• No results found

Begrijpen jongeren met een licht verstandelijke beperking de Nederlandse cautie?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Begrijpen jongeren met een licht verstandelijke beperking de Nederlandse cautie?"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Begrijpen jongeren met een Licht Verstandelijke

Beperking de Nederlandse cautie?

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam P. A. H. Wennekes 10647457 1ste beoordelaar: Dhr. X. M. H. Moonen 2de beoordelaar: B. van Bockstaele Amsterdam, juli 2015

(2)

2 Inhoudsopgave Abstract English 3 Samenvatting Nederlands 4 Inleiding 5 Methode 14 Participanten 14 Instrument 15 Procedure 18 Analyse 18 Resultaten 19 Discussie 22 Dankwoord 27 Literatuur 28 Bijlage 31

Bijlage 1: Visueel middel

Bijlage 2: Script film onderzoek cautie Bijlage 3: Checklist afname onderzoek cautie

(3)

3

Do youth with mild intellectual disabilities understand the Dutch version of the Miranda warning?

Abstract

The aim of this research is to examine to what extent youngsters suffering from mild intellectual disabilities (MID) understand their right to remain silent - in response to direct questions of law enforcement - concerning the Dutch version of the Miranda warning. It is of significant importance that all suspects in custody or in a custodial interrogation understand their right to remain silent, because this understanding may prevent that they unintentional cooperate to their own conviction. In this research, the standard Dutch version of the Miranda warning is evaluated and in addition, three alternative versions, specifically developed for youngsters with MID, are proposed: I. The standard Miranda warning with visual support, II. A simplified version of the standard Miranda warning, and III. A simplified Miranda warning with visual support. For this research, 156 youth (age 12-18 years old), with an IQ score between 50 and 85, were included. In each version of the Miranda warning, video fragments and a self-developed criterion were used to determine whether these youngsters understood their right to remain silent. This research shows that these youngsters did not understand their right to remain silent in either of the versions of the Miranda warning. Furthermore, the results were not influenced by differences in sex, age, or IQ score. In conclusion, although the conventional version of the Miranda warning is not applicable to MID youngsters, neither of the alternative Dutch versions of the Miranda warning was suitable for adolescents with MID and the need for an alternative version remains.

Keywords: mild intellectual disability, Dutch Miranda warning, visual support, video fragments

(4)

4

Samenvatting

In dit onderzoek is gekeken of jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) de gebruikelijke Nederlandse cautie begrijpen. Om te voorkomen dat een verdachte ongewild medewerking verleent aan zijn of haar eigen veroordeling, is het belangrijk dat hij of zij de cautie, de mededeling dat hij of zij niet verplicht is tot antwoorden op vragen die hem of haar gesteld worden, begrijpt. Naast de gebruikelijke cautie zijn er drie alternatieve versies, die speciaal voor jongeren met een LVB ontwikkeld zijn, getest op begrijpelijkheid. Het betrof hier een versie van de gebruikelijke cautie maar dan wel visueel ondersteund, een qua tekst versimpelde cautie en deze versimpelde cautie maar dan wel visueel ondersteund. Aan het onderzoek deden 156 jongeren met een IQ score tussen de 50 en 85 tussen de 12 en 18 jaar mee. Voor het onderzoek is een procedure ontwikkeld, waarin met behulp van

filmfragmenten gekeken is of de jongeren de vier voorgelegde cauties begrepen. Resultaten van het onderzoek laten zien dat, op grond van een vooraf geformuleerd criterium, geen van de vier cauties begrepen werd door de jongeren en dat hierbij geslacht, leeftijd en de hoogte van het IQ geen rol speelden. Deze resultaten laten zien dat de nu door de politie gebruikte maar ook de versimpelde vorm en visueel ondersteunde vormen van de cautie niet geschikt zijn om te gebruiken bij jongeren met een LVB.

Sleutelwoorden: licht verstandelijk beperking, Nederlandse cautie, visuele ondersteuning, filmfragmenten

(5)

5 Er worden in Nederland voor verschillende doeleinden verschillende definities van een Verstandelijke Beperking (VB) gehanteerd. Bij sommige indicatieprocedures is de hoogte van de meest recente Intelligentie Quotiënt meting (IQ score) vooral van belang om te bepalen of een persoon een VB heeft of niet. Iets wat volgens Moonen en Verstegen (2006) niet voldoende is, omdat een VB zich in de praktijk niet enkel laat bepalen door de uitslag op een intelligentietest. Deze beperking in de bepaling van een VB is verwerkt in de recente definitie zoals vermeld in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-5; American Psychiatric Association, 2013). Hierin wordt een VB namelijk niet enkel

omschreven als een beperking in het intellectueel functioneren van een persoon, maar wordt er ook gekeken naar de wijze waarop en de mate waarin iemand zich aanpast aan de voor hem of haar typische omstandigheden op sociaal, conceptueel en praktisch gebied (American Psychiatric Association, 2013).

Volgens de DSM-5 moet een persoon aan drie criteria voldoen om met een VB geclassificeerd te kunnen worden. Het eerste criterium is het intellectueel functioneren: iemand moet op een gestandaardiseerde intelligentietest ongeveer twee standaard deviaties of meer onder het populatiegemiddelde scoren om van een VB te kunnen spreken. Bij een test met een gemiddelde van 100, een standaard deviatie van 15 en een marge (95%

betrouwbaarheidsinterval) van 5 punten is dit een IQ score onder de 65-75 (American Psychiatric Association, 2013). Het tweede criterium is het adaptief functioneren: minstens een van de adaptieve domeinen, het sociale, praktische of conceptuele domein, moet afwijken van het gemiddelde in een voor de persoon relevante sociaal-culturele omgeving en de

persoon dient daarvoor hulp nodig te hebben om adequaat te kunnen functioneren in die voor hem of haar relevante samenleving. Volgens het derde criterium moeten het eerste en tweede criterium ontstaan zijn tijdens de kindertijd of de adolescentie (American Psychiatric

Association, 2013).

Mensen met een VB zijn volgens de DSM-5 onder te verdelen in vier

zwaarte-niveaus; licht, matig, ernstig en diep. Niet aan de hand van de intelligentie score maar aan de hand van de kwaliteit van het adaptieve gedrag dat ze laten zien op het conceptuele, sociale en praktische domein, worden mensen met een VB ingedeeld in één van de vier zwaarte-niveaus (American Psychiatric Association, 2013).

Mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) hebben vooral

aandachtsproblemen (Ponsioen & Plas, 2008), laten meer dan gemiddeld begaafde mensen sociale communicatie problemen (Van Nieuwenhuijzen, Orobio de Castro, Wijnroks,

(6)

6 hebben een grote variabiliteit in ernst, neuropsychologisch profiel en co-morbiditeit met andere aandoeningen en symptomen (Ramakers & Ponsioen, 2007).

Moonen en Verstegen (2006) hebben een model (zie tabel 1) ontwikkeld met daarin de kenmerken van jongeren met een LVB. Zoals eerder besproken is een LVB niet enkel te bepalen door een IQ score. De IQ score in het model moet gezien worden als een signalering van een mogelijke licht verstandelijke beperking. In het geval van een IQ score tussen de 50 en 70 is daar bijna zeker sprake van, bij een IQ score tussen de 71 en 85 is nader onderzoek op andere kenmerken, waaronder het sociaal aanpassingsvermogen, nodig om een LVB vast te kunnen stellen (Moonen & Verstegen, 2006). Omdat jongeren met een IQ score tussen 71 en 85 vaak begripsmatig even zozeer problemen kennen als jongeren met een IQ score tussen 50 en 70 wordt in het huidige onderzoek het begrip LVB zo breed als mogelijk gehanteerd. Er wordt in het huidige onderzoek derhalve uitgegaan van een IQ score, gebaseerd op het model van Moonen en Verstegen (2006), van 50-85.

Tabel 1

Kenmerken van een licht verstandelijke beperking (LVB)

LVB-specifieke kenmerken:

en bijkomende kenmerken /

problematiek: komen tot uiting in:

INTELLIGENTIE IQ 50 - 85 LEERPROBLEMEN ERNSTIGE GEDRAGSPROBLEMEN BEPERKT SOCIAAL AANPASSINGS- VERMOGEN PSYCHIATRISCHE STOORNIS MEDISCH- ORGANISCHE PROBLEMEN PROBLEMEN IN GEZIN EN SOCIALE CONTEXT en leiden tot:

CHRONICITEIT / LANGDURIGE BEHOEFTE AAN ONDERSTEUNING

Noot. Uit “LVG-jeugd met ernstige gedragsproblematiek in de verbinding van praktijk en wetgeving,” van X. Moonen en D. Verstegen, 2006, Onderzoek & Praktijk, 4, 23-28.

(7)

7 In tabel 1 zijn de bijkomende problematiek van kinderen en jongeren met een LVB te lezen, dit zijn leerproblemen, medisch-organische problemen en problemen in de sociale context en in het gezin. Deze problematiek kan tot uiting komen in ernstige

gedragsproblemen (Moonen & Verstegen, 2006). Klein en Schalkwijk (2013) bespreken in hun onderzoek dat 38,6 procent van de adolescenten met een LVB geclassificeerd is met een DSM-IV stoornis, waarvan 25,1 procent van de adolescenten een disruptieve gedragsstoornis heeft. Bij gemiddeld begaafde adolescenten was de prevalentie van externaliserend

probleemgedrag niet meer dan 13 procent. Voor kinderen en jongeren met een LVB is het moeilijk om te functioneren in complexere sociale situaties en het beperkt sociaal

aanpassingsvermogen zorgt telkens opnieuw voor problemen en crises. Dit leidt tot

langdurige en een vaak blijvende behoefte aan ondersteuning, met name op momenten van verandering en emotionele spanning (Moonen & Verstegen, 2006).

De ontwikkeling verloopt bij kinderen met een LVB in de regel trager dan bij

gemiddeld begaafde kinderen en daarbij wordt er al eerder een (lager) ontwikkelingsplafond bereikt (Ramakers & Ponsioen, 2007). Het technisch leesniveau ontwikkelt zich relatief onafhankelijk van het totale IQ en daarbij wordt in de regel een plafond bereikt op het niveau van acht- tot negenjarigen, vergelijkbaar met kinderen in groep 5/6 van het basisonderwijs. Bij aandacht- en geheugentaken is vaak minder achterstand ten opzichte van gemiddeld begaafde kinderen (Bartels, 2011). Executieve taken als strategisch denken, plannen,

verwerkingssnelheid, inhibitie en zelfregulatie zijn gebieden waarop jongeren met een LVB vaak problemen laten zien (Collot d’Escury, 2007). Jongeren met een LVB hebben moeite met het in gedachten toetsen van een probleemaanpak en het selecteren van relevante stimuli uit een complexe context, zoals het in samenhang interpreteren van signalen over houding, gezichtsuitdrukking en intonatie (Bartels, 2011). Ten opzichte van gemiddeld begaafde jongeren, laten jongeren met een LVB geen achterstand zien wat betreft de prestaties van het langetermijngeheugen (Ramakers & Ponsioen, 2007).

Uit onderzoek van Van der Molen, Van Luit, Jongmans en Van der Molen (2007) blijkt dat kinderen en jongeren met een LVB werkgeheugenproblemen hebben. In termen van het werkgeheugenmodel van Baddely (1986, aangehaald in Van der Molen et al., 2007) hebben zij een ontwikkelingsachterstand van het werkgeheugen, een beperkte capaciteit van de fonologische lus en werkt de centrale besturingseenheid minder goed. De fonologische lus is verantwoordelijk voor de tijdelijke opslag van verbale informatie en daarom spreekt men ook wel van het verbale kortetermijngeheugen. De centrale besturingseenheid draagt zorg voor het ophalen en bewerken van informatie uit het langetermijngeheugen en voor de

(8)

8 onderdrukking van geautomatiseerde processen. De conclusie van het onderzoek van Van der Molen et al. is dat er bij kinderen en jongeren met een LVB sprake is van een beperkte capaciteit om binnenkomende verbale informatie op te slaan, wat voor ouders, leraren en andere belangrijke mensen in het leven van kinderen met een LVB vraagt om een aangepaste manier van communiceren. Het is in de communicatie met jongeren met een LVB belangrijk om te praten in korte, simpele zinnen en informatie, opdrachten of instructies (veelvuldig) te herhalen. Tevens moet steeds worden gecontroleerd of het kind het gecommuniceerde

daadwerkelijk begrepen heeft. Niet door dit letterlijk te vragen, want dan zal het kind met ‘ja’ antwoorden (Van der Molen et al., 2007). De Wit, Moonen en Douma (2011) adviseren om het kind in eigen woorden te laten herhalen wat er gezegd is. Echter moet hierbij opgelet worden dat het kind niet alleen letterlijk herhaald wat er tegen hem of haar gezegd is, dat betekent dan namelijk nog niet dat het kind de informatie echt begrepen heeft.

De cautie is ‘het recht om te zwijgen’ van een verdachte die door de politie verhoord wordt. De cautie is er voor elke aangesprokene die als verdachte wordt aangemerkt en in het kader daarvan wordt ondervraagd. De cautie is de mondelinge mededeling aan een verdachte dat hij of zij niet verplicht is tot antwoorden op vragen. De cautie wordt aan een verdachte voorafgaand aan het verhoor medegedeeld (Molenaar & Sterk, 2013). Deze mededeling is in de wet vastgelegd in artikel 29.2 van het Wetboek van Strafvordering (1974) ''Voor het verhoor wordt de verdachte medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden''. Een

verhoorder is verplicht om deze mededeling aan iedere verdachte te geven. Deze verplichting zorgt voor een belangrijke waarborg ter bescherming van een door de verdachte ongewilde medewerking. Het is relevant dat een verdachte, al dan niet met een LVB, op de hoogte is van de inhoud van de cautie en deze begrijpt (Molenaar & Sterk, 2013). Als dit niet het geval is kan het betekenen dat de verdachte ongewild medewerking zou kunnen verlenen aan zijn of haar eigen veroordeling (Hoogeveen, 2011; Molenaar & Sterk, 2013).

Voor jeugdigen van 12 tot 18 jaar geldt in Nederland het jeugdstrafrecht. Kinderen jonger dan 12 jaar kunnen niet worden vervolgd (Bunthof, 2006). Het jeugdstrafrecht heeft een pedagogisch karakter en heeft als voornaamste doelen speciale preventie en het zo goed mogelijk in de maatschappij terecht laten komen van de jongere (Verbree, 2011). Er is naast de straf meer aandacht voor behandeling en heropvoeding, zo kan er een maatregel opgelegd worden die primair gericht is op (her)opvoeding en gedrag van de jongere. Een maatregel samen met een straf wordt effectiever gezien dan enkel een straf (Bunthof, 2006). Net als bij meerderjarigen is een verhoorder ook bij jeugdigen van 12 tot 18 jaar verplicht de cautie te

(9)

9 geven. Indien dit niet gegeven is bij de jeugdige kan de verklaring niet meewerken aan het bewijs (Bac, De Bruijn-Lückers, Mijnarends, Smilda, & Somsen, 2004).

In het onderzoek van Eastwood, Snook en Chaulk (2010) worden verschillende versies van het zwijgrecht in de wereld besproken. In de Verenigde Staten wordt het

zwijgrecht beschreven in de Miranda rechten. Grisso (1981, aangehaald in Abel, 1982) heeft onderzocht of jongeren hun rechten als verdachte, te weten hun recht om te zwijgen en hun recht op een advocaat, begrepen. Opvallend is het verschil in de kennis van deze rechten en in hoeverre ze worden begrepen. Uit Grisso’s onderzoek blijkt dat de meeste jongeren de

rechten die hen zou moeten beschermen niet volledig begrepen. De mate van begrip van deze rechten was bij jongeren lager dan bij volwassenen – en vooral bij jongeren met een IQ score onder de 90. Tevens komt in zijn onderzoek naar voren dat de leeftijd en de hoogte van de IQ score van een jongere invloed hebben op de mate van begrip van hun rechten (Grisso, 1981, aangehaald in Abel, 1982). Ook uit onderzoek in het Verenigd Koninkrijk blijkt dat het begrip van de cautie laag is (Eastwood, Snook, & Chaulk, 2010). Uit onderzoek van Fenner, Gudjonsson en Clare (2002) blijkt dat in het Verenigd Koninkrijk een andere vorm van de cautie wordt gebruikt dan in de Verenigde Staten en Nederland. Echter: ook deze vorm van de cautie, die verbaal wordt gepresenteerd, werd door niemand van de verdachten en niet-verdachten uit een algemene populatie volledig begrepen. Volgens Hoogeveen (2011) verschilt de Nederlandse cautie niet veel van de cautie die in Canada gebruikt wordt, waardoor Canadees onderzoek vergelijkbaar is met de Nederlandse situatie. Een voorbeeld van een Canadees onderzoek naar het begrip van de cautie komt van Eastwoord en Snook (2010). Uit dit onderzoek blijkt dat slechts 4% van de respondenten de verbaal

gepresenteerde cautie begreep. Dat de cautie door zo weinig mensen wordt begrepen is verklaarbaar door de complexiteit van de cautie: deze bestaat namelijk vaak uit juridische termen die niet bekend zijn onder de algemene bevolking (Eastwood & Snook, 2010; Fenner et al., 2002). Als mensen hun rechten niet begrijpen zijn zij niet in staat om vrijwillig, bewust en met voldoende kennis af te zien of gebruik te maken van het recht om te zwijgen en het recht op een advocaat (Grisso, 1981, aangehaald in Abel, 1982).

Als blijkt dat de cautie al niet altijd even duidelijk is voor gemiddeld begaafde jongeren en volwassenen, hoe zit dat dan voor jongeren en volwassenen met een licht

verstandelijke beperking? Uit onderzoek van Gudjonsson (1991) blijkt dat daders met een IQ score onder de 100 niet volledig al hun rechten, waaronder het zwijgrecht, begrepen. Bij de jongeren correleert de mate van begripsvermogen van hun rechten met intelligentie: indien de IQ score daalt, vermindert het begrip. Mensen met een IQ score onder de 80 zijn hierbij sterk

(10)

10 in het nadeel, omdat zij minder dan de helft van hun rechten begrepen (Gudjonsson, 1991). Naar aanleiding van de resultaten van hun onderzoek spreken Fulero en Everington (1995) hun zorgen uit of mensen met een LVB wel in staat zijn om hun zwijgrecht te begrijpen. Van der Sleen en Heestermans (2010) stellen dat Nederlandse verdachten met een LVB ook meer moeilijkheden ervaren in het begrijpen van de cautie dan gemiddeld begaafde verdachten. De cautie is voor iemand met een LVB een verwarrende mededeling: er wordt hem of haar verteld dat hij of zij niet hoeft te antwoorden op vragen en vervolgens gaat de verhoorder vragen stellen. Hoogeveen (2011) heeft eerder onderzoek gedaan naar het begrip van de cautie bij volwassenen met een LVB. Uit haar onderzoek blijkt dat de Nederlandse cautie door de meerderheid van de door haar onderzochte proefpersonen met een LVB niet goed werd begrepen. Ook blijkt uit haar onderzoek dat proefpersonen met een hogere IQ score beter scoorden op hun begrip van de cautie. Daarnaast begrepen mannen de cautie beter dan vrouwen. Veel onderzoek wijst er dus op dat het begrip van de cautie ook bij jongeren en volwassenen met een LVB laag is. In Nederland is er echter nog weinig onderzoek gedaan naar het begrip van de cautie door jongeren met een LVB. Daarom is het begrip van de cautie door jongeren met een LVB in dit onderzoek onderzocht.

Zoals uit het onderzoek van Van der Molen et al. (2007) is gebleken hebben kinderen en jongeren met een LVB, met het oog op hun beperkte werkgeheugen, in verbale

communicatie behoefte aan korte zinnen en simpele woorden. De Wit, Moonen en Douma (2011) adviseren om het taalgebruik te vereenvoudigen door kernachtige gesproken teksten aan te bieden, korte enkelvoudige zinnen van ongeveer vijf woorden te gebruiken en

gangbare, concrete woorden te gebruiken. Een lang en ingewikkeld geformuleerde cautie zal daar niet aan voldoen en zal dan waarschijnlijk ook niet worden begrepen door jongeren met een LVB.

Zoals eerder aangegeven is het van belang dat de cautie begrepen wordt door jongeren met een LVB, hierdoor wordt namelijk een ongewilde medewerking aan zijn of haar eigen veroordeling voorkomen. Tevens komen zij vaker in contact met de cautie, omdat deze jongeren meer kans hebben om in aanraking te komen met justitie dan gemiddeld begaafde jongeren. Veel onderzoek wijst in die richting. Collot d’Escury (2007) geeft als verklaring dat deze jongeren gemiddeld genomen met meer risicofactoren worden geconfronteerd en dat zij over minder protectieve factoren (kunnen) beschikken dan hun niet beperkte leeftijdsgenoten. Zij beschikken in mindere mate over het vermogen de intenties van anderen goed te kunnen inschatten. Tevens hebben zij minder cognitieve mogelijkheden om, als zij zich gestrest voelen, ‘aan de rem’ te trekken. In betrekkelijk eenvoudige en weinig complexe situaties

(11)

11 functioneren zij zoals alle jongeren kunnen functioneren. Bij meer complexe sociale

dilemma’s en in situaties waarin complexe executieve taken worden gevraagd worden de verschillen tussen jongeren met en zonder een LVB zichtbaar. Volgens Collot d’Escury is een situatie complex als twee of meer dimensies gelijktijdig moeten worden afgewogen.

Onderzoek van Douma en Dekker (2007) wijst uit dat 10-20% van de jongeren met een LVB antisociale en delinquente gedragingen (ADG) vertoont. Zij laten het meest persistent

‘gemeen gedrag’ zien, een minder zware vorm van ADG. Net als bij gemiddeld begaafde jongeren vertonen vooral de jongens met een LVB, ADG - al vertonen jongens met een LVB vaker ADG dan gemiddeld begaafde jongens (Douma & Dekker, 2007). Volgens Holland, Clare en Mukhopadhyay (2002) bevinden zich verhoudingsgewijs veel mensen met een relatief lage IQ score in gevangenissen en andere justitiële inrichtingen. Ook volgens Kaal (2010, aangehaald in Kaal, Negenman, Roeleveld, & Embregts, 2011) bevinden zich

procentueel gezien veel meer mensen met een LVB in detentie dan zonder LVB. Deze groep wordt echter doorgaans niet als zodanig herkend waardoor recente betrouwbare cijfers nauwelijks bekend zijn. In 2006 waren 7,9% van de door justitie onderzochte jeugdigen geclassificeerd als verstandelijk beperkt, 27% werd geclassificeerd als zwakbegaafd (Van der Sleen & Heestermans, 2010).

In het huidige onderzoek is gekeken of jongeren met een LVB de cautie begrijpen en wat er gedaan moet worden om er voor te zorgen dat meer jongeren met een LVB de cautie gaan begrijpen. Er is in Nederland geen eenduidige cautie beschreven die alle politieverhoorders zouden moeten gebruiken. Dit heeft als gevolg dat politieverhoorders de inhoud van de cautie ieder op hun eigen manier vertellen en er veel verschillende varianten van de cautie zijn. Deskundigen van de politieacademie bevelen de volgende cautie als standaard cautie aan: “ik ga u nu verhoren, u bent niet verplicht te antwoorden” (I. Rispens, persoonlijke

communicatie, 14 April 2014). Tevens hebben deskundigen van de politieacademie een versimpelde, op jongeren met een LVB gerichte cautie ontwikkeld. Deze luidt als volgt:

Ik ga je vragen stellen. Maar op die vragen hoef je geen antwoord te geven. Het mag wel, maar het hoeft niet. Dat mag jij zelf weten. Dat betekent dat jij het mag zeggen als je een vraag niet wilt beantwoorden. Dus als ik je een vraag stel en je denkt 'dat wil ik niet vertellen', dan hoef je geen antwoord te geven op die vraag. (I. Rispens, persoonlijke communicatie, 23 april 2014)

Voor zover bekend is er tot op heden nog niet onderzocht of deze versimpelde cautie beter begrepen wordt door jongeren met LVB dan de aanbevolen standaard cautie. Daarom is de

(12)

12 versimpelde cautie ook meegenomen in dit onderzoek en is er gekeken of deze cautie door jongeren met een LVB begrepen wordt. De (versimpelde) cautie is tweeledig, een verdachte beslist zelf om wél een verklaring te geven of een verdachte beslist om geen verklaring af te geven. Om te kunnen stellen dat een persoon de cautie volledig begrijpt is het vereist dat beide betekenissen begrepen worden. Om die reden is in huidig onderzoek getest of beide betekenissen begrepen werden.

Op grond van het onderzoek van Van der Molen et al. (2007) zou verbale informatie beter begrepen worden door jongeren met een LVB als deze ondersteund wordt met visueel materiaal. Of dit ook voor de cautie en/of de versimpelde cautie geldt, is in dit onderzoek onderzocht. Voor de keuze van het visueel middel zijn gesprekken gevoerd met P. De Waard (persoonlijke communicatie, 21 oktober 2014), een persoonlijk begeleider van jongeren met een LVB. Hieruit is gebleken dat jongeren met een LVB veel baat hebben bij pictogrammen. Maes, Penne en Petry (2008) adviseren dat er bij de communicatie in dagelijkse interacties met jongeren met een LVB diverse vormen van ondersteunende communicatie gebruikt wordt, waaronder ook het gebruik van pictogrammen als visuele ondersteuning. Om die reden is ervoor gekozen het visueel middel te laten bestaan uit pictogrammen. In dit onderzoek zijn de pictogrammen gekozen in samenspraak met een persoonlijk begeleider. In de gesprekken met deze begeleider kwam naar voren dat de jongere het maken van een keuze tussen pictogrammen beter zou begrijpen als de pictogrammen apart zouden worden gepresenteerd en de jongere daadwerkelijk een van beide pictogrammen zou moeten kiezen (P. De Waard, persoonlijke communicatie, 21 oktober 2014). Omdat de jongeren een simulatie van een politieverhoor werd getoond hoefde zij in dit onderzoek niet daadwerkelijk te kiezen voor een pictogram. Daarom zijn de pictogrammen in dit onderzoek niet apart gepresenteerd.

De Wit, Moonen en Douma (2011) adviseren dat iemand zou moeten controleren of een jongere met een LVB verbale informatie begrepen heeft door de jongere het in zijn of haar eigen woorden te laten herhalen. Daarentegen noemen zij ook dat deze jongeren vaak moeite hebben om hun eigen ideeën te verwoorden. Daarom is er in het huidige onderzoek voor gekozen om, in navolging van het onderzoek van Van Nieuwenhuijzen et al. (2004) en Scheepmaker (2008), de vraag naar de cautie en de verschillende antwoordmogelijkheden voor te leggen met behulp van filmfragmenten.

Uit onderzoek van Finlay en Lyons (2001) blijkt dat bij het stellen van vragen aan mensen met een VB rekening gehouden moet worden met gokkende participanten als zij het antwoord niet weten. Ze geven dan ook aan dat bij ja-nee vragen ook de optie ‘weet ik niet’

(13)

13 moet worden geboden (Finlay & Lyons, 2001). In dit onderzoek is hier rekening mee

gehouden en is deze keuze aangeboden.

In dit onderzoek is het begrip van vier condities van de cautie onderzocht bij jongeren met een LVB: de normale cautie, de normale cautie visueel ondersteund, de versimpelde cautie en de versimpelde cautie visueel ondersteund. Omdat het jeugdstrafrecht in Nederland geldt voor jongeren tussen de 12 en 18 jaar is het onderzoek gedaan bij zowel jongens als meisjes in de leeftijd van 12 tot 18 jaar met een IQ score tussen 50 en 85. .

Uit vergelijkend onderzoek naar het begrip van de cautie van Hoogeveen (2011) blijkt dat het begrip van de cautie bij jongeren die al eerder verhoord zijn door de politie hoger is dan bij de jongeren die niet eerder zijn verhoord. Om in huidig onderzoek dit (mogelijke) effect van voorkennis uit een eerder verhoor te verminderen is er voor gekozen om de antwoorden van jongeren die al eerder verhoord zijn door politie of justitie buiten beschouwing te laten.

De vraagstelling van dit onderzoek was:

1. Worden de vier condities van de cautie: de normale cautie, de normale cautie visueel ondersteund, de versimpelde cautie en de versimpelde cautie visueel ondersteund, begrepen door jongeren met een LVB?

2. Welke van de vier condities van de cautie wordt het beste begrepen door jongeren met een LVB? En spelen hierbij geslacht, leeftijd of hoogte van de IQ score een rol? Er werd verwacht dat de normale cautie en de versimpelde cautie minder goed door de jongeren met een LVB zouden worden begrepen. De normale cautie zou minder goed worden begrepen omdat het geen korte en in eenvoudige taal geformuleerde zinnen kent. De

versimpelde cautie zou minder goed worden begrepen vanwege de hoeveelheid korte zinnen, in relatie tot de beperkte capaciteit van het verbale kortetermijngeheugen. Er werd verwacht dat de normale cautie en de versimpelde cautie visueel ondersteund beter begrepen zouden worden door de jongeren, omdat het opslaan in het geheugen ondersteund zou worden door visuele informatie. Maar op basis van het onderzoek van Van de Molen et al. (2007) werd verwacht dat de versimpelde cautie visueel ondersteund het best begrepen zou worden, omdat deze naast visuele ondersteuning ook korte en in eenvoudige taal vervatte zinnen bevat. Daarnaast werden er verschillen verwacht voor wat betreft het geslacht, de hoogte van de IQ score en de leeftijd. In de literatuur zijn er eerder geslachtsverschillen gevonden bij mensen met een LVB bij het begrijpen van de cautie, daarom werd er verwacht dat jongens beter zouden scoren dan meisjes. Ook zijn in de literatuur eerder verschillen in cognitieve

(14)

14 IQ score verwacht dat de cautie minder goed begrepen werd. Tevens zijn er in de literatuur verschillen in cognitieve prestaties gevonden bij jongeren van verschillende leeftijden, er werd daarom verwacht dat het begrip van de cautie zou stijgen met de leeftijd. De hypotheses luidden daarom als volgt:

 Door jongeren met een LVB worden de normale cautie visueel ondersteund en versimpelde cautie visueel ondersteund beter begrepen dan de normale cautie en de versimpelde cautie. De versimpelde cautie visueel ondersteund wordt het beste begrepen.  Naarmate de IQ score van de jongere met een LVB stijgt, stijgt het begrip van de

verschillende vormen van de cautie.

 Naarmate de leeftijd van een jongere met een LVB stijgt, stijgt het begrip van de verschillende vormen van de cautie.

 Jongens met een LVB begrijpen de verschillende vormen van de cautie beter dan meisjes met een LVB.

Methode Participanten

Aan het onderzoek werkten jongeren met een licht verstandelijke beperking mee, waarvan louter op grond van hun IQ score werd gesteld dat ze een LVB hadden. Evenals in het onderzoek van Ramakers en Ponsioen (2007) is besproken, was er in dit onderzoek bij veel jongeren met een LVB sprake van co-morbiditeit van andere aandoeningen, onder andere ADHD, auditieve problemen, autisme en gedragsproblemen. De jongeren zijn benaderd via hun scholen, vier scholen voor speciaal voortgezet onderwijs in Amsterdam. Allereerst is medewerking van de scholen gevraagd. Vervolgens hebben alle ouders van de leerlingen, die in de steekproef vielen, een informatiebrief ontvangen met bezwaarbrief. Indien ouders bezwaar hadden tegen het onderzoek, konden ze dit kenbaar maken bij de school van de jongeren of bij de onderzoeker. De jongeren zelf werden voorafgaand aan het onderzoek met behulp van een brief geïnformeerd over het onderzoek door de onderzoeker. Tevens werd de jongeren gevraagd een toestemmingsverklaring te tekenen. De Medisch-ethische

toetsingscommissie van de Universiteit van Amsterdam heeft toestemming gegeven voor dit onderzoek.

In totaal zijn er 156 jongeren tussen de 12 en 18 jaar benaderd voor medewerking aan het onderzoek. De IQ scores van de jongeren zijn door de scholen verstrekt. Bij negen

(15)

15 Ook bleken 23 jongeren eerder contact gehad te hebben met justitie en vielen zij om die reden af. Uiteindelijk bleven er 124 jongeren over, 31 jongeren per groep. In tabel 2 staan de

verdelingen van de leeftijd, geslacht en IQ score per groep weergegeven.

Tabel 2

Karakteristieken van de participanten van het onderzoek Groepen Geslacht(man) N (%) Leeftijd Gem (SD) IQ Gem (SD) C 21 (67.7%) 14.55 (1.7) 67.16 (11.4) CV 18 (58.1%) 14.61 (1.6) 66.65 (11.0) CS 18 (58.1%) 14.65 (1.8) 66.90 (9.8) CSV 19 (61.3%) 14.74 (1.6) 64.84(11.6)

Noot. N(%)=aantal (aantal in percentage), Gem(SD)= gemiddelde (standaarddeviatie)

Instrument

Voor het onderzoek is gewerkt met vier groepen participanten. Elke groep kreeg een andere versie van de cautie voorgelegd: één groep kreeg de normale cautie (C), één groep kreeg de normale cautie ondersteund met een visueel middel (CV), één groep kreeg de versimpelde cautie (CS) en de laatste groep kreeg de versimpelde cautie ondersteund met een visueel middel (CSV). Om het begrip van de cautie bij jongeren met een LVB te onderzoeken is er een procedure ontworpen, die bestond uit twee delen. Het eerste deel varieerde tussen de vier verschillende groepen en bestond per groep uit een van de vier weergaven van de cautie. Tijdens het tweede deel werd getest of de jongere de cautie begreep, dit deel was voor alle vier de groepen gelijk.

Tijdens het eerste deel werd de cautie voorgelegd aan de jongere. Voor groep C en CV werd de eerder beschreven normale cautie gebruikt, voor de groepen CS en CSV werd de eerder beschreven versimpelde cautie gebruikt. Van de tekst van de normale en van de versimpelde cautie was een geluidsopname gemaakt, zodat er bij de presentatie aan de proefpersonen geen taalkundige- en dictie verschillen zouden zijn. Bij de groepen CV en CSV was het geluidsfragment van de cautie daarnaast voorzien van een visueel hulpmiddel. Het visueel hulpmiddel bestond uit een pictogram bovenaan de pagina waarop te zien was dat iemand werd ondervraagd door de politie. Hiervandaan liepen twee pijlen die elk naar een ander daaropvolgend pictogram leidde, te weten één pictogram met daarop iemand die antwoord gaf en één pictogram met daarop iemand die zweeg (zie Bijlage 1). Als ondersteuning wees de testleider gelijktijdig met het geluidsfragment het bijbehorende

(16)

16 pictogram aan, bijvoorbeeld als in de versimpelde cautie werd gezegd ‘maar op die vraag hoef je geen antwoord te geven’ werd het pictogram met daarop iemand die zweeg aangewezen. Hiermee werd getracht, aanvullend aan de verbale informatie in de cautie, visueel weer te geven dat de betreffende jongere de keuze had om te zwijgen óf om te praten nadat de politie een vraag stelde.

Tijdens het tweede deel van de test werd, met behulp van filmfragmenten, getest of de jongere de voorgelegde cautie begreep. Voor het realiseren van de filmfragmenten werden twee acteurs bij het onderzoek betrokken. Deze twee acteurs figureerden in de films als politieverhoorder en als verdachte. Voor gebruik in dit onderzoek zijn deze filmfragmenten ter controle en becommentariëring eerst voorgelegd aan vier politieverhoorders die opgeleid zijn voor het verhoren van kwetsbare verdachten (VKV) omdat deze ervaring hebben met, en een specifieke opleiding hebben genoten in, het verhoren van jongeren met een LVB. Op grond van hun beoordeling en hun aanwijzingen zijn de uiteindelijke filmfragmenten tot stand gekomen.

In het tweede deel werden vier sets van drie filmfragmenten gebruikt. Per set was er één beginfilm van ongeveer 22 seconden: hierin werd de situatie uitgelegd door de

politieverhoorder. Volgens de VKV functionarissen leek deze uitleg veel op die in een werkelijk verhoor met een jongere met een LVB. De scripts van de vier beginfilms

verschilden van elkaar qua reden waarom de verdachte opgepakt was, maar eindigden allen met een open vraag aan de verdachte. Na de beginfilms volgden twee vervolgfilms waarin de verdachte een antwoord gaf op de vraag van de verhoorder. In één vervolgfilm handelde de verdachte niet conform de keuzemogelijkheid zoals verwoord in de cautie en in de andere vervolgfilm handelde de verdachte wel conform de keuzemogelijkheid zoals verwoord in de cautie. In de vervolgfilm waarin de verdachte niet conform de keuzemogelijkheid zoals verwoord in de cautie handelde, zei de verdachte eigenlijk geen antwoord te willen geven, maar deed dit toch. Deze vervolgfilm kwam in elke set als keuzemogelijkheid naar voren. De vervolgfilm die correct de keuzemogelijkheden zoals verwoord in de cautie weergaf bestond uit twee versies. In één vervolgfilm gaf de verdachte aan óf wel antwoord te willen geven óf geen antwoord te willen geven. Zo is het begrip van de twee betekenissen van de cautie onderzocht. Om te kunnen onderzoeken of beide betekenissen werden begrepen, kwamen beide versies even vaak (twee keer) als keuzemogelijkheid naar voren. In tabel 3 is de inhoud van de sets van filmfragmenten schematisch weergegeven en in bijlage 2 zijn de scripts van de filmfragmenten te vinden. Iedere jongere werd na het zien van één set filmfragmenten gevraagd om op een invulformulier aan te kruisen welke van de antwoorden die de verdachte

(17)

17 gaf het beste bij de inhoud van de cautie paste. Naar het advies van Finlay en Lyons (2001) om bij ja-nee vragen ook een keuze ‘weet ik niet’ aan te bieden is er een derde

keuzemogelijkheid aangeboden in de vorm van ‘weet ik niet’. Uiteindelijk heeft iedere jongere vier sets van filmfragmenten gezien en vier keer een antwoord ingevuld.

Tabel 3

Inhoud van de sets van filmfragmenten

Om te kunnen bepalen welk antwoord het correcte antwoord zou moeten zijn is de test vooraf afgenomen bij zeven VKV politiefunctionarissen. Hiervoor is exacte dezelfde

procedure gehanteerd als bij de jongeren. Op grond van de antwoorden die de zeven VKV functionarissen hebben gegeven, is per vraag een van de antwoorden als de juiste

aangemerkt. De juiste antwoorden vormden samen de gehanteerde ”gouden standaard”.

Set Beginfilm Vervolgfilm 1 Vervolg film 2

1 De verdachte werd uitgelegd verdacht te zijn van een overval en

werd gevraagd waar zij die avond was.

Verdachte handelde niet conform de keuzemogelijkheid verwoord in de cautie: “Ik wil het niet zeggen, maar u kijkt me zo

aan, ik ...”

Verdachte handelde conform de keuzemogelijkheid verwoord in de cautie en gaf aan geen antwoord te willen geven: “Ik wil geen antwoord

geven op uw vraag.”

2 De verdachte werd uitgelegd gezien te zijn bij een vechtpartij en

werd gevraagd wat zij daarvan weet.

Verdachte handelde conform de keuzemogelijkheid verwoord in de cautie en gaf aan wel antwoord te willen geven:

“Ik wil het wel vertellen.”

Verdachte handelde niet conform de keuzemogelijkheid verwoord in de cautie: “Ik wil het niet zeggen, maar u

kijkt me zo aan, ik ...”

3 De verdacht werd uitgelegd verdacht te zijn van een straatroof en werd gevraagd wat zij daarvan

weet.

Verdachte handelde niet conform de keuzemogelijkheid verwoord in de cautie: “Ik wil het niet zeggen, maar u kijkt me zo

aan, ik ...”

Verdachte handelde conform de keuzemogelijkheid verwoord in de cautie en gaf aan wel antwoord te willen

geven: “Ik wil het wel vertellen.”

4 De verdacht werd uitgelegd opgepakt te zijn omdat zij iemand

geslagen heeft en gevraagd daar iets over te vertellen.

Verdachte handelde conform de keuzemogelijkheid verwoord in de cautie en gaf aan geen antwoord te willen geven:

“Ik wil geen antwoord geven op uw vraag.”

Verdachte handelde niet conform de keuzemogelijkheid verwoord in de cautie: “Ik wil het niet zeggen, maar u

(18)

18

Procedure

Het onderzoek is uitgevoerd op de scholen van de jongeren. De procedure is telkens individueel met een jongere uitgevoerd in een voor hem of haar rustige en bekende

omgeving. Hierdoor was de kans het kleinst dat de jongeren afgeleid konden worden. Indien gewenst kregen de jongeren een koptelefoon op, om zich beter op het geluid te kunnen concentreren. De afnameprocedure duurde per jongere ongeveer vijftien minuten. Bij binnenkomst werd de informatiebrief met de jongere doorgenomen, hierin werd benadrukt dat hij of zij vrijwillig meedeed en anoniem bleef, en er werd gevraagd om de

toestemmingsverklaring te ondertekenen. Hierna werd de jongere gevraagd zijn of haar leeftijd en naam te noteren op het invulformulier - dit laatste is gevraagd om achteraf via de school de laatst bekende IQ score van de jongere te kunnen verkrijgen. Vervolgens werd de test afgenomen bij de jongere. De jongere werd duidelijk verteld dat hij of zij géén

terugkoppeling over de juistheid van een gemaakte keuze kreeg. De keuze voor welke versie van de vier condities van de cautie bij een jongere werd voorgelegd is at random gebeurd, ze werden in de volgorde C, CV, CS , CSV voorgelegd aan de jongeren. Afsluitend aan het onderzoek werd de jongere bedankt voor zijn of haar deelname aan het onderzoek, het

geslacht werd genoteerd door de onderzoeker en de jongere werd gevraagd of hij of zij eerder in aanraking was geweest met justitie. Indien een jongere eerder in aanraking was geweest met justitie, zijn de antwoorden van deze jongere niet meegenomen in de analyse van de resultaten van het onderzoek.

Procedurele betrouwbaarheid werd nagestreefd door de procedure bij iedere afname van de test zoveel mogelijk op de zelfde wijze te laten verlopen. Hiervoor is gebruik gemaakt van een checklist waarin de exacte volgorde van de te nemen stappen stond beschreven en welke (hulp)zinnen wanneer gebruikt mochten worden (zie Bijlage 3).

Analyse

Ten behoeve van de analyses zijn de antwoorden van de jongeren omgezet in de scores 0 of 1. De “gouden standaard” bepaalde welke antwoorden van de jongere als goed en welke als fout konden worden gerekend. Elk goed antwoord is omgezet in een 1, elk fout antwoord in een 0. Een 0 betekende dat de cautie niet begrepen was. Omdat de keuze ‘ik weet het niet’ ook betekende dat de cautie niet begrepen was, is ook deze keuze omgezet in een 0. Als een jongere bij alle vier de vragen het correcte antwoord had gegeven, werd verondersteld dat die betreffende jongere de cautie begrepen had. De scores op de vier vragen zijn daarom per jongere bij elkaar opgeteld. Bij een totaalscore van 4 is aangenomen dat de jongere die cautie

(19)

19 begreep. Om vervolgens te kunnen concluderen welke van de verschillende condities van de cautie het beste begrepen werd door alle jongeren, is door middel van een One-way ANOVA gekeken naar significante verschillen tussen de gemiddelden van de verschillende groepen.

Daarnaast is er een enkelvoudige regressieanalyse uitgevoerd om te onderzoeken of er een lineaire relatie is tussen de afhankelijke variabele (het begrip van de verschillende

cauties) en de onafhankelijke variabelen (geslacht, IQ score en leeftijd). In deze analyse waren het begrip van de cautie, de IQ score en de leeftijd continue variabelen en het geslacht een discrete variabele.

Resultaten

Om te achterhalen of de samenstelling van de vier groepen significant verschilden zijn met een One-way ANOVA de gemiddeldes van het geslacht, de IQ score en de leeftijd

vergeleken. In tabel 4 worden de verschillende vergelijkingen weergegeven. Hieruit is op te maken dat er tussen de groepen geen significante verschillen waren.

Tabel 4

One-way ANOVA tussen de verschillende groepen wat betreft geslacht, IQ score en leeftijd.

Karakteristiek One-way ANOVA

IQ score F(3, 120) = 0.29, MSE = 34.40, p=.84

Leeftijd F(3, 120) = 0.07, MSE = 0.20, p=.98

Geslacht F(3, 120) = 0.27, MSE = 0.07, p=.85

Om te onderzoeken in hoeverre de jongeren van elke groep de voorgelegde cautie begrepen is er per groep gekeken naar het aantal goede antwoorden dat de jongeren gaven. In tabel 5 zijn de scores uit groep C af te lezen. Slechts 16.1%, oftewel vijf van de 31 jongeren heeft alle vragen goed beantwoord en dus op grond van het gekozen criterium de normale cautie volledig begrepen. Dit betekende dat 83.9% van de jongeren deze versie van de cautie niet begrepen had. De hoogste score in deze groep hadden twee van de vier antwoorden goed, dat waren 32.3% van de jongeren.

(20)

20 Tabel 5

Aantal goede antwoorden gegeven door de groep met de normale cautie

In tabel 6 worden de scores van groep CV, de normale cautie visueel ondersteund,

gepresenteerd. Negen van de 31 jongeren, zijnde 29%, begreep deze vorm van presentatie van de cautie helemaal. Dit betekende dat 71% van de jongeren van groep CV deze vorm van presentatie van de cautie niet begreep.

Tabel 6

Aantal goede antwoorden gegeven door de groep met de normale cautie visueel ondersteund

In Tabel 7 worden de scores van de jongeren uit groep CS weergegeven, de groep die de versimpelde cautie kreeg voorgelegd. Van de 31 jongeren hadden zeven, oftewel 22.6%, deze vorm van presentatie van de cautie volledig begrepen, tegenover 77.4% die de versimpelde cautie niet begreep. Ook in deze groep scoorde de meeste jongeren twee van de vier

antwoorden goed, 35.5% gaf twee goede antwoorden.

Aantal antwoorden goed Frequentie Percentage

0 antwoorden 4 12.9% 1 antwoord goed 8 25.8% 2 antwoorden goed 10 32.2% 3 antwoorden goed 4 12.9% 4 antwoorden goed 5 16.1% Totaal 31 100%

Aantal antwoorden goed Frequentie Percentage

0 antwoorden 4 12.9% 1 antwoord goed 3 9.7% 2 antwoorden goed 9 29% 3 antwoorden goed 6 19.4% 4 antwoorden goed 9 29% Totaal 31 100%

(21)

21 Tabel 7

Aantal goede antwoorden gegeven door de groep met de versimpelde cautie

Tenslotte worden in tabel 8 de scores voor groep CSV weergegeven, de groep die de versimpelde cautie visueel ondersteund voorgelegd kreeg. Ook in deze groep gaven de meeste jongeren (35.5%) twee goede antwoorden. Van de 31 jongeren begrepen zes (19.4%) deze vorm van presentatie van de cautie. Hier tegenover stond dat 80.6% van de jongeren die vorm van presentatie van de cautie niet begreep.

Tabel 8

Aantal goede antwoorden gegeven door de groep met de versimpelde cautie visueel ondersteund

Met behulp van een One-way ANOVA is gekeken of de resultaten van de vier groepen significant van elkaar verschilden. Hiervoor zijn de gemiddeldes van de vier groepen met elkaar vergeleken. Uit de resultaten van de One-way ANOVA, F(3, 120) = 0.83, MSE = 1.31, p=.48, blijkt dat er tussen de groepen geen significante verschillen waren. Dat betekende dat de vorm van presentatie van de cautie geen significante invloed had op het begrip van de cautie door jongeren met een LVB. Er was geen vorm van presentatie van een cautie die significant beter begrepen werd door de deelnemende jongeren. Of de visuele ondersteuning bijgedragen heeft aan het begrip van de cautie is onderzocht door de groepen zonder visuele ondersteuning (C en CS; n= 62) en de groepen met visuele ondersteuning (CV en CSV; n= 62) met elkaar te vergelijken. Uit de One-way ANOVA, F(1, 122) = 1.00, MSE = 1.58, p=0.32, blijkt dat er geen significante verschillen tussen de groepen met en zonder visuele

Aantal antwoorden goed Frequentie Percentage

0 antwoorden 0 0% 1 antwoord goed 9 29% 2 antwoorden goed 11 35.5% 3 antwoorden goed 4 12.9% 4 antwoorden goed 7 22.6% Totaal 31 100%

Aantal antwoorden goed Frequentie Percentage

0 antwoorden 4 12.9% 1 antwoord goed 3 9.7% 2 antwoorden goed 11 35.5% 3 antwoorden goed 7 22.6% 4 antwoorden goed 6 19.4% Totaal 31 100%

(22)

22 ondersteuning waren. Visuele ondersteuning zorgde er dus niet voor dat de cautie beter begrepen werd.

Om te onderzoeken of de onafhankelijke variabelen geslacht, leeftijd en de hoogte van de IQ score invloed hadden op de afhankelijke variabele (het begrip van de cautie door de jongeren) zijn er regressieanalyses uitgevoerd. Hierbij was de totaalscore van de vier vragen de afhankelijke variabele en waren het geslacht, de IQ score of de leeftijd de onafhankelijke variabelen. Eerst is er een regressieanalyse uitgevoerd om te kijken of het geslacht invloed had op de totaalscore op de vier vragen. Hieruit bleek dat het geslacht geen invloed had op het begrip van de cautie (F (1, 122) = 1.696, p=.195). Uit de regressieanalyse voor de leeftijd van de jongeren en totaalscore op de test bleek dat de leeftijd geen

significante invloed had op het begrip (F (1, 122) = 2.015, p=.158). De regressieanalyse voor de hoogte van de IQ score en de totaalscore op de vier vragen liet zien dat de hoogte van de IQ score geen significante invloed had op het al dan niet begrijpen van de cautie (F (1, 122) = 1.253, p=.265). Daarnaast is er gekeken of er binnen de vier groepen samenhang tussen het geslacht, de leeftijd en de hoogte van de IQ score was en het al dan niet begrijpen van de cautie. Hierbij werden eveneens geen significante resultaten gevonden.

Discussie

In deze studie is onderzocht of jongeren in de leeftijd van 12 tot 18 jaar met een LVB de cautie begrijpen. In het onderzoek zijn vier condities van de cautie gebruikt: de normale cautie, de normale cautie visueel ondersteund, de versimpelde cautie en de versimpelde cautie visueel ondersteund. Er is gekeken of en welke van de vier condities het beste begrepen werd door jongeren met een LVB. Dit is gedaan door hen telkens één van de vier condities voor te leggen en vervolgens met behulp van filmfragmenten te bepalen of ze deze vorm van de cautie begrepen hadden. Er werd verwacht dat er verschil zou zijn in het begrip van de verschillende cauties. Ook werd er verwacht dat de normale cautie het slechtst zou worden begrepen. Naar aanleiding van het onderzoek van Van de Molen et al. (2007) werd verwacht dat de versimpelde cautie visueel ondersteund het best begrepen zou worden. Uit de

resultaten van dit onderzoek blijkt echter dat geen van de vier condities beter begrepen werd door de jongeren. De vier cauties werden door minimaal 70 procent van de jongeren niet of niet voldoende begrepen. Visuele ondersteuning verbeterde het begripsvermogen niet en kan dus niet als hulpmiddel geadviseerd worden aan de politie om te gebruiken bij jongeren met een LVB.

(23)

23 Uit de resultaten van het onderzoek blijkt ook dat er geen verschillen waren qua begrip van de verschillende vormen van de cautie gerelateerd aan het geslacht, de leeftijd en de IQ score. Dit is in tegenstelling tot de eerder genoemde verwachtingen. In tegenstelling tot het onderzoek van Hoogeveen (2011), begrepen de jongens de cauties niet beter dan de meisjes. Eveneens in tegenstelling tot de verwachtingen, had de leeftijd van de jongeren geen invloed op het begrip van een van de cauties. Naarmate de leeftijd van de jongeren hoger was waren er niet meer jongeren die de cautie begrepen. Tot slot was ook een hogere IQ score geen voorspeller voor het begrijpen van de cautie. Concluderend kan gezegd worden dat alle vier condities van de cautie niet werden begrepen door jongeren met een LVB en dat

geslacht, leeftijd of de hoogte van het IQ hierbij geen rol speelden.

In de Nederlandse praktijk gebruiken justitie en politie de normale cautie of de versimpelde cautie onder andere voor jeugdige verdachten waarvan bekend is dat zij een LVB hebben. Bovenstaande conclusie betekent voor de politiepraktijk dat de gebruikte normale en versimpelde cauties niet voldoende begrepen worden door jongeren met een LVB en daarmee niet geschikt zijn om te gebruiken bij deze jongeren. Zoals Molenaar en Sterk (2013) beschrijven betekent dit derhalve dat deze verdachten ongewild medewerking zouden kunnen verlenen aan hun eigen veroordeling. Om dit te voorkomen is er een cautie nodig die wel wordt begrepen door jongeren met een LVB. In het huidige onderzoek zijn wij er helaas niet in geslaagd om een cautie te ontwikkelen die wel - of in ieder geval beter - wordt begrepen. Verder onderzoek is nodig om een dergelijke cautie te ontwikkelen.

In dit onderzoek werd voor twee vormen van de cautie een versimpelde vorm gebruikt. Hiervoor was gekozen naar aanleiding van onderzoek van Van der Molen et al. (2007) en De Wit, Moonen en Douma (2011). Zij stelde dat het in de communicatie met jongeren met een LVB belangrijk is te praten in korte, simpele zinnen (Van der Molen et al., 2007) en het taalgebruik te vereenvoudigen door kernachtige gesproken teksten aan te bieden en korte enkelvoudige zinnen van ongeveer vijf gangbare, concrete woorden te gebruiken (De Wit et al., 2011). Tevens werd aan de hand van deze onderzoeken verwacht dat de

versimpelde cauties beter begrepen zouden worden. Abbeduto en Hesketh (1997) bespreken in hun onderzoek dat jongeren met een LVB contextuele informatie gebruiken om de

referentiele beschrijvingen van iemand te begrijpen. Hierin zou een verklaring kunnen liggen voor de versimpelde cauties die in dit onderzoek niet begrepen werden. Het zou kunnen dat voor de jongeren de contextuele informatie ontbrak die nodig was om te kunnen begrijpen wat de versimpelde cautie betekende. In twee vormen van de cautie die in huidig onderzoek getest zijn is er ter ondersteuning een visueel middel gebruikt. Er werd verwacht dat de cautie

(24)

24 daardoor beter begrepen zou worden. Deze verwachting was gebaseerd op het onderzoek van Van der Molen et al. (2007) waarin geadviseerd werd dat verbale informatie beter begrepen zou worden door jongeren met een LVB als deze ondersteund zou worden met visueel materiaal. Echter, uit huidig onderzoek blijkt dat de verbaal gepresenteerde cautie niet beter begrepen werd als deze visueel ondersteund werd. Een verklaring hiervoor kan zijn dat jongeren met een LVB moeite hebben met het simultaan verwerken van zowel non-verbale als verbale informatie (De Wit et al., 2011). Collet d’Escury en Ponsioen (2004) bespreken dat jongeren met een LVB moeite hebben met het complexe geheel van onderling afstemmen en organiseren van cognitieve vaardigheden. Ze beschikken wel over de (deel)vaardigheden, maar de combinatie van een minder efficiënt zoekproces, minder efficiënte opslag en

daarmee een verhoogde kwetsbaarheid voor afleidende prikkels zorgen ervoor dat de jongeren informatie niet volledig begrijpen. Het visueel middel bestond uit pictogrammen. Op advies van een persoonlijk begeleider van jongeren met een LVB en het onderzoek van Maes, Penne en Petry (2008) zouden jongeren met een LVB veel baat hebben bij

pictogrammen als visuele ondersteuning. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de pictogrammen er niet toe hebben geleid dat de cautie begrepen werd. Dit kan verklaard worden doordat de betekenis van een pictogram niet altijd even duidelijk is en dat de pictogrammen wellicht te abstract waren waardoor zij niet meer ondersteunend waren (De Wit et al., 2011). Op basis van de onderzoeken van Van Nieuwenhuijzen et al. (2004) en Scheepmaker (2008) zijn in huidig onderzoek de vraag naar de cautie en de verschillende antwoordmogelijkheden voorgelegd met behulp van filmfragmenten. Tevens lag het advies van De Wit, Moonen en Douma (2011), dat jongeren met een LVB vaak moeite hebben om hun eigen ideeën te verwoorden, ten grondslag aan deze keuze. Desalniettemin hebben de filmfragmenten geen extra bijdrage geleverd aan het begrip van de cautie. Hiervoor kan de eerder beschreven verklaring gegeven worden dat jongeren met een LVB moeite hebben met het complexe geheel van onderling afstemmen en organiseren van cognitieve vaardigheden (Collet d’Escury & Ponsioen, 2004).

Het huidige onderzoek kent een aantal beperkingen. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een steekproef van 156 jongeren, echter na uitsluiting van de jongeren met een te hoge IQ score en van diegenen die eerder contact hadden gehad met de politie bleven er nog 124 jongeren, dat wil zeggen 31 proefpersonen per subgroep over. Dit kleine aantal proefpersonen per subgroep beperkt de waarde van de gevonden resultaten.

Van der Molen et al. (2007) en De Wit et al. (2011) adviseren dat het bij de

(25)

25 en informatie, opdrachten of instructies (veelvuldig) te herhalen. Tevens zouden de jongeren er baat bij hebben als verbale informatie voorzien is van visuele ondersteuning. De uitleg van het onderzoek bestond uit verbale informatie (korte en simpele zinnen), maar om deze zo volledig mogelijk te laten zijn werd de procedure er een met een lange uitleg met veel zinnen. In het licht van het onderzoek van Van der Molen et al. en De Wit et al. kan deze lange uitleg er toe geleid hebben dat de jongeren minder goed begrepen wat er van hen verwacht werd. De visuele ondersteuning kwam pas tijdens de eerste vraag aan de orde. Wellicht dat de eerste vraag de uitleg heeft verduidelijkt en de jongeren na beantwoording van de eerste vraag begrepen wat er van hen verwacht werd, met als mogelijk gevolg dat de jongeren slechter scoorden op de eerste vraag. Voor vervolgonderzoek is het aan te raden om de uitleg korter te laten zijn en/of de aan de procedure een voorbeeldvraag toe te voegen.

De antwoordmogelijkheden in de test waren vervat in twee vervolgfilms; een vervolgfilm met een correcte weergave van de consequenties van de cautie en een

vervolgfilm met een foute weergave van de consequenties van de cautie. De foute weergave van de cautie was bij elke vraag identiek, de jongeren hebben zodoende vier keer hetzelfde filmfragment gezien. Dit kan betekend hebben dat de jongeren het filmfragment herkenden en dat die herkenning zodoende de beantwoording van de vragen beïnvloedde. Een mogelijk effect hiervan kan zijn geweest dat de jongeren bij alle vier de vragen juist wel of niet voor deze antwoordmogelijkheid hebben gekozen, omdat dit respectievelijk als goed of fout antwoord werd gezien.

Voor het huidig onderzoek is gebruik gemaakt van een nieuw ontwikkeld procedure. Om in de filmfragmenten een zo correct mogelijke weergave van de werkelijkheid te geven en deze geschikt te laten zijn voor de doelgroep, is dit besproken met en beoordeeld door mensen die in beiden zijn gespecialiseerd, namelijk zogeheten verhoorders van kwetsbare verdachten (VKV). Met feedback van de VKV functionarissen zijn de procedure en de

filmfragmenten beter afgestemd op de doelgroep. Tevens zijn de filmfragmenten voorafgaand aan het eigenlijke onderzoek voorgelegd aan zeven VKV functionarissen, om aan de hand van hun antwoorden de antwoordformule te ontwikkelen. Het instrument zelf is niet getest op begrijpelijkheid bij kinderen met dezelfde mentale leeftijd als de proefpersonen of bij

gemiddeld begaafde jongeren. Dit kan van invloed zijn op de validiteit van de

filmfragmenten. In vervolgonderzoek is het van belang dat de begrijpelijkheid van het instrument wordt getest bij kinderen met dezelfde mentale leeftijd of bij gemiddeld begaafde jongeren.

(26)

26 Uit het onderzoek van Van der Molen et al. (2007) blijkt dat verbale informatie beter begrepen wordt door jongeren met een LVB als deze ondersteund wordt met visuele

informatie. Om deze reden is de cautie in dit onderzoek visueel ondersteund met

pictogrammen. Dat de resultaten in dit onderzoek strijdig zijn met het onderzoek van Van der Molen et al. kan komen door de keuze van de pictogrammen. Mogelijkerwijs vormden de pictogrammen geen vorm van daadwerkelijke visuele ondersteuning. Of het zou zo kunnen zijn dat de jongeren de pictogrammen kinderachtig vonden. Tevens zou het kunnen zijn dat de jongeren niet begrepen dat het een keuze situatie betrof. In gesprekken met P. De Waard (persoonlijke communicatie, 21 oktober 2014), een persoonlijk begeleider van jongeren met een LVB kwam naar voren dat de jongere de gepresenteerde vorm van de cautie beter zou begrijpen als de pictogrammen apart werden gepresenteerd en de jongere daadwerkelijk een van beide pictogrammen moest kiezen. Echter was deze mogelijkheid van presentatie in verband met de gekozen werkwijze in dit onderzoek niet mogelijk. Wellicht dat als het onderzoek wordt herhaald met een ander vorm van visuele ondersteuning, de resultaten beter zullen zijn. Verder zou onderzocht kunnen worden of als verhoorders pictogrammen apart presenteren en er door de jongere verdachte daadwerkelijk gekozen moet worden, de cautie beter begrepen zou worden.

In huidig onderzoek zijn vier vormen van presentatie van de cautie getest: de normale cautie, de normale cautie visueel ondersteund, de versimpelde cautie en de versimpelde cautie visueel ondersteund. Uit dit onderzoek is gebleken dat geen van de geteste cauties werd begrepen door jongeren met een LVB. Om jongeren met een LVB een eerlijker behandeling tijdens het verhoor te kunnen geven, waarin zij niet als verdachte ongewild medewerking verlenen aan hun eigen veroordeling, is het van belang dat de justitie weet dat de huidige normale en versimpelde cautie niet begrepen worden door veel jongeren met een LVB. En dat justitie deze cauties daarom ook niet meer gaat gebruiken bij jongeren met een LVB en op zoek gaat naar een cautie die wel wordt begrepen door jongeren met een LVB.

(27)

27

Dankwoord

Graag zou ik de mensen willen bedanken die mij geholpen hebben tijdens mijn onderzoek en het schrijven van mijn masterscriptie.

Allereerst wil ik mijn scriptiebegeleider Dhr. Moonen bedanken voor zijn begeleiding bij het schrijven van mijn scriptie. Zijn wetenschappelijke kennis heeft mij goed geholpen. Ik heb veel gehad aan de feedback op de verschillende versies van mijn scriptie.

Ik wil alle jongeren bedanken die belangeloos hebben deelgenomen aan het onderzoek. Zonder hun medewerking was het onderzoek en uiteindelijk het schrijven van deze masterscriptie niet mogelijk. Ze waren allemaal erg enthousiast en deden erg hun best. Zij hebben het onderzoek voor mij leuk, interessant maar vooral leerzaam gemaakt.

Het was mogelijk om het onderzoek uit te voeren bij de leerlingen van mijn stage. Daarom wil ik graag de mensen van mijn stage, leerkrachten, teamleiders en persoonlijk begeleiders, bedanken voor hun bereidheid om mee te werken aan dit onderzoek en de interesse in het onderzoek. Met name Dhr. Blij wil ik bedanken, dankzij hem was iedereen bereid mee te werken.

Alle verhoorders van kwetsbare verdachten die mij geholpen hebben wil ik graag bedanken voor hun vrijwillige medewerking. Hun kennis en ervaringen waren erg leerzaam en hebben veel bijgedragen aan de vorming van het onderzoek.

Als laatste wil ik mijn familie en vrienden bedanken die bereid waren mee te werken aan het onderzoek, mijn scriptie na te lezen en te voorzien van de nodige feedback.

(28)

28

Literatuur

Abbeduto, L., & Hesketh, L. J. (1997). Pragmatic development in individuals with mental retardation: learning to use language in social interactions. Mental Retardation and developmental disabilities research reviews, 3, 232-333. doi: 10.1002/(SICI)1098-2779(1997)3:4<323::AID-MRDD7>3.0.CO;2-O

Abel, R. L. (1982). Law as lag: inertia as a social theory of law. Michigan Law Review, 80, 820-822. Verkregen van

http://heinonline.org/HOL/Page?handle=hein.journals/mlr80&div=45&g_sent=1&collect ion=journals

American Psychiatric Association. (2013). Appendix II: Neurodevelopmental disorders. In Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). doi:

10.1176/appi.books.9780890425596.514988

Bac, J. R., De Bruijn-Lückers, M. L. C. C., Mijnarends, E. M., Smilda, F., & Somsen, M. A. E. (2004). De jeugdige verdachte en het recht. Amsterdam: Reed Business BV.

Bartels, A. A. J. (2011). Licht verstandelijk beperkte jongeren. In N. Duits & J. A. C. Bartels (Red.), Jeugdpsychiatrie en recht. Wetgeving, zorgveld en praktijk (pp.122-125). Assen: Van Gorcum.

Bunthof, A. (2006). Maatwerk in het jeugdstrafrecht. Maatwerk, 07, 272-273. doi: 10.1007/BF03070750 DOI 10.1007/BF03070750

Collot d’Escury, A. (2007). Lopen jongeren met een lichte verstandelijke beperking meer kans om in aanraking te komen met justitie? Kind en Adolescent, 28, 128-137. doi:

10.1007/BF03061031

Collot d’Escury, A., & Ponsioen, A. (2004). De meerwaarde van diagnostiek van sociale cognitie bij LVG-kinderen uit gezinnen met ambulante begeleiding. Onderzoek & Praktijk, 2, 7-9. Verkregen van

http://www.kenniscentrumlvb.nl/images/oenp/oenp2004.pdf

De Wit, M., Moonen, X., & Douma, J. (2011). Richtlijn effectieve interventies LVB. Utrecht: Landelijk Kenniscentrum LVG.

Douma, J. C. H., & Dekker, M. C. (2007). Antisociale gedragingen van jongeren met lichte verstandelijke beperkingen. Kind en Adolescent, 28, 118-127. doi: 10.1007/BF03061030

Eastwood, J., & Snook, B. (2010). Comprehending Canadian police cautions: are the rights to silence and legal counsel understandable? Behavioral Sciences and the Law, 28, 366-377. doi: 10.1002/bsl.898

(29)

29 Eastwood, J., Snook, B., & Chaulk, S. J. (2010). Measuring reading complexity and listening

comprehension of Canadian police cautions. Criminal Justice and Behavior, 37, 453-471. doi: 10.1177/0093854810362053

Fenner, S., Gudjonsson, G. H., & Clare, I. C. H. (2002). Understanding of the current police caution (England and Wales) among suspects in police detention. Journal of Community & Applied Social Psychology, 12, 83-93. doi: 10.1002/casp.658

Finlay, W. M. L., & Lyons, E. (2001). Methodological issues in Interviewing and using self-report questionnaires with people with mental retardation. Psychological Assessment, 13, 319-335. Verkregen van

http://aaiddjournals.org/doi/pdf/10.1352/0047-6765%282002%29040%3C0014%3AAIIWPW%3E2.0.CO%3B2

Fulero, S. M., & Everington, C. (1995). Assessing competency to waive Miranda rights in defendants with mental retardation. Law and Human Behavior, 19, 533-543. Verkregen van http://www.jstor.org/stable/1394200?seq=1#page_scan_tab_contents

Gudjonsson, G. H. (1991). The ‘Notice to Detained Persons’, PACE codes, and reading ease. Applied Cognitive Psychology, 5, 89-95. Verkregen van

http://web.a.ebscohost.com/ehost/pdfviewer/pdfviewer?sid=6e981a13-0ffe-4215-9b22-5ef8b194294b%40sessionmgr4001&vid=2&hid=4107

Holland, T., Clare, I. C. H., & Mukhopadhyay, T. (2002). Prevalence of ‘criminal offending’ by men and women with intellectual disability and the characteristics of ‘offenders’: implications for research and service development. Journal of Intellectual Disability Research, 46, 6-20. doi: 10.1046/j.1365-2788.2002.00001.x

Hoogeveen, M. (2011). Het begripsvermogen van mensen met een verstandelijke beperking in een verhoorsituatie (niet gepubliceerde mastherthese). Vrije Universiteit, Amsterdam, Nederland.

Kaal, H. L., Negenman, A. M., Roeleveld, E., & Embregts, P. J. C. M. (2011). De problematiek van gedetineerden met een lichte verstandelijke beperking in het gevangeniswezen. Tilburg: Prismaprint Tilburg University.

Klein, G., & Schalkwijk, F. (2013). Executieve functies, sociale informatieverwerking en externaliserend probleemgedrag bij adolescenten met een LVB (Niet gepubliceerde masterthese). Universiteit Utrecht, Utrecht, Nederland.

Maes, B., Penne, A., & Petry, K. (2008). Kinderen en jongeren met een verstandelijke beperking. In H. Grietens, J. Vanderfaeillie, W. Hellinckx & W. Ruijssenaars (Red.), Handboek orthopedagogische hulpverlening (pp. 127-160). Leuven/Voorburg: Acco.

(30)

30 Molenaar, J., & Sterk, A. (2013). Studie-editie deel 1. Inleiding recht/staatsrecht, strafrecht

en strafvordering. Amsterdam: Reed Business Media.

Moonen, X., & Verstegen, D. (2006). LVG-jeugd met ernstige gedragsproblematiek in de verbinding van praktijk en wetgeving. Onderzoek & Praktijk, 4, 23-28. Verkregen van http://www.kenniscentrumlvb.nl/images/oenp/oenpvoor2006.pdf

Ponsioen, A., & Plas, J. (2008). Verstandelijke beperking. In P. Prins & C. Braet (Red.), Handboek klinische ontwikkelingspsychologie (pp. 449-475). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Ramakers, G. J. A., & Ponsioen, A. J. G. B. (2007). Neuropsychologische kenmerken van kinderen en adolescenten met een (lichte) verstandelijke beperking. Kind en Adolescent, 28, 78-87.doi: 10.1007/BF03061025

Scheepmaker, M. J. M. (2008). Evaluatie van een meetinstrument naar de sociale informatieverwerking bij kinderen met een licht verstandelijke beperking en

gedragsproblemen (Niet gepubliceerde mastherthese). Universiteit Utrecht, Utrecht, Nederland.

Van der Molen, M. J., Van Luit, H. E. H., Jongmans, M. J., & Van der Molen, M. W. (2007). Het werkgeheugen van jongeren met een licht verstandelijke beperking. Kind en

Adolescent, 28, 88-96. doi: 10.1007/BF03061026

Van der Sleen, J., & Heestermans, M. (2010). Verstandelijke beperking en verhoor. In P. J. Van Koppen, H. Merckelbach, M. Jelicic & J. W. De Keijser (Red.), Reizen met mijn rechter (pp. 605-622). Deventer: Kluwer.

Van Nieuwenhuijzen, M., Bijman, E. R., Lamberix, I. C. W., Wijnroks, L., Orobio de Castro, B., Vermeer, A., & Matthys, W. (2005). Do children do what they say? Responses to hypothetical and real-life social problems in children with mild intellectual disabilities and behavior problems. Journal of Intellectual Disability Research, 49, 419-433. doi: 10.1111/j.1365-2788.2005.00674.x

Van Nieuwenhuijzen, M., Orobio de Castro, B., Wijnroks, L., Vermeer, A., & Matthys, W. (2004). The relations between intellectual disabilities, social information processing, and behaviour problems. European Journal of Developmental Psychology, 1(3), 215-229. doi: 10.1080/17405620444000111

Verbree, D. V. (2015, juni 22). Jeugdstraf(proces)recht[online encyclopedie]. Verkregen van http://applicaties.rechtspraak.minjus.nl/wiki/Paginas/Jeugdstraf(proces)recht.aspx#inhou d1

(31)

31 Bijlage 1 Visueel middel

(32)

32 Bijlage 2 Script film onderzoek cautie

De filmpjes krijgen de namen A, B, C of D en de vervolgfilmpjes 1 en 2 Eigenschappen films:

-In elke film zitten twee personen aan een tafel. Een daarvan is netjes gekleed en is de verhoorder, de andere persoon is normaal gekleed en is de verdachte.

-Elke film is een situatie waarin een misdaad gepleegd is en de verdachte daarvan verdacht wordt en wordt verhoord.

-De vervolgfilms bestaan uit één film met antwoord waarin de cautie niet wordt weergegeven en één film met een antwoord waarin de cautie wordt weergegeven, door te zeggen dat de verdachte wel wilt praten of door te zeggen dat de verdachte niet wilt praten.

- (..) betekent dat er een moment rust wordt gehouden tijdens het spreken. Film A

In film A wordt de verdachte verdacht van een overval in een winkel en wordt die gevraagd waar hij op het moment van de overval was.

De verhoorder stelt zichzelf voor met “Ïk ben <voornaam> en ben van de politie,(..) we

hebben het net gehad over wie jij bent en wie ik ben(..), nu ga ik jou vragen stellen over wat de politie denkt dat jij gedaan hebt.(..)” En stelt vervolgens de vraag “Op vrijdagavond is er een overval geweest in de Albert Heijn(..), waar was jij ’s avonds 17 oktober?”

Vervolgfilm A.1

De verdachte geeft als antwoord “Ik wil het niet zeggen, (..) maar u kijkt me zo aan, ik ...” Vervolgfilm A.2

De verdachte geeft als antwoord “Ik wil geen antwoord geven op uw vraag.” Film B

In film B is de verdachte opgepakt omdat hij betrokken was bij een vechtpartij. Als eerst stelt de verhoorder zichzelf voor met “Ïk ben <voornaam> en ben van de politie(..), we hebben

het net gehad over wie jij bent en wie ik ben(..), nu ga ik jou vragen stellen (..)over wat de politie denkt dat jij gedaan hebt(..).”Dan stelt hij de vraag “Je bent opgepakt omdat de politie je gezien heeft bij een vechtpartij(..), wat weet jij daarvan?”

Vervolgfilm B.1

De verdachte geeft als antwoord “Ik wil het wel vertellen.” Vervolgfilm B.2

De verdacht geeft als antwoord “Ik wil het niet zeggen, (..)maar u kijkt me zo aan, ik...” Film C

In film C wordt de verdachte verdacht van het beroven van Mevr. De Vries op straat. De verhoorder stelt zichzelf voor met “Ïk ben <voornaam> en ben van de politie(..), we hebben

het net gehad over wie jij bent en wie ik ben(..), nu ga ik jou vragen stellen (..)over wat de politie denkt dat jij gedaan hebt(..).” En stelt vervolgens de vraag “Dinsdag is de tas van Mevr. De Vries gestolen toen zij in de dorpsstraat was(..), wat weet jij daarvan?”

Vervolgfilm C.1

De verdachte geeft als antwoord “Ik wil het niet zeggen, (..) maar u kijkt me zo aan, ik ...” Vervolgfilm C.2

(33)

33 Film D

In film D is de verdachte opgepakt omdat hij iemand geslagen heeft. Als eerst stelt de verhoorder zichzelf voor met “Ïk ben <voornaam> en ben van de politie(..), we hebben het

net gehad over wie jij bent en wie ik ben(..), nu ga ik jou vragen stellen (..)over wat de politie denkt dat jij gedaan hebt(..).”Dan stelt hij de vraag “de politie heeft je opgepakt omdat je

iemand geslagen hebt(..), kan je me daar iets over vertellen?” Vervolgfilm D.1

De verdachte geeft als antwoord “Ik wil geen antwoord geven op uw vraag.” Vervolgfilm D.2

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

A client, located at an arbitrary location in the plane, needs to retrieve M by combining information from various caches. We assume that the client has full knowledge of the

This study investigated the effects of surface neuromuscular electrical stimulation applied early after acute stroke to the wrist and finger extensor muscles on

Dat sommige figuren op sleutelposities zich meer aangetrokken voelden tot de positie van de Guatemalteekse regering dan die van Carter werd behalve door het Koude

Effort-force along the power-conserving interconnection of subsystems A and P is considered as a natural feedback and utilized in the design of an energy-based state observer

&RQFOXVLRQ $OWKRXJK LW KDV EHHQ NQRZQ IRU D ZKLOH WKDW FOLPDWHUHODWHG IDFWRUV DFFRXQW IRU WKH

Examples of such can be found in the analytical field, (bio)-chemistry, medical and industry. These fields require in-line measurement and control over mass

Omdat eerder onderzoek nog geen uitsluitsel geeft over verschillen tussen jongens en meisjes in hun gevoeligheid voor groepsdruk en over het effect van groepsdruk met negatieve

opsporingsambtenaar aan die persoon over diens betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit ten aanzien waarvan hij als verdachte wordt of kan worden aangemerkt immers als