Beyond Journalism – Eigentijdse samenwerking in
een veranderend medialandschap
Een casestudy naar de werkwijze van freelancecollectief Bureau Boven Naam: Joris Zwetsloot (10610294) UvA master Journalistiek en Media Begeleiders: Mark Deuze en Luuk Sengers
Voorwoord
Deze scriptie is het voorlopige sluitstuk van mijn studententijd en het definitieve startschot voor mijn journalistieke carrière. Mijn interesse in de maatschappij was de reden om een bachelor sociologie te doen, mijn interesse naar mensen trok mij richting de journalistiek. De casestudy naar Bureau Boven omvat een beetje van beide.
Wat beweegt de journalisten van Bureau Boven en hoe valt hun samenwerking te plaatsen in het huidige medialandschap? Vragen die niet alleen relevant zijn vanuit een wetenschappelijk perspectief, maar mij ook bezighouden op
persoonlijk vlak. Berichten over hoge aantallen werkloze journalisten en media-‐ instituties die krampachtig hun publiek proberen te behouden, maken mij soms onzeker over mijn eigen toekomst.
Uit de interviews met Adinda Akkermans, Emmie Kollau, Catrien Spijkerman, Mira Zeehandelaar en Roos Menkhorst blijkt wel dat het onzinnig is mijn eigen perspectief te spiegelen aan onheilspellende statistieken en demotiverende berichtgeving. De gemiddelde journalist bestaat niet. Algemene onzekerheden blijken in de praktijk ondergeschikt aan persoonlijke bevlieging, onuitputbare nieuwsgierigheid en een eigenwijze kijk op het vak. Eigenschappen die ik zie bij Bureau Boven, bij vakgenoten en bij mijzelf.
Op de eerste plaats wil ik de leden van Bureau Boven bedanken. Hun
enthousiaste deelname aan mijn onderzoek komt niet alleen deze scriptie ten goede, het heeft ook mijn eigen go-‐get-‐it mentaliteit aangewakkerd.
Hetzelfde ongebreidelde enthousiasme dat ik zie bij Bureau Boven, zie ik ook bij mijn medestudenten de docenten van de master Journalistiek en Media aan de UvA. Wubby’s strijdlust, de ongezouten kritiek van Bert, Freeks zoektocht naar de perfecte sfeeromschrijving, Mirjams missie voor verhalende journalistiek, Bas’ oprechte verontwaardiging over de spelletjes van woordvoerders en de proactieve begeleiding van Mark: de lijst is lang, maar nergens heb ik onderwijs gehad van mensen die zo betrokken zijn bij hun vak en hun studenten. Nooit hebt ik me bezwaard gevoeld vooral lekker eigenwijs te doen – al werd dat laatste mij vast niet altijd in dank afgenomen.
Terugblikkend op de stapels werk en alle ervaringen lijkt er vijf jaar verstreken sinds de start van onze lichting in september 2013. Maar gezien het plezier, was het in een zucht voorbij.
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1: Inleiding 7
1.1 Beyond Journalism 7
1.2 De hedendaagse journalist 8 1.3 Bureau Boven: het nieuwe werken 9
1.3.1 Context 10
1.3.2 Freelancers 10
1.3.3 Beroepsidentiteit 11
1.3.4 Organisatie 12
Hoofdstuk 2: Theoretisch kader 13
2.1 Inleiding 13
2.2 De journalistiek in context 14
2.3 Freelancers 16 2.4 Beroepsidentiteit 18 2.5 Organisatie 20 Hoofdstuk 3: Methoden 24 3.1 Aanleiding 24 3.2 Contextonderzoek 24 3.3 Keuzereflectie 27
3.4 Theoretische verantwoording casestudy 29
3.5 Onderzoeksstappen 30
Hoofdstuk 4: Analyses 33
4.1 Inleiding 33
4.2 De freelancers 34
4.2.1 Achtergrond 34
4.2.2 Inkomen en werkverdeling 37
4.2.3 Zekerheid 39
4.3 Organisatie: Bureau Boven 43
4.3.1 Algemene omschrijving 43
4.3.2 Werkplek en individuele meerwaarde 44 4.3.3 Samenwerken en collectieve meerwaarde 48
4.4 Beroepsidentiteit 51 Hoofdstuk 5: Conclusie 59 Bronnen 66 Wetenschappelijke literatuur 66 Overige literatuur 67 Bijlagen 69
Hoofdstuk 1: Inleiding
1.1 Beyond Journalism
‘Bij Wegener moeten er 400 banen uit, zegt Wegener’ (NRC, 2014)
De uitgever van de De Twentsche Courant/Tubantia, De Stentor, de Gelderlander, BN De Stem, Provinciale Zeeuwse Courant (PZC), Brabants Dagblad en Eindhovens Dagblad wordt waarschijnlijk overgenomen door de Persgroep. Die is van plan de regionale kranten te verpakken in een jasje van het AD, de regioredacties hoeven dat slechts aan te vullen met een paar pagina’s regionieuws. De rest vervalt. Wel wordt de krant dikker, met minder mensen (Villamedia, 11 dec. 2014). Bovendien is de Persgroep van plan meer freelancers in te huren voor het redactiewerk. (Villamedia, 13 dec. 2014).
Het is een proces dat wereldwijd gaande is. Grote mediabedrijven kopen de kranten en omroepen op, plaatsen content door en hebben daardoor steeds minder mensen nodig (Cohen, 2011). Met name kranten hebben de laatste jaren flink ingeboet. Waar het dagblad jarenlang de voornaamste bron van nieuws was voor het publiek, gebruiken steeds meer mensen vooral het internet voor hun informatie (Levy en Newman, 2013). In Nederland haalt 60 procent van de mensen hun nieuws uit de krant (Bakker, 2013), maar onder mensen tot 35 gebruikt slechts 20 procent traditionele media als kranten, radio en televisie als voornaamste nieuwsbron (Cauwenberge, Beentjes en d’Haenens, 2011).
Behoefte naar nieuws is nog steeds aanwezig, slechts 7,2 procent van de
Nederlandse en Belgische jongeren volgt helemaal geen nieuws (Cauwenberge, Beentjes en d’Haenens, 2011). Het is alleen de vraag van wie die informatie komt en wie de consument het beste weet te bereiken. De kaarten worden als het ware steeds opnieuw geschud. Ouderwetse print media stunten met hun prijzen en komen met nieuwe formats, maar in het spel dat hedendaagse journalistiek heet, zien ook nieuwe initiatieven hun kans schoon een stukje van de markt op te eisen.
Doemdenkers zien een crisis in de journalistiek, optimisten zien mogelijkheden. Hoe dan ook, moeilijke tijden zijn altijd vruchtbare grond voor nieuwe ideeën – succesvol of niet. Er is een zichtbare trend gaande van journalistieke
vernieuwing. Startups schieten uit de grond en oude bedrijven proberen nieuwe dingen.
Alles wordt hierbij beproefd: verpakking van de content (print, digitaal,
multimediaal), aanpassing van arbeidsrelaties (minder vast dienstverband, meer zelfstandig ondernemen), nieuwe vertelvormen (games, interactief, longreads),
verdienmodellen (advertenties, abonnementen, crowdfunding, native advertising), iedere combinatie lijkt mogelijk.
Beyond Journalism stelt zich ten doel een overzicht te bieden van de nieuwe ondernemingsvormen in de journalistiek en onderzoekt daarbij specifiek hoe journalistiek zich manifesteert en ontwikkelt.
Deze scriptie draagt bij aan Beyond Journalism door een nieuwe
samenwerkingsvorm te bestuderen: het freelancerscollectief Bureau Boven. Het is een nieuwe vorm van journalistieke samenwerking tussen freelancers die een kantoor delen en gezamenlijk allerlei journalistieke projecten doen. In de context van toenemende onzekerheid in het vak, wat betreft arbeidsvoorwaarden en werkomstandigheden, wat betreft publicatie-‐ en distributiekanalen, en wat betreft de aandacht en het vertrouwen van het publiek, is het interessant te kijken wat de samenwerking de deelnemers oplevert.
Hoofdvraag: In hoeverre draagt Bureau Boven bij aan het werk van de deelnemers als freelancers in de hedendaagse journalistiek?
1.2 De hedendaagse journalist
Informatie wordt op een nieuwe manier verpakt en verspreid. Het moet nog steeds gemaakt worden, maar door de stortvloed aan gratis informatie is content minder waard geworden. De journalist die daarvoor moet zorgen verliest ook zijn waarde. Uit Vinken en IJdens (2013) blijkt dat vrijwel alle tarieven voor freelance journalisten, schrijvers en fotografen zijn gedaald ten opzichte van tien jaar eerder. Het uurtarief voor een schrijvende freelancer daalde bijna 20
procent waar een gemiddelde foto bijna 40 procent minder oplevert dan vijf jaar geleden.
Met de trend van journalistieke vernieuwing en daarbij de relatieve teloorgang van de vanzelfsprekende media-‐instituties krijgen steeds minder journalisten een vaste baan (Deuze, 2014). Onder de journalisten die werken voor redacties bij de belangrijkste nieuwsmedia deed in 2013 twee derde van hen dat op freelancebasis (Vers in de Pers, 2013).
Meer freelancers lijkt een eufemisme voor meer werkloosheid. Toch is niet iedere freelancer liever in dienst. Volgens Vinken en IJdens (2013) is 40 procent van de journalisten zelfstandig uit ondernemerschap. Desalniettemin schetst dat onderzoek een algemeen beeld van slecht betaalde freelancers die gebukt gaan onder stevige concurrentie met andere freelancers, waarbij zij naar eigen zeggen amper iets aan hun situatie kunnen doen.
Hoewel freelancers niet langer kunnen terugvallen op de concrete zekerheden zoals een salaris en ruggensteun bij conflicten, hebben zij wel de vrijheid hun eigen werk te selecteren en hun eigen tijd in te delen. Ook op de zachte zekerheid van een hapklare set normen, waarden en ethische omgangsvormen van het medium waarvoor zij werken, kan de freelancer niet meer terugvallen. Wel hebben zij de vrijheid hun professionele identiteit zelf vorm te geven (Das 2007; Cohen, 2011).
Kortom, er verandert veel en werken als journalist in het huidige tijdperk vereist op z’n minst een flexibele instelling (Deuze, 2014). Juist de zelfstandige journalist die freelancet uit overtuiging, verdient beter dan de collega’s die door de markt worden gedwongen (Vinken en IJdens, 2013). Vrijheid is interessant, maar houvast ook. Zie hier het theoretische motief voor het freelancecollectief. Een organisatie die mogelijk achter de journalist staat als financieel vangnet,
handlanger in onderhandelingen of – laagdrempeliger dan dat – een organisatie waarin mensen elkaar om advies kunnen vragen wanneer nodig of simpelweg wat aanspraak hebben.
1.3 Bureau Boven: het nieuwe werken
In plaats van het lot lijdzaam te ondergaan, hebben groepen freelancers hun krachten gebundeld. In Nederland zijn ongeveer 16 freelancecollectieven (bijlage 1). Die variëren van flexwerkplekken speciaal voor journalisten, tot kleinere collectieven die meer producties samen maken. Nergens wordt salaris
uitgekeerd en collectief een pensioen opgebouwd, maar elk collectief biedt een fysieke werkplek en kan eventueel benaderd worden voor opdrachten die onderling worden verdeeld.
Aan de hand van een casestudie over freelancecollectief Stichting Bureau Boven wil ik onderzoeken hoe een collectief zich organiseert en wat de samenwerking de deelnemers oplevert. Bureau Boven is interessant omdat zij hun werkverband onlangs hebben beklonken als stichting. Bovendien is het collectief sinds hun oprichting in 2012 steeds meer journalistieke projecten samen gaan doen. Dat maakt Bureau Boven een nieuwe werkvorm die de flexwerkplek overstijgt.
Hoofdvraag: In hoeverre draagt Bureau Boven bij aan het werk van de deelnemers als freelancer in de hedendaagse journalistiek?
De hoofdvraag wordt beantwoord aan de hand van het model van Reese (2001) dat gaat over de professionele identiteit van journalisten. Deze professionele identiteit wordt beïnvloed door individuele kenmerken van de journalist zoals zijn achtergrond, beroepsidentiteit en werkroutine, de organisatie waarin hij werkt en de context waarbinnen hij opereert op macroniveau. Al deze niveaus
zijn samen van belang om de beroepsafwegingen van journalisten te begrijpen. Omdat de tanende journalistieke markt uit de literatuur naar voren komt als een bepalende factor voor het freelancerschap, wordt de context in dit onderzoek als eerste beschreven om daarna de volgorde van Reese (2001) aan te houden.
1.3.1 Context
Om goed te begrijpen wat het motief is deel te nemen aan Bureau Boven, is de context waarbinnen zij opereren van belang. Het toenemend aantal freelancers en de verminderde zekerheden en inkomen binnen het journalistieke werk, zoals beschreven in Vinken en IJdens (2013), zouden een reden kunnen zijn een collectief op te richten.
-‐ Wat is de ontstaansgeschiedenis van de startup?
-‐ Hoe verhoudt de startup zich tot andere initiatieven in de lokale,
nationale en internationale context?
-‐ Wat is volgens de deelnemers de toekomst van de journalistiek? -‐ Hoe ervaren de freelancers het hedendaagse medialandschap? -‐ Waarom is het collectief opgericht?
1.3.2 Freelancers
Er wordt veel gesproken over ‘de freelancer’. Maar met zeker meer dan een half miljoen freelancers wereldwijd (ILO, 2006) is het vanzelfsprekend geen
homogene groep. De literatuur schrijft over een tweedeling: de ondernemende journalist die niet wíl werken voor een baas en de voormalig of startende
werknemer die wel wil maar niet kán werken voor een baas (Cohen, 2011; IJdens en Vinken, 2103). Ook deze scheiding is te kort door de bocht (Bögenhold,
Heinonen, en Akola, 2014). Iedere freelancer heeft zijn eigen motieven en uitdagingen in zijn werk. Wie zijn de freelancers van Bureau Boven en in hoeverre draagt hun collectief bij aan de uitdagingen en het netwerk van de deelnemende journalisten?
De mensen
-‐ Wie zijn er allemaal betrokken bij de startup en wat zijn hun
persoonlijke achtergronden, opleiding en beroepservaringen?
-‐ Is het freelancen een bewuste keuze van de deelnemers? -‐ Waarom nemen freelancers deel aan een collectief? -‐ Hoe is samenwerking tot stand gekomen?
-‐ Hoe hebben de leden elkaar geselecteerd?
-‐ Wat is de beschouwde meerwaarde van het freelancecollectief voor de
betrokkenen? Inkomen
-‐ Wat verdienen de leden van Bureau Boven?
-‐ Wat is de verhouding tussen individueel en gezamenlijk werk? -‐ Wat is de verhouding commercieel en journalistiek werk? -‐ Ervaren de leden concurrentie met andere journalisten?
-‐ Zijn de leden verzekerd voor arbeidsongeschiktheid en pensioen?
Netwerk
-‐ Wat zijn de producten en/of diensten die de startup aanbiedt? -‐ Hoe vergaren de leden van Bureau Boven werk?
-‐ Werven freelancers actief opdrachten als collectief? -‐ Gaan mensen op eigen initiatief samenwerkingen aan? -‐ Komen er opdrachten binnen bij het collectief als zodanig? -‐ Wat draagt het collectief bij aan hun netwerk?
-‐ Wat is de meerwaarde van het collectief ten opzichte van zelfstandig
werken?
1.3.3 Beroepsidentiteit
Mede door de grillige markt, zijn journalisten wereldwijd bang voor tanende persvrijheid en onafhankelijkheid (ILO, 2006). Journalisten moeten meer commercieel werk doen om rond te komen (Vinken en IJdens, 2013). Ze voelen zich soms weerloos tegen machtige overheden of bedrijven. Onder tijdsdruk en de angst opdrachtgevers te verliezen leveren zij minder kritisch werk (ILO, 2006). Deuze (2007, p. 86) stelt in zijn boek Media Work dat dit niet alleen geldt voor freelancers. Grote mediabedrijven staan immers ook onder druk van hun geldschieters, veelal adverteerders. Dit kan ook het werk van de journalist in dienst beïnvloeden, die opdrachten uitvoert van hoger hand. De
beroepsidentiteit van alle journalisten lijkt daardoor langzaam te veranderen. Een kleinschalige organisatie zoals Bureau Boven zou zich daar enigszins tegen kunnen wapenen. Zij staan immers niet alleen en hebben geen baas die hen stuurt of kan ontslaan. Wel krijgen zij subsidie voor gezamenlijke opdrachten. Mogelijkerwijs beïnvloed dat hun werk enigszins.
Algemeen
-‐ Waarom zijn de leden journalist?
-‐ Wat beschouwen zij als hun beroepsidentiteit?
-‐ Wat zijn de beroepswaarden van de betrokken journalisten?
-‐ Hoe verhouden deze opvattingen zich tot de klassieke beroepswaarden
en normen van de journalistiek?
-‐ Welke invloed heeft Bureau Boven op bovengenoemde zaken?
Individueel
-‐ Ervaren de leden persvrijheid?
-‐ Zijn de leden wel eens bang werk kwijt te raken? -‐ Heeft dat invloed op de producties?
-‐ Welke invloed heeft Bureau Boven op bovengenoemde zaken? -‐ Zijn de leden gedreven door creativiteit of productie?
Bureau Boven
-‐ Hebben subsidies invloed op de inhoud van het werk?
-‐ Onder welke voorwaarden wordt commercieel werk gedaan? -‐ Beïnvloed dat het werk als journalist?
-‐ Welke invloed heeft Bureau Boven op bovengenoemde zaken?
1.3.4 Organisatie
Hoewel er diverse organisatievormen zijn voor freelancers, kennen zij allen hun mankementen. Vakbonden zouden een vuist kunnen maken, maar vinden het lastig de heterogene groep freelancers te organiseren, vanwege de grote variatie in werkzaamheden en conflicterende belangen van verschillende freelancers (Osnowitz, 2007). Bovendien werken veel journalisten niet voor één werkgever en wisselen zij het freelancersbestaan af met een sporadisch dienstverband (Cohen, 2011). De filmindustrie in Engeland kent kleinere organisatievormen. Leden van zulke collectieven zijn beter verzekerd van werk. Lastig is wel dat deze organisaties vaak functioneren via een tussenpersoon (Blair, 2003). Journalisten die bij de leider uit de gratie raken vanwege een conflict of het afwijzen van werk, komen daarna moeilijk individueel nog aan de slag. De egalitaire organisatiestructuur van Bureau Boven zou dit tegen kunnen gaan. En hoewel een kleinere organisatie minder macht heeft dan een vakbond, kunnen de leden elkaar mogelijk wel moreel steunen in onderhandelingen en werk.
-‐ Heeft het collectief een redactievergadering?
-‐ In hoeverre waakt het collectief over de individuele belangen? -‐ Helpt het collectief bij conflicten met opdrachtgevers of bronnen? -‐ Helpt het collectief bij onderhandelingen over geld en auteursrechten? -‐ Wat draagt het collectief bij aan het individuele werk?
-‐ Doen de leden van iets bij Bureau Boven dat zij als freelancer of
werknemer niet hadden gekund?
-‐ Wat is het verdienmodel? -‐ Hoe wordt de huur betaald?
Hoofdstuk 2: Theoretisch kader
2.1 Inleiding
Dit theoretisch kader dient de casestudy naar Bureau Boven richting te geven. Bureau Boven is in de eerste plaats opgericht als werkplek voor freelancers. Freelancers van wie de professionele identiteit wordt gevormd door individuele kenmerken van de journalist zoals zijn achtergrond, beroepsidentiteit en
werkroutine, de organisatie waarin hij werkt en de context waarbinnen hij opereert (Reese, 2001). Al deze niveaus zijn samen van belang om de beroepsafwegingen van journalisten te begrijpen. Reese (2001) ordent de analyseniveaus van micro (individu) naar macro (de markt). Hij stelt dat een journalist zijn eigen beroepsopvattingen heeft die vervolgens door steeds grotere structuren worden beïnvloed. Over de achtergrond van de journalist wordt als het ware telkens een ander sausje gegoten die de beroepsethiek en professionele identiteit verandert. Een sausje van respectievelijk de
beroepsroutines, de organisatie waar de journalist werkt en de nationale context waarbinnen hij opereert.
Het model van Reese (2001) focust zich niet perse op de journalisten in dienst, maar de volgorde waarin hij zijn analyseniveaus plaatst gaat uit van een
journalist die eerst beïnvloed wordt door zijn achtergrond, opleiding en
werkroutine, daarna door de redactie waar hij verondersteld wordt te werken en pas op het laatst door de overkoepelende mediaorganisatie of nationale
journalistiek. Omdat de mondiale media steeds meer freelancers inhuren (ILO, 2006), wordt de journalistieke markt al in een vroeger stadium bepalend voor de professionele identiteit van journalisten. Simpel gezegd dwingt een krapte aan banen sommige journalisten te kiezen voor het freelancerschap en dwingen de dalende tarieven van traditionele media sommige freelancers meer commercieel werk te doen (Vinken en IJdens, 2013), hetgeen de beroepsethische afwegingen eerder kan beïnvloeden dan bijvoorbeeld een mediaredactie doet. In het geval van Bureau Boven is de organisatie opgezet door de freelancers zelf. Freelancers die misschien ook voor een zelfstandig bestaan hebben gekozen, omdát er geen werk was. Om een beeld te krijgen van de markt waarin de freelancers zich begaven toen Bureau Boven werd opgericht, wordt in deze scriptie het laatste analyseniveau van Reese (2001) -‐ de context, het medialandschap en de journalistieke markt -‐ als eerste analyseniveau gebruikt. Het medialandschap evenals de ontwikkelingen die geleid hebben tot een journalistieke
arbeidsmarkt met meer freelancers dan vaste redacteuren (Deuze, 2014). Dit vormt vervolgens het kader waarbinnen het freelancecollectief is ontstaan – analyseniveau 1.
en een collectief aan te gaan, is het van belang de achtergrond van de freelancer te begrijpen – analyseniveau 2. Wat zijn de grootste uitdagingen voor
freelancers? Dat wordt uitgebreid behandelt in dit hoofdstuk, maar een beknopt antwoord op die laatste vraag is snel gevonden: het vinden van voldoende werk en onderhandelen over verdiensten en auteursrecht (Cohen, 2011; Vinken en IJdens, 2013; Vers in de Pers, 2013).
De consequenties van de keuze voor het freelancerschap kunnen invloed hebben op de individuele beroepsidentiteit en journalistieke werkroutine van de
freelancers – analyseniveau 3. De tanende markt en teruglopende inkomsten dwingen freelancers steeds meer commercieel werk te doen om rond te komen (Vinken en IJdens, 2013). Tegelijkertijd zijn freelancers minder gebonden aan de beroepswaarden van een vaste werkgever. Mits hun portemonnee dat toelaat, kunnen freelancers immers altijd klussen weigeren die niet binnen hun eigen kader passen (Das, 2007). Dit hoofdstuk beschrijft het spanningsveld tussen commercieel werk en de vrijheid die beide invloed kunnen hebben op de
journalistieke onafhankelijkheid, met een uitstapje naar commerciële producties binnen traditionele nieuwsorganisaties. Vooral omdat het later in dit onderzoek interessant is te bekijken hoe de leden van Bureau Boven hun beroepsethiek bewaren en omgaan met het aannemen van commercieel of minder journalistiek werk.
Hoewel het in deze fase van het onderzoek niet duidelijk is wat het motief is deel te nemen aan Bureau Boven, kan wel gekeken worden naar de mogelijke
redenen een dergelijke samenwerking aan te gaan. Vanuit het aloude principe ‘samen sta je sterk’ zou een collectief de freelancer – in ieder geval deels -‐ kunnen wapenen tegen grillen die worden genoemd in het onderzoek van Vinken en IJdens (2013): dalende lonen, auteursrechten. Tegelijkertijd kan de gezamenlijke organisatievorm invloed hebben op de professionele identiteit van de betrokken journalisten – analyseniveau 4. Een freelancecollectief als
bundeling van losse entiteiten werkt mogelijk anders dan een mediaorganisatie met een top-‐down beleid die de professionele identiteit van de daar werkzame journalisten beïnvloed. Over freelancecollectieven is weinig wetenschappelijke informatie. Om toch een beeld te scheppen van de organisatiemogelijkheden voor freelancers en de voordelen die daaraan verbonden zijn, beschouw ik welke organisatiemethoden bekend zijn en wat de wetenschap daarover zegt.
2.2 De journalistiek in context
Lange tijd hadden kranten de monopolie op het nieuws. Later kwamen daar omroepen bij. Met de komst van het internet zijn de consumenten vrijer dan ooit zelf het platform te kiezen waar zij hun nieuws vandaan halen (Riordan, 2014).
Waar men vroeger bereid was te betalen voor nieuws en bereid was te wachten tot het acht uur journaal of de krant op de mat, zijn mensen gewend geraakt dat informatie continu naar ze toe wordt geworpen. In hun onderzoek naar de jonge nieuwsgebruiker signaleren Cauwenberge, Beentjes en d’Haenens (2011) dat er een toenemende vraag komt naar nieuws op maat waarbij de lezer zelf kan bepalen welk nieuws wanneer beschikbaar moet zijn (Cauwenberge, Beentjes en d’Haenens, 2011). Internet voorziet beter in die behoefte dan traditionele
nieuwsbronnen (Cauwenberge, Beentjes en d’Haenens, 2011).
Relatieve schaarste aan de aanbodzijde heeft plaats gemaakt voor overvloed aan gratis bronnen via internet. Tegelijkertijd besteedt de consument meer tijd aan media dan ooit (Deuze, 2014), alleen is hij minder bereid te betalen en heeft hij de media niet altijd meer nodig. Door sociale media en platformen zoals Youtube, Facebook en Twitter heeft iedereen een potentieel podium en publiek voor zijn content.
Betalen voor informatie is daardoor niet meer vanzelfsprekend. Betalende consumenten en adverteerders lopen weg bij traditionele media en nieuwe platformen hebben nog amper een verdienmodel. Dit verlies wordt
doorberekend aan de makers van die content: de journalisten.
Met de trend van journalistieke vernieuwing en de relatieve teloorgang van de vanzelfsprekende media-‐instituties krijgen steeds minder journalisten een vaste baan (ILO, 2006; Deuze, 2014). Bovendien komen er steeds meer journalisten waardoor de waarde van content en het journalistieke werk nog verder devalueert (ILO, 2006; Cohen, 2011). Uit een grootschalige survey van de
International Labour Office in 2006 onder 41 nieuwsorganisaties verspreid over 38 landen, blijkt dat 53,6 procent van de organisaties minder is gaan betalen. Meer dan de helft (56,6 %) van de respondenten heeft het dienstverband van journalisten zien veranderen naar meer individuele contracten, lagere lonen en jongere, lager geschoolde journalisten (ILO, 2006).
Cohen (2011), die onderzoek deed naar de rechten van freelancers in Canada, beschrijft dat het freelancen gemeengoed is geworden. Uit de survey van ILO (2006) blijkt dat een derde van de journalisten wereldwijd freelancet of werkt met een tijdelijk contract. Dit wordt ook beschreven in Nederlands onderzoek. Daar ligt dat percentage zelfs stukken hoger: twee derde van de journalisten in Nederland is freelancer (Vers in de Pers, 2013) en de werkloosheid onder journalisten stijgt (Villamedia, 20 nov. 2014). Waar freelancen vroeger een bewuste keuze was van een kleine groep individuen, dwingt de markt een groot deel van de journalisten nu freelancer te worden buiten hun intentie om (Cohen, 2011; Vinken en IJdens, 2013). Dit verplaatst het bedrijfsrisico van instituties zoals de staat en mediabedrijven naar het individu. De individuele journalist is
zelf een bedrijf geworden. Hij moet zelf waken voor een productieve en zekere toekomst (Deuze, 2007 p. 84). Door de combinatie van gezamenlijk en
individueel werk, zullen de freelancers bij Bureau Boven persoonlijk waken over hun inkomen en als collectief waken over het gezamenlijke deel. Gezamenlijke projecten kunnen bovendien een buffer vormen voor een schaarste aan
individueel werk.
2.3 Freelancers
De krappe markt en het toenemend aantal werkloze journalisten schetst een negatief beeld van de freelancer: een hulpeloze, kwetsbare groep, die niets liever wil dan een vaste baan om wél rond te kunnen komen. De enige uitzondering is de vrijgevochten groep journalisten die liever alleen werkt en altijd al alleen wilde werken – de kleine groep freelancers van oudsher (Cohen, 2011).
Uit onderzoek van Bögenhold, Heinonen, en Akola (2014) naar zelfstandigen in Finland, blijkt dat dit beeld te zwartgallig is. Zelfstandig werken is niet zo zwart wit als enerzijds armoedig freelancen en anderzijds zelfredzaam vrij werken, zonder hiërarchie. Ongeveer een derde (28%) van de ondervraagde journalisten is noodgedwongen zelfstandig, tegen bijna 20 procent zelfgekozen. De rest, 51,9 procent, is een beetje van beide.
Toch worstelen veel freelancers met zaken die collega’s met een vaste baan niet hebben. Uit de internationale survey van ILO (2006) blijkt onder meer dat freelancers slechter worden betaald (73,2 %), minder zeker zijn van werk (85,4 %), minder toegang hebben tot zaken zoals ziekteverlof of vakantiegeld (80,4 %), minder verzekerd zijn van gezondheid en veiligheid (70,7 %), minder
trainingsmogelijkheden hebben (78,1 %), slechter verzekerd zijn (68,3 %) en minder veilig zijn in gevaarlijke werksituaties (75,6 %).
Vinken en IJdens (2013) schetsen een vergelijkbaar beeld van Nederland. Van de Nederlandse journalisten is 40 procent freelancer uit ondernemerschap, 30 procent voelt zich gedwongen door de markt. Slechts 5 procent ambieert een baan in loondienst, maar een kwart van hen zou wel een combinatie willen. Hoewel de freelancer uit overtuiging het overwegend beter doet dan de gedwongen freelancer ervaren zij over het algemeen veel concurrentie – ‘die
door sommigen als last wordt ervaren’ (Vinken en IJdens, 2013 p. 1) -‐ , is het
belastbaar inkomen zeker 17 procent gedaald, is 44 procent in het levensonderhoud afhankelijk van een partner en zijn freelancers slecht
verzekerd: “ruim 66% is niet verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid (was 60% in
2003), 88% niet tegen werkloosheid en 35% legt niets opzij voor de oude dag (was 40% in 2003). Bijna 44% is om rond te kunnen komen afhankelijk van een partner”
Het belangrijkste obstakel voor een freelancer is het vergaren van voldoende werk, dus inkomen (Storey, Salamand en Platman, 2005; Vinken en IJdens ,2013). Veel werk in de hedendaagse journalistiek wordt gedaan op basis van tijdelijke contracten, freelance of in tijdelijke productieteams (Blair, 2003; Deuze, 2007 p. 87). Werk komt veelal binnen via het informele netwerk, al dan niet opgedaan tijdens een eerder dienstverband (Storey, Salamand en Platman, 2005). De betaling wordt vastgesteld op basis van succes bij eerdere klussen en de mate waarin iemand doet wat hem gevraagd wordt (Deuze, 2007 p. 87). Uit onderzoek in de late jaren ’90 is gebleken dat participatie in (in-‐)formele, lokale, dynamische, sterkte en ondersteunende netwerken cruciaal is voor het vergaren van werk in de mediabranche (Deuze, 2007 p. 87). Dat maakt het moeilijk voor freelancers zonder zo’n netwerk om klussen te vergaren en te onderhandelen over zaken zoals prijs en auteursrecht (Storey, Salamand en Platman, 2005; Osnowitz, 2007; Cohen, 2011). Die onderhandelingspositie brokkelt verder af omdat veel werk gedaan wordt door nieuwkomers en stagiaires, die zo goedkoop werken dat de tarieven verder dalen (Storey, Salamand en Platman, 2005). De leden van Bureau Boven profiteren hoe dan ook van hun eigen netwerk en vergaren gezamenlijk werk via hun gezamenlijk netwerk. In hoeverre hun collectief bijdraagt aan hun individuele werk, moet blijken uit dit onderzoek.
De hierboven genoemde achtergestelde positie van een willekeurige journalist wordt beter als een journalist bekendheid heeft en daarom lezers of kijkers trekt. Dit gaat alleen op voor een select clubje columnisten en presentatoren. Voor alle anderen is het moeilijk hun reputatie te beheersen (Storey, Salamand en
Platman, 2005). En vanwege het ‘voor jou tien anderen’ principe en de slechte organisatie van freelancers in de vorm van vakbonden kunnen freelancers zich maar moeilijk verzetten tegen hun tanende positie (Blair, 2003; Storey,
Salamand and Platman, 2005; Osnowitz, 2007). Tarieven dalen en doorplaatsing van artikelen door grote mediabedrijven op meerdere platforms is aan de orde van de dag (Vinken en IJdens, 2013). Freelancers krijgen contracten waarmee ze afzien van hun rechten. De macht om hierover te onderhandelen is er niet, omdat de mediabedrijven weten dat de journalisten werk nodig hebben (Cohen, 2011).
De behoefte naar werk leidt ertoe dat veel freelancers naast hun journalistieke werk ook commerciële klussen moeten aannemen. Das (2007) beschrijft dat freelancers in Sydney de vrijheid hebben om klussen af te wijzen wanneer het hen om wat voor reden – vaak onafhankelijkheid – niet zint. De kanttekening is wel dat journalisten genoeg werk moeten hebben om deze afweging te kunnen maken. Uit de praktijk blijkt dat deze vrijheid er vaak niet is. De succesvolste freelancers – in termen van verdiensten – zijn degenen die veel commerciële klussen doen, zo blijkt onder meer uit Vinken en IJdens (2013). In het uiterste geval verschilt het gemiddelde uurtarief van freelancers die voornamelijk voor
de media werken 17 euro met het uurtarief van freelancers die voornamelijk werken voor niet-‐media. De tarieven zijn gemiddeld respectievelijk 55-‐59 euro per uur en rond de 72 euro per uur (Vinken en IJdens, 2013).
Uit de survey van Vinken en IJdens (2013) blijkt verder dat freelancers gemiddeld 3,4 opdrachtgevers hebben. Dat zijn voor de hand liggende
journalistieke bedrijven zoals de dagbladen, omroepen en regionale media en semi-‐commerciële bedrijven zoals vaktijdschriften, publiekstijdschriften en opdrachten uit het bedrijfsleven. De freelancer heeft een allegaartje van opdrachtgevers waar de medewerker in vaste dienst dat niet heeft. In theorie zou Bureau Boven hier tussenin kunnen zitten. Zij zijn hun eigen merk met hun eigen specialisatie. De spreiding van opdrachtgevers en de afweging tussen klussen moeten, willen of kunnen doen, kan voor een collectief anders liggen dan voor freelancers of vaste medewerkers.
2.4 Beroepsidentiteit
De prangende behoefte naar werk onder freelance journalisten zorgt dat zij beroepsafwegingen moeten maken die de traditionele journalistieke waarden zoals onafhankelijkheid of de waakhondfunctie kunnen schaden. De
veranderende aard van het journalistieke werk is belangrijk omdat de media een belangrijke rol speelt als vierde pijler in de democratie (ILO, 2006).
Uit de internationale survey van ILO (2006) blijkt dat de onzekere
werkverhoudingen zorgen voor timide verslaggeving, een minder kritische werkhouding en oppervlakkiger nieuws door druk van de overheid en
adverteerders. In landen waar meer gewerkt wordt met korte contracten zijn journalisten bang hun baan te verliezen als zij te scherp schrijven.
Onderzoeksjournalistiek komt onder druk te staan omdat er simpelweg geen tijd of geld voor is. Oppervlakkiger bezien zorgt minder geld voor minder moeite dus minder diepgang in een productie (ILO, 2006). Bovendien is het voor individuen lastig om machtige partijen te weerstaan. Een rechtszaak over een negatief artikel is makkelijker gestart tegen een freelancer dan tegen journalist die een hele redactie achter zich heeft. Sommige freelancers in Sydney gaven aan dat dit hun keuze iets wel of niet op te schrijven soms beïnvloedt (Das, 2007).
In theorie maakt dit de freelancejournalist minder onafhankelijk in zijn berichtgeving dan een redacteur in vaste dienst. De vraag is wel of dat in de praktijk ook zo werkt. Iemand die een bewuste scheiding maakt tussen journalistiek en commercieel werk, waakt misschien scherper over de
onafhankelijkheid van zijn journalistieke producten. Bovendien is commercie ook bij de traditionele opdrachtgevers geen vies woord meer. Zo publiceert de economiesite van NRC Handelsblad, NRCQ, zogeheten partnercontent tegen betaling en werkte Vrij Nederland samen met het Rijksmuseum.
‘We behouden onze journalistieke integriteit-‐ met het Rijksmuseum willen we best gezien worden. Maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat we op een punt zijn aanbeland waarop we zelfs bereid zijn met Shell te praten als dat een product op kan leveren waar we ons senang bij voelen’, aldus Robert van de Griend adjunct hoofdredacteur Vrij Nederland in Villamedia (Nab, 2014)
Vrij Nederland is een voormalig verzetskrant en daarmee een van de
Nederlandse vaandeldragers van de onafhankelijke journalistiek. Van der Griend beschrijft in het interview met Villamedia dat het lange tijd ondenkbaar was überhaupt met commerciële partijen te praten over samenwerking (Nab, 2104). Maar aangezien het klassieke systeem van advertenties volgens hem afbrokkelt, is die positie veranderd. “De tijd om maar nee te blijven zeggen is voorbij”, zegt Van der Griend (Nab, 2014).
Zoals freelancers commerciële klussen aannemen om aan geld te komen, zoeken mediaredacties naar nieuwe manieren om omzet te vergaren. Vaste
medewerkers van media moeten in de toekomst wellicht commerciële klussen naast hun journalistieke werk doen. De afweging ligt respectievelijk bij het individu of bij de hoofdredactie.
Deuze (2007, p. 86) geeft aan dat het te simpel is om de vrijheid van het individu enerzijds of de afhankelijkheid van inkomen anderzijds als belangrijkste
voorspeller te gebruiken voor de onafhankelijke berichtgeving en het behoud van individuele beroepswaarden. De diversiteit tussen freelancers en
nieuwsorganisaties die evengoed te maken hebben met commerciële én journalistieke afwegingen is wereldwijd te groot. Wel creëert iedere journalist een eigen werkroutine en professionele identiteit, zelfstandig of binnen een organisatie.
Zo krijgen werknemers in de media ook te maken met de eerder genoemde individuele verantwoordelijkheid. Ook zij moeten balanceren tussen de
tegenstrijdige verlangens van creativiteit en commercie en de toegenomen vraag van een competitieve, technologie gedreven werkomgeving vertalen in een betekenisvolle professionele journalistiek beroepsidentiteit (Deuze, 2007 p. 85).
Het is wellicht mede daarom dat de ondervraagde journalisten in de ILO survey (2006) verdeeld zijn over de daadwerkelijke impact van het individuele werken op persvrijheid en journalistieke onafhankelijkheid: 19,5 procent van de
respondenten dacht dat individueel werk de persvrijheid inperkt, 63,4 procent dacht van niet; 19,5 procent van de respondenten dacht dat freelancen leidt tot meer autonomie, waar 51,2 procent het tegenovergestelde vond. Het is duidelijk
dat freelancers beroepsethische nadelen zien in het nieuwe journalistieke werken, echter niet unaniem.
Deuze (2007 p.98) maakt in zijn onderzoek onderscheid tussen twee
werkvormen. De marktlogica en redactielogica, waarbij marktlogica gedreven wordt door de waarde van de content voor de massa en redactielogica meer journalistiek inhoudelijk op waarde wordt geschat. Een lijstjessite als Buzzfeed wil vooral veel clicks terwijl respectievelijk de landelijke dagbladen de waarde van hun journalisten beoordelen aan de hand van bevestiging uit het vak en journalistieke prijzen zoals de Tegel.
Een nieuwe, amper onderzochte werkvorm in de hedendaagse journalistiek is het freelancecollectief Bureau Boven. Bureau Boven doet veel eigen
gesubsidieerde projecten. Subsidieaanvragen worden op inhoud beoordeeld en zijn daarom eerder onderhevig aan de redactielogica. Tegelijkertijd kan de onzekerheid over het freelancerschap van de deelnemers leiden tot meer marktgedreven motieven, afhankelijk van het aanbod van werk zoals eerder werd genoemd.
De effecten van verhoudingen tussen verschillende soorten werk op hun professionele identiteit, zouden de leden in theorie samen kunnen beheersen. Zoals in iedere onderneming zullen zij een werkroutine hebben, die individueel bestaat of natuurlijk samen ontstaat. Het is aannemelijk dat zij onder druk van de individualiserende en tanende markt die de hele journalistiek treft, ook enigszins inleveren op creativiteit en onafhankelijkheid. Dat zal later in dit onderzoek blijken.
2.5 Organisatie
De oplossing voor de afnemende macht van het individu schuilt wellicht in een collectieve organisatie. Traditionele arbeidersgroepen zijn gewend zich te verenigen in vakbonden. In Nederland kennen we de NVJ, de
Freelancersassociatie en Lira – een soort vakbonden voor journalisten en tekstschrijvers. Er zijn geen onderzoeken naar de uitkomsten van hun inzet, ofwel wat zij werkelijk betekenden voor freelancers de afgelopen jaren.
Internationaal zijn meer gegevens over wat deze vakbonden bereiken. Osnowitz (2007) deed onderzoek naar The Freelancers Editorial Association in de
Verenigde staten. Als vakbond voor journalisten mengen zij zich vanaf de jaren ’80 in de geschillen van freelancers met hun opdrachtgevers. Volgens een traditionele vakbondsstrategie probeerden zij het freelancerswerk te
hiërarchische structuren dan bij vaste dienstverbanden, bleken alle individuele belangen moeilijk collectief te organiseren (Osnowitz, 2007).
Cohen (2011) onderzocht nagenoeg hetzelfde in Canada. Zij vond dat het moeilijker werd voor vakbonden om voor journalisten op te komen, doordat er steeds meer freelancers zijn met verschillende wensen en belangen. Het blijkt moeilijk mensen te organiseren die niet voor één werkgever werken en een vast dienstverband afwisselen met een freelancersbestaan, zoals veel zelfstandigen doen. Freelancers hebben het volgens haar onderzoek niet zo op vakbonden omdat het lange tijd een keuze was om strikt individueel te werken in plaats van op een redactie, waar journalisten zich wel verenigden (Cohen, 2011).
In het huidige medialandschap is de macht van het individu dusdanig klein dat mensen het idee hebben dat hun invloed marginaal is (Vinken en IJdens, 2013). Daarom blijven ze liever kijken naar hun eigen belang en naar individuele oplossingen, dan dat ze zich verenigen (Cohen, 2011). Bovendien geldt onder freelancers een meer principieel bezwaar tegen de vakbondsorganisatie: onderhandelen over geld hoort niet in de journalistiek. Het is laag en
onprofessioneel. De motivatie moet namelijk niet geld gedreven zijn, maar je moet het als een voorrecht, een roeping zien te schrijven (Cohen, 2011).
Een andere oplossing in de organisatie van freelancers is het kleinere collectief. Cohen (2011) spreekt wel van het bestaan van informele organisaties, maar de omvang en het nut daarvan blijft onderbelicht. Dergelijk onderzoek is wel gedaan in het Verenigd Koninkrijk. Daar onderzocht Blair (2003) tijdelijke werkgroepen in de filmindustrie: groepen freelancers die samen productieklussen aannemen.
De tijdelijke werkgroepen zoals beschreven door Blair (2003) kennen vaak een leider, die als baas wordt gezien. Die leider heeft een sleutelpositie omdat hij het werk aanneemt en verdeelt. Die hiërarchische structuur zorgt voor veel
zekerheid op gebied van betaling, maar ook in sommige gevallen voor een scheve verdeling in werk onder mensen die niet aangesloten zijn bij de werkgroepen of minder hoog in de boom zitten van het collectief (Blair, 2003).
De werkgroepen helpen deels bij het werven van nieuwe opdrachten, maar het is ook lastig om te weigeren als je geen tijd hebt of de voorwaarden niet goed zijn: voor jou tien anderen en wanneer iemand eenmaal uit de gratie is bij de leider, dan blijkt het moeilijk in de toekomst weer wat via de werkgroep te doen (Blair, 2003). Een permanent collectief kan een reactie zijn op deze onzekerheden.
De semipermanente werkgroepen zijn gelegenheidscollectieven, die via een sleutelpersoon specifiek worden aangenomen voor een klus. Het collectief vormt of hergroepeert zich vanwege een externe opdracht. In de Nederlandse situatie
werkt het in veel gevallen andersom. De Nederlandse collectieven zijn overwegend werkplekken voor freelancers, die zich in sommige gevallen als geheel naar buiten toe presenteren om meer werk te vergaren. Vanwege de nadruk op het individu, zullen mensen wat meer onzekerheden ervaren op het gebied van de werving van klussen dan in de Britse situatie. Natuurlijk kunnen de leden van de collectieven elkaar nog steeds helpen met advies en het
vergaren van werk en hebben de freelancers de vrijheid zelf opdrachtgevers aan te schrijven. In tegenstelling tot vakbonden staan de neuzen bij collectieven meer dezelfde kant op, al is het de vraag in hoeverre zij hun belangen verdedigen wanneer het niet om gezamenlijk werk gaat.
Nederlandse collectieven:
-‐ Arnhems Persagentschap, Arnhem: 4 leden (2 tekst, 2 fotografen), journalistiek en commercieel werk (KVK, internet). Geregistreerd bij de KVK als persagentschap.
-‐ Bureau Westeinde, Den Haag: 2 leden, geen website (Twitter, 2014). Geen KVK vermelding.
-‐ Bureau Wibaut, Amsterdam: 20 leden, werkplek voor freelancers maar nemen ook gezamenlijk klussen aan (journalistiek en commercieel), 50/50 man/vrouw (Internet; NVJ intern overzicht, 2013). Geen KVK vermelding.
-‐ Cerberus, Den Haag: 4 leden, gespecialiseerd in juridische en politieke verslaggeving (Internet, KVK). Geregistreerd bij de KVK als
persagentschap.
-‐ De laatste paling, Amsterdam: 2 leden, gespecialiseerd in verslaggeving over voedsel. (NVJ intern overzicht, 2013; internet). Geen KVK
vermelding.
-‐ Mediacontainer, Utrecht, Amsterdam: leden onbekend, activiteit
onbekend, website offline, laatste twitterbericht 2011, niet meer samen volgens de NVJ. Geen KVK vermelding.
-‐ Mevrouw Van Dale, Amsterdam: 2 leden, beide onafhankelijk van elkaar ingeschreven bij de KVK met de bedrijfsnaam die vermeld is in de naam van hun eenmanszaak. Werken onder andere voor LINDA, FD, Fab, Parool, RED en Margriet (Internet, KVK, NVJ intern overzicht 2013).
-‐ Rondje van Pavlov, Leiden: Collectief van 6 mannen, doen ook
videoproducties, werken onder andere voor BNN, BNR, Veronica (tv en mag), Playboy, Tweakers, SMM (Internet, NVJ intern overzicht, 2013). Geen KVK vermelding.
-‐ Schlikker en Van Gorp, Amsterdam: 2 leden, maken journalistieke
producties en doen werk dat daaraan gelieerd kan zijn zoals presentaties, gespreksleiding en interviews (NVJ intern overzicht, 2013; internet). Geregistreerd bij de KVK onder schrijven en andere scheppende kunst.