• No results found

Gewoontevorming bij mensen : een replicatieonderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gewoontevorming bij mensen : een replicatieonderzoek"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 Gewoontevorming bij Mensen: Een Replicatieonderzoek

Nanja Ros

Universiteit van Amsterdam Studentnummer: 10338764

Begeleiders: Sanne de Wit, Colene Zomer Aantal woorden: 5629 (zonder abstract: 5483)

(2)

2 Abstract

In dit onderzoek werd eerder onderzoek naar gewoontevorming van Tricomi, Balleine en O’Doherty (2009) gerepliceerd. Er werd onderzocht of mensen in drie dagen binnen een experimentele set-up een gewoonte konden vormen. Aan dit onderzoek deden 35

deelnemers mee, verdeeld over een eendaagse en een driedaagse conditie, waarbij deelnemers twee stimulus-respons-beloning relaties aangeleerd kregen met een

slips-of-action task. Na een trainingsfase werd een van de twee voedselbeloningen gedevalueerd

door specifieke verzadiging. Dit werd gevolgd door een extinctiefase. De afhankelijke maat betrof het verschil in het aantal responsen per seconde voor en na de devaluatie. Uit de resultaten bleek dat deelnemers in de driedaagse conditie na de devaluatie minder

responsen maakten voor de gedevalueerde beloning ten opzichte van voor de devaluatie. Dit staat in contrast met de bevindingen van Tricomi et al. (2009). Deelnemers in beide

(3)

3 Gewoontevorming bij Mensen: Een Replicatieonderzoek

Gewoontes spelen een grote rol in ons dagelijks leven. Ze kunnen handig zijn omdat het gedrag automatisch verloopt en daardoor weinig bewuste aandacht vergt. Bijvoorbeeld ’s morgens opstaan en al koffie hebben gezet zonder erbij na te denken. Omdat gewoontes weinig bewuste aandacht vergen kunnen gewoontes ook zorgen voor minder goede

uitkomsten, zoals het automatisch naar een zak chips grijpen bij het tv kijken.

Danner, Aarts & de Vries (2008) toonden aan dat wanneer gedrag vaak en in dezelfde context wordt uitgevoerd, het gedrag minder wordt gecontroleerd door intenties en meer gewoontegedrag wordt. Mensen hebben echter wel vaak nog het idee dat gewoontes worden gestuurd door hun persoonlijke doelen (Neal, Wood, Labrecque & Lally, 2012). Ook blijkt dat mensen met een gewoonte na het waarnemen van een stimulus het gedrag

uitvoeren, ongeacht de uitkomst daarvan (Tricomi, Balleine & O’Doherty, 2009; Neal, Wood, Wu & Kurlander, 2011).

Zo lieten Neal et al. (2011) zien dat mensen met een sterke gewoonte om popcorn te eten in de bioscoop dat zelfs doen als de popcorn een week oud was. Bij mensen met een minder sterke gewoonte was dit niet het geval en aten zij de popcorn alleen als zij deze lekker vonden. Mensen met een sterke gewoonte aten echter veel minder oude popcorn als de context niet geassocieerd werd met popcorn eten of als het gedrag op een andere manier moesten uitvoeren dan ze normaal deden, door bijvoorbeeld met de niet-dominante hand te eten.

Naast een rol van gewoontes in het dagelijks leven, worden ook verschillende stoornissen geassocieerd met individuele verschillen in gewoontevorming, zoals pathologisch gokken, verslaving en obsessieve compulsieve stoornis (OCS) (Goudriaan, Oosterlaan, de Beurs & Van den Brink, 2004; Everitt & Robbins, 2005; Gillan et al., 2011).

(4)

4

Gillan et al. (2011) lieten bijvoorbeeld zien dat mensen met OCS sneller gewoontes vormen dan mensen zonder OCS. Ook zouden gewoontes een rol spelen in de ontwikkeling van een verslaving. Er wordt gedacht dat drugs eerst worden genomen omdat het een kick of high geeft. Als dit vaak genoeg wordt herhaald in een bepaalde omgeving, zou uiteindelijk een relatie gevormd worden tussen de omgeving, het innemen en het fijne gevoel. De

omgevingsfactoren zorgen er dan voor dat de verslaafde de drugs neemt. De drugs hoeven op dat moment geen fijn effect meer te geven om ingenomen te worden (Everitt & Robbins, 2005).

Doelgericht gedrag en de vorming van associaties is door Adams (1982, aangehaald in Dickinson, 1985) onderzocht bij ratten. Ratten werden instrumenteel geconditioneerd in het maken van een relatie tussen een geluid (stimulus), het indrukken van een hendel (respons) en een voedselbeloning. Ze werden verdeeld over een lange en een korte trainingsconditie. Ratten in de lange trainingsconditie konden 500 keer op de hendel drukken, ratten in de korte trainingsconditie slechts 100 keer. Hierna werd voor de helft van beide condities de beloning gedevalueerd. Dit werd gedaan door ze na het eten van de beloning ziek te maken.

De ratten die korter getraind waren drukten hierna minder op de hendel, ze hadden een stimulus-beloning-respons (S-B-R) relatie gevormd. Ze hadden geleerd dat ze de, nu ziekmakende, beloning kregen als ze de hendel indrukten na het horen van het geluid. De ratten in de korte trainingsconditie lieten doelgericht gedrag zien. De ratten in de lange trainingsconditie lieten echter gewoontegedrag zien. Zij bleven op de hendel drukken van de gedevalueerde beloning. Deze ratten hadden een stimulus-respons (S-R) relatie gevormd. De stimulus, het geluid, riep meteen de respons op, het drukken op de hendel, zonder dat de beloning die ze daarvoor kregen nog aantrekkelijk was voor hen. Het overtrainen van de ratten zorgde voor een verschuiving van doelgericht gedrag naar gewoontegedrag.

(5)

5

Dit verschil in doelgericht en gewoontegedrag bestaat ook bij mensen. Evans (2003) vatte dit samen in een model om aan te geven dat gedrag door twee verschillende systemen aangestuurd kan worden. Het doelgerichte systeem, waarbij mensen bewust kunnen

nadenken over hun gedrag, en het automatische systeem, dat overheerst wordt door gewoontes en automatische processen. S-B-R associaties horen thuis in het doelgerichte systeem, omdat mensen hierbij na kunnen denken of ze willen werken voor de beloning. S-R associaties behoren tot het automatische systeem, de respons wordt gegeven als de

stimulus zich presenteert, ongeacht de beloning of uitkomst.

Een gebied waar gewoontes een grote rol spelen, is eetgedrag (van ’t Riet, Sijtsema, Dagevos & de Bruijn, 2011). Volgens van ’t Riet et al. (2011) kan aangenomen worden dat een deel van het eetgedrag gezien kan worden als gewoonte, aangezien de meeste mensen elke dag en vaak op dezelfde plek eten. Eetgedrag dat een gewoonte is geworden is

afhankelijk van situationele stimuli en niet meer van intenties om te gaan eten. Dit is onder meer terug te zien in het eerder genoemde onderzoek van Neal et al. (2011) over het eten van popcorn in de bioscoop. Bij dit onderzoek werd echter gebruik gemaakt van een bestaande gewoonte. De vorming van gewoontes is bij mensen minder vaak onderzocht.

Een onderzoek dat gewoontevorming in een gecontroleerde omgeving heeft onderzocht is van Tricomi, Balleine en O’Doherty (2009). Tricomi et al. (2009) trainden mensen in het aanleren van een S-B-R relatie. Er werd gebruik gemaakt van twee plaatjes die gekoppeld waren aan twee verschillende knoppen. Bij het indrukken van de juiste knop hadden ze de kans om een voedselbeloning te krijgen. Mensen waren verdeeld in twee condities, een conditie kreeg een dag training en de andere conditie drie dagen. Na de training werd een van de twee voedselbeloningen gedevalueerd door ze er zoveel van te laten eten totdat het niet meer lekker voor hen was. Mensen met een dag training

(6)

6

reageerden minder op de stimulus die geassocieerd was met de gedevalueerde beloning, zij hadden nog de S-B-R relatie. Mensen met drie dagen training bleven ook voor de

gedevalueerde beloning drukken op de knop, zij hadden een S-R relatie gevormd. In het huidige onderzoek wordt ernaar gestreefd om de uitkomsten met betrekking tot

gewoontevorming van Tricomi et al. (2009) te repliceren.

Replicatieonderzoek is erg belangrijk binnen de wetenschap. Het kan gebruikt worden om resultaten van een origineel onderzoek uit te breiden. Maar ook om na te gaan of resultaten van een onderzoek niet het geval waren van toeval, bias of een slecht

ontworpen methodologisch proces. Hierom zou in principe elk onderzoek gerepliceerd moeten worden.

Binnen de psychologische gemeenschap ontstond bijvoorbeeld opschudding toen een onderzoek over parapsychologie werd gepubliceerd in een gerenommeerd

onderzoekstijdschrift (Bem, 2011). In dit onderzoeksartikel werden significante resultaten gepresenteerd die het bestaan zouden bevestigen van precognitie, toekomstige

gebeurtenissen die door cognities worden beïnvloed. Wagenmakers, Wetzels, Borsboom en van der Maas (2011) toonden aan dat de resultaten niet significant waren met het gebruik van andere statistische toetsen. De commotie die ontstond na de publicatie van Bem (2011), maar ook spraakmakende fraudezaken als die van Diederik Stapel, bevestigen het belang van replicatieonderzoek.

Er bestaan meerdere manieren om replicatieonderzoek uit te voeren. Zo bestaat er een directe, een systematische en een conceptuele replicatie (Mook, 2001). Een directe replicatie is het zo precies mogelijk overdoen van een onderzoek om de gevonden resultaten te controleren en daarmee te versterken of omver te werpen. Een systematische replicatie is het met variaties herhalen van een onderzoek. Dit wordt gedaan om de

(7)

7

generaliseerbaarheid van de gevonden resultaten te vergroten. Als een origineel onderzoek het effect van een therapie heeft onderzocht voor mannen, kan met replicatieonderzoek worden onderzocht of deze therapie ook effectief is voor vrouwen. Een conceptuele replicatie is abstracter. Hierbij blijft de onderzoeksvraag hetzelfde, maar is de manier waarop het onderzocht wordt anders. Ook dit wordt gedaan om de generaliseerbaarheid van resultaten te vergroten.

Het huidige onderzoek is een directe replicatie. Wel worden enkele metingen

toegevoegd om volledigheid te bieden en niets aan toeval over te laten. Dit betreft metingen van BMI en de hoeveelheid voedselbeloning die gegeten wordt tijdens de devaluatie. We verwachten de resultaten van Tricomi et al. (2009) te repliceren. We verwachten dat deelnemers in de driedaagse conditie evenveel zullen blijven drukken voor de

gedevalueerde beloning als voor de niet-gedevalueerde beloning. Voor de eendaagse conditie verwachten we dat deelnemers minder zullen drukken voor de gedevalueerde beloning.

Om eventuele aanwijzingen te kunnen geven indien de resultaten niet gerepliceerd kunnen worden, zullen enkele correlaties worden uitgevoerd tussen BMI, de hoeveelheid beloning geconsumeerd tijdens de devaluatie en het aantal responsen per seconde na de devaluatie.

Methode Deelnemers

Aan dit onderzoek deden 35 deelnemers mee, waarvan 30 vrouwen en 5 mannen. De gemiddelde leeftijd was 22,9 jaar (SD = 3,1) met een bereik van 19-33 jaar. Er zaten 26 deelnemers in de eendaagse conditie en 9 in de driedaagse. Deelnemers werden geworven op de onderzoekswebsite van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Hier konden potentiële

(8)

8

deelnemers kiezen aan welk project ze mee wilden doen, het eendaagse of het driedaagse. Voor deelname aan dit onderzoek werden de deelnemers beloond met

proefpersoonpunten, afhankelijk van de conditie. Deelnemers werd gevraagd om twee uur van tevoren niet te eten, zodat ze genoeg trek hadden in Smarties en zoute popcorn. Voor dit onderzoek is toestemming gegeven door de ethische commissie van de UvA.

Materialen

Alle gebruikte taken en vragenlijsten werden afgenomen op een computer. Om gewoontevorming te meten werd gebruik gemaakt van een slips-of-action task (Tricomi et al., 2009). Deze taak was geprogrammeerd met Presentation software (versie 16.3,

www.neurobs.com). De slips-of-action task bestond uit een trainingsfase en een

extinctiefase. De trainingsfase bestond uit het koppelen van een plaatje (stimulus) aan het indrukken van een toets (respons) en een voedselbeloning. Op het scherm kwam een plaatje van een fractal te staan en tegelijkertijd of deelnemers links of rechts moesten drukken, wat correspondeerde met de z- of m-toets op het toetsenbord. Er werd gebruik gemaakt van twee verschillende plaatjes die correspondeerden met een van de twee toetsen en een van de twee voedselbeloningen (Smarties, Nestlé, 471 calorieën per 100 g en gezoute popcorn, Albert Heijn, 525 calorieën per 100 g). Deelnemers konden zo vaak en snel als ze wilden drukken op de toetsen. Na elke respons kwam ofwel voor 50 ms een grijze cirkel in beeld, ofwel voor 1000 ms een plaatje van Smarties of popcorn.

Er werd gebruik gemaakt van een variabel interval beloningsschema van 10

seconden. Zodat er elke seconde 10% kans was dat een beloning vrijkwam. De eerstvolgende keer dat de deelnemer op de juiste toets drukt, werd de beloning verdiend. Er is gekozen voor dit schema omdat proefdieronderzoek heeft uitgewezen dat gewoontegedrag sneller

(9)

9

werd aangeleerd met een variabel interval schema dan met een variabel ratio schema (Dickinson et al., 1983).

De eendaagse conditie doorliep twee trainingssessies van 8 minuten, de driedaagse conditie elke dag vier trainingssessies van 8 minuten. De driedaagse conditie kreeg daarmee zes keer zo veel training als de eendaagse conditie. Een sessie bestaat uit 12

trainingsblokken en acht rustblokken, elk van 20 seconden. Deelnemers kregen hierbij de volgende instructie “Je gaat zo het snoepjesspel spelen. Je krijgt een plaatje in beeld te zien die altijd met een linker of een rechter knop gekoppeld is. De juiste knop wordt in beeld aangegeven in het geel. De Z-toets staat voor links en de M-toets staat voor rechts. Hoe vaker je op een knop drukt, hoe groter de kans dat je een beloning krijgt. Als je geen beloning wilt dan mag je minder drukken. Als beide blokjes zwart blijven dan heb je even pauze. Klik op Enter om de taak te starten.”

Na de trainingsfase werd een van de twee beloningen gedevalueerd. Deelnemers kregen 20 minuten om zoveel te eten beloning tot de deelnemer het niet meer lekker vond. Ze kregen een bak met daarin 100 gram Smarties of popcorn die ze tijdens een aflevering van Modern Family konden eten. Er werd hierbij de volgende instructie gegeven “Hier is een bak met Smarties/popcorn voor tijdens het kijken van de serie. Het is heel belangrijk dat deze bak leeg is aan het eind van de serie. Probeer dus zoveel mogelijk hiervan te eten”. De hoeveelheid die deelnemers hadden gegeten werd na afloop gewogen. Er werd vanuit gegaan dat na het eten van 100 gram Smarties of popcorn deelnemers geen zin meer hadden in de desbetreffende beloning (Watson, Wiers, Hommel, & de Wit, 2014).

Na de devaluatie, kregen de deelnemers een extinctiesessie van 3 minuten,

bestaande uit 4 taakblokken en 3 rustblokken. Hierbij werd dezelfde instructie gegeven als bij de trainingsfase. Tijdens deze sessie konden geen beloningen meer worden verdiend.

(10)

10

Om de mate van honger en zin in de betreffende beloningen te meten werd gebruikt gemaakt van een 10-punts Likertschaal. De Likertschalen waren geprogrammeerd in

Qualtrics (http://www.qualtrics.com). Voor honger liep deze van ‘1, Heel erg vol’ naar ‘10,

Heel erg hongerig’. Voor de twee voedselbeloningen liep de schaal van ‘1, Helemaal geen zin’ naar ‘10, Heel veel zin’.

Met een Stop Signal Task (Logan, Schachar, & Tannock, 1997) werd de mate van persoonlijk inhibitievermogen gemeten. Deze taak was geprogrammeerd met Inquisit

software (versie 3, www.millisecond.com). Op het beeldscherm verschijnen aan de linker- of rechterkant gekleurde vierkanten. Deelnemer moeten zo snel mogelijk op de shift-knop drukken aan de kant van het vierkant. Af en toe klinkt echter een piepje vlak voordat het vierkant in beeld komt, wat aangeeft dat er geen respons mag worden gegeven. Meer responsen bij het piepje duidt op een slechter persoonlijk inhibitievermogen. De taak bestond uit vier blokken van 64 trials. Er werd met behulp van een staircase tracking

procedure gezorgd dat alle deelnemers ongeveer de helft van de trials kan halen door het

piepje 50 ms sneller te laten komen als het wel lukt en 50 ms later als het niet lukt. Om impulsiviteit te meten werd de Barratt Impulsiveness Scale (BIS) (Patton, Stanford, & Barratt, 1995) gebruikt. De BIS was geprogrammeerd in Qualtrics

(http://www.qualtrics.com). Het bestaat uit 30 items, zoals “Ik zeg dingen zonder erover na te denken”. Deze vragen worden gescoord op een 4-punts Likertschaal die loopt van ‘1, Bijna nooit’ tot ‘4, Bijna altijd’. De score kan variëren tussen 30 tot 120, waarbij een hogere score een hogere mate van impulsiviteit betekent.

Om eetgedrag te meten werd de Dutch Eating Behavior Questionnaire (DEBQ)

afgenomen (Van Strien, Frijters, Bergers & Defares, 1986). De DEBQ was geprogrammeerd in

(11)

11

subschalen, “Emotioneel eten”, 13 items, “Extern eten”, 10 items, en “Lijngericht eten”, 10 items. Een voorbeelditem uit de “Extern eten”-subschaal is “Als het eten u goed smaakt, eet u dan meer dan u gewend bent?”. Deelnemers beantwoorden de vragen op een 5-punts Likertschaal, van ‘1, Nooit’ tot ‘5, Zeer vaak’. De score loopt van 33 tot 165, waarbij een hogere score ook een grotere kans op een eetprobleem aangeeft.

Procedure

Deelnemers in de driedaagse conditie moesten op drie achtereenvolgende dagen om dezelfde tijd komen. Bij binnenkomst kregen deelnemers de informatiebrochure over dit onderzoek te lezen en een informed consent formulier dat in tweevoud werd getekend door zowel de deelnemer als de proefleider. Alle computertaken en vragenlijsten werden afgenomen in een afgesloten ruimte.

Deelnemers begonnen met het invullen van een formulier met demografische gegevens. Ook de drie Likertschalen over honger en zin in Smarties en popcorn werden ingevuld. Hierna begon de trainingsfase van de slips-of-action taak. Deelnemers in de

eendaagse conditie trainden voor 16 minuten, deelnemers in de driedaagse conditie per dag 32 minuten. In totaal trainde de driedaagse conditie voor 96 minuten. De beloningen

werden aan het eind van de training gegeven.

De derde dag van de driedaagse conditie zag er naast de langere duur van de training hetzelfde uit als de dag voor de eendaagse conditie. Op de eerste en tweede dag vulden de deelnemers voor de trainingssessie ook de Likertschalen voor honger en zin in Smarties en popcorn in.

Na afloop van het laatste trainingsblok werd een van de twee beloningen gedevalueerd en werd een extinctiesessie uitgevoerd. De soort devaluatie werd

(12)

12

proefleider in afwezigheid van de deelnemers gemeten. Na de devaluatiefase werden nogmaals de Likertschalen afgenomen voor honger en zin in Smarties en popcorn. Ook werd de Stop Signal Task uitgevoerd en werden de BIS en de DEBQ afgenomen. De volgorde van afname van de BIS en DEBQ werd gerandomized over de deelnemers. Als laatste werden de deelnemers gewogen en werd de lente opgemeten, om de BMI te kunnen berekenen (lengte2 x gewicht).

Analyseplan

Om te controleren op verschillen tussen de condities werd een chi-kwadraattoets uitgevoerd voor sekse en opleidingsniveau. Daarnaast werden onafhankelijke t-testen uitgevoerd voor verschillen tussen condities in leeftijd, het aantal responsen per seconde (RPS) in het eerste en het laatste trainingsblok, het aantal verdiende beloningen, het gewicht van het gegeten voedsel tijdens de devaluatie en BMI.

Ook werd gecontroleerd op verschillen in het aantal RPS tussen het eerste en het laatste trainingsblok, tussen de beloningen of tussen de condities. Hiervoor werd een

repeated-measures ANOVA uitgevoerd met als within-subject factors het aantal RPS in het

eerste en laatste trainingsblok voor zowel Smarties als popcorn en als between-subjects

factor conditie. We verwachtten geen verschillen.

Voor de driedaagse conditie werden de verdiende beloningen per dag vergeleken met een repeated-measures ANOVA. Deze had de verschillende dagen als within-subjects

factor en Smarties versus popcorn als between-subjects factor. Ook hierin verwachtten we

geen verschillen.

Voor de driedaagse conditie werden ook de Likertschalen voor honger en zin in Smarties en popcorn met elkaar vergeleken, die op alle dagen vooraf aan de training waren

(13)

13

afgenomen. Hiervoor werden ook repeated-measures ANOVA’s gebruikt, met de drie dagen als within-subjects factor. We verwachten hierin geen verschillen.

Als manipulatiecheck werden de Likertschalen voor honger en zin in Smarties en popcorn van voor en na de devaluatie voor beide condities met elkaar vergeleken. Voor de driedaagse conditie werden de Likert schalen van de laatste dag gebruikt. De Likertschalen werden vergeleken met twee repeated-measures ANOVA’s. Een met als within-subjects

factor voor versus na de devaluatie voor honger en als between-subjects factor de conditie.

De tweede had voor versus na de devaluatie en de gedevalueerde versus niet-gedevalueerde beloning als within-subjects factors en als between-subjects factor de conditie. We

verwachtten dat de score op de hongerschaal omlaag gaat na de devaluatie. Ook

verwachtten we dat de scores op de Likertschalen na de devaluatie omlaag gaan voor de devalueerde voedselbeloning, voor de niet-gedevalueerde voedselbeloning verwachtten we geen verschil.

Als hoofdanalyse werd het aantal RPS in het laatste trainingsblok en in de

extinctiefase met elkaar vergeleken met een repeated-measures ANOVA. Hierbij waren het aantal RPS in het laatste trainingsblok versus in de extinctiefase en de gedevalueerde versus de niet-gedevalueerde beloningen de within-subjects factors en conditie de

between-subjects factor. We verwachtten dat deelnemers in de eendaagse conditie gemiddeld minder

RPS maken tijdens de extinctiefase dan in het laatste trainingsblok voor de gedevalueerde beloning. Tevens verwachtten we dat het gemiddelde aantal RPS lager is voor de

gedevalueerde dan voor de niet-gedevalueerde voedselbeloning. In de driedaagse conditie verwachtten we dat het gemiddelde aantal RPS tijdens het laatste trainingsblok en de extinctiefase niet zal verschillen voor de voedselbeloningen.

(14)

14

Exploratief zal gekeken worden naar eventuele correlaties tussen BMI en het aantal gram geconsumeerd tijdens de devaluatie, tussen BMI en het aantal RPS na de devaluatie en het aantal gram geconsumeerd tijdens de devaluatie en het aantal RPS in de extinctiefase. De correlaties worden uitgevoerd met een Pearsons r en Spearman’s rho indien de data niet normaal verdeeld is.

Resultaten

Gegevens van drie van de 38 deelnemers zijn niet meegenomen in de analyses, ze hadden ofwel gegeten in de twee uur voordat het experiment begon ofwel een verleden met eetstoornissen. Deze deelnemers zaten in de eendaagse conditie. Van een aantal deelnemers uit de driedaagse conditie misten gegevens van lengte en gewicht, de

hoeveelheid beloningen en de Likertschalen van de derde dag. Ook misten de gegevens van de hoeveelheid beloningen van een deelnemer uit de eendaagse conditie. De gegevens van deze deelnemers werden niet meegenomen in de bijbehorende analyses.

Als eerste werden controles uitgevoerd om te controleren op verschillen tussen of binnen de condities. Voor sekse en opleidingsniveau werden chi-kwadraattests uitgevoerd. Voor beiden bleek dat er niet werd voldaan aan de verwachte frequenties. Voor sekse werd daarom gebruik gemaakt van de Yates correctie. Deze was niet significant, χ2(1) = 0.06, p = .813, er zaten geen verschillen tussen de condities wat betreft sekse. Voor opleidingsniveau werd gebruik gemaakt van Fisher’s exact test. Deze was wel significant, p = .013, wat

betekent dat er verschillen zaten tussen de condities qua opleidingsniveau. Uit de verwachte frequenties bleek dat er in de driedaagse conditie meer eerstejaarsstudenten en minder derdejaarsstudenten zaten dan in de eendaagse conditie. Er wordt echter vanuit gegaan dat opleidingsniveau geen invloed zal hebben op de verdere uitkomsten van dit onderzoek.

(15)

15

Hierna werden onafhankelijke t-testen uitgevoerd. De Levene’s testen waren niet significant, tenzij anders staat aangegeven. De t-test tussen condities voor het aantal RPS in het eerste trainingsblok voor Smarties was significant, t(32) = 2.44, p = .021. Uit de

gemiddelden bleek dat de eendaagse conditie meer RPS maakten (M = 3.64, SD = 1.75) voor Smarties dan de driedaagse conditie (M = 1.89, SD = 2.10). Dit zou invloed kunnen hebben op de hoofdanalyse. Deelnemers in de eendaagse conditie zouden meer zin gehad kunnen hebben in Smarties en daardoor de relatie met de stimulus en de respons sneller aanleren. Daardoor zouden ze ook in de extinctiefase meer kunnen blijven drukken voor Smarties. Verdere analyses zullen dit uitwijzen.

De Levene’s test van de Smarties beloningen was significant, er werd niet voldaan aan de aanname van gelijke variantie. Bij deze t-test werden de resultaten gebruikt waarbij niet werd uitgegaan van gelijke varianties. De t-testen waren niet significant voor leeftijd (t(33) = 1.60, p = .118), aantal RPS in het eerste trainingsblok voor popcorn (t(32) = 1.27, p = .213), aantal RPS in het laatste trainingsblok voor Smarties en popcorn (t(33) = 1.28, p = .208), aantal gram geconsumeerd tijdens de devaluatie (t(33) = -0.15, p = .879), BMI (t(32) = 0.67, p = .508) en aantal beloningen (popcorn: t(31) = -0.09, p = .931; Smarties: t(30.32) = 1.60, p = .121). Dit betekent dat er geen verschillen zaten tussen de condities.

Uit de frequenties bleek dat negen deelnemers 100 gram hadden gegeten tijdens de devaluatie, acht uit de eendaagse en een uit de driedaagse conditie. Acht van deze

deelnemers hadden een Smartiesdevaluatie. Er werd een t-test uitgevoerd om het aantal gram geconsumeerd tijdens de devaluatie tussen Smarties en popcorn met elkaar te vergelijken. Deze was significant, t(33) = -3.36, p = .002. Uit de gemiddelden bleek dat deelnemers tijdens de devaluatie meer Smarties (M = 81.94, SD = 21.27) aten dan popcorn (M = 55.53, SD = 24.59). Als vervolg werd ook een t-test uitgevoerd voor de hongerschalen

(16)

16

om te controleren op verschillen tussen de Smarties- en popcorndevaluatie. Deze was niet significant, t(33) = -1.52, p = .138. Er bleek geen verschil in de score op de hongerschalen na de Smarties- of popcorndevaluatie.

Hierna werd een repeated-measures ANOVA uitgevoerd om te controleren op verschillen in het aantal RPS in het eerste en laatste trainingsblok en tussen de condities. Er werd een interactie-effect gevonden tussen de beloningen en de condities, F(1,32) = 4.25, p = .047. Een t-test wees uit de eendaagse conditie (M = 3.64, SD = 1.75) meer RPS maakten voor Smarties dan de driedaagse conditie (M = 1.98, SD = 2.10), dit is ook te zien in Figuur 1.

Figuur 1. Het gemiddelde aantal responsen per seconde voor beide condities in het eerste en

het laatste trainingsblok, voor Smarties en popcorn.

Er werd geen interactie-effect gevonden tussen de beloningen, meetmoment (eerste versus laatste trainingsblok) en conditie, F < 1. Dit geeft aan dat er geen verschil zat tussen de condities in het aantal RPS voor de verschillende beloningen in het eerste of het laatste trainingsblok. Ook werd geen interactie-effect gevonden tussen meetmoment (eerste versus

0,0 0,5 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 3,5 4,0 Eerste Blok

Smarties Laatse BlokSmarties Eerste BlokPopcorn Laatste BlokPopcorn

G em id del d Aan tal R es po ns en p er Se co nde Meetmoment Eendaagse Driedaagse

(17)

17

laatste trainingsblok) en conditie, F(1,32) = 1.45, p = .237. Er zaten geen verschillen in het aantal RPS van de eendaagse conditie ten opzichte van de driedaagse conditie voor het eerste en het laatste trainingsblok. Ten slotte werd geen hoofdeffect gevonden voor

meetmoment, F(1,32) = 2.06, p = .161, er zat geen verschil in het aantal RPS in het eerste of het laatste trainingsblok.

Voor de driedaagse conditie werden de Likertschalen voor honger en zin in Smarties of popcorn, die aan het begin van de trainingsdagen waren afgenomen, met elkaar

vergeleken met repeated-measures ANOVA’s. Voor deze ANOVA’s gold dat Mauchly’s test niet significant was, er werd voldaan aan de aanname van sfericiteit. Er werden geen significante hoofdeffecten gevonden voor honger, F < 1, zin in Smarties, F(2,16) = 1.91, p = .180, en popcorn, F(2,16) = 2.68, p = .099. Er zaten geen significante verschillen in de Likertschalen voor honger en zin in Smarties en popcorn aan het begin van de drie dagen.

Voor de driedaagse conditie werden ook de beloningen met elkaar vergeleken met een repeated-measures ANOVA. Ook bij deze ANOVA gold dat Mauchly’s test niet significant was. Er werd geen significant interactie-effect gevonden tussen meetmoment (de drie dagen) en beloning (Smarties of popcorn), F < 1. Dit geeft aan dat er geen verschil zat in het verdiende aantal Smarties of popcorn op de drie dagen. Ook werden geen significante hoofdeffecten gevonden voor het verschil in beloningen tussen de drie dagen, F < 1, of voor het verschil tussen Smarties en popcorn, F < 1. Er zaten geen verschillen in het totale aantal verdiende beloningen op de drie dagen en tussen het verdiende aantal Smarties of popcorn.

Hierna werd de manipulatiecheck uitgevoerd, om na te gaan of de devaluatie gewerkt had. Eerst werden de Likertschalen voor honger van voor en na de devaluatie met elkaar vergeleken tussen de condities met een repeated-measures ANOVA. Er werd geen significant interactie-effect gevonden tussen meetmoment (voor versus na devaluatie) en

(18)

18

conditie, F(1,32) = 1.40, p = .245. Dit geeft aan dat er geen verschil zat tussen de condities in de score op de Likertschalen voor honger van voor versus na de devaluatie. Er werd wel een significant hoofdeffect gevonden voor de Likertschalen van voor en na de devaluatie, F(1,32) = 50.47, p < .001, te zien in Figuur 2. Een t-test wees uit dat de score op de Likertschalen voor honger lager waren na de devaluatie (M = 3.12, SD = 1.79) dan voor de devaluatie (M = 5.76, SD = 1.83).

Figuur 2. De gemiddelde scores op de Likertschalen voor honger voor versus na de

devaluatie van beide condities.

Voor de vergelijking van de Likertschalen voor zin in Smarties en popcorn van voor en na de devaluatie tussen condities werd een repeated-measures ANOVA uitgevoerd. Hierbij werd een onderscheid tussen de gedevalueerde en niet-gedevalueerde beloning. Er werd een interactie-effect gevonden tussen meetmoment (voor versus na de devaluatie) en beloningen (gedevalueerd versus niet-gedevalueerd), F(1,32) = 15.48, p < .001. Een t-test wees uit dat het verschil in de scores op de Likertschalen van voor versus na de devaluatie

0 1 2 3 4 5 6 7 8

Voor Devaluatie Na Devaluatie

G em id del de S co re o p de H on ger sc haal Meetmoment Eendaagse Driedaagse

(19)

19

groter is voor de gedevalueerde beloning (M = 6.06, SD = 2.74 versus M = 2.53, SD = 2.03) dan voor de niet-gedevalueerde beloning (M = 6.00, SD = .82 versus M = 5.47, SD = 2.71). Dit is ook te zien in Figuur 3.

Figuur 3. De gemiddelde scores op de Likertschalen voor de gedevalueerde en

niet-gedevalueerde beloningen, voor en na de devaluatie van beide condities.

Als hoofdanalyse werd een repeated-measures ANOVA uitgevoerd om het aantal RPS in het laatste trainingsblok en de extinctiefase voor de gedevalueerde en niet-gedevalueerde beloning te vergelijken tussen beide condities. Er was een significant interactie-effect tussen meetmoment (laatste trainingsblok versus extinctiefase) en beloning (wel of

niet-gedevalueerd), F(1,33) = 7.93, p = .008, ηp2 = .194. Dit is een medium effect. Uit een t-test bleek dat het aantal RPS na de devaluatie minder was voor de gedevalueerde beloning (M = 3.01, SD = 2.23) dan voor de niet-gedevalueerde beloning (M = 3.65, SD = 2.13). Dit is ook te

0,00 1,00 2,00 3,00 4,00 5,00 6,00 7,00 8,00

Voor Devaluatie;

Niet-gedevalueerd Na Devaluatie; Niet-gedevalueerd Voor Devaluatie;Gedevalueerd Na Devaluatie;Gedevalueerd

G em id del de S co re o p de L ik ert sc hal en Meetmoment Eendaagse Driedaagse

(20)

20

zien in Figuur 4.

Figuur 4. Het gemiddelde aantal RPS tijdens het laatste trainingsblok en de extinctiefase voor

de niet-gedevalueerde beloning.

Ook werd een significant interactie-effect gevonden tussen beloning en conditie,

F(1,33) = 4.65, p = .039, ηp2 = .123. Het gevonden effect was van een gemiddelde grootte. Een t-test wees uit dat de eendaagse conditie na de devaluatie minder RPS maakten voor de gedevalueerde beloning (M = 3.37, SD = 2.14) dan voor de niet-gedevalueerde beloning (M = 4.15, SD = 1.89). Dit klopte met de verwachtingen. Voor de driedaagse conditie zat er geen verschil tussen de gedevalueerde (M = 1.98, SD = 2.29) en de niet-gedevalueerde beloning (M = 2.22, SD = 2.21). Maar voor zowel de gedevalueerde (M = 3.18, SD = 2.40) als de niet-gedevalueerde beloning (M = 2.63, SD = 2.49) was het aantal RPS lager dan voor de devaluatie. Dit klopte niet met de verwachtingen, namelijk dat het aantal RPS voor beide beloningen hetzelfde zou blijven voor en na de devaluatie.

Als laatste werden Pearsons correlaties uitgevoerd. Er werden geen significante correlaties gevonden tussen BMI en het aantal gram geconsumeerd tijdens de devaluatie,

0,0 0,5 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 3,5 4,0 Voor Devaluatie;

Niet-gedevalueerdNiet-gedevalueerdNa Devaluatie; Voor Devaluatie;Gedevalueerd Na Devaluatie;Gedevalueerd

G em id del d Aan tal R es po ns en p er Se co nde Meetmoment Eendaagse Driedaagse

(21)

21

het aantal RPS voor de gedevalueerde beloning, of de niet-gedevalueerde beloning. Ook werden geen significante correlaties gevonden tussen het aantal gram geconsumeerd tijdens de devaluatie en het aantal RPS voor de gedevalueerde beloning of de niet-gedevalueerde beloning. Het overzicht van is te zien in Tabel 1.

Tabel 1.

Correlaties tussen BMI, het aantal gram geconsumeerd tijdens de devaluatie (gram

geconsumeerd), het aantal RPS voor de gedevalueerde beloning (RPS gedevalueerd), en voor de niet-gedevalueerde beloning (RPS niet-gedevalueerd). Tussen haakjes staat de p-waarde.

Gram geconsumeerd RPS gedevalueerd RPS niet-gedevalueerd BMI .02 (.912) - .18 (.322) -.12 (.517) Gram geconsumeerd - -.09 (.604) .03, (.870) Discussie

In het huidige onderzoek werd onderzocht of mensen in drie dagen een gewoonte konden vormen met behulp van een slips-of-action task. De bevindingen van Tricomi et al. (2009) konden in dit onderzoek niet gerepliceerd worden. Deelnemers in zowel een korte (eendaagse) trainingsconditie als een lange (driedaagse) conditie drukten tijdens de extinctiefase minder voor een gedevalueerde beloning dan voor een niet-gedevalueerde beloning. Dit effect was van een gemiddelde grootte. Conclusies trekken uit deze resultaten moet echter voorzichtig worden gedaan, aangezien er te weinig deelnemers waren en daarmee te weinig power. Voor dit onderzoek waren 72 deelnemers nodig geweest om over voldoende power te beschikken om harde conclusies te kunnen trekken uit de gegevens, er

(22)

22

waren er slechts 35. Wat wel gezegd kan worden is dat de resultaten van Tricomi et al. (2009) in twijfel getrokken kunnen worden.

Hoewel het huidige onderzoek een directe replicatie was, waren een aantal aanpassingen gemaakt. Naast de toegevoegde metingen werd geen gebruik gemaakt van een fMRI scanner. Het huidige onderzoek richt zich op het gedragsaspect van

gewoontevorming en niet op de neurale basis ervan. Ook zou een fMRI scanner stressvol kunnen zijn voor deelnemers omdat het een kleine ruimte is en veel geluid maakt. Deze eventuele stress zou ervoor gezorgd kunnen hebben dat de gewoontes sneller gevormd werden (Schwabe & Wolf, 2009). Dit zou een alternatieve verklaring kunnen zijn voor de bevindingen van Tricomi et al. (2009).

Afgezien van het lage aantal deelnemers zijn er nog enkele discussiepunten die gebruikt kunnen worden als verbetering voor eventueel verder replicatieonderzoek. De verdeling van deelnemers tussen de condities werd niet gerandomiseerd. Deelnemers konden zelf kiezen aan welk project ze mee wilden doen. Het zou zo kunnen zijn dat deelnemers in de driedaagse conditie, die drie achtereenvolgende dagen op dezelfde tijd aanwezig moesten zijn, meer gestructureerd zijn. Om dit soort verschillen te voorkomen zou randomisatie aan te raden zijn voor vervolgonderzoek.

Uit de resultaten bleek dat de devaluatie effectief was. Zowel uit de honger- en zinschalen als de verminderde hoeveelheid responsen voor gedevalueerde cues. Er zijn echter ook een aantal verbeterpunten wat de devaluatie betreft. De hoeveelheid Smarties zou verhoogd kunnen worden, aangezien negen deelnemers de 100 gram tijdens de

devaluatie opkregen waardoor er sprake zou kunnen zijn van een plafond-effect. Hoewel het geen effect had op de hoeveelheid honger die deelnemers na de devaluatie hadden. Ook gaven deelnemers aan dat ze de zoute popcorn minder lekker vonden dan de Smarties. Uit

(23)

23

de resultaten bleek ook dat deelnemers met een Smartiesdevaluatie meer hadden gegeten dan deelnemers met een popcorndevaluatie. Dit had geen verdere effecten op de

hongerschaal, in vervolgonderzoek zou er echter een beloning gezocht kunnen worden die deelnemers even lekker vinden.

Als laatste zou eventueel de instructie voor de slips-of-action task aangepast kunnen worden. De instructie is hetzelfde voor en na de extinctie. In de instructie staat “als je geen beloning wilt mag je minder drukken”, deze zin zou ervoor kunnen zorgen dat deelnemers bewust gaan nadenken over of ze nog zin hebben in beloningen en daardoor minder gaan drukken. De instructie zou aangepast of weggelaten kunnen worden bij de extinctiefase, ervan uitgaande dat deelnemers de taak al begrijpen door de trainingsfase.

De twijfel over de uitkomsten van Tricomi et al. (2009) groeit met de uitkomsten van het huidige onderzoek. Het is dan ook op dit moment niet aan te raden om

vervolgonderzoek te doen op basis van de resultaten van Tricomi et al. (2009). Eerst zal verder replicatieonderzoek nodig zijn om een eindoordeel te vormen.

(24)

24 Literatuurlijst

Bem, D. J. (2011). Feeling the future: experimental evidence for anomalous retroactive influences on cognition and affect. Journal of personality and social

psychology, 100(3), 407-425.

Danner, U. N., Aarts, H., & Vries, N. K. (2008). Habit vs. intention in the prediction of future behaviour: The role of frequency, context stability and mental accessibility of past behaviour. British Journal of Social Psychology, 47(2), 245-265.

Dickinson, A. (1985). Actions and habits: the development of behavioural autonomy. Philosophical Transactions of the Royal Society B: Biological

Sciences, 308(1135), 67-78.

Evans, J. S. B. (2003). In two minds: dual-process accounts of reasoning.Trends in cognitive

sciences, 7(10), 454-459.

Everitt, B. J., & Robbins, T. W. (2005). Neural systems of reinforcement for drug addiction: From actions to habits to compulsion. Nature neuroscience, 8(11), 1481-1489.

Gillan, C. M., Papmeyer, M., Morein-Zamir, S., Sahakian, B. J., Fineberg, N. A., Robbins, T. W., & de Wit, S. (2011). Disruption in the balance between goal-directed behavior and habit learning in obsessive-compulsive disorder. American Journal of

Psychiatry, 168(7), 718-726.

Goudriaan, A. E., Oosterlaan, J., de Beurs, E., & Van den Brink, W. (2004). Pathological gambling: A comprehensive review of biobehavioral findings. Neuroscience &

Biobehavioral Reviews, 28(2), 123-141.

Logan, G. D., Schachar, R. J., & Tannock, R. (1997). Impulsivity and inhibitory control.

Psychological Science, 8(1), 60-64.

Mook, D. G. (2001). Psychological research: The ideas behind the method. London: Norton & Company.

Neal, D. T., Wood, W., Labrecque, J. S., & Lally, P. (2012). How do habits guide behavior? Perceived and actual triggers of habits in daily life. Journal of Experimental Social

Psychology, 48(2), 492-498.

Neal, D. T., Wood, W., Wu, M., & Kurlander, D. (2011). The pull of the past: When do habits persist despite conflict with motives? Personality and Social Psychology

Bulletin, 37(11), 1428-1437.

Patton, J. H., Stanford, M. S., & Barratt, E. S. (1995). Factor structure of the Barratt impulsiveness scale. Journal of clinical psychology, 51, 768-74.

(25)

25 Neuroscience, 29(22), 7191-7198.

Tricomi, E., Balleine, B. W., & O’Doherty, J. P. (2009). A specific role for posterior dorsolateral striatum in human habit learning. European Journal of

Neuroscience, 29(11), 2225-2232.

Van Strien, T., Frijters, J. E., Bergers, G., & Defares, P. B. (1986). The Dutch Eating Behavior Questionnaire (DEBQ) for assessment of restrained, emotional, and external eating behavior. International Journal of Eating Disorders, 5(2), 295-315.

Van ’t Riet, J., Sijtsema, S. J., Dagevos, H., & De Bruijn, G. J. (2011). The importance of habits in eating behaviour. An overview and recommendations for future

research. Appetite, 57(3), 585-596.

Wagenmakers, E. J., Wetzels, R., Borsboom, D., & Van Der Maas, H. L. (2011). Why

psychologists must change the way they analyze their data: The case of psi: Comment on Bem (2011). Journal of Personality and Social Psychology, 100(3), 426 – 432.

Watson, P., Wiers, R. W., Hommel, B., & de Wit, S. (2014). Working for food you don’t desire. Cues interfere with goal-directed food-seeking. Appetite, 79, 139-148.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Cite this article as: Mbuagbaw et al.: The cameroon mobile phone sms (CAMPS) trial: a protocol for a randomized controlled trial of mobile phone text messaging versus usual care

Although it has been shown that short-term use of hormonal replacement therapy does not negate the effect of RRSO and one study found an inversed relation in hormonal

Die gesin word .verder betrek deur ingelig te word omtrent die pasient, en in die hospitaal onderrig te word oor die hantering van die

This article focuses on the changing positioning within the Dutch Reformed Church (DRC) as an evolving spiritual centre of Afrikaner people in British colonial Africa from

Als de kardinalen eruit zijn toont de nieuw-verkozen paus zich aan de verzamelde mensenmassa op het Sint Pietersplein: ‘habemus papam’.. Rooms-katholieke folkore

En is het niet de Europese rechter, dan is het wel de voor privacy- bescherming verantwoordelijk Europees Commissaris, Viviane Reding, die dit signaal expliciet verwoordde: “This

Op basis van de beschikbare gegevens, kunnen we namelijk stellen dat de meeste watervogels vooral aanwezig zijn op de Aa-waterloop zelf, en niet op de weilanden of

Om eventuele aanzienlijke effecten op vleermuizen te vermijden, stelt men in de natuurtoets voor om – indien het ruimtelijk verplaatsen van de turbines niet mogelijk is -