• No results found

Terror Management Theory als verklaring voor de invloed van westerse mediaberichtgeving over terrorisme op emotie, attitude en gedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Terror Management Theory als verklaring voor de invloed van westerse mediaberichtgeving over terrorisme op emotie, attitude en gedrag"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Terror Management Theory als Verklaring voor de invloed van

Westerse Mediaberichtgeving over Terrorisme op Emotie,

Attitude en Gedrag

Bachelorthese

Naam: Nina Stierman 10195475 Begeleider: Tim Faber

Datum: 17-11-2014 Vak: Bachelorthese Aantal woorden: 5474

(2)

Abstract

Het afgelopen jaar is de hoeveelheid mediaberichtgeving over terrorisme gigantische gestegen in Nederland. Dit is niet gek aangezien het een steeds actueler onderwerp is geworden in Nederland omdat hier sinds 2013 het op een na hoogste dreigingniveau voor de kans op een terroristische aanslag van kracht is. In dit literatuuronderzoek werd onderzocht wat de invloed van mediaberichten over terrorisme is op het individu. Aan de hand van de terror

management theory is getracht hier een verklaring voor te geven. Hierbij werd onderscheidt

gemaakt tussen de invloed van mediaberichten op emotie en attitude en de invloed op gedrag. Individuele verschillen bleken hierbij een rol in te spelen. Mensen met lage eigenwaarde of hoge personal need of control bleken meer angst te ontwikkelen waardoor men meer aandacht gingen besteden aan het traditionele culturele wereldbeeld. Het zelfde geldt voor veilige gehechte mensen. Echter werd in niet alle onderzoeken gebruik gemaakt van mediaberichten.

(3)

Terror Management als verklaring voor de invloed van Westerse media berichtgeving op

attitude, emotie en gedrag

We kunnen tegenwoordig geen nieuwsmedium meer raadplegen of we worden geconfronteerd met berichten over terrorisme. Is het niet over de toestand in de Krim, dan is het wel over de crisis met betrekking tot de IS of een mededeling richting de Nederlandse militairen dat ze beter niet in uniform voor de dag kunnen komen uit angst voor

geweldpleging tegen de Staat. Terrorisme is het uit ideologische motieven dreigen met, voorbereiden of plegen van op mensen gericht ernstig geweld, dan wel daden gericht op het aanrichten van maatschappijontwrichtende zaakschade, met als doel maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen, de bevolking ernstige vrees aan te jagen of politieke besluitvorming te beïnvloeden.(Quote van de overheid,

(https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/30164/kst-30164-H?resultIndex=6&sorttype=1&sortorder=4). Zo was daar ook de reactie van Premier Mark Rutte in de media op het besluit van Nederland om IS de oorlog te verklaren door het sturen van militairen en F16’s. Hij verkondigde dat onze nationale veiligheid direct wordt geraakt nu Nederland de oorlog had verklaard aan IS. Het Algemeen Dagblad voerde als reactie op deze uitspraak direct een peiling uit onder het Nederlandse publiek waaruit bleek dat meer dan de helft bang is voor een terroristische aanslag van Moslimextremisten (“Peiling helft”, 2014). Dit is niet geheel onterecht want uit onderzoek van de NCTV (Nationaal Coördinator

Terrorismebestrijding en Veiligheid) blijkt namelijk dat er sinds maart 2013 een substantiële dreiging voor de kans op aanslagen in Nederland geldt. Dit is het op één na hoogste niveau waarbij de dreiging uit Jihadistische hoek blijkt te komen

(4)

(https://www.nctv.nl/onderwerpen/tb/dtn/actueeldreigingsniveau/). Door het hoge dreigniveau en de terreuracties van de IS het afgelopen jaar is terrorisme een actueel onderwerp geworden waardoor er meer berichten in de media verschijnen over dit onderwerp. De vraag is echter of dit een effect kan hebben op onze angstgevoelens. En zo ja, welke gevolgen dit voor het individu met zich mee kunnen brengen. Er is een theorie die antwoord kan bieden op de vraag in hoeverre berichtgeving een rol speelt bij de ontwikkeling van angstgevoelens.

Greenberg, Solomon en Pyszczynski deden onderzoek naar hoe men omgaat met angstgevoelens voor de dood en ontwikkelde naar aanleiding van hun bevindingen de Terror

Management Theory, ofwel TMT (1986; aangehaald in Greenberg et al., 1997). Zij kwamen

tot de ontdekking dat men in het leven enerzijds gedreven wordt door het verlangen om te blijven leven maar dat men anderzijds geconfronteerd wordt met het idee dat ons leven eindig is en we dus sterfelijk zijn. Het gevolg hiervan is dat we een overweldigende angst voor de dood kunnen ervaren. Om hier niet aan te bezwijken zou men twee soorten

afweermechanismen hebben ontwikkeld. Aan de ene kant het proximale afweermechanisme, wat er voor zorgt dat we de angst onderdrukken door er niet aan te denken. Aan de andere kant het distale afweermechanisme wat op een indirecte manier de angst reduceert. Hierdoor zal men zich meer gaan gedragen naar de normen en waarden van een cultureel wereldbeeld die al vele generaties heeft overleefd. Hier kan namelijk een hogere eigenwaarde aan worden ontleend waardoor men het idee heeft zich te verzekeren van onsterfelijkheid. Om te

verduidelijken hoe de angst voor de dood ontstaat en of dit überhaupt gevolgen voor het individu kan hebben kijken we naar een onderzoek van Burke, Martens en Faucher (2010) die de mortality salience (MS) hypothese binnen de TMT onderzochten. Zij stellen dat we als gevolg van confrontatie met onze sterfelijkheid angstgevoelens jegens de dood ontwikkelen waardoor we worden aangespoord tot het nastreven van de normen en waarden die stroken met het culturele wereldbeeld waar men meer eigenwaarde aan kan ontlenen. Ook suggereren

(5)

zij dat confrontatie met de dood hierdoor onbewust een effect zal hebben op onze attitude en emoties. In lijn met deze bevindingen zouden we kunnen stellen dat mediaberichten over terrorisme, mits ze ons daadwerkelijk confronteren met onze sterfelijkheid, invloed kunnen hebben op onze attitude, emotie en gedrag. Het probleem is echter dat we niet weten of men na het verwerken van deze berichten echt het idee heeft geconfronteerd te zijn met de eigen sterfelijkheid en dit is wel een essentieele voorwaarden om angst voor de dood te ervaren volgens de TMT.

Wat we wel weten is dat mediaberichtgeving in ieder geval een effect op ons heeft. Zo zou de media schuldig zijn aan het creëren van verkeerde beeldvorming over Moslims en de Islam waardoor een “wij”, “zij” cultuur ontstaat waarin Moslims worden neergezet als achterlijk en irrationeel. Hierdoor ontstaat stereotypering van de minderheidsgroep wat negatieve gevolgen kan hebben met betrekking tot gedrag en gedachten richting die groep (shadid, 2005). Daarnaast stellen Shoshani en Slone (2008) in hun onderzoek naar het effect van terroristische mediaberichtgeving op het publiek de conclusie dat de media een machtig orgaan is waarvan het publiek klakkeloos informatie overneemt die veranderingen in attitude en emotie teweeg kunnen brengen. Al met al zou dit kunnen betekenen dat het lezen van mediaberichten over terrorisme kan leiden tot confrontatie met onze sterfelijkheid wat volgens Burk et al. (2010) uiteindelijk dus onze emotie, attitude en gedrag kan beïnvloeden.

Uit bovenstaande informatie blijkt dat er nog geen helder beeld is van hoe de terror

management theory een verklaring biedt voor de angst die kan ontstaan door het verwerken

van mediaberichten over terrorisme en welke gevolgen dit kan hebben voor het individu. Om een duidelijk antwoord te kunnen geven zullen we daarom in deze literatuurstudie vanuit de

terror management theory de invloed van mediaberichtgeving over terrorisme op het individu

bestuderen. Omdat mediaberichten over terrorisme volgens de TMT zowel veranderingen in emotie en attitude als in gedrag teweeg kunnen brengen zullen deze factoren binnen de studie

(6)

onafhankelijk van elkaar behandeld worden. Als eerst zullen we kijken naar de invloed van mediaberichtgeving over terrorisme op emotie en attitude. Daarna zullen we de invloed van mediaberichtgeving over terrorisme op ons gedrag behandelen. Tenslotte zal er een uitgebreid onderzoeksvoorstel worden besproken.

Terror management theory als verklaring voor de invloed van mediaberichtgeving over

terrorisme op de emotie en attitude van het individu.

Slone (2000) deed onderzoek naar de reactie van mensen op mediaberichten over terrorisme en suggereerde dat er inderdaad bewijs is voor het angstverhogende effect door de mediaberichtgeving. Deze bevindingen ondersteunen het idee over het krachtige effect van mediaberichten en roept verdere nieuwsgierigheid op over de rol die de terror management

theory hierin speelt. Aan de hand van de volgende vier artikelen zullen we trachten een helder

beeld te geven van de emotionele en attitudinale gevolgen die men als individu kan ervaren door het verwerken van mediaberichten over terrorisme uit het oogpunt van de terror

management theory.

Das, Bushman, Bezemer, Kerkhof en Vermeulen (2009) deden onderzoek naar het effect van blootstelling aan mediaberichten over terrorisme op het ontwikkelen van

vooroordelen richting Arabieren. In de eerste studie werden de deelnemers random verdeeld over twee condities waarbij deelnemers uit de experimentele conditie nieuwsberichten over terrorisme kregen te lezen en deelnemers uit de controle conditie nieuwsberichten over de Olympische spelen. Belangrijk om te vermelden is dat bij de helft van de participanten uit zowel de experimentele als de controle conditie een natuurlijk tweede factor ontstond. Zij werden voordat de test werd afgenomen namelijk geconfronteerd met de dood op filmmaker Theo van Gogh door een Moslim. Na het zien van de nieuwsberichten moest men een

(7)

woordtaak uitvoeren waarbij doodgerelateerde woorden compleet gemaakt moesten worden. Tenslotte werd men gevraagd een vragenlijst in te vullen over de eigen attitude ten

overstaande van Arabieren. Uit de resultaten van deze studie blijkt dat de deelnemers meer doodgerelateerde gedachten ontwikkelden wanneer ze geconfronteerd werden met terrorisme dan wanneer ze hier niet mee werden geconfronteerd. Deze gedachten bleken echter, ongeacht in welke conditie men zat, alleen bij de deelnemers die geconfronteerd waren met de moord op Theo van Gogh te leiden tot meer vooroordelen ten overstaande van Arabieren. Dat het effect alleen bij deze deelnemers optrad kan te maken hebben met de invloed van een mogelijke derde variabele. Het idee dat de aanslag plaatsvond in eigen land, het feit dat de dader een Moslim was of persoonlijke factoren zouden kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van meer vooroordelen jegens Arabieren. Om hier uitsluitsel over te kunnen geven werd een tweede studie gedaan waarin de proefpersonen weer random verdeeld werden over een experimentele en een controle conditie. Dit keer kreeg men in de experimentele conditie een bericht over een bomaanslag op Amsterdam Centraal te lezen die zou zijn uitgevoerd door een lid van Al-Qaeda. In de controle conditie kreeg men een bericht over dierenmisbruik. Na het artikel te hebben gelezen volbrachten alle deelnemers dezelfde woordtaak als in de eerste studie en daarna een impliciete-associatietest (IAT) om de relatie tussen de nieuwsinhoud en zelfverzekerdheid te onderzoeken. Uit de resultaten van studie twee blijkt dat de

vooroordelen ten overstaande van Arabieren alleen werden vergroot bij deelnemers met een lage eigenwaarde die geconfronteerd waren met de aanslag op Amsterdam centraal in vergelijking met de deelnemers uit dezelfde experimentele conditie die over een hoge eigenwaarde beschikten. De TMT geeft hier een verklaring voor. Het ontwikkelen van vooroordelen richting de daders kan men zien als een onderdeel van het distale

afweermechanisme. Alleen de mensen met een lage eigenwaarde zullen meer aandacht besteden aan het traditionele culturele wereldbeeld aangezien zij hier een hogere eigenwaarde

(8)

aan kunnen ontlenen. Daarom ontwikkelen zijn meer vooroordelen die stroken met het traditionele culturele wereldbeeld dan mensen die al een hoge eigenwaarde hebben.

Uit bovenstaand onderzoek blijkt dus dat berichtgeving over terrorisme daadwerkelijk tot confrontatie met de eigen sterfelijkheid leidt waardoor doodgerelateerde gedachten

ontstaan. Volgens de TMT zouden deze gedachten moeten leiden tot angstgevoelens voor de dood. Om zichzelf tegen deze gevoelens te beschermen kan (onbewust) een distaal

afweermechanisme worden ingeschakeld. Dat er daadwerkelijk angst voor de dood ontstaat door confrontatie met onze sterfelijkheid is dus een cruciale factor binnen de theorie die echter niet onderzocht is door Das et al., (2009) in bovenstaand onderzoek. Kosloff et al. (2006) keken wel specifiek naar de subjectieve beleving van angst door confrontatie met onze sterfelijkheid.

Kosloff et al. (2006) deden onderzoek naar de impact van confrontatie met onze sterfelijkheid na 9/11 op dissociatieve reacties en de daarop volgende angstgevoelens. De bijna tweehonderd studenten die meededen aan het onderzoek werden random verdeeld over een experimentele conditie waarin sterfelijkheid saillant werd gemaakt en een controle conditie waarin de druk van een examen saillante werd gemaakt. De deelnemers kregen 6 verschillende vragenlijsten en moodscales die moesten worden ingevuld. In de sterfelijkheid saillante conditie hadden deze vragen te maken met angst, gedachten aan de dood, aanslagen etc. In de examenconditie werd gefocust op een examen die er aan zat te komen, de druk om dit te halen etc. Uit de resultaten blijkt dat de deelnemers uit de sterfelijkheid saillante conditie zowel een hogere mate van dissociatie ervoeren als meer angstgevoelens in

vergelijking met deelnemers uit de controle conditie. Aan de hand van dit onderzoek kan men dus suggereren dat confrontatie met onze sterfelijkheid, door bijvoorbeeld het verwerken van berichten over terrorisme, angstgevoelens kan opwekken.

(9)

Wat echter ontbreekt aan bovenstaand onderzoek is dat er geen rekening wordt

gehouden met de invloed van persoonlijkheidsverschillen. Uit de studie van Das et al., (2009) komt namelijk al naar voren dat het verschil in eigenwaarde invloed heeft op iemand zijn onbewuste behoefte om een bepaald cultureel wereldbeeld aan te hangen als afweer tegen doodgerelateerde gedachten. Routledge, Juhl en Vess (2010) keken ook naar

persoonlijkheidsverschillen door onderscheid te maken tussen mensen met een hoge of een lage personal need for structure in hun onderzoek naar het wel of niet steunen van het culturele wereldbeeld.

Routledge, Juhl en Vess (2010) onderzochten of het verschil in Personal Need for

Structure (PNS) een rol speelt bij het effect van berichtgeving over terrorisme op het

nastreven van een traditioneel cultureel wereldbeeld. Vijftig studenten uit Engeland deden mee aan het onderzoek. Zij waren allemaal woonachtig in een gebied waar de terroristische dreiging al jaren erg hoog ligt en de media daar veel aandacht aan besteed. Voorafgaande aan het onderzoek moest iedere deelnemer een PNS vragenlijst invullen. Daarna werd men

random verdeeld over een experimentele conditie waarin vragen met betrekking tot terrorisme

werden gesteld als “beschrijf de emoties die in je opkomen wanneer je denkt aan het idee om te komen door een terroristische aanslag.”, en een controle conditie waarin de vragen gingen over “spreken in het openbaar”. Hierna voerden iedereen een woordtaak uit omdat sociale effecten van confrontatie met onze sterfelijkheid duidelijker worden na een vertraging. Tenslotte moest iedereen dezelfde vragenlijst invullen over een essay die men had gelezen over het wel of niet behouden van de Engelse pond als betaalmiddel. Uit de resultaten bleek dat significant meer deelnemers met een hoge PNS vóór behoudt van de Engelse pond waren in vergelijking met mensen met een lage PNS. Zij willen namelijk meer hun horizon

verbreden en staan open voor nieuwe dingen. Hieruit kan men concluderen dat het verschil in persoonlijkheidskenmerken wel degelijk invloed heeft op het wel of niet aanhangen van het

(10)

traditionele culturele wereldbeeld. Met andere woorden, verschil in persoonlijkheid speelt dus waarschijnlijk een rol in de terror management theory.

De tot nu toe besproken studies hebben vele aspecten van de terror management

theory als verklaring voor invloed van mediaberichtgeving over terrorisme op emotie en

attitude los van elkaar onderzocht. Zo heeft men kunnen zien dat het verwerken van berichten over terrorisme concreet kan leiden tot confrontatie met onze sterfelijkheid (Das et al., 2009), dat deze confrontatie leidt tot angstgevoelens voor de dood (Kosloff et al., 2006), en dat het verschil in personal need for structure invloed heeft op de mate waarin men, al dan niet onbewust, het culturele wereldbeeld steunt (Routledge et al., 2010). Maar reduceert dit distale afweermechanisme wel daadwerkelijk de ontstane angstgedachten over de dood? Het

onderzoek van Dewa, Ireland en Ireland (2013) waarin werd gekeken naar de mate waarin angstgedachten aan de dood gereduceerd kunnen worden binnen het licht van de TMT kan hier mogelijk een antwoord op bieden.

Dewa, Ireland en Ireland (2013) deden onderzoek naar het effect van gedachten aan terrorisme op angstgevoelens en of het nastreven van een traditioneel cultureel wereldbeeld en de mate van eigenwaarden deze angst kan reduceren. De deelnemers, studenten aan een universiteit in Londen, werden random verdeeld over drie condities. Te benoemen de

terrorisme saillante conditie waarin men informatie over 9/11 kreeg te lezen, de sterfelijkheid saillante conditie waarin men werd herinnerd aan 9/11 en de controle conditie, waarin met tv moest kijken. Iedere deelnemer vulden eerst de Rosenberg Self-esteem vragenlijst in.

Vervolgens kreeg men, afhankelijk van de conditie een tekst of televisie fragment te

verwerken waarna men vragen over hun gevoel hierover moesten beantwoorden. Vervolgens werd een ieder zijn emotionele staat onderzocht door middel van het afnemen van een PANAS-X vragenlijst. Tenslotte moest men een essay lezen over de Engels politiek, aangeven in hoeverre men het eens was met stellingen uit dat essay over eventuele

(11)

veranderingen betreffende de politiek en een angstvragenlijst invullen (Beck Anxiety Inventory; Beck et al. 1988). Aan de hand hiervan werd bekeken of men wel of niet het traditionele culturele wereldbeeld trachten na te streven. Uit de resultaten bleek ten eerste dat er geen verschil was in het ontstane angstgevoel na de manipulatie tussen deelnemers met een hoge, gemiddeld of lage eigenwaarde uit de terrorisme en sterfelijkheid saillante conditie. Daarnaast bleek ook dat deelnemers met een hoge eigenwaarde niet meer het traditionele culturele wereldbeeld nastreefden dan deelnemers met een gemiddelde of lage eigenwaarden in zowel de terrorisme als sterfelijkheid saillante conditie.

Anders dan we uit voorgaande onderzoeken konden concluderen geeft bovenstaand onderzoek geen evidentie voor het idee dat confrontatie met terrorisme meer angst

veroorzaakt dan wanneer men niet geconfronteerd wordt met terrorisme. De oorzaak hiervan zou logischerwijs kunnen samenhangen met het feit dat de deelnemers uit Londen kwamen terwijl men geconfronteerd werd met de terreur van 9/11 in Amerika. Waarschijnlijk zou er wel verschil in angst worden ervaren wanneer in de terrorisme en sterfelijkheid saillante conditie gebruik wordt gemaakt van confrontatie met de aanslagen op het metrostelsel in Londen omdat dit een grotere persoonlijke dreiging met zich meebrengt. Echter omdat we tot nu toe nog niet hebben gekeken naar de emotionele gevolgen die kunnen voortvloeien uit berichten over terrorisme zullen we als laatste de studie van Giner-Sorolla en Maitner (2013) behandelen.

Giner-Sorolla en Maitner (2013) deden onderzoek naar de emotionele gevolgen voor het individu die voortvloeien uit de beoordeling van terreurgroepen en daden. De deelnemers werden random verdeeld over één van de zes condities in een 3 (onrechtvaardig; laag,

gemiddeld en hoog) x 2 (macht; laag of hoog) design. Met onrechtvaardig wordt bedoeld de mate van of men de terroristische actie “gegrond” vind. Met macht wordt bedoeld de grootte van het terroristische netwerk, of ze wapens bezitten, hoe bedreigd men zich voelt door de

(12)

groep etc. Conditie afhankelijk kreeg men een stuk te lezen waarin het oordeel over de terreurgroep en zijn daden werd gemanipuleerd. Hierna kreeg iedereen dezelfde vragenlijst over zijn/haar mening over de groep en de gepleegde daden. Uit de resultaten kwam naar voren dat de mening die men vormt over een groep en zijn uitgevoerde daden invloed heeft op welke emotie men ontwikkelt. Het blijkt dat boosheid wordt ontwikkeld wanneer de daden van de terreurgroep worden beschouwd als onrechtvaardig en dat angst wordt ervaren

wanneer de terreurgroep wordt gezien als machtig. Vanuit de TMT kunnen we dit verschijnsel verklaren aangezien de intimidatie van de terreurgroep doordat bijvoorbeeld bekent is dat ze over veel wapens beschikken of dat de groep sterk aan het groeien is, kan leiden tot gedachten aan de dood waardoor dus angst ontstaat. Dit zou echter wel betekenen dat de TMT pas opgaat wanneer de terreurgroep wordt beoordeeld als “te” machtig. Tot slot geven Giner-Sorolla en Maitner (2013) aan dat de ervaring van deze verschillende emoties invloed zal hebben op ons toekomstig gedrag.

Uit bovenstaande paragraaf kan geconcludeerd worden dat de terror management

theory een verklaring kan geven voor de invloed van mediaberichtgeving over terrorisme op

onze emotie en attitude. Ten eerste kwam uit het eerste onderzoek van Das et al., (2009) het cruciale punt naar voren dat het verwerken van berichten over terrorisme ons ook

daadwerkelijk confronteert met onze sterfelijkheid waardoor doodgerelateerde gedachten worden opgewekt. Een tweede cruciaal punt binnen de TMT kwam naar boven in het onderzoek van Kosloff et al., (2006) die suggereren dat deze doodgerelateerde gedachten op hun beurt weer angst veroorzaken. Zonder deze bevindingen kunnen we het effect van berichtgeving over terrorisme op emotie en gedrag niet vanuit de terror management theory onderzoeken. Daarnaast bleek uit de tweede studie van Das et al., (2009) dat confrontatie met onze sterfelijkheid en de daardoor ontstaande doodgerelateerde gedachten leiden tot attitude verandering. Mensen met een lage eigenwaarde ontwikkelde namelijk meer vooroordelen

(13)

jegens Arabieren met als onbewust doel dat het steunen van het traditionele culturele wereldbeeld angstgevoelens voor de dood zou reduceren. Daarnaast blijken individuele verschillen effect te hebben op de manier waarop men reageert op terreur. Mensen met hoge

personal need for structure (PNS) proberen zich meer vast te houden aan het traditionele

culturele wereldbeeld dan mensen met lage PNS (Routledge et al., 2010). Een verklaring hiervoor kan zijn dat mensen met een lage PNS al genoeg eigenwaarde hebben waardoor zij geen hogere eigenwaarde hoeven te creëren. Tenslotte komt uit het onderzoek van Giner-Sorolla et al., (2013) naar voren dat de TMT slechts zou op gaan wanneer men de

terreurgroep beschouwd als machtig omdat er dan pas sprake is van de ontwikkeling van angst. Terroristische aanslagen die men beschouwd als onrechtvaardig roepen daarentegen slechts boosheid op en geen angst. Zoals eerder is aangegeven zal in deze studie niet alleen worden gekeken naar de emotionele en attitudinale gevolgen van berichtgeving over terrorisme, maar zullen we ook kijken welke gevolgen dit heeft voor ons gedrag.

Terror management theory als verklaring voor de invloed van mediaberichtgeving over

terrorisme op terror management en op gedrag.

Het is inmiddels duidelijk dat de terror management theory een verklaring kan geven voor de invloed van mediaberichtgeving over terrorisme op onze emoties en attitude. Giner-Sorolla en Maitner (2013) suggereerde in hun onderzoek ook dat de opgewekte emotionele reactie door beoordeling van de terreurgroep gevolgen kan hebben voor ons gedrag. De bevindingen van Landau, Solomon, Greenberg, Cohen, Pyszczynski, Arndt en Cook (2004) sluiten hierop aan. Zij suggeren dat de verandering in emotie ook maatschappelijke

consequenties kan hebben. Zo kwamen zij tot de ontdekking dat confrontatie met sterfelijkheid, in dit geval door 9/11,voor een positievere houding ten overstaande van

(14)

president Bush zorgden met als gevolg dat meer mensen aangaven op Bush te stemmen in de komende verkiezing in vergelijking met John Kerry. Terwijl uit de peiling eerder dat jaar bleek dat de verhoudingen juist omgekeerd waren. De oorzaak hiervan kan zijn dat Bush een duidelijke counterterroristische strategie voert in vergelijking met John Kerry waar na de aanslagen van 9/11 veel behoefte aan was onder de burgers omdat men bang was dat het nog een keer zou gebeuren. Dat Bush populairder werd na de aanslagen kan echter ook komen omdat de burgers wraak wilden nemen op de daders, en Bush beloofden de daders te zullen straffen. Om te weten te komen of berichtgeving over terrorisme daadwerkelijk invloed heeft op ons gedrag en welke gevolgen dit kan hebben voor de maatschappij zullen we in

onderstaande paragraaf studies aanhalen die getracht hebben hier een antwoord op te vinden. Weise et al. (2008) deden onderzoek naar de rol van confrontatie met de sterfelijkheid in de relatie tussen hechting en politieke oriëntatie. Twee weken voorafgaande aan het

onderzoek werden alle 40 deelnemers gevraagd een lijst in te vullen die betrekking had op de mate van hechting. De deelnemers werden vervolgens random verdeeld over een

experimentele conditie waarin men aan de eigen sterfelijkheid werd herinnerd en een controle conditie waarin men aan een onafhankelijk onderwerp werd herinnerd. De manipulatie vond plaats door middel van specifieke vragen per conditie. Zo kreeg men in de experimentele conditie vragen als; “Beschrijf de emoties die opkomen wanneer je denkt aan je eigen dood”. Vervolgens werd naar ieder zijn mening over zowel President kandidaat Bush als Kerry gevraagd aan de hand van een vragenlijst. Uit de resultaten bleek dat veilig gehechte mensen na confrontatie met de eigen sterfelijkheid meer steun betuigden aan presidentskandidaat John Kerry in vergelijking met minder veilig gehechte mensen, zij gaven meer steun aan president George Bush. Met andere woorden, de mate van hechting modereert het effect van

confrontatie met de sterfelijkheid op politieke voorkeur. Dit is consistent met het idee achter de terror management theory aangezien de onveilig gehechte mensen, door Bush te steunen,

(15)

meer eigenwaarde proberen te ontlenen aan het nastreven van het traditionele culturele wereldbeeld in tegenstelling tot de veilige gehechte mensen die hier geen behoefte aan hebben.

Uit bovenstaand onderzoek kan men concluderen dat de mate van hechting een rol speelt in de keuze om een traditioneel cultureel wereldbeeld wel of niet aan te hangen na confrontatie met de dood. Dit zou betekenen dat mensen met een lage hechting na het verwerken van berichten over terrorisme geneigd zijn zich tijdens hun politieke keuzes te laten beïnvloeden door het feit of iets wel in het traditionele culturele wereldbeeld past. De terror management theory geeft dus een verklaring voor de verandering van iemand zijn politieke voorkeur na confrontatie met een terroristische aanslag. Dit kan cruciaal zijn geweest bij de herverkiezing van President Bush na de aanslagen op 9/11. Echter Giner-Sorolla en Maitner (2013) stelden in hun onderzoek dat de manier waarop je een terreurgroep en daad beoordeeld ook effect kan hebben op specifiek gedrag richting de terreurgroep. De studie van Pyszczynski et al. (2006) hebben het gevolg voor specifiek gedrag onderzocht.

Pyszczynski et al. (2006) deden onderzoek naar het effect van confrontatie met de eigen sterfelijkheid op het al dan niet ondersteunen van extreme militaire interventies tegen terreurgroepen. De deelnemers werden random verdeeld over drie condities, te benoemen; Sterfelijkheid saillante conditie, terrorisme conditie en de pijn conditie. Afhankelijk van de conditie kreeg men een boekwerk met verhalen (met betrekking tot onze sterfelijkheid, de aanslagen van 9/11 of over pijnervaring) en vragenlijsten die men moest invullen. Daarna kreeg men vijf stellingen te werken zoals; “Als we Bin Laden kunnen vermoorden doen we dat, ook al betekent dit dat er duizenden onschuldige burgers ook vermoord zullen worden is het proces”. Het onderzoek sloot af met een vragenlijst over demografische gegevens, onder andere politieke voorkeur, etniciteit etc. Uit de resultaten kwam alleen naar voren dat de steun aan extreme militaire interventies significant hoger is onder conservatieven uit de

(16)

sterfelijkheid saillante conditie dan onder Liberalen uit dezelfde conditie. De reden dat er alleen een effect in de sterfelijkheid saillante conditie is gevonden zou kunnen wijzen op een te zwakke manipulatie in de terrorisme conditie waardoor dit niet heeft geleid tot dood gerelateerde gedachten met als gevolg dat de terror management theory niet opgaat en dus ook geen verklaring kan bieden hiervoor.

Tot nu toe hebben we de rol van TMT bij de invloed van berichtgeving over terrorisme op ons gedrag eigenlijk alleen binnen politieke voorkeuren en keuzes bekeken. Hierbij ondervonden we dat confrontatie met onze sterfelijkheid kan leiden tot het steunen van extreme militairen acties. Dit kan resulteren in alleen nog maar meer geweld en oorlogen in de wereld. Gelukkig ondervonden Vail et al. (2012) in hun studie dat confrontatie met sterfelijkheid ook kan leiden tot positief gedrag. Men zou namelijk gemotiveerd worden om te werken aan een gezondere levensstijl, meer te investeren in relaties met anderen of een

harmonieuze leefomgeving te creëren. In de laatste studie van het literatuuronderzoek zal worden gekeken of deze positieve gevolgen niet alleen gelden voor de eigen ingroup maar ook voor de outgroup.

Schimel, Wohl en Williams (2006) deden onderzoek naar de vraag of de confrontatie met sterfelijkheid de kans op vergevingsgezindheid beïnvloedt ten overstaande van de dader. De studenten die meededen aan het onderzoek werden random werd verdeeld over 8 condities uit een 2 (confrontatie sterfelijkheid of kiespijn) X 2 (ingroup of outgroup) X 2 (hoge

empathie of lage empathie) factorieel design. Daarna werd men gevraagd om een aantal artikelen te lezen en vragen te beantwoorden afhankelijk van de conditie waarin met was geplaatst. Uit de resultaten bleek dat mensen met veel empathie na confrontatie met hun sterfelijkheid in sterkere maten bereid waren de dader te vergeven, ook al werd deze gezien als iemand die niet tot de eigen ingroup behoorden, in tegenstelling tot mensen met weinig empathie. Zij gaven aan alleen bereidt te zijn tot het vergeven van een agressieveling als deze

(17)

tot de eigen ingroup behoorden. Hieruit kan men concluderen dat van de mensen die berichten over terrorisme lezen waarschijnlijk de gene met veel empathie meer bereidt zijn om de terreurgroep te vergeven dan mensen met weinig empathie. Mits het bericht daadwerkelijk tot confrontatie met onze sterfelijkheid heeft geleden.

Samengevat kan men voorzichtig stellen dat confrontatie met terroristische berichten invloed kan hebben op ons toekomstig gedrag. Dit zou tot uiting kunnen komen op politiek gebied waarbij veilig gehechte mensen meer steun betuigen aan iemand met een duidelijke counterterroristische visie die pleit voor behoudt van de traditionele cultuur nadat ze geconfronteerd zijn met hun sterfelijkheid. Daarnaast blijken conservatieven, ondanks de opoffering van onschuldige burgers, extreme militaire interventies te steunen na confrontatie met hun sterfelijkheid. Vanuit de TMT gezien zou men met deze attitudes waarschijnlijk onbewust het doel hebben om angstgevoelens voor de dood te reduceren. Echter blijkt wel dat mensen met veel empathie na de confrontatie met sterfelijkheid wel vergevingsgezind zijn ten overstaande van de dader(s), ook al behoort deze niet tot de eigen ingroup.

Conclusie & Discussie

Terror management theory als verklaring voor de invloed van westerse media

berichtgeving over terrorisme op emotie, attitude en gedrag blijkt divers en complex. Uit de literatuurstudie komt enerzijds naar voren dat berichten over terrorisme ons confronteren met de eigen sterfelijkheid waardoor, in lijn met de TMT, angst voor de dood kan ontstaan wat vervolgens invloed heeft op onze emotie, attitude en gedrag. Anderzijds blijkt confrontatie met terrorisme niet altijd te leiden tot de ontwikkeling van angst voor de dood waardoor de TMT dus niet altijd een verklaring kan bieden voor eventuele veranderingen in emotie, attitude en gedrag.

(18)

Uit de eerste paragraaf komt naar voren dat de TMT een verklaring biedt voor het effect van berichten over terrorisme op emotionele en attitudinale veranderingen. Mensen met een lage eigenwaarde en mensen met een hoge personal need of control blijken na

confrontatie met hun sterfelijkheid, door het verwerken van berichten over terrorisme,

(onbewust) een distaal afweermechanisme in te schakelen zodat men een hogere eigenwaarde creërt in de hoop dat het ontstane angstgevoel voor de dood daarmee gereduceerd kan worden. Hierbij wordt meer aandacht besteed aan het traditionele culturele wereldbeeld en dit uit zich bijvoorbeeld in het ontwikkelen van meer vooroordelen tegenover de dadergroep en het willen vasthouden aan de traditionele normen en waarde van de nationale cultuur. Daarnaast speelt de beoordeling van de terroristische groep en zijn daden een rol in welke emotie men ervaart na een bericht over terrorisme te hebben gelezen. Het beoordelen van de terroristische groep als machtig wekt angst op terwijl het beoordelen van een aanslag als onrechtvaardig boosheid oproept. De TMT zou in dit geval dus alleen kunnen opgaan wanneer de dadergroep beschouwd wordt als machtig aangezien men dan angst zal ervaren met als gevolg dat men onbewust het distale afweermechanisme inschakelt. Al met al blijkt dat verschillen in persoonlijkheid en situationele factoren dus ook een rol spelen bij het kunnen verklaren van de invloed van mediaberichtgeving over terrorisme op onze emotie en attitude vanuit de TMT.

Uit de tweede paragraaf blijkt dat berichten over terrorisme ook invloed kunnen hebben op ons gedrag. Hierbij spelen persoonlijkheidverschillen weer een rol, aangezien de mate van hechting invloed heeft op de voorkeur voor een politieke leider na confrontatie met berichten over terrorisme. Onveilig gehechte individuen gaven binnen een taak meer steun voor president Bush wat, vanuit de TMT verklaard kan worden omdat hij meer standpunten nastreeft die stroken met het traditionele culturele wereldbeeld. Hierdoor ontwikkelt men meer eigenwaarde wat volgende de TMT kan leiden tot een reductie in angstgevoelens voor

(19)

de dood. De keuze voor politieke stroming, liberaal of conservatief, heeft op zijn beurt ook invloed op gedrag na de confrontatie met berichten over terrorisme. Conservatieven blijken eerder steun te geven aan extreme militaire interventies tegen de terreurgroep dan liberalen. Tenslotte bleek dat mensen met een veel empathie meer vergevingsgezind zijn naar de terreurgroep na confrontatie met hun daden dan mensen met weinig empathie.

Punt van discussie wat betreft de besproken literatuur is dat er zou worden gekeken naar de invloed van mediaberichtgeving over terrorisme op emotie, attitude en gedrag. Uit de studie komen twee tekortkomingen naar boven. Ten eerste het feit dat niet alle studies gebruik hebben gemaakt van mediaberichten maar van ander soort priming technieken. We kunnen hierdoor niet met zekerheid stellen dat de gevonden effecten hetzelfde zouden zijn wanneer we slechts gebruik hadden gemaakt van krantenartikelen of nieuwsuitzending over terrorisme. Daarnaast zou er onderzoek worden gedaan naar het effect van mediaberichtgeving over terrorisme op ons gedrag. Er zijn echter alleen intenties tot gedragsveranderingen onderzocht waardoor we niet een conclusie kunnen trekken over de vraag hoe ons gedrag daadwerkelijk veranderd kan worden door mediaberichten over terrorisme. Om in de toekomst wel een conclusie te kunnen trekken over bovenstaande tekortkomingen zou men gebruik kunnen maken van deelnemers die geselecteerd zijn op basis van de voorwaarden dat zij elke dag de krant lezen en het journaal kijken in combinatie met het observeren van

gedragsveranderingen. Bijvoorbeeld door na de confrontatie met mediaberichten over terrorisme te onderzoeken of de politieke voorkeur zodanig veranderd dat dit tot ook uiting komt in gedrag door op een andere politieke partij te stemmen bij verkiezingen.

Daarnaast werd in de studies, die niet lang na 9/11 plaatsvonden, voornamelijk gebruik gemaakt van Amerikaanse participanten. Het probleem hierbij kan zijn dat de Amerikanen veel heftigere emoties ervaren, na confrontatie met 9/11 tijdens het onderzoek, dan mensen die de aanslagen niet van dichtbij hebben meegemaakt. Bij vervolgonderzoek zou men

(20)

daarom ook eens gebruik moet maken van participanten die een terreuraanslag niet zo bewust en dichtbij hebben meegemaakt zodat men kan beoordelen of dit inderdaad een rol speelt bij het effect van berichtgeving over terrorisme op onze emotie, attitude en gedrag.

TMT biedt een mogelijk antwoord op de vraag hoe berichten over terrorisme invloed kunnen hebben op onze emotie, attitude en gedrag. Echter zorgen individuele verschillen ervoor dat ieder de berichten op zijn eigen manier verwerkt, er een ander gevoel aan over houdt en er anders op reageert. Maar wat we wel kunnen stellen is dat wanneer de berichten leiden tot confrontatie met onze sterfelijkheid en angst voor de dood ontstaat, men deze angst onbewust probeert te reduceren door middel van een distaal afweermechanismen. Dit uit men door meer aandacht te besteden aan het traditionele culturele wereldbeeld wat invloed heeft op onze emotie, attitude en gedrag. Hiermee wordt bevestigd wat we al wisten, namelijk dat de media een krachtig orgaan is die ons op vele manieren kan en zal beïnvloeden.

Literatuurlijst

Burke, B. L., Martens, A., & Faucher, E. H. (2010). Two decades of terror management theory: A meta-analysis of mortality salience research. Personality and Social

Psychology Review, 14, 155-195.

Das, E., Bushman, B. J., Bezemer, M. D., Kerkhof, P., & Vermeulen, I. E. (2009). How terrorism news reports increase prejudice against outgroups: A terror management account. Journal of Experimental Social Psychology, 45, 453-459.

Dewa, L. H., Ireland, C. A., & Ireland, J. L. (2013). Terror Management Theory: The Influence of Terrorism Salience on Anxiety and the Buffering of Cultural Worldview and Self-esteem. Psychiatry, Psychology and Law, (ahead-of-print), 1-15.

(21)

Greenberg, J., Solomon, S., & Pyszczynski, T. (1997). Terror management theory of self-esteem and cultural worldviews: Empirical assessments and conceptual

refinements. Advances in experimental social psychology, 29, 61-139.

Harmon-Jones, E., Simon, L., Greenberg, J., Pyszczynski, T., Solomon, S., & McGregor, H. (1997). Terror management theory and self-esteem: Evidence that increased self-esteem reduced mortality salience effects. Journal of personality and social

psychology, 72, 24.

Kosloff, S., Solomon, S., Greenberg, J., Cohen, F., Gershuny, B., Routledge, C., & Pyszczynski, T. (2006). Fatal distraction: The impact of mortality salience on dissociative responses to 9/11 and subsequent anxiety sensitivity. Basic and Applied

Social Psychology, 28, 349-356.

Landau M.J., Solomon S., Greenberg J., Cohen F., Pyszczynski T., Arndt J., et al.

(2004). Deliver us from evil: The effects of mortality salience and reminders of 9/11 on support for President George W. Bush. Personality and Social Psychology

Bulletin, 30,1136–1150.

Peiling helft Nederlanders bang voor aanslag IS. (2014, 8 oktober). Het Algemeen Dagblad. Pyszczynski, T., Abdollahi, A., Solomon, S., Greenberg, J., Cohen, F., & Weise, D. (2006). Mortality salience, martyrdom, and military might: The great Satan versus the axis of evil. Personality and Social Psychology Bulletin, 32, 525-537.

Routledge, C., Juhl, J., & Vess, M. (2010). Divergent reactions to the terror of terrorism: Personal need for structure moderates the effects of terrorism salience on worldview-related attitudinal rigidity. Basic and Applied Social Psychology, 32, 243-249. Schimel, J., Wohl, M. J., & Williams, T. (2006). Terror management and trait empathy:

(22)

Shadid, W. (2005). Berichtgeving over moslims en de islam in de westerse media: Beeldvorming, oorzaken en alternatieve strategieën. Tijdschrift voor

communicatiewetenschap, 33, 330-346.

Shoshani, A., & Slone, M. (2008). The drama of media coverage of terrorism: Emotional and attitudinal impact on the audience. Studies in Conflict & Terrorism, 31, 627-640.

Slone, M. (2000). Responses to media coverage of terrorism. Journal of Conflict

Resolution, 44, 508-522.

Vail, K. E., Juhl, J., Arndt, J., Vess, M., Routledge, C., & Rutjens, B. T. (2012). When Death is Good for Life Considering the Positive Trajectories of Terror

Management. Personality and Social Psychology Review, 16, 303-329.

Weise, D. R., Pyszczynski, T., Cox, C. R., Arndt, J., Greenberg, J., Solomon, S., & Kosloff, S. (2008). Interpersonal politics the role of terror management and attachment processes in shaping political preferences. Psychological Science,19, 448-455. Giner-Sorolla, R., & Maitner, A. T. (2013). Angry at the Unjust, Scared of the Powerful

Emotional Responses to Terrorist Threat. Personality and social psychology

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dus de overheid kan ook geen begrip opbrengen voor geweld wanneer de mensen die dat geweld aanwenden aan- geven zich gekwetst, beledigd ofgemarginaliseerd te voelen door medeburgers

Ook aan deze vraag besteed Siem Eikelenboom aandacht door de reactie van de overheid in de jaren zeventig en tachtig te vergelijken met de huidige terrorisme bestrijding..

bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel

Maar Burnham meent dat dit zijn betoog niet verzwakt, want, zo I zegt hij, de pI~nnen, ' aanwijzingen, üpdrachten, worden gemaakt in de regerings- bureaux. En daar zitten de

Het onderscheid dat ik heb gemaakt tussen 'open' en 'gesloten' systemen wordt niet bepaald door de mate waarin voor (export)markten wordt gewerkt, maar betreft in de eerste plaats

De invloed van labelling van het fenomeen dierenrechtenextremisme als terrorisme door politieke actoren op de prioritering en aanpak door overheidsinstanties vormt de centrale

Het islamistische terrorisme; percepties wieden en kweekvijvers

Je staat natuurlijk voor een publiek, en je geeft jezelf eigenlijk dan en….nou ik merk dat ik daar toch een soort van overheen ben gegroeid denk ik dan ook.” “Ja, het is een