54.14+3.08*(%C7) R=0.95 90 80 -w 70 • S 60 i Hf 50 -J 40 • "* 30 • 20 • 10 • 0 20 40 60 X chloride klasse grens 2-1 80 100 kleisloten sulfaatrijk water sulfaat y=-342S +2.39 *(%SOJ R = 0.97 90 • 80 • 70 • "g 60 • # 50 ^ 40 • S 30 1 20 10 -0 / ! 20 , 40 80 7. sulfaat klasse grens 2-1 80 100

(44)

veensloten bicarbonaatrijk water % bicarbonaat y=-21^8+1.38«(%^fCOJ) R=0.87 90 •• 80 • _t 70 • ^ 60 • H 50 ' - | 40 • 3 •M 30 20 10 -0 i 0 /' 1 I ! 20 40 60 7. bicarbonaat klasse grens 3 - 2 ' 80 100 veensloten chloriderijk water chloride y= -54.14+3.08 *(%0) R=0.95 40 60 X chloride klasse grens 2-1 100 veensloten sulfaatrijk water sulfaat y=-34.28+2.39*(%504) R = 0.97 90 • 80 • 70 • -g 60 • g - 50 • S 40 • 30 - 20 f 10 j 0 l 0 / 20 40 60 " sulfaat 80 100

(45)

licht-brakke sloten chloriderijk water % chloride y= -21.28-1.38 *(%HCOJ R = 0.61 100 90 -80 • 70 -te £ 60 • J 40 < " 30 20 • 10 • 0 / / / 1 / 20 40 80 80 " chloride

klasse grens 3-2 — klasse grens 2 - 1

(46)

3.12 bicarhonaat zandsloten trofie macrofyten bicarbonaat y=-200.33 +50.64 *Ln(HCOJ R = 0.94 90 -80

f«.

| 60 £ 4 0 -~" 30 • 20 • 10 • 0 ^• /S j S '"/ / / , / 50 100 150 200 250 bicarbonaat (mg/l)

klasse grens 3 - 2 —klasse grens 2-1

300

(47)

BRUIKBAARHEID VAN DE RESPONSIES

Hoe kunnen de gegenereerde responsies gebruikt worden voor de inschatting van het risico van inlaten van (gebiedsvreemd) water ? Een manier om de risico's in te kunnen schatten is gebruik te maken van een multicriteria analyse. In eerste instantie dient vastgesteld te worden wat het gehalte in de uitgangssituatie is en wat het berekende gehalte wordt na het al dan niet inlaten van water. Voor beide situaties kan aan de hand van de gegenereerde responsies bepaald worden wat de scores en de kwaliteitsklassen voor de verschillende maatstaven is. Tevens kan het verschil in score van de uitgangssituatie en de eindsituatie uitgerekend worden. Bijvoorbeeld: stel dat in een zandsloot het orthofosfaatgehalte in de uitgangssituatie 0.03 mg/l bedraagt en dat na inlaten van water het gehalte 0.11 mg/l wordt. Aan de hand van de gefitte curven worden de scores en de verschillen afgelezen. In tabel 3 worden de resultaten voor dit voorbeeld gegeven.

Tabel 3: Afgeleide scores en kwaliteitsklassen en berekende verschillen voor drie maatstaven bij verschillende orthofosfaatgehalten voor zandsloten.

maatstaf

trofie macro fyten

trofie diatomeeën

variant-eigen karakter zand

orthofosfaatgehalte 0.03 mg/l (beginsituatie) score 0 27 26 klasse 3 2 3 0.11 mg/l (verwachte eindsituatie) score 34 60 12 klasse 3 2 2 verschü score 34 33 14 klasse 0 0 1

Uit tabel 3 blijkt dat voor de verwachte eindsituatie de score voor de macrofyten maatstaf trofie 34 punten hoger is, de score voor de trofie maatstaf diatomeeën 33 punten hoger is en de score voor het variant-eigen karakter 14 punten lager is. Voor beide trofie maatstaven betekent een hogere score een verslechtering. Voor de maatstaf variant-eigen karakter betekent juist een lagere score een verslechtering. Om tot een gedegen afweging te komen, dienen de verschillen nog gewaardeerd te worden. Voorgesteld wordt om de verschillen te sommeren en te delen door het aantal maatstaven waarop de sommatie is gebaseerd en dit gemiddelde getal te vergelijken met de criteria uit tabel 4. Daartoe worden de verschillen van de afzonderlijke maatstaven eerst voorzien van een plus- of een minteken. Een plusteken wordt toegekend aan verschuivingen in de richting van de ideale (als goed gewaardeerde) situatie en een minteken wordt toegekend aan verschui-vingen in de tegenovergestelde richting. Voor het voorbeeld orthofosfaat betekent dit dat aan de verschuivingen van alle drie de maatstaven een minteken wordt toegekend.

Tabel 4: Criteria voor de afweging van geconstateerde verschuivingen.

mate van verandering

weinig matig sterk zeer sterk gemiddelde verschuiving in punten 0-25 26-50 51-75 76-100

Het voorbeeld uit tabel ;> levert een verschuiving van [(-34) + (-33)-K-14)]/3 = 27 punten op en volgens de criteria uit tabel 4 mag een matig effect verwacht worden.

(48)

LITERATUUR

Dijk, S. van: 1995

Responsie van macrofyten op waterinlaat in veensloten. Responsie gerelateerd aan verschuivingen in kwaliteitsklassen binnen het STOWA beoordelingssysteem voor sloten.

TAUW, Afd. Integraal Waterbeheer, HTO Milieuchemie, Deventer. Lyon, M.J.H, de & J.G.M. Roelofs: 1986

Waterplanten in relatie tot waterkwaliteit en bodemgesteldheid, deel 1 & 2. Laboratorium voor Aquatische Oecologie, Katholieke Universiteit Nijmegen.

Peeters, E.T.H.M. & J.J.P. Gardeniers: 1995a

Effecten van gebiedsvreemd water op aquatische ecosystemen. Responsie van biotische maatstaven, deelproject Stromende Wateren. Vakgroep Waterkwaliteitsbeheer en Aquatische Oecologie, Landbouw-universiteit, Wageningen.

Peeters, E.T.H.M. & J.J.P. Gardeniers: 1995n

Effecten van gebiedsvreemd water op aquatische ecosystemen. Responsie van biotische maatstaven, deelproject Meren en Plassen. Vakgroep Waterkwaliteitsbeheer en Aquatische Oecologie, Landbouw-universiteit, Wageningen.

Roelofs, J.G.M.: 1991

Vegetation under chemical stress: effects of acidification, eutrophication and alkalinisation. Proefschrift Katholieke Universiteit Nijmegen.

STOWA: 1992

Ecologische beoordeling en beheer van oppervlaktewater. Beoordelingssysteem voor stromende wateren op basis van macrofauna. Uitgave Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer, No 92-07, Utrecht.

STOWA: 1993a

Ecologische beoordeling en beheer van oppervlaktewater. Beoordelingssysteem voor sloten op basis van macrofyten, macrofauna en epifytische diatomeeën. Uitgave Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer, No 93-14, Utrecht.

STOWA: 1993b

Ecologische beoordeling en beheer van oppervlaktewater. Beoordelingssysteem voor meren en plassen op basis van vegetatie en fytoplankton. Uitgave Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer, No 93-16, Utrecht.

STOWA, 1993c

Ecologische beoordeling en beheer van oppervlaktewater. Wetenschappelijke achtergronden van het beoordelingssysteem voor sloten. Uitgave Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer, No 93-15, Utrecht. STOWA: 1994a

Ecologische beoordeling en beheer van oppervlaktewater. Beoordelingssysteem voor kanalen op basis van macrofyten, macrofauna, epifytische diatomeeën en fytoplankton.

Uitgave Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer, No 94-01 STOWA: 1994b

Ecologische beoordeling en beheer van oppervlaktewater. Beoordelingssysteem voor zand-, grind- en kleigaten op basis van fyto- en zoöplankton, macrofyten en epifytische diatomeeën.

Uitgave Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer, No 94-18 TAUW: 1995

Effecten van gebiedsvreemd water op aquatische (en terrestrische) ecosystemen. 2e concept projectplan.

TAUW Civiel en Bouw, Deventer.

(49)

Verdonschot, P.F.M.: 1990

Ecological charactization of surface waters in the province of Overijssel (the Netherlands). Province of Overijssel and Research Institute for Nature Management. Proefschrift Landbouwuniversiteit Wageningen.

(50)

Bijlage I: Functies met bijbehorende parameters en R-waarde voor de responsies van de biotische maatstaven. A,*x Gehanteerde functies: lin y = A<, exp y = A0*eA(A,*x) In y = A Q + A ^ C X ) macht y = A„*x"(A1) Verklaring permanentie 1 : permanent 2 : < 1 mnd/jaar droog 3 : 1-3 mdn/jaar droog 4 : > 3 mnd/jaar droog

maatstaf variabele subtype funktie AO Al R

trofie diatomeeën ortho fosfaat totaalfosfaat zand klei veen licht-brak zand klei veen licht-brak In In In In In In In In 116.14 76.05 78.61 60.67 98.43 65.49 70.24 34.27 25.52 20.66 17.27 36.31 33.50 24.75 24.98 51.84 0.94 0.97 0.92 0.88 0.97 0.96 0.91 0.91

trofie macro fyten

orthofosfaat totaalfosfaat bicarbonaat zand klei veen licht-brak zand klei veen licht-brak zand In In In In In In In In In 109.58 83.83 83.92 61.03 86.31 75.48 71.49 45.50 -200.33 34.00 46.75 21.16 44.02 38.60 48.88 28.40 46.61 50.64 0.92 0.85 0.95 0.94 0.93 0.95 0.92 0.87 0.94

(51)

maatstaf variabele subtype funktie AO Al R saprobie diatomeeên ammonium Kjeldahl-N zand klei veen licht-brak zand klei veen licht-brak In In In In In In In In 52.38 73.76 49.26 46.02 -37.55 -11.36 -19.29 -17.46 39.54 24.78 26.47 27.86 77.90 60.76 54.79 42.46 0.93 0.90 0.94 0.88 0.90 0.95 0.90 0.81

saprobie macro fauna

ammonium Kjeldahl-N EGV zand klei veen licht-brak zand klei veen licht-brak klei veen licht-brak In In In In In In In In In In In 65.65 68.53 77.39 65.89 -54.67 -71.93 -46.21 -38.38 -634.26 -638.22 -299.77 26.26 33.71 39.62 20.67 104.77 99.98 86.85 52.60 101.48 100.53 48.27 0.93 0.97 0.97 0.84 0.90 0.76 0.86 0.68 0.91 0.97 0.93

(52)

maatstaf variabele subtype funktie AO Al R

variant-eigen karakter zand

calcium chloride EGV pH ammonium Kjeldahl-N orthofosfaat totaalfosfaat peilfiuctuatie(dm) permanentie zand zand zand zand zand zand zand zand zand zand In macht macht exp macht macht macht macht macht exp 211.18 22247.55 1196385.09 5010.93 10.03 39.48 3.05 5.44 159.54 761.58 -51.26 -1.74 -1.84 -0.33 -1.05 -1.48 -0.61 -0.65 -1.61 -1.79 0.93 0.88 0.84 0.74 0.84 0.90 0.87 0.81 0.92 0.92

variant-eigen karakter klei

chloride EGV ammonium Kjeldahl-N totaalfosfaat peilfluctuatie (dm) permanentie klei klei klei klei klei klei klei macht macht macht macht macht In In 155948.18 573.75 2.91 69.20 22.57 99.65 85.74 -1.57 -0.46 . i i i -0.97 -1.07 -46.84 -58.42 0.96 0.91 0.87 0.84 0.92 0.85 0.91

variant-eigen karakter veen

calcium chloride EGV pH ammonium Kjeldahl-N orthofosfaat totaalfosfaat peilfluctuatie (dm) permanentie veen veen veen veen veen veen veen veen veen veen In macht macht exp macht macht macht macht macht macht 108.30 1499323.45 1.509x10" 158937.21 6.996 718.46 4.64 6.18 72.34 78.0 -21.81 -2.78 -3.68 -1.29 -0.98 -3.69 -0.80 -1.14 -0.96 -1.61 0.92 0.98 0.99 0.79 0.92 0.97 0.95 0.95 0.86 0.99

(53)

maatstaf variabele subtype funktie AO Al R brakkarakter diatomeeën chloride egv zand klei veen licht-brak zand klei veen licht-brak In In In In In In In In -210.04 -109.49 -84.03 -173.44 -400.57 -359.47 -333.77 -286.64 55.06 26.95 21.29 32.86 63.51 55.14 53.49 39.89 0.93 0.95 0.96 0.91 0.89 0.95 0.94 0.78

brakkarakter macro fauna

chloride egv zand klei veen licht-brak brak zand klei veen licht-brak brak In In In In In In In In In In -93.68 -148.76 -107.18 -228.51 -463.69 -38.09 -272.08 -121.80 -253.95 -110.85 21.01 30.92 23.38 38.51 66.54 7.74 57.09 19.24 35.83 20.70 0.94 0.84 0.99 0.98 0.93 0.87 0.95 0.92 0.96 0.83

maatstaf variabele subtype funktie AO Al R

zuurkarakter diatomeeën

calcium zand, veen exp 105.68 -0.043 0.97

zuurkarakter macro fauna

calcium zand, veen exp 106.60 -0.03 0.86

waterchcmie, bicarbonaatrijk water

% bicarb zoet lin -21.28 1.38 0.87

waterchemie, chloriderijk water

% chloride zoet licht-brak Un Un -54.14 -77.09 3.08 3.45 0.95 0.61

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De vuistregel komt daarom wat lager te staan in het stroomschema, zodat de gegevensverzamling alleen gedaan hoeft te worden voor bebouwing die op een andere manier niet kan

Om de lijst niet onnodig lang te maken is tot slot gekeken welke taxa daadwerkelijk aangetroffen worden in sloten en kanalen door de lijst te koppelen met alle beschikbare

Waterschappen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het klimaatbestendig maken van het regionale waterbe- heer in ons land: een goede bescherming tegen overstromingen,

We denken dat het wel meer zal gaan regenen, dat water kunnen we niet allemaal afvoeren, we moeten dus meer ruimte voor waterberging creëren; we moeten van water keren naar

• Vervolgens het bepalen van de ‘werkelijke’ stroomsnelheid op basis van het verhang, ervan uitgaande dat een lozing zich bij een groot verhang vooral zal vertalen in een hogere

Om een vergelijking te kunnen maken tussen de resultaten van de praktijktoets van de soort- benadering en die van de gemeenschapsbenadering, zijn de berekende soorten van de

• Voor financiering worden twee mogelijkheden aangegeven: het beheer van landelijke informatiesystemen vanuit de STOWA en overige informatiesystemen door

Alleen als het water door menselijke activiteit hydromorfologisch zodanig is gewijzigd dat de goede ecologische toestand niet kan worden bereikt, zal het geoorloofd zijn aan het