• No results found

Het verband tussen context en geheugenprestaties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het verband tussen context en geheugenprestaties"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Verband tussen Context en Geheugenprestaties

Eindversie Bachelorthese - Brein & Cognitie

Student: Luca Goossens Studentnummer: 10202625 Begeleider: Jeroen Raaijmakers Datum: 27 november 2014 Aantal woorden: 5997

(2)

Abstract

Het optimaliseren van geheugenprestaties is in diverse situaties belangrijk. Verschillende theorieën, waaronder het Search of Associative Memory (SAM) model (Raaijmakers & Shiffrin, 1981), nemen aan dat geheugenprestaties in grote mate afhankelijk zijn van context, omdat context een belangrijke retrieval cue is. Om het verband tussen context en geheugen te onderzoeken, werd in dit onderzoek gekeken naar de invloed van externe- en interne

contextveranderingen op geheugenprestaties. Uit de resultaten bleek dat verandering van zowel externe- als interne context tussen studie- en testmoment negatieve gevolgen heeft voor de geheugenprestaties. Tevens worden er andere gevolgen van contextverandering voor het geheugen gevonden. Vervolgens werd het Contextual Fluctuation model onderzocht, dat aanneemt dat context veranderlijk is. Context blijkt inderdaad te veranderen door retrieval. Geconcludeerd wordt dat zowel het SAM model als het Contextual Fluctuation model grotendeels juist lijken te zijn. Implicaties voor vervolgonderzoek en mogelijke toepassingen worden besproken.

(3)

Inhoudsopgave

Literatuuroverzicht

Het Verband tussen Context en Geheugenprestaties p. 4 De Invloed van Verandering van Externe Context op Geheugenprestaties p. 7 De Invloed van Verandering van Interne Context op Geheugenprestaties p. 12 De Invloed van Retrieval op Context p. 17 Conclusie & Discussie p. 21

Onderzoeksvoorstel p. 26

Samenvatting p. 27

Afleiden van onderzoeksvraagstelling p. 28

Onderzoeksmethode p. 30

Deelnemers p. 30

Materialen p. 30

Procedure p. 31

Data analyse p. 31

Interpretatie van mogelijke resultaten p. 32

Literatuurlijst p. 33

(4)

Het Verband tussen Context en Geheugenprestaties

Binnen de cognitieve psychologie wordt veel onderzoek gedaan naar geheugen. Het doel van veel geheugenstudies is om inzicht te krijgen in de mechanismen die ervoor zorgen dat men zich informatie kan herinneren. Het doorgronden van deze mechanismen kan vervolgens een hulp zijn bij het optimaliseren van geheugenprestaties. Methoden om

geheugenprestaties te optimaliseren kunnen in zeer diverse situaties ingezet worden. Hierbij kan men denken aan onderwijs, waar onderwijsmethoden aangepast kunnen worden om een optimale leersituatie te faciliteren. Maar ook in politieonderzoeken, bijvoorbeeld bij het verhoren van getuigen, is het van groot belang dat een situatie wordt gecreëerd waarin getuigen zo gemakkelijk mogelijk de juiste informatie uit hun geheugen kunnen ophalen.

Verschillende factoren zijn van invloed op de uiteindelijke uitkomst of iemand zich bepaalde informatie wel of niet herinnert. In deze these wordt aandacht besteedt aan een factor die als een zeer belangrijke wordt beschouwd: context. Bower stelde de definitie van context in 1972 als volgt: “Context bestaat uit interne en externe achtergrondstimulatie die optreedt tijdens de presentatie van experimentele stimuli.”. Door Anderson en Bower werd hier in 1974 het volgende aan toegevoegd: “(…) en de fysieke kenmerken van de presentatie van een item en impliciete associaties met items”.

Het verband tussen context en geheugenprestaties wordt al jaren in onderzoeken besproken en onderzocht. Er is dan ook nog geen overeenstemming bereikt over de exacte rol die context speelt in het beïnvloeden van geheugenprestaties. Een vaak aangehaald

geheugenmodel, waarin context een belangrijke rol speelt, is het Search of Associative Memory (SAM) model van Raaijmakers en Shiffrin (1981). Raaijmakers en Shiffrin (1981) nemen aan dat informatie opgeslagen wordt in geheugensporen. Cues bepalen vervolgens welke geheugensporen worden geactiveerd. Aan de hand van de verschillende geactiveerde geheugensporen wordt ‘de herinnering’ gereconstrueerd. Een belangrijk gevolg hiervan is het

(5)

besef dat retrieval nooit een exacte kopie is van de informatie die eerder is opgeslagen, maar een reconstructie daarvan. Context speelt in het SAM-model een belangrijke rol, omdat aangenomen wordt dat context-eigenschappen ook altijd worden opgeslagen en dat context dus altijd één van de retrieval cues is.

Met retrieval wordt het ophalen van informatie uit het geheugen bedoeld. In de studies die besproken zullen worden, wordt een onderscheid gemaakt tussen twee vormen van retrieval: recall en recognition. Met recognition wordt herkenning bedoeld. Dit vraagt om een oordeel over een specifiek bekend item (bijv. Herken je welke fiets van jou is?).

Recall vereist het herinneren van informatie die op dat moment niet aanwezig is (bijv. Weet

je nog waar je fiets staat?).

Context kan, volgens deze theorie, als retrieval cue dus helpen bij het ophalen van herinneringen. Context kan de geheugenprestaties op twee verschillende manieren

bevorderen (Raaijmakers & Shiffrin, 1981). Ten eerste helpt context bij het activeren van de juiste geheugensporen. Ten tweede helpt context bij het discrimineren tussen verschillende geheugensporen. Als bepaalde context bijvoorbeeld verschilt tussen twee studiesituaties, maakt het terughalen van de context van studiesituatie 1 het niet alleen makkelijker om de informatie uit studiesituatie 1 op te halen, maar ook om juist niet de informatie uit

studiesituatie 2 op te halen. De verschillende studiesituaties worden door de verschillende contexten dus als het ware geïsoleerd.

Wanneer men aanneemt dat context inderdaad op deze manier het geheugen beïnvloedt, kunnen twee verschijnselen die optreden bij het leren van woordenlijsten verklaard worden. Ten eerste het lijst-lengte effect (Murdock, 1962; Postman & Philips, 1965; Roberts, 1972). Gebleken is, dat wanneer men een woordenlijst leert, de proportie juist onthouden woorden afneemt, wanneer de lijst-lengte toeneemt. De verklaring die door het begrip van de werking van context gegeven kan worden is dat de extra items die toegevoegd

(6)

worden aan de woordenlijst wanneer deze langer wordt, ook de context matchen die wordt gebruikt om de woorden op te halen uit het geheugen. Dit veroorzaakt extra interferentie als functie van het aantal items. Ten tweede blijkt dat recall prestaties voor eerder opgeslagen woordenlijsten negatief worden beïnvloedt door later leren. Dit wordt retroactieve

interferentie genoemd (Tulving & Thomson, 1973). In dit geval is de SAM-model verklaring dat de context die wordt gebruikt bij de test meer matcht met de context van het latere leren, wat ook weer extra interferentie oplevert.

Gebleken is dat het herinneren van bepaalde informatie afhankelijk is van de mate van overeenkomst tussen de context waarin een item is opgeslagen in het geheugen en de context waarin deze informatie weer wordt opgehaald. Uit de eerdergenoemde definities van

Anderson en Bower blijkt echter dat context een breed begrip is, met veel verschillende karakteristieken. Onduidelijk is of verschillende types context een zelfde rol spelen bij het ophalen van herinneringen.

In deze these wordt getracht de verschillende typen context, en de invloed die deze hebben op geheugenprestaties, te onderscheiden. Het onderscheid dat hiertoe wordt gemaakt, is het onderscheid tussen interne en externe context. Onder externe context verstaat men alle externe omstandigheden, zoals de ruimte waar men zich bevindt, de muziek die men

beluistert en de kamertemperatuur. Onder interne context verstaat men daarentegen de mentale toestand; denk aan de emotionele staat, de verwachtingen, et cetera (Ziemke 1997, aangehaald in Vermeulen, 2007). Ten eerste zal de invloed van externe context op

geheugenprestaties aan de hand van literatuur onderzocht worden. Vervolgens wordt de invloed van interne context op geheugenprestaties onderzocht. Ten slotte wordt onderzocht of context vaststaat, of dat het simpelweg ophalen van de informatie, de retrieval, veranderingen van context tot gevolg kan hebben.

(7)

De Invloed van Verandering van Externe Context op

Geheugenprestaties

Om de mechanismen die verantwoordelijk zijn voor het verband tussen context en geheugenprestaties te doorgronden, en te onderzoeken of context inderdaad een belangrijke

retrieval cue is, wordt ten eerste het onderzoek naar externe context en geheugenprestaties

bestudeerd. Zoals eerder genoemd worden met externe context alle externe omstandigheden bedoeld. Er zijn erg veel externe omstandigheden te bedenken en hier zijn dan ook veel verschillende onderzoeken naar gedaan. Omdat het niet mogelijk is om in deze these al deze onderzoeken te bespreken, worden alleen de belangrijkste onderzoeken en de onderzoeken met opvallende resultaten hier besproken.

Contextverschillen kunnen heel duidelijk zijn, zoals wanneer men zich in een totaal andere ruimte bevindt. Maar contextverschillen kunnen ook minder opvallend zijn. Isarida en Isarida (2007) vonden bijvoorbeeld dat het aanpassen van de achtergrondkleur van een woordenlijst al gevolgen heeft voor geheugenprestaties. De onderzoekers lieten deelnemers een woordenlijst woord voor woord bestuderen. De achtergrondkleur waarop de woorden werden getoond werd afgewisseld per woord. Na een retentie-interval van 30 seconden werd de deelnemers gevraagd zoveel mogelijk woorden van de bestudeerde woordenlijst op te noemen. Het teken voor de recall werd gegeven tegen een bepaalde achtergrondkleur. Uit de resultaten bleek dat deelnemers significant meer woorden opnoemden die zij hadden

bestudeerd tegen dezelfde achtergrondkleur als de achtergrondkleur van het recallteken dan op een andere achtergrondkleur.

Uit een studie uit 2010, uitgevoerd door Smith en Manzano, kwamen soortgelijke resultaten. Hier werd echter gewerkt met videobeelden in plaats van achtergrondkleur. Ook hier bestudeerden deelnemers een woordenlijst, waarbij verschillende videobeelden op de

(8)

achtergrond werden vertoond. Vervolgens deden deelnemers een free recall test, waarbij zij de woorden van de lijst moesten reproduceren. Tijdens de free recall test werden ook videobeelden vertoond. Een deel van de videobeelden was ook bij het bestuderen getoond, het andere deel van de videobeelden was nieuw voor de deelnemers. Uit de resultaten bleek dat de woorden die met videobeelden waren getoond die bij het testen weer werden getoond, significant vaker herinnerd werden door deelnemers dan woorden waarvan de vertoonde videobeelden niet werden herhaald. Uit deze twee onderzoeken blijkt dus dat zowel

achtergrondkleur als achtergrondvideo’s van invloed zijn op de geheugenprestaties. Tot zover vallen de resultaten te verklaren aan de hand van het SAM model. Zolang de context

hetzelfde blijft, is het namelijk makkelijker om bestudeerde informatie terug te halen dan wanneer de context verandert.

Over de ecologische validiteit van het onderzoek van Isarida en Isarida (2007) en Smith en Manzano (2010) valt echter nog wel wat te zeggen. Over het algemeen worden achtergrondkleuren en beelden namelijk niet aangepast terwijl men studeert. Een

contextverschil dat wel veel voorkomt, is omgevingsgeluid. Veel studenten leren bijvoorbeeld met muziek op, maar maken hun tentamen vervolgens in een doodstille tentamenruimte. Als externe context inderdaad gebruikt wordt als retrieval cue, zou dit dus ook negatieve gevolgen moeten hebben voor geheugenprestaties. Uit een studie van Mead en Ball (2007) blijkt dat een kleine verandering in omgevingsgeluid al negatieve gevolgen kan hebben voor de geheugenprestaties. Deelnemers aan de studie luisterden tijdens het

bestuderen van een woordenlijst en tijdens de retrieval hiervan naar een wals van Chopin. Deze wals was zowel in mineur als in majeur opgenomen. De helft van de deelnemers kreeg tijdens het bestuderen en tijdens retrieval de wals in dezelfde toonsoort te horen, de andere helft van de deelnemers kreeg de wals in twee verschillende toonsoorten te horen. Uit de resultaten bleek dat deelnemers die tweemaal dezelfde toonsoort te horen kregen beter

(9)

presteerden dan deelnemers die tweemaal een verschillende toonsoort te horen kregen. Geconcludeerd werd dat de verschillende toonsoorten mogelijk als contextuele cue hebben gefungeerd, waardoor de bestudeerde informatie beter opgehaald kon worden wanneer dezelfde contextuele cue bij retrieval aanwezig was.

Ook geur blijkt effect te hebben op geheugenprestaties. Dit blijkt uit een onderzoek van Isarida et al. (2014). De onderzoekers lieten deelnemers een woordenlijst bestuderen en deelnemers werden vervolgens geacht om zoveel mogelijk woorden te herhalen in een free

recall test. Deelnemers werden ingedeeld in twee condities: zelfde-geurconditie en

andere-geurconditie. In de zelfde-geurconditie kregen deelnemers tijdens het studeren en de test dezelfde geur te ruiken en in de andere-geur conditie een andere geur. Wanneer deelnemers 4 seconden kregen per te bestuderen woord trad er een significant geur-context effect op. Wanneer de tijd echter werd verlengd naar 8 seconden verdween dit effect. Isarida et al. namen aan dat dit resultaat te verklaren is door adaptation: de afname in gevoeligheid voor een geur. Wanneer je ergens iets ruikt, trekt dit vaak maar even de aandacht. Binnen korte tijd raak je gewend aan de geur en valt deze niet meer op. Wanneer deelnemers dus 4 seconden blootgesteld werden aan een geur, werd dit opgeslagen als relevante context. Wanneer deelnemers echter langer werden blootgesteld aan de geur, verminderde de gevoeligheid hiervoor en was geur dus ook geen relevante context meer. Ten slotte geven de onderzoekers aan dat adaptation alleen optreedt bij geurcontext en bijvoorbeeld niet bij visuele context. Gevoeligheid voor visuele input neemt namelijk veel minder af als functie van tijd, dan gevoeligheid voor geur.

In de tot nu toe besproken onderzoeken zijn allemaal vrij kleine contextverschillen gemaakt. Een heel groot en veel voorkomend contextverschil is het verschil dat studenten vaak kennis opdoen in bibliotheken en collegezalen, en deze kennis vervolgens proberen op te halen in praktijksituaties die erg van de leersituaties verschillen. Vrijwel alleen in

(10)

geneeskunde opleidingen speelt bijna de gehele opleiding zich af binnen de praktijksituatie, namelijk het ziekenhuis. Coveney et al. (2013) vroegen zich af of deze manier van leren dan ook tot betere studieresultaten leidt. Deelnemers aan hun onderzoek waren allen

geneeskundestudenten. De studenten kregen een woordenlijst van 30 woorden te horen in één van deze twee omgevingen: een collegezaal of een operatiekamer. Vervolgens vond de free

recall taak ook plaats in één van deze twee omgevingen. Uit de resultaten bleek dat

verandering van de recall omgeving geen significant verschil in geheugenprestaties tot gevolg had. Tevens was er geen significant verschil in geheugenprestaties tussen het studeren in een collegezaal en het studeren in een operatiekamer. Het lijkt er dus op dat deze totale verandering van externe context geen invloed heeft op de geheugenprestaties.

Uit het merendeel van deze onderzoeken is gebleken dat een verandering van externe context nadelige effecten heeft op geheugenprestaties. Uit een ander onderzoek blijkt echter nog een effect van externe contextverandering op het geheugen. Hintzman (2002) vond dat externe contextverandering van significante invloed kan zijn op de tijdsinschatting. Hintzman manipuleerde de externe context door middel van lettertype. Hij liet deelnemers namen bestuderen die naam voor naam voorbij kwamen. De namen werden in twee verschillende lettertypes getoond. Sommige namen kwamen meerdere keren in de lijst voor. Soms werd een naam twee keer kort op elkaar aangeboden, en soms zaten er vrij veel andere namen tussen de eerste en de tweede vertoning van een naam. Bij iedere naam die werd getoond werd de deelnemer geacht aan te geven of hij deze naam voor het eerst zag (nieuw) of al eerder had gezien (oud). Wanneer het antwoord ‘oud’ was, moesten deelnemers tevens aangeven hoeveel andere namen er volgens hen tussen de vorige en de huidige vertoning van de naam hadden gezeten. Ten eerste bleek, in overeenstemming met eerder besproken

onderzoeken, dat een verandering van het lettertype een lagere recognition-score tot gevolg had. De manipulatie van context was dus geslaagd. Tevens bleek echter dat deelnemers

(11)

dachten dat zij een naam recenter hadden gezien wanneer het lettertype hetzelfde was bij de eerste en de tweede vertoning, dan wanneer het lettertype verschilde. Externe

contextverandering heeft blijkbaar een invloed op de retrospectieve tijdswaarneming. Een mogelijke verklaring hiervoor is, dat een contextverandering in een niet-experimentele situatie over het algemeen duidt op een verstrijken van tijd: iemand is bijvoorbeeld naar een andere plek verplaatst, er zijn andere mensen om hem heen komen zitten, of het is

bijvoorbeeld van dag nacht geworden. Wanneer de context echter nog exact hetzelfde is, duidt dit niet op een verstrijken van tijd. Onbewust doet men in de experimentele situatie waarschijnlijk ook de assumptie dat er meer tijd is verstreken, wanneer de context is veranderd. Helaas wordt in het onderzoek niet aangegeven of men dichter bij de

daadwerkelijke hoeveelheid tijd tussen de namen zat in de nieuw- of in de oudconditie. Gebleken is dat er veel verschillende manieren zijn om de externe context te manipuleren. Vrijwel alle manipulaties van context hadden negatieve gevolgen voor de geheugenprestaties. Verrassend is dat een totale contextverandering, waarbij men naar een andere ruimte ging, geen invloed had op geheugenprestaties. Definitieve conclusies kunnen hier echter nog niet uit getrokken worden, aangezien er maar één onderzoek is besproken. Tevens werd een onverwachts effect van externe contextverandering op het geheugen gevonden: een veranderde retrospectieve tijdsinschatting. Onduidelijk is nog of de tijdsinschatting beter of slechter wordt door contextverandering. Externe context lijkt, in overeenstemming met onder andere het SAM-model, inderdaad te dienen als retrieval cue bij het herinneren van bestudeerde informatie. Nu er meer duidelijkheid is over de werking van externe context, kan er gekeken worden of het gevonden verband hetzelfde werkt bij interne context.

(12)

De Invloed van Verandering van Interne Context op

Geheugenprestaties

In de vorige paragraaf is duidelijk geworden dat externe context, zoals werd verwacht, inderdaad fungeert als retrieval cue bij het herinneren van informatie. Het SAM-model lijkt hier dus op te gaan. Het begrip ‘context’ is echter pas deels belicht. Er is namelijk nog niet naar interne context gekeken. Daarom zal in deze paragraaf de invloed van interne

contextveranderingen op geheugenprestaties onderzocht worden aan de hand van beschikbare literatuur. Zoals eerder genoemd, wordt met interne context de mentale toestand bedoeld.

Een verschil met externe context is dat het mogelijk is om deze interne context opzettelijk mentaal te veranderen. Deze eigenschap kan mogelijk het fenomeen directed

forgetting verklaren. Directed forgetting is een fenomeen waarbij het lijkt of mensen

opzettelijk informatie kunnen vergeten, en de informatie dus minder toegankelijk maken voor latere pogingen tot recall (Sahakyan & Kelley, 2002). Bij een directed forgetting taak

bestuderen deelnemers een woordenlijst en krijgen zij vervolgens instructie om deze lijst juist weer te vergeten. Vervolgens bestuderen deelnemers een tweede woordenlijst en krijgen ze vervolgens een recall test voor zowel de eerste als de tweede woordenlijst. Deelnemers in de vergeet-conditie herinneren zich over het algemeen minder items van lijst 1 dan deelnemers in de onthoud-conditie. Dit worden de ‘costs of directed forgetting’ genoemd. Maar

deelnemers in de vergeet-conditie onthouden wel meer items van lijst 2 dan deelnemers in de onthoud-conditie. Dit worden de ‘benefits of directed forgetting’ genoemd (Reitman, Malin, Bjork & Higman, 1973).

Er zijn verschillende hypothesen over de strategie die mensen gebruiken om

opzettelijk informatie te vergeten. Mentale contextverandering lijkt echter één van de meest aannemelijke te zijn (Sahakyan & Kelley, 2002). Eerder is al aangetoond dat

(13)

contextverandering zorgt voor vergeten. Recall wordt juist verbeterd als er een grote overeenkomst is tussen de stimuli die aanwezig zijn bij het studiemoment en bij het testmoment. Gebaseerd op deze eigenschappen zou een opzettelijke interne

contextverandering een mogelijke strategie kunnen zijn om een woordenlijst te vergeten. Hierdoor zou een contextverschil ontstaan tussen lijst 1 en lijst 2 dat groter is dan normaal, waardoor het moeilijker is om lijst 1 op te halen uit het geheugen. Dit interne contextverschil wordt mogelijk bewerkstelligd doordat men erg geconcentreerd aan iets anders dan aan de woordenlijst probeert te denken.

Om te onderzoeken of deze strategie van mentale contextverandering inderdaad wordt gebruikt bij een directed forgettingtaak, voerden Sahakyan en Kelley (2002) een onderzoek uit waarbij ze directed forgetting en een mentale contextverandering met elkaar

combineerden. Deelnemers werden in vier condities ingedeeld: de onthoudconditie, de

forgettingconditie, de onthoud-en-contextveranderingsconditie en de

directed-forgetting-en-contextveranderingsconditie. Alle deelnemers kregen een lijst van 15 woorden

te zien die ze moesten bestuderen. Vervolgens kregen de deelnemers in de vergeetcondities de instructie om deze woorden weer te vergeten. Deelnemers in de onthoudcondities kregen de instructie om de woorden te onthouden. Ter manipulatie van context werd deelnemers in de contextveranderingscondities vervolgens gevraagd om zich 45 seconden in te beelden dat zij onzichtbaar waren en op te schrijven wat ze zouden doen. Vervolgens bestudeerden alle deelnemers een tweede woordenlijst, gevolgd door een retentieperiode van 90 seconden. Ten slotte werd alle deelnemers gevraagd om op papier ten eerste zoveel mogelijk woorden uit woordenlijst 1 op te schrijven, en vervolgens uit woordenlijst 2.

Uit de resultaten bleek dat deelnemers in de onthoudconditie significant hoger scoorden dan deelnemers in de andere drie condities. De geheugenprestaties in de vergeetconditie, de onthoud-en-context-veranderingconditie en de

(14)

contextveranderingconditie verschilden echter niet significant van elkaar. De overeenkomende resultaten voor de directed-forgettingconditie en de

context-veranderingsconditie, zouden erop kunnen wijzen dat bij beide instructies eigenlijk dezelfde strategie wordt gebruikt: een mentale contextverandering. In deze studie werd de mentale contextverandering echter nog gecombineerd met een onthoudinstructie, of een

directed-forgettingtaak. Hierdoor kan niet met zekerheid gesteld worden dat een instructie voor

mentale contextverandering dezelfde gevolgen voor het geheugen heeft als een

directed-forgettinginstructie.

In 2007 voerden Delaney en Sahakyan dan ook een vervolgstudie uit, waarbij deze twee instructies wel van elkaar gescheiden werden. Ook in deze studie werden deelnemers geacht een woordenlijst van 15 woorden te bestuderen. Nu werden deelnemers echter maar in drie condities ingedeeld: de onthoudconditie, de directed-forgettingconditie en de

contextveranderingsconditie. In de eerste twee condities waren de instructies gelijk aan die in het onderzoek uit 2002 en in de contextveranderingsconditie werd dezelfde inbeeldingstaak uitgevoerd als in het voorgaande onderzoek, echter zonder de directed-forgettingtaak. Vervolgens kregen alle deelnemers een tweede woordenlijst die zij moesten bestuderen. Na een bepaalde retentieperiode werd de deelnemers gevraagd om de woorden die zij zich van de eerste en de tweede woordenlijst herinnerden gescheiden op papier te zetten. Een extra

toevoeging van deze studie ten opzichte van de studie uit 2002 is dat er tenslotte een

werkgeheugentest (OSPAN) werd uitgevoerd. Uit de resultaten bleek ten eerste dat zowel de

directed-forgettingtaak als de interne contextveranderingstaak hetzelfde negatieve effect

hadden op de geheugenprestaties ten opzichte van de onthoudconditie. Het lijkt er dus inderdaad op dat bij de directed-forgettingtaak en de interne contextveranderingstaak dezelfde strategie wordt gebruikt. Dit zou ook verklaren waarom de twee instructies

gecombineerd, zoals werd gedaan in de studie uit 2002, niet zorgen voor extra vergeten. Bij

(15)

beide instructies wordt namelijk hetzelfde proces uitgevoerd door de deelnemer. Een verrassend resultaat van de studie uit 2007 was dat in de

contextveranderingsconditie deelnemers met een hoge werkgeheugencapaciteit lager scoorden op de geheugentaak dan deelnemers met een lage werkgeheugencapaciteit. Hetzelfde verband was aantoonbaar in de directed-forgettingconditie, maar niet in de

onthoudconditie. Delaney en Sahakyan stellen als mogelijke verklaring voor dit resultaat dat de hoeveelheid context-verandering mogelijk groter is bij mensen met een hoge

werkgeheugencapaciteit dan bij mensen met een lage werkgeheugencapaciteit. Mensen met een lage werkgeheugencapaciteit zijn mogelijk minder goed in staat om toegang te krijgen tot de context en deze aan te passen, dan mensen met een hoge werkgeheugencapaciteit.

Hierdoor zouden mensen met een hoge werkgeheugencapaciteit meer afhankelijk zijn van context dan mensen met een lage werkgeheugencapaciteit.

In een vervolgstudie van Sahakyan en Smith (2013) werd onderzocht of de veranderde retrospectieve tijdsinschatting die bleek op te treden na externe contextveranderingen ook optreedt als gevolg van een interne contextverandering. Dit blijkt het geval te zijn.

Deelnemers aan de studie van Sahakyan en Smith (2013) werden geacht drie woordenlijsten te bestuderen. Na de eerste lijst werden alle deelnemers geïnstrueerd om de woorden te onthouden, omdat ze mogelijk op deze lijst getest zouden worden. Vervolgens bestudeerden deelnemers de tweede woordenlijst, waarna de helft van de deelnemers een

directed-forgettinginstructie kreeg en de andere helft een onthoudinstructie. Vervolgens bestudeerden

alle deelnemers de derde woordenlijst. Nu werd alle deelnemers gevraagd om een schatting te geven van hoeveel tijd er was verstreken sinds het begin van het experiment. Uit de resultaten bleek dat deelnemers in de vergeet-conditie de verstreken tijd gemiddeld overschatten, terwijl deelnemers in de onthoud-conditie de verstreken tijd gemiddeld onderschatten. De

verandering van retrospectieve tijdsinschatting lijkt dus een gevolg te zijn van zowel interne-

(16)

als externe contextveranderingen.

Gebleken is dat ook interne contextverandering een negatieve invloed heeft op geheugenprestaties. Vooral mensen met een hoge werkgeheugencapaciteit lijken de nadelen van interne contextveranderingen te ervaren. Tevens blijkt dat niet alleen externe, maar ook interne contextverandering een veranderde retrospectieve tijdsinschatting tot gevolg kan hebben. Ook hier lijken de gevonden resultaten in overeenstemming te zijn met het SAM-model: interne context lijkt te dienen als retrieval cue bij het herinneren van bestudeerde informatie. Tot nu toe zijn studies besproken die duiden op de helpende functie die context kan hebben als retrieval cue. In al deze studies wordt er echter vanuit gegaan dat context een statisch begrip is. Er zijn echter aanwijzingen dat context niet alleen van invloed is op

retrieval, maar dat het omgekeerde ook het geval is: retrieval is ook van invloed op context.

Deze aanwijzingen, en de implicaties daarvan, zullen in de laatste paragraaf onderzocht worden.

(17)

De Invloed van Retrieval op Context

Uit de meerderheid van de tot nu toe besproken studies worden conclusies getrokken die verklaard kunnen worden door de aanname dat context, zowel intern als extern, dient als

retrieval cue bij het ophalen van informatie uit het geheugen. Het SAM-model lijkt tot nu toe

op te gaan. Er is echter een aantal jaar na het verschijnen van dit model een aanvulling geweest, waar in deze these nog niet naar is gekeken: het Contextual Fluctuation model (Mensink & Raaijmakers, 1988). In het Search of Associative Memory model lijkt context beschouwd te worden als een onveranderlijk begrip. Deze aanname lijkt echter niet juist te zijn. Context blijkt eerder een constant veranderend construct te zijn. Het Contextual

Fluctuation model gaat uit van de aanname dat context gezien kan worden als een vector van elementen die constant verandert, doordat oude elementen worden vervangen door nieuwe elementen. Hierdoor blijft de context ook veranderen. Wanneer men studeert worden

associaties tussen actieve context elementen en items versterkt. Bij een test worden de op dat moment actieve context-elementen gebruikt om kennis op te halen.

Een belangrijk gevolg van de aanname dat context varieert, is dat dit nieuwe perspectieven biedt op het proces van vergeten. In veel theorieën over vergeten wordt aangenomen dat vergeten twee belangrijke oorzaken heeft. Ten eerste kan opgeslagen informatie passief vervagen, als functie van het verstrijken van tijd. Ten tweede kan nieuwe informatie interfereren met eerder opgeslagen informatie, waardoor de eerder opgeslagen informatie minder toegankelijk wordt (Underwood, 1957).

Uit een experiment van Shiffrin (1970) blijkt echter dat het proces van vergeten mogelijk anders verloopt. Deelnemers aan de studie van Shiffrin werden geacht verschillende woordenlijsten te bestuderen. Na iedere lijst moesten deelnemers zich zoveel mogelijk

woorden proberen te herinneren van de lijst die ze vóór de zojuist bestudeerde lijst hadden gezien. Deze methode wordt list-before-the-last genoemd. De proportie juist herinnerde

(18)

woorden bleek wel afhankelijk van de lengte van de lijst waarin deze woorden zich bevonden, maar niet van de tussenliggende lijst. Deze resultaten impliceren dat de ‘verval-theorie’ van vergeten niet juist is. Als tijd en daarmee verval namelijk de oorzaak zouden zijn van vergeten, zou ook de tussenliggende lijst van invloed moeten zijn op de

geheugenprestaties. Deze neemt namelijk ook een bepaalde tijd in beslag.

De verschillende woordenlijsten hebben echter ook een verschillende context. Het resultaat dat de lengte van de tussenliggende woordenlijst niet van invloed is op de proportie onthouden woorden, lijkt te duiden op een rol van context bij vergeten. Des te langer de woordenlijst waarin de woorden staan die herinnerd moeten worden namelijk is, des te meer woorden er dezelfde context hebben. Dit maakt het moeilijker de juiste woorden op te halen uit het geheugen. De tussenliggende lijst heeft echter een andere context. De lengte van deze woordenlijst heeft geen invloed, omdat de woorden die hier op staan binnen een andere context vallen dan de woorden die opgehaald dienen te worden uit het geheugen. Shiffrin concludeerde dus dat vergeten mogelijk eerder het gevolg is van het mislukken van het zoeken naar de juiste elementen in het geheugen, dan van verval of interferentie.

In 2004 repliceerden Ward en Tan het list-before-the-lastonderzoek van Shiffrin. Wanneer er na iedere woordenlijst werd getest bleek er inderdaad geen lijstlengte-effect te zijn van de tussenliggende lijst. Wanneer Ward en Tan (2004) echter de test tussen de tests weglieten, bleek er plotseling wel een lijstlengte-effect te zijn van de tussenliggende test. Ward en Tan concludeerden dat recall blijkbaar context-verandering bevordert en hiermee zorgt voor lijstisolatie. Wanneer de tussenliggende recalltest wordt weggelaten treedt er dus geen lijstisolatie op en heeft de lengte van de tussenliggende lijst plotseling wel effect op de geheugenprestaties. Met andere woorden: het recallen van een woord wordt alleen beinvloedt door de lengte van de lijst waartoe dit woord behoort. Uit een experiment van Jang en Huber (2008) blijkt dat dit niet het geval is voor recognition. In een eerste experiment repliceerden

(19)

Jang en Huber de bevindingen van Shiffrin (1970) en Ward en Tan (2004). Er trad, in

overeenstemming met deze vorige onderzoeken, geen lijstlengte-effect van de tussenliggende lijst op wanneer er tussendoor een recall-test werd gedaan, maar wel een lijstlengte-effect wanneer er tussendoor geen recall-test werd gedaan. Vervolgens werd hetzelfde experiment gedaan, echter met een recognition-test in plaats van een recall-test. Nu bleek er helemaal geen lijstlengte-effect meer op te treden, onafhankelijk van of er wel of geen recognition-test tussendoor werd uitgevoerd. Jang en Huber concluderen dat recall blijkbaar wel

contextverandering en daarmee lijstisolatie tot gevolg heeft, maar recognition niet. Een verklaring voor dit verschil tussen recognition en recall wordt nog niet gegeven. Dat maakt dit resultaat moeilijk te interpreteren.

Divis en Benjamin (2014) kwamen vervolgens met de hypothese dat uitstel van de

recalltest de invloed van retrieval op geheugenprestaties zou moeten verkleinen. De

contextverandering die veroorzaakt wordt door recall en zorgt voor lijstisolatie van de verschillende woordenlijsten, is namelijk vrij klein. Het verstrijken van tijd bleek al eerder voor contextverandering te zorgen, en de verwachting van de onderzoekers was dat de contextverandering veroorzaakt door tijd sterker zou zijn dan de contextverandering veroorzaakt door recall. Uitstel van de test zou dan dus zorgen voor een duidelijk

contextverschil, waardoor de invloed van recall op geheugenprestaties minder zou worden. Uit de resultaten bleek dat het effect dat retrieval had op de geheugenprestaties inderdaad verdween wanneer de test werd uitgesteld. Blijkbaar heeft recall inderdaad

contextverandering en daarmee lijstisolatie tot gevolg, maar is dit wel zo’n kleine verandering in context dat deze gemakkelijk teniet gedaan wordt door een grotere contextverandering, zoals die volgt op een verandering van tijd.

De besproken studies lijken bewijs te leveren voor het Contextual Fluctuation Model.

Retrieval van informatie uit het lange termijn geheugen leidt inderdaad tot

(20)

contextverandering. Door deze contextveranderingen wordt eerder opgeslagen informatie met ongeveer dezelfde context geïsoleerd. Dit kan zowel positieve als negatieve gevolgen hebben. Lijst-isolatie zorgt ervoor dat informatie beter van elkaar gescheiden kan worden, en hierdoor makkelijker opgehaald. Door lijst-isolatie kan men bij het ophalen van informatie uit het geheugen echter ook meer afhankelijk van context worden. Wanneer namelijk niet exact dezelfde context teruggeroepen kan worden, kan het hierdoor ook juist moeilijker zijn om herinneringen terug te halen. Belangrijk is om te onthouden dat alleen recall tot

contextverandering lijkt te leiden, in tegenstelling tot recognition. Ten slotte blijkt de invloed van recall op geheugenprestaties weg te vallen wanneer het testmoment wordt uitgesteld. De assumptie is dat dit komt doordat de contextverandering die optreedt door het uitstellen van de test, de kleine contextverandering die optreedt door retrieval teniet doet.

(21)

Conclusie & Discussie

In deze these is het verband tussen context en geheugenprestaties onderzocht. Onderzocht is of er verschillen zijn tussen de invloed die externe- en interne context op het geheugen hebben. Hiervoor werd onderzocht of de aanname die in veel geheugenmodellen, waaronder het Search of Associative Memory model van Raaijmakers en Shiffrin (1981), wordt gedaan - namelijk dat context een belangrijke retrieval cue is bij het ophalen van informatie uit het geheugen - het verband tussen externe- en interne context en de geheugenprestaties kan verklaren. Tevens werd de latere aanvulling van het Contextual Fluctuation model onderzocht.

Ten eerste werd het verband tussen externe context en geheugenprestaties onderzocht. Externe context bleek op verschillende manieren gemanipuleerd te kunnen worden. Onder andere achtergrondkleur (Isarida & Isarida, 2007), achtergrondmuziek (Mead & Ball, 2007) en geur (Isarida et al., 2014) bleken externe context-factoren te zijn die de geheugenprestaties beïnvloedden. Al deze manipulaties van externe context hadden negatieve gevolgen voor de geheugenprestaties: een contextverandering leidde telkens tot verminderde resultaten op geheugentests. De gevonden resultaten komen grotendeels overeen met wat men op basis van het SAM-model zou verwachten: context lijkt inderdaad te dienen als retrieval cue bij het herinneren van bestudeerde informatie. Wanneer de testcontext niet overeenkomt met de studeercontext heeft men te maken met een mismatch en wordt het moeilijker om de

bestudeerde informatie op te halen uit het geheugen. Hier was één uitzondering op: wanneer men een totale contextverandering onderging, werden er geen negatieve gevolgen voor de geheugenprestaties gevonden (Coveney et al., 2013). Dit was echter maar één experiment. Om hier conclusies uit te trekken, zal dit onderzoek gerepliceerd dienen te worden. Ten slotte werd een ander effect van contextverandering op het geheugen gevonden: een veranderde

(22)

retrospectieve tijdsinschatting (Hintzman, 2002). Dit resultaat valt ook door context te

verklaren. Contextverandering duidt in de ‘echte’ wereld op een verstrijken van tijd. Wanneer de context binnen een experimentele situatie wordt aangepast, doet men mogelijk onbewust de assumptie dat er meer tijd is verstreken dan wanneer de context gelijk blijft.

Vervolgens werd het verband tussen interne context en geheugenprestaties onderzocht. Naar dit verband is nog minder onderzoek gedaan. Interne context is ook

ingewikkelder om te manipuleren. Dit werd in de besproken onderzoeken dan ook alleen met een inbeeldoefening van Sahakyan en Kelley (2002) gedaan. Ook manipulatie van interne context bleek negatieve gevolgen te hebben voor de geheugenprestaties: ook hier leidde een contextverandering telkens tot verminderde resultaten op geheugentests. Een toegevoegde werkgeheugentest leidde tot de ontdekking dat vooral mensen met een hoge

werkgeheugencapaciteit nadelen lijken te ervaren van interne contextveranderingen (Delaney & Sahakyan, 2007). Dit resultaat werd verklaard door aan te nemen dat mensen met een hoge werkgeheugencapaciteit meer afhankelijk zijn van context dan mensen met een lage

werkgeheugencapaciteit, doordat mensen met een lage werkgeheugencapaciteit mogelijk minder goed in staat zijn om toegang te krijgen tot de context en deze te veranderen. Tot slot bleek niet alleen externe, maar ook interne contextverandering een veranderde

tijdsinschatting tot gevolg te hebben. Ook hier komen de gevonden resultaten overeen met wat men op basis van het SAM-model zou verwachten. Context dient als retrieval cue bij het herinneren van bestudeerde informatie en wanneer deze context verandert wordt het

moeilijker om de bestudeerde informatie te herinneren.

Tot slot is het Contextual Fluctuation model (Mensink & Raaijmakers, 1988) als aanvulling op het SAM-model onderzocht. De aanvulling die dit model geeft aan het model, is dat de context van bestudeerde informatie niet vastligt. Het Contextual Fluctuation model gaat er vanuit dat bij het studeren associaties tussen actieve context elementen en items

(23)

versterkt worden. De actieve contextelementen worden gebruikt bij het ophalen van kennis. De besproken onderzoeken lijken inderdaad te wijzen op een voortdurend veranderende context. Alleen recall lijkt deze verandering echter tot gevolg te hebben, in tegenstelling tot

recognition. De contextveranderingen volgend op recall zorgen voor lijst-isolatie. Enerzijds

zorgt lijstisolatie ervoor dat informatie beter van elkaar gescheiden kan worden, en daardoor makkelijker kan worden opgehaald. Anderzijds heeft lijstisolatie meer contextafhankelijkheid tot gevolg, doordat het moeilijker kan zijn om herinneringen op te halen, wanneer niet exact dezelfde context teruggehaald kan worden. De invloed van recall op context en daarmee op geheugenprestaties blijkt weg te vallen wanneer men het testmoment uitstelt. Aangenomen wordt, dat dit komt doordat de verandering in context door recall zo klein is dat deze wegvalt bij de contextverandering die het uitstellen van de test veroorzaakt. Al deze resultaten

bevestigen de aanname van het Contextual Fluctuation Model; dat context niet vaststaat, maar veranderlijk is.

Een aantal fenomenen is in deze these wel aangestipt, maar niet uitgebreid

onderzocht. Het zou interessant zijn om deze onderwerpen in verder onderzoek uit te diepen. Zo is gebleken dat de negatieve invloed die een interne contextverandering heeft op

geheugenprestaties, afhankelijk is van de hoogte van de werkgeheugencapaciteit van een persoon. Interessant zou zijn om te onderzoeken of deze afhankelijkheid ook geldt voor externe contextveranderingen. Tevens zou het verschil tussen recognition en recall verder onderzocht kunnen worden. In enkele onderzoeken bleek er een verschil te zijn in het verband tussen deze twee vormen van retrieval en context. Aan de hand van deze

onderzoeken kunnen echter nog geen conclusies of verklaringen worden gegeven over dit verschil. Uitgebreider onderzoek specifiek over dit verschil zou hiervoor gewenst zijn. Tot slot zouden de resultaten van het totale contextveranderingsexperiment van Coveney et al. (2013) verder onderzocht kunnen worden. Het blijft namelijk een verrassend resultaat dat alle

(24)

minimale vormen van contextverandering tot verminderde geheugenprestaties leiden, maar dat een grote contextverandering zoals een verandering van ruimte dit niet doet.

Geconcludeerd kan worden dat de meeste resultaten erop duiden dat context inderdaad een belangrijke retrieval cue is, die gebruikt wordt bij het herinneren van

informatie. Wanneer men zich bepaalde informatie wil herinneren, zou het positief kunnen werken om zoveel mogelijk contextfactoren in de testsituatie overeen te laten komen met de oorspronkelijke situatie.

Deze methode wordt momenteel al gebruikt in bepaalde technieken om getuigen te verhoren, zoals het Cognitieve Interview (Wells, Memon, & Penrod, 2006). Hierbij vraagt men een getuige om de ogen te sluiten en zich in te beelden dat hij of zij zich weer in de situatie bevindt waar men getuige van was. Vervolgens worden open vragen gesteld aan de getuige en worden stap voor stap details verzameld uit de herinnering van de getuige. Deze verhoormethode blijkt beter te werken dan klassieke getuigenverhoormethoden, waarbij gerichte en meer gesloten vragen gesteld worden, en getuigen zich niet terugplaatsen in de eerdere situatie (Wells, Memon, & Penrod, 2006).

Hieruit blijkt dat het gebruik van context daadwerkelijk zinvol kan zijn in bepaalde situaties. Het gebruik van context kan ook in andere situaties verder onderzocht worden. Zo zou men het begrip van de werking van context in het onderwijs kunnen gebruiken. Bij studielessen zou scholieren uitgelegd kunnen worden dat het belangrijk is om te proberen de omstandigheden waarin men studeert, zoveel mogelijk overeen te laten komen met de

omstandigheden waarin men getoetst wordt. Ook kan het voor scholieren mogelijk zinvol zijn om zich tijdens een test de situatie voor te stellen waarin zij hebben gestudeerd. Voordat men zich daarmee kan gaan bezighouden, moet er echter eerst uitgebreider onderzoek gedaan worden naar het gebruiken van context in het onderwijs. Het enige besproken onderzoek dat zich in een echte onderwijssituatie afspeelde, leverde namelijk afwijkende resultaten op.

(25)

Nu er meer duidelijkheid is over de werking van context en de theoretische

achtergrond hiervan, zal er vervolgonderzoek uitgevoerd kunnen worden, om uit te zoeken welke praktische toepassingen er daadwerkelijk van toegevoegde waarde zouden kunnen zijn voor bijvoorbeeld het onderwijs, en politieonderzoek.

(26)

Werkgeheugencapaciteit als Modererende Factor in

de Invloed van Externe Contextverandering op

Geheugenprestaties

Onderzoeksvoorstel Bachelorthese - Brein & Cognitie

Student: Luca Goossens Studentnummer: 10202625 Begeleider: Jeroen Raaijmakers Datum: 4 december 2014 Aantal woorden: 1659

(27)

Samenvatting

Gebleken is dat een interne contextverandering resulteert in verminderde

geheugenprestaties voor mensen met een hoge werkgeheugencapaciteit. Bij mensen met een lage werkgeheugencapaciteit bleek een interne contextverandering echter geen duidelijke invloed te hebben op de geheugenprestaties (Delaney & Sahakyan, 2007). Werkgeheugen lijkt dus een modererende variabele te zijn in de invloed van interne context op

geheugenprestaties. De mogelijke verklaring voor dit verschil die wordt voorgesteld is de ‘intensified context shift hypothese’, die suggereert dat mensen met een lage

werkgeheugencapaciteit (low-span) minder goed de interne contextverandering maken dan mensen met een hoge werkgeheugencapaciteit (high-span). Als deze hypothese juist is, zou werkgeheugencapaciteit niet van invloed moeten zijn op het verband tussen externe

contextverandering en geheugenprestaties. Als blijkt dat dit inderdaad niet het geval is, zal dit versterking zijn voor de intensified context shift hypothese.

(28)

Afleiden van onderzoeksvraagstelling

Al jaren blijkt uit verschillende onderzoeken dat er een sterk verband is tussen context en geheugenprestaties. Zowel externe contextveranderingen (Isarida & Isarida, 2007, Smith & Manzano, 2010, Mead & Ball, 2007, Isarida et al., 2014) als interne contextveranderingen (Sahakyan & Kelley, 2002, Sahakyan & Smith, 2013), tussen studie- en testmoment, blijken een negatieve invloed te hebben op geheugenprestaties. Onder externe context verstaat men alle externe omstandigheden, zoals de ruimte waar men zich bevindt, de muziek die men beluistert en de kamertemperatuur. Onder interne context verstaat men de mentale toestand; denk aan de emotionele staat, de verwachtingen, et cetera (Ziemke 1997, aangehaald in Vermeulen, 2007).

De meest gehoorde verklaring voor het verband tussen context en geheugenprestaties is dat context een belangrijke retrieval cue is. Voor deze verklaring wordt aangenomen dat informatie opgeslagen wordt in geheugensporen. Cues bepalen vervolgens welke

geheugensporen worden geactiveerd. Aan de hand van verschillende geactiveerde geheugensporen wordt ‘de herinnering’ gereconstrueerd. Retrieval is op deze manier dus nooit een exacte representatie van de informatie die eerder is opgeslagen, maar een reconstructie hiervan (Raaijmakers & Shiffrin, 1981). Voor deze verklaring wordt tevens aangenomen dat zowel interne als externe contexteigenschappen altijd bij de herinnerde informatie worden opgeslagen. Context dient dan dus altijd als één van de retrieval cues.

Uit een studie van Delaney en Sahakyan (2007) bleek dat werkgeheugencapaciteit een modererende factor is in de invloed van interne contextverandering op de geheugenprestaties (Figuur 1). Over het algemeen wordt een grote werkgeheugencapaciteit geassocieerd met een groter vermogen om informatie vast te houden in het geheugen, ook als er afleiding aanwezig is. Delaney en Sahakyan verwachtten dus in eerste instantie dat high-span mensen minder last zouden ondervinden van een interne contextverandering dan low-span mensen. Uit het

onderzoek kwam echter het verrassende resultaat dat high-span mensen juist méér negatieve invloed van een interne contextverandering op de geheugenprestaties ondervinden dan

low-span mensen.

(29)

Figuur 1.Theoretisch schema van werkgeheugen als modererende factor in de invloed van interne

contextverandering op geheugenprestaties.

Delaney en Sahakyan kwamen met de volgende mogelijke verklaring voor dit verrassende resultaat: de intensified context shift hypothese. Deze hypothese suggereert dat

low-span mensen niet zozeer beter tegen een interne contextverandering kunnen dan high-span mensen, maar dat de mate van interne contextverandering groter is bij high-high-span

mensen dan bij low-span mensen. De interne contextverandering moest namelijk door deelnemers zelf gemaakt worden, door middel van een inbeeldoefening waarbij deelnemers zich voorstelden dat ze door hun ouderlijk huis liepen en hardop aan de experimentator vertelden wat ze zagen. Delaney en Sahakyan stellen voor dat low-span mensen mogelijk minder goed in staat zijn om toegang te krijgen tot de context en deze te veranderen, in vergelijking met high-span mensen. Mogelijk steken high-span mensen meer moeite in het uitvoeren van de interne context-veranderingstaak dan low-span mensen. Dit zou dus

inhouden dat low-span mensen de interne context minder goed weten aan te passen dan

high-span mensen. Dit beschermt ze tegen het context-afhankelijke vergeten dat wel optreedt bij high-span mensen.

Om erachter te komen of de intensified context shift hypothese juist is, zal in deze studie onderzocht worden of werkgeheugencapaciteit tevens een modererende factor is in de invloed van een externe contextverandering op geheugenprestaties. Externe

contextveranderingen hoeven immers niet door deelnemers zelf gemaakt te worden, deze kunnen simpelweg aangebracht worden door de experimentator. Als het verschil tussen

low-span en high-low-span mensen in de invloed die een contextverandering heeft op hun

geheugenprestaties dus inderdaad alleen komt doordat zij de contextverandering niet goed hebben gemaakt, zou dit verschil niet op moeten treden bij een externe contextverandering. De hypothese van deze studie is dan ook dat werkgeheugencapaciteit geen modererende factor is in de invloed van externe contextverandering op geheugenprestaties.

(30)

Onderzoeksmethode

Deelnemers

Deelnemers zullen geworven worden via de Universiteit van Amsterdam, de Hogeschool van Amsterdam en enkele MBO opleidingen in Amsterdam. Dit wordt gedaan zodat de verschillen in werkgeheugencapaciteit zo groot mogelijk zijn. Deelnemers van de UvA kunnen proefpersoon-punten verdienen door aan het onderzoek deel te nemen. Andere deelnemers zullen mogelijk een kleine financiële vergoeding ontvangen voor hun deelname. Aan het onderzoek van Delaney en Sahakyan (2007), waarop de huidige studie gebaseerd is, hebben 132 deelnemers meegedaan, en hier zijn significante resultaten gevonden. In de huidige studie zal dus ook geprobeerd worden ongeveer 130 deelnemers te werven voor deelname.

Materialen

Geheugenprestaties zullen worden getest door middel van een free recall test. Er zal een woordenlijst worden gebruikt waar 20 verschillende woorden opstaan. De woorden zullen gekozen worden uit de SUBTLEX-NL (Keuleers, Brysbaert, & New, 2010), een database met woordfrequenties in de Nederlandse taal, gebaseerd op film en televisie ondertiteling. De 20 verschillende woorden zijn allemaal als medium-frequent bestempeld door de SUBTLEX-NL.

Externe context wordt geoperationaliseerd door deelnemers van ruimte te laten wisselen. Er worden dus twee kamers gebruikt die verschillen qua uiterlijk. De ene kamer is erg minimaal ingericht: de muren zijn wit, het is opgeruimd, en alleen de benodigde

materialen als een tafel, stoel en computer staan in de ruimte. De andere kamer is

rommeliger. Hier hangen afbeeldingen aan de muur, er staan een aantal stoelen in de ruimte, en er ligt wat rotzooi op de tafel.

Werkgeheugencapaciteit zal worden getoetst met twee verschillende testen. Ten eerste met een Operation Span-taak (OSPAN, Kane, Bleckley, Conway, & Engle, 2001; Turner & Engle, 1989). Bij deze taak wordt een deelnemer geacht om wiskundige vergelijkingen te verifiëren, terwijl de deelnemer ook bepaalde woorden dient te onthouden. Deelnemers dienen de vergelijking hardop voor te lezen, de vergelijking te verifiëren en het te-onthouden-woord te lezen. Er is geen tijd om een pauze te nemen of te oefenen. Iedere trial bestaat uit een aantal gepaarde vergelijkingen en woorden. Als de trial afgelopen is, schrijven

deelnemers de onthouden woorden op in de volgorde waarin ze gepresenteerd zijn. Een trial is correct als alle gepresenteerde woorden uit die trial in de juiste volgorde zijn opgeschreven.

(31)

De OSPAN-score wordt berekend door het aantal woorden van de correcte trials bij elkaar op te tellen. Iedere deelnemer krijgt drie trials per lengte (van twee tot vijf gepaarde

vergelijkingen en woorden). Deelnemers weten aan het begin van de trial niet uit hoeveel paren deze trial zal bestaan. De mogelijke range van scores ligt tussen de 0 en 42.

Ten tweede wordt de Counting Span-taak (CSPAN, Engle et al., 1999) gebruikt om werkgeheugencapaciteit te meten. De CSPAN lijkt qua opzet op de OSPAN. Deelnemers krijgen random verdeeld schermen te zien met daarop donkerblauwe cirkels, donkerblauwe vierkanten en lichtblauwe cirkels. Deelnemers worden geacht het aantal donkerblauwe cirkels hardop te tellen en het totaal per scherm te onthouden. Na iedere trial proberen deelnemers de juiste totalen in de juiste volgorde te herhalen. Ook hier werden drie trials per lengte (van twee tot zes schermen) gepresenteerd. De CSPAN-score wordt berekend door de totalen van de correcte trials bij elkaar op te tellen. De mogelijke range van scores ligt tussen de 0 en 60.

Procedure

Ten eerste krijgen alle deelnemers de woordenlijst gepresenteerd in één van de twee ruimtes. Van te voren krijgen zij de instructie om deze woorden te onthouden voor een latere geheugentest. De 20 woorden worden op een computerscherm achter elkaar gepresenteerd, waarbij deelnemers vijf seconden per woord hebben om dit te onthouden. Vervolgens wordt de helft van de deelnemers naar de andere ruimte gebracht, waar zij de rest van de taken zullen volbrengen (de context-veranderingsconditie). De andere helft van de deelnemers blijft in dezelfde ruimte (de controleconditie). De rommelige en de opgeruimde kamer worden even vaak als eerste en als tweede kamer ingezet. De uiteindelijke free recall taak wordt voorafgegaan door een retentie-interval van 90 seconden, waarin deelnemers wiskundige problemen zullen oplossen. Met de scores op deze test wordt niets gedaan. Recall zal vervolgens worden uitgevoerd op een stuk papier. Deelnemers krijgen 60 seconden de tijd voor de recall van de woordenlijst. Tot slot worden de eerder genoemde OSPAN en CSPAN test afgenomen, om de werkgeheugencapaciteit te meten.

Data-analyse

Ten eerste zal er een manipulatiecheck voor externe context worden uitgevoerd. Hiervoor zal de recall-score van de woordenlijst per conditie (context-veranderingsconditie of controleconditie) worden geanalyseerd door middel van een one-way ANOVA. De manipulatie van externe context wordt geslaagd bevonden als de recall-score in de context-veranderingsconditie significant lager is dan de recall-score in de controleconditie.

Vervolgens wordt een regressieanalyse gebruikt om de proportie van recall-score

(32)

variantie die verklaard kan worden door conditie, werkgeheugencapaciteit en de interactie tussen conditie en werkgeheugencapaciteit te onderzoeken. De OSPAN en de CSPAN scores zullen in aparte regressieanalyses worden ingevoerd. Eerst zullen de twee hoofdeffecten ingevoerd worden en vervolgens wordt onderzocht of de toevoeging van de interactie tussen de twee hoofdeffecten significante toegevoegde variantie verklaart. Als dit wel het geval blijkt te zijn, wordt het effect van externe contextverandering op geheugenprestaties toch gemodereerd door werkgeheugencapaciteit. Als dit zo blijkt te zijn, kan vervolgens uit de regressie-analyses ook geconcludeerd worden of mensen met een hoge

werkgeheugencapaciteit juist meer of minder last hebben van de negatieve invloed op geheugenprestaties die externe contextverandering heeft.

Interpretatie van mogelijke resultaten

Verwacht wordt, dat werkgeheugencapaciteit geen modererende factor is in de invloed van externe contextverandering op geheugenprestaties. Dit zou dus inhouden dat de toevoeging van de interactie tussen werkgeheugencapaciteit en conditie geen significante toegevoegde variantie verklaart. Als dit inderdaad uit de resultaten komt, zou dit een onderbouwing zijn voor de intensified context shift hypothese.

Als blijkt dat de toevoeging van de interactie tussen werkgeheugencapaciteit en conditie wél significante toegevoegde variantie verklaart, dan zijn er twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is dat mensen met een hoge werkgeheugencapaciteit door een externe contextverandering, net als bij een interne contextverandering, meer negatieve invloed op de geheugenprestaties ondervinden dan mensen met een lage werkgeheugencapaciteit. Dit zou bewijs zijn tegen de intensified context shift hypothese.

De tweede mogelijkheid is dat mensen met een hoge werkgeheugencapaciteit door een externe contextverandering, in tegenstelling tot een interne contextverandering, juist minder negatieve invloed op de geheugenprestaties ondervinden dan mensen met een lage werkgeheugencapaciteit. Dit zou geen bewijs vormen voor of tegen de intensified context

shift hypothese, maar dit resultaat zou wel passen in de huidige ideeën over

werkgeheugencapaciteit.

(33)

Literatuur

Adelman, J. S., Brown, G. D., & Quesada, J. F. (2006). Contextual diversity, not word

frequency, determines word-naming and lexical decision times. Psychological Science, 17(9), 814-823.

Anderson, J. R., & Bower, G. H. (1974). A propositional theory of recognition memory. Memory & Cognition, 2(3), 406-412.

Bower, G. H. (1972). Stimulus-sampling theory of encoding variability. Coding

processes in human memory, 85-123.

Coveney, A. P., Switzer, T., Corrigan, M. A., & Redmond, H. P. (2013). Context dependent memory in two learning environments: the tutorial room and the operating theatre. BMC Medical Education, 13(1), 1-7.

Delaney, P. F., & Sahakyan, L. (2007). Unexpected costs of high working memory capacity following directed forgetting and contextual change manipulations.Memory & cognition, 35(5), 1074-1082.

Delaney, P. F., Sahakyan, L., Kelley, C. M., & Zimmerman, C. A. (2010).

Remembering to forget the amnesic effect of daydreaming. Psychological Science, 21(7), 1036-1042.

Divis, K. M., & Benjamin, A. S. (2014). Retrieval speeds context fluctuation: Why semantic generation enhances later learning but hinders prior learning. Memory & Cognition, 1-14.

Hintzman, D. L. (2002). Context matching and judgments of recency. Psychonomic

Bulletin & Review, 9(2), 368-374.

Isarida, T., & Isarida, T. K. (2007). Environmental context effects of background color in free recall.Memory & Cognition,35(7), 1620-1629.

Isarida, T., Sakai, T., Kubota, T., Koga, M., Katayama, Y., & Isarida, T. K. (2014). Odor-context effects in free recall after a short retention interval: A new methodology for controlling adaptation.Memory & Cognition,42(3), 421-433.

Jang, Y., & Huber, D. E. (2008). Context retrieval and context change in free recall:

Recalling from long-term memory drives list isolation.Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and Cognition,34(1), 112.

Kane, M. J., Bleckley, M. K., Conway, A. R., & Engle, R. W. (2001). A controlled-attention view of working-memory capacity. Journal of Experimental Psychology:

(34)

General, 130(2), 169.

Keuleers, E., Brysbaert, M., & New, B. (2010). SUBTLEX-NL: A new measure for Dutch word frequency based on film subtitles. Behavior Research Methods, 42(3), 643-650.

Lohnas, L. J., Polyn, S. M., & Kahana, M. J. (2011). Contextual variability in free

recall.Journal of Memory and Language,64(3), 249-255.

Marsh, R. L., Meeks, J. T., Hicks, J. L., Cook, G. I., & Clark-Foos, A. (2006). Concreteness and item-to-list context associations in the free recall of items differing in context variability.Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and Cognition,32(6), 1424.

McGeoch, J. A., & McDonald, W. T. (1931). Meaningful relation and retroactive inhibition, American Journal of Psychology, 43, 579–588.

Mead, K. M., & Ball, L. J. (2007). Music tonality and context-dependent recall: The influence of key change and mood mediation. European Journal of Cognitive

Psychology, 19(1), 59-79.

Mensink, G. J. M., & Raaijmakers, J. G. (1988). A model for interference and forgetting. Psychological Review, 95(4), 434-455.

Murdock Jr, B. B. (1962). The serial position effect of free recall. Journal of

Experimental Psychology, 64(5), 482.

Osgood, C. E. (1949). An investigation into the causes of retroactive interference.

Journal of Experimental Psychology, 56, 132–143.

Postman, L., & Philips, L. W. (1965). Short-term temporal changes in free recall.

Quarterly Journal of Experimental Psychology, 17, 132–138.

Raaijmakers, J. G. W., & Shiffrin, R. M. (1981). Search of associative memory.

Psychological Review, 88, 93–134.

Reitman, W., Malin, J. T., Bjork, R. A., & Higman, B. (1973). Strategy control and directed forgetting. Journal of Verbal Learning and Verbal Behavior, 12, 140–149.

Roberts, W. A. (1972). Free recall of word lists varying in length and rate of

presentation: A test of total-time hypotheses. Journal of Experimental Psychology, 92, 365– 372.

Sahakyan, L., & Kelley, C. M. (2002). A contextual change account of the directed forgetting effect.Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and

Cognition,28(6), 1064.

Sahakyan, L., & Smith, J. R. (2013). “A Long Time Ago, in a Context Far, Far Away”: Retrospective Time Estimates and Internal Context Change.

(35)

Smith, S. M., & Manzano, I. (2010). Video context-dependent recall.Behavior Research Methods,42(1), 292-301.

Steyvers, M., & Malmberg, K. J. (2003). The effect of normative context variability on recognition memory. Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and

Cognition, 29(5), 760.

Tulving, E., & Thomson, D. M. (1973). Encoding specificity and retrieval processes in episodic memory. Psychological Review, 80(5), 352.

Underwood, B. J. (1957). Interference and forgetting. Psychological Review, 64(1), 49.

Verkoeijen, P. P., Rikers, R. M., & Schmidt, H. G. (2004). Detrimental influence of contextual change on spacing effects in free recall.Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and Cognition,30(4), 796.

Vermeulen, P. (2007). Autisme als contextblindheid. Wetenschappelijk Tijdschrift

Autisme, (3), 92-104. Retrieved from http://www.wta.nu/wp-content/uploads/2010/10/200703

-autisme-contextblindheid.pdf

Wells, G. L., Memon, A., & Penrod, S. D. (2006). Eyewitness evidence improving its probative value.Psychological Science in the Public Interest,7(2), 45-75.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Sinds de euthanasiewet in ons land uitgebreid werd naar minderjarigen, is hij geen onbekende meer voor buitenlandse lobbygroepen die gekant zijn tegen

Certain requirements for the memory model were found through placing a hy- pothetical social robot in different scenarios, to learn what the model should be able to do.. However,

PDW #14667 proposal for the 2019 AOM Annual Meeting on: The Use of Serious Games in HRM Research, Teaching and Practice Co-Chairs and Organizers: Luuk Collou University Twente

This dissertation serves as a report of a qualitative exploration of the experience of adolescents with physical disabilities during therapeutic horse- riding. The aim of the study

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende bij de onderstaande besluiten gedurende zes weken na de dag van verzending van het besluit een

In deze scriptie is gezocht naar het antwoord op de vraag: ‘Hoe beïnvloedden de diplomaten van de Nederlandse ambassade in Zuid-Afrika het Nederlandse beleid ten aanzien van

E-mail: robert.ofenloch@med.uni-heidelberg.de Abbreviations: DIF, differential item functioning; HE, hand eczema; HRQOL, health-related quality of life; IRT, item response theory;