• No results found

Kinderpardon, het ondergeschoven kindje van Nederland Uitsluiting van bepaalde categorieën migrantenkinderen van de regeling langdurig verblijvende kinderen in het licht van het non-discriminatiebeginsel.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kinderpardon, het ondergeschoven kindje van Nederland Uitsluiting van bepaalde categorieën migrantenkinderen van de regeling langdurig verblijvende kinderen in het licht van het non-discriminatiebeginsel."

Copied!
72
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kinderpardon,

het ondergeschoven kindje

van Nederland

Uitsluiting van bepaalde categorieën migrantenkinderen van de regeling langdurig verblijvende kinderen in het licht van het non-discriminatiebeginsel.

Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Rechtsgeleerdheid Leerstoelgroep Staats- en Bestuursrecht

Datum: 01-02-2016

Student: Tomris Mustafazade Studentnummer: 6071473

Begeleider: mw. mr. dr. T. (Tesseltje) de Lange Bron afbeelding: eigen foto auteur

(2)

Inhoudsopgave

Voorwoord………..…… 4 Afkortingenlijst……….….…5 1. Inleiding………....6-10 1.1 Introductie thema ………...……..6-8 1.2 Verantwoording ………..……….8 1.3 Onderzoeksvragen……….8-9

1.4 Relevante actoren in het Vreemdelingenrecht………..………9 1.5 Onderzoeksmethode ……….…..…..….10 2. Parlementaire geschiedenis, doel, grondslag en inhoud van het kinderpardon ……...11-22 2.1 Inleiding ……… 11

2.2 Parlementaire discussie………11-14 2.3 Doel en achtergrond van het kinderpardon ………...…..14-15 2.4 De grondslag van het kinderpardon……….……15-17 2.4.1. Knelpunten………..16-17 2.5 Voorwaarden van het kinderpardon ……….…...…17-21 2.5.1 Inhoud……….……17-18 2.5.2. Kritiek………..…..19-21 2.6 Tussenconclusie………..…….……21-22 3. De toepassing van het IVRK in de Nederlandse vreemdelingenzaken ………...…23-34 3.1 Inleiding……….…….… 23

(3)

3.3 Het Verdrag inzake de Rechten van het Kind ……….24-26 3.3.1 Het Kinderrechtelijke non-discriminatiebeginsel...26-28 3.4 Artikelsgewijze bespreking IVRK bepalingen en hun directe werking…….….…..29-33 3.4.1. Non-discriminatiebeginsel………...………..………29-30 3.4.2 Belang van het kind……….……31-32 3.4.3 Recht op ontwikkeling ………...……… 32

3.4.4 Recht op toereikende levensstandaard………...……….32-33 3.5 Tussenconclusie…………...………..33-34 4. Bespreking van de voorwaarden in het licht van het non-discriminatiebeginsel…...35-62 4.1 Inleiding ………...……….… 35

4.2 Procedurele Achtergrond………...…………35-49 4.2.1 Inleiding………...….35-36 4.2.2 Onderscheid in relatie tot schade………..……36-37 4.2.3 Ontstaansgeschiedenis……….…….38 4.2.4 Pardonregeling 2007 en het driejaren-beleid………39-40 4.2.5 Invulling non-discriminatie in de jurisprudentie………...……41-47 4.2.5.1 EHRM-jurisprudentie………..…..………….41-44 4.2.5.2 Nationale jurisprudentie………...……….…….44-47 4.2.6 Tussenconclusie………..…..47-49 4.3 Het toezichtscriterium………....……49-62 4.3.1 Inleiding………..…… 49-50 4.3.2 Opvangplicht in relatie tot het toezichtscriterium……….…..….50-51 4.3.3 Invulling definitie toezichtscriterium………...….52-55 4.3.3.1 Afdelingsjurisprudentie & het non-discriminatiebeginsel………..…..54-55 4.3.4 Invulling definitie ‘Rijksoverheid’……….……….55-57

(4)

4.3.5 Uitleg non-discriminatiebeginsel……….………57-60 4.3.6 Tussenconclusie………..…….60-62 5. Conclusie……….63-64 6. Literatuurlijst………...………...……….…65-72

Voorwoord

Voor u ligt mijn masterthesis, een kritisch onderzoek en het sluitstuk van de zes studiejaren aan de Universiteit van Amsterdam. Op dit moment bevind ik me in de afrondfase van twee specialismen binnen de master Publiekrecht, namelijk de master Strafrecht en master Staats- en Bestuursrecht. Binnen beide masters ligt mijn focus op de kinderrechten in Nederland. Mijn scripties heb ik gewijd aan de onzekere toekomst van twee categorieën kinderen. Enerzijds schrijf ik over de onzekere rechtspositie van kinderen die in aanraking komen met het strafrecht en met name over de redelijke termijn waarin het OM moet overgaan tot vervolging of sepot. Anderzijds gaan onderhavige scriptie over het onzekere verblijfsrecht van migrantenkinderen die uitgesloten worden van de zogenoemde kinderpardonregeling.

Zoals geïntroduceerd, heb ik het thema van deze thesis gewijd aan het ‘Kinderpardon’ en met name aan de lange nasleep van de afwikkeling van deze tijdelijke regeling die in mijn ogen zeer oneerlijk en discriminatoir tot uitvoering werd gebracht. Dit was tot voor kort een zeer actueel onderwerp dat in de media veelvuldig werd besproken. Eveneens heeft de komst van het kinderpardon tot veel maatschappelijke commotie geleid omtrent de uitsluiting van bepaalde categorieën kinderen van deze regeling. kinderrechtenorganisaties, burgemeesters, vooraanstaande juristen en Kamerleden hebben zich sterk gemaakt voor de positie van deze kinderen. Met het schrijven van deze scriptie wil ik eveneens een zinvolle bijdrage leveren aan deze discussie over de onterechte uitsluiting van deze kinderen van het kinderpardon. Bovendien zal het EHRM zich binnenkort buigen over deze kwestie. Er is dus nog enigszins

(5)

hoop voor deze kinderen. Dit thema ligt mij, door mijn betrokkenheid in het veld, erg aan het hart. Met regelmaat hebben kinderen zich tot mijn gewend over de vraag of ze in aanmerking kwamen voor het kinderpardon. De meesten van hen heb ik moeten teleurstellen omdat ze niet voldeden aan het criterium. In deze scriptie onderzoek ik of dat, in het licht van het non-discriminatiebeginsel, wel terecht was.

Ten slotte wil ik mijn scriptiebegeleider, mw. dr. T de Lange, bedanken voor haar kritische blik, waardevolle feedback en met name geduld.

"There can be no keener revelation of a society’s soul then the way in which it treats its children.’"

- Nelson Mandela -

Afkortingenlijst

ABRvS Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State AC Aanmeldcentrum

ACVZ Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken AMA’s Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers Awb Algemene wet bestuursrecht

AZC Asielzoekerscentrum

COA Centraal Orgaan opvang Asielzoekers DT&V Dienst Terugkeer en vertrek

EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens EK Eerste Kamer EU Europese Unie

EVRM Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden

GL Gezinslocatie

(6)

IVRK Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind MvT Memorie van Toelichting

Rva Regeling Verstrekkingen Asielzoekers TK Tweede Kamer

Vb Vreemdelingenbesluit Vc Vreemdelingencirculaire VBL Verblijfslocatie

vovo Voorlopige voorziening Vw 2000 Vreemdelingenwet 2000

WBV Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire

1. Inleiding

1.1 Introductie thema

Het kan u niet ontgaan zijn, de vluchtelingenkinderen Sahar, Hevien en Mauro wiens schrijnende en uitzichtloze situatie breed werd uitgemeten in de media.1 Verschillende

kinderrechtenorganisaties hebben zich het lot van deze kinderen zonder rechtmatig verblijf in Nederland2 aangetrokken en hebben jarenlang actiegevoerd voor een toekomstperspectief

voor deze in Nederland gewortelde kinderen.3 Om die reden was er breed maatschappelijk

draagvlak voor het zogenoemd kinderpardon.4 Men was van mening dat deze kinderen in

Nederland moesten blijven omdat hun roots in Nederland liggen. Het gedwongen uitzetten van deze in Nederland gewortelde kinderen zou ze beschadigen in hun emotionele, sociale en cognitieve ontwikkeling.5

1 http://www.hartvannederland.nl/tag/verblijfsvergunning/ ( reeks nieuwsberichten over o.a. Mauro, Hevien en Sahar)

2 De gebruikte synoniem voor vreemdelingen die uitgeprocedeerd zijn en om die reden geen rechtmatig verblijf meer hebben in Nederland is het woord ‘ongedocumenteerd’ (als vervanging van het veelvuldig in de media gebruikte woord ‘illegaal’) dat de menselijke waardigheid van betreffende vreemdelingen niet aantast. Deze term verwijst naar het feit dat betreffende vreemdelingen ongedocumenteerd zijn voor wat betreft ‘documenten’ die hun rechtmatig verblijft in Nederland aantoont. Deze term heeft om die reden geen betrekking op het al dan niet beschikken over (identiteits-)documenten in zijn algemeenheid maar ziet op het verblijfsrechtelijke ongeducumenteerdheid.

3 http://www.defenceforchildren.nl/p/74/2152/mo89-mc2 o.a Actiecomité Wij Blijven

4 Het kinderpardon was in 2012 door 127.000 mensen ondertekend en is in 85 gemeenten een motie aangenomen voor legalisatie van deze kinderen.

5 M.E. Kalverboer, A.E. Zijlstra, De schade die kinderen oplopen als zij na langdurig verblijf in Nederland gedwongen worden uitgezet, Rijksuniversiteit Groningen, April 2006

(7)

Op 21 december 2012 heeft de voormalige staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, Fred Teeven, als resultaat van politieke consensus tussen VVD en PvdA, de regeling

langdurig verblijvende kinderen geïntroduceerd. 6 Het kinderpardon was hiermee een feit. 7

Deze regeling is op enige punten aangepast en bij besluit van 31 januari 2013 officieel in werking getreden.8

Het kinderpardon beoogt een definitief toekomstperspectief te bieden voor langdurig in Nederland verblijvende vreemdelingen zonder verblijfstitel, die door verblijfsduur en integratie geworteld zijn in de Nederlandse samenleving. Met de komst van deze regeling wordt er in de toelichting op het kinderpardon beoogd om een structurele oplossing te

realiseren en worden de kinderrechten van deze kwetsbare kinderen erkend in het Nederlands vreemdelingenbeleid. Het langdurig verblijf van deze kinderen in Nederland is deels toe te rekenen aan het niet voortvarend handelen van de overheid en door onverantwoord handelen van hun ouders zoals het niet meewerken aan uitzetting of het stapelen van procedures.9Voor

het Kinderpardon komen kinderen en jongeren in aanmerking namens wie een asielverzoek is ingediend en die kinderen, voor hun achttiende levensjaar, vijf jaar, in Nederland hebben verbleven.

Deze regeling wekte de verwachting dat er eindelijk een einde kwam aan de

jarenlange onzekerheid van kinderen zonder enige verblijfsstatus. Echter, met de komst van deze regeling, werd de onzekerheid van het merendeel van deze kinderen niet weggenomen.10

Het grootste deel van deze kinderen werd namelijk uitgesloten van deze regeling omdat ze geen asielachtergrond hebben11 of omdat hun ouders zich hebben onttrokken aan het

Rijkstoezicht.12

In navolging hierop volgde politieke en maatschappelijke discussie omtrent de rechtvaardige uitvoering van deze regeling.13 Met deze scriptie wil ik een zinvolle bijdrage

leveren aan de politiek, maatschappelijk en juridisch debat over de uitvoering van het

kinderpardon in het licht van de kinderrechten. Het is namelijk de vraag hoe rechtvaardig het 6 Brief aan de Tweede Kamer met als kenmerk 2012-0000664810.

7 In dit onderzoek zullen de volgende synoniemen gebruikt worden: het kinderpardon, het kinderpardonregeling, de regeling, de pardonregeling, de regeling langdurig verblijvende kinderen 8 Staatscourant, 2013, 2573, Op 31 januari 2013 werd WBV 2013/1 (ve13000188) in de Staatscourant

gepubliceerd, waarbij de regeling als beleidsregels werd opgenomen in een apart hoofdstuk B22 van de Vc 2000 9 Staatscourant, 2013, 2573, p. 10

10 Tweede Kamer II, Vergaderjaar 2013–2014, 19 637, Nr. 1809. In totaal zijn er 3.2803 aanvragen ingediend waarvan 1.780 aanvragen zijn afgewezen.

11 Idem, Dit betreft 430 aanvragen 12 Idem, Dit betreft 300 aanvragen

13 Kamerstuk II, Vergaderjaar 2014-2015, 33953, 3 - Initiatiefnota Voortman en Gesthuizen over het kinderpardon.

(8)

onderscheid is dat gemaakt wordt tussen enerzijds asiel kinderen en anderzijds

niet-asielkinderen, en tussen kinderen van ouders die zich wel of niet aan rijksoverheidstoezicht hebben onttrokken? Kan dit onderscheid door de ‘juridische’ beugel en is het niet

discriminatoir?

Ter illustratie, neem de kinderen van de slachtoffers van mensenhandel in Nederland. Deze veelal in Nederland geboren en getogen kinderen worden uitgesloten van de

pardonregeling omdat ze onder de zogenoemde reguliere procedure vallen. Het verblijfsrecht van deze kinderen en hun uitgebuite moeder hangt nauw samen met de vraag of het OM over zal gaan tot vervolging. Ook de uitgeprocedeerde kinderen die destijds14 geen onderdak

kregen van de staat en die noodgedwongen door de gemeenten opgevangen werden komen evenmin in aanmerking voor het kinderpardon. Dit terwijl al deze kinderen geworteld zijn in Nederland. Ik ben ervan overtuigd, op grond van pedagogisch onderzoek dat ik voor deze scriptie heb bestudeerd, dat uitzetting van deze kinderen desastreus zal zijn voor hun verdere ontwikkeling. Vanuit deze overtuiging ben ik gaan onderzoeken of hier geen sprake is van schending van het fundamentele recht op non-discriminatie dat een democratische rechtstaat dient te waarborgen. Deze vraag vormt de rode draad van dit onderzoek.

Mijn hypothese is dat de uitsluiting van bepaalde categorieën kinderen in strijd is met het non-discriminatiebeginsel neergelegd in artikel 2 van het kinderrechtenverdrag

(hierna: IVRK) respectievelijk artikel 14 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Deze hypothese ga ik in deze scriptie onderzoeken.

1.2 Verantwoording

In het belang van een goede afbakening van dit onderzoek zal ik mezelf beperken tot twee mogelijk discriminatoire voorwaarden die gesteld worden in de tijdelijke

kinderpardonregeling en de daarop volgende permanente regeling. De twee voorwaarden, die het meest tegengeworpen worden, zijn het uitsluiten van niet-asielkinderen uit deze regeling en het criterium dat deze kinderen zich niet hebben mogen onttrokken aan het toezicht van de rijksoverheid.

1.3 Onderzoeksvragen

Vorenstaande problematiek leidt derhalve tot mijn hoofdvraag:

(9)

In hoeverre zijn de voorwaarden gesteld in de kinderpardonregeling betreffende de procedurele achtergrond en het rijkstoezichts-criterium en de toepassing daarvan in de rechtspraktijk, in strijd met het non-discriminatiebeginsel neergelegd in artikel 2 van het VN-Kinderrechtenverdrag respectievelijk artikel 14 van het EVRM ?

Deelvragen

I Wat is de ontstaansgeschiedenis, het doel, de grondslag en de inhoud van de kinderpardonregeling?

II Hebben de non-discriminatie bepalingen, uit het IVRK en het EVRM rechtstreekse werking en hoe worden zij in de Nederlandse vreemdelingenrechtspraak toegepast? IV In hoeverre is de voorwaarde ‘onttrekking aan het Rijkstoezicht’ in strijd met het non-discriminatiebeginsel?

III In hoeverre is de voorwaarde ‘onttrekking aan het Rijkstoezicht’ in strijd met het non-discriminatiebeginsel?

IV In hoeverre is de voorwaarde ‘het zijn van een asielkind’ in strijd met het non- discriminatiebeginsel?

1.4 Relevante actoren in het Vreemdelingenrecht

De relevante actoren in het vreemdelingenrecht bestaan enerzijds uit de rechtelijke instanties en anderzijds uit overheidsinstanties.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is sinds de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw.), de hoogste instantie in het vreemdelingenrecht en buigt zich over het hoger beroep in vreemdelingenzaken. De Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) is de hoogste instantie in het socialezekerheidsrecht. Deze instantie is relevant in het vreemdelingenrecht aangezien de CRvB de bevoegde rechter is in de voorzieningen die aan vreemdelingen worden verstrekt zoals opvang en medische zorg op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Hierna: RVA). Ten slotte is de lagere rechtspraak gecentraliseerd bij de rechtbank Den Haag, de eerste instantie die zich buigt over beroepszaken in het vreemdelingenrecht. In beginsel is alleen de rechtbank Den Haag bevoegd om beroepen tegen de afwijzingsbesluiten te behandelen, echter stelt de rechtbank op grond van artikel 41 lid 1 Wet op de Rechterlijke Organisatie, de zogenoemde nevenzittingsplaatsen bij de overige arrondissementen in.

(10)

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) voert het vreemdelingenbeleid uit van de huidige regering. De IND vertegenwoordigt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en neemt namens hem beslissingen in individuele toegang- en verblijfsaanvragen en verzoeken tot naturalisatie.15 Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: COA) is

krachtens artikel 3 van het Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers verantwoordelijk voor het opvangen en begeleiden van asielzoekers in Nederland. Dienst Terugkeer en Vertrekt (hierna: DT&V) is belast met het terugkeerbeleid van uitgeprocedeerde asielzoekers en vreemdelingen die geen rechtmatig toegang of verblijf hebben in Nederland. De

vreemdelingenpolitie en de Koninklijke Marachaussee zijn krachten artikel 47 lid 1 van de Vreemdelingenwet 2000 belast met het aanhouden en detineren van vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben.

1.5 Methode van onderzoek

In dit onderzoek zal ik me voornamelijk richten op het bestuderen van de beschikbare literatuur, parlementaire stukken omtrent de totstandkoming van het kinderpardon en relevante zowel internationale als nationale wet- en regelgeving. Eveneens zal ik enkele relevante arresten en rechtelijke uitspraken over het kinderpardon bespreken en in dat kader relevante arresten van het EHRM inzake kinderrechten en het non-discriminatiebeginsel. Jurisprudentieonderzoek van het EHRM en de Nederlandse rechtspraak is relevant voor de uitleg over de toepassing van internationaalrechtelijke bepalingen. Deze bronnen zijn veelal te vinden via migratieweb.nl, EUR-lex en op rechtspraak.nl.

15 De individuele aanvragen betreffen enerzijds vluchtelingen die asiel aanvragen en anderzijds de

zogenoemde reguliere gronden zoals verzoeken om in Nederland te werken, studeren of een gezin te vormen met iemand die legaal in Nederland woont. Daarnaast beoordeelt de IND naturalisatieverzoeken.

(11)

2. Parlementaire geschiedenis, doel, grondslag en inhoud van het

kinderpardon

2.1 Inleiding

Het kinderpardon is een erkenning van de worteling van langdurig in Nederland verblijvende kinderen waaraan deze kinderen uiteindelijk rechten aan kunnen ontlenen.16 Volgens mij is

dit een stap voorwaarts voor wat betreft de implementatie van de relevante

verdragsbepalingen, zoals artikel 3 van het IVRK, in ons migratiebeleid.17 In dit hoofdstuk

zal ik de achtergrond van deze regeling bespreken vanuit de parlementaire

ontstaansgeschiedenis. Ten slotte zal ik het doel, de grondslag en de voorwaarden bespreken van deze regeling.

2.2 De parlementaire discussie in de aanloop en rondom het kinderpardon

Discussies over de uitzetting van langdurig in Nederland verblijvende kinderen was al in 2007 onderwerp van het gesprek.18 In 2009 werd bij het kabinet Balkenende IV gepleit voor

16 Hiervoor werden de kinderrechten in ons huidig vreemdelingenbeleid niet expliciet erkend en kwamen dus om die reden, als bepaling, niet voor in welke wet- en regelgeving dan ook.

17 De meest relevante artikelen zijn: artikel 3 ( belang van het kind moet altijd voorop worden gesteld) artikel 6 ( recht op goede ontwikkeling) en artikel 8 ( recht op een identiteit en dus in geval van gewortelde kinderen een Nederlandse identiteit ) en artikel 27.

18 In de aanloop naar de eerste Pardonregeling (afwikkeling van de nalatenschap van de oude

Vreemdelingenwet ) werd met het filmproject ‘26000 gezichten’ aandacht gevraagd voor gewortelde kinderen en de effecten van de uitzetting. Ook bleek uit de documentaire serie ‘Uitgezet’ dat uitgezette kinderen het niet redden in het land van hun ouders omdat deze uitzetting een ernstige breuk maakt in de continuïteit van de

(12)

een amendement op de Vreemdelingenwet. Het doel van dit amendement was het legaliseren van de in Nederland gewortelde kinderen.19 In 2010 wordt opnieuw een motie door de

regeringsfracties ingediend waarin de (demissionaire) regering wordt verzocht om in de Vreemdelingenwet en in het Vreemdelingenbesluit een beperking op te nemen op grond waarvan een minderjarig kind van een vreemdeling een verblijfsvergunning kan verwerven indien het kind ‘geworteld’ is in de Nederlandse samenleving.20 Op 22 april 2010 nam de

Tweede Kamer met ruime meerderheid deze motie van Kamerleden Spekman en Anker (PvdA) aan waarin de regering verzocht wordt om een verblijfstitel in het leven te roepen voor minderjarige vreemdelingen.21 Voor deze kinderen moest er in de Vreemdelingenwet en

in het Vreemdelingenbesluit een vangnetregeling komen.

De achterliggende gedachte van de bovengenoemde motie was dat deze kinderen niet de dupe mochten worden van de destijds langdurige asielprocedure en het niet voortvarend handelen van de overheid. Een vertraging in de procedure kon optreden wegens

feitenonderzoek of onderzoek naar de echtheid van de verstrekte documenten, besluit- of vertrekmoratoria of het aanhouden van een rechtelijke beslissingen in afwachting van beslissingen van internationale gerechtshoven bijvoorbeeld over een prejudiciële vraag van het Hof van Justitie van de EU of een gezaghebbende uitspraak van het EHRM. Volgens de initiatiefnemers mogen deze kinderen eveneens niet de dupe worden van het

onverantwoordelijk gedrag van hun ouders die wellicht niet hebben meegewerkt aan de uitzetting, procedures lieten opstapelen of zich welbewust in de illegaliteit begaven.22 Deze

minderjarigen verblijven dusdanig lang in Nederland dat er sprake kan zijn van worteling in de Nederlandse samenleving. Bovendien vermeldt de motie dat uit onderzoek blijkt dat deze kinderen, indien zij te lang in de onzekerheid worden gehouden over de status van hun verblijf, ernstige (psychische) schade kunnen ondervinden en bedreigd zullen worden in hun verdere ontwikkeling.23 Deze kinderen hebben al een lange periode van hun verblijf in

Nederland in de onzekerheid geleefd.

Daarom achtten de eerdergenoemde Kamerleden het onredelijk als deze kinderen, na een onafgebroken verblijf in Nederland van acht jaar, teruggestuurd worden naar het land van herkomst van de ouders van deze kinderen. In de motie wordt de regering gevraagd om in het ontwikkeling van deze in Nederland gewortelde kinderen.

19 Kamerstukken II, 2009/10, 31 994, nr. 26, 14 december 2009, het amendement was verworpen met slechts 1 stem verschil.

20 Kamerstukken II, 2009/10, 19 637, nr. 1340 en Handelingen II, 2009/10, nr. 80, p. 6864, 22 april 2010 21 Tweede Kamer II, Vergaderjaar 2010–2011, 19 637, nr. 1340

22 Idem

23 M.E. Kalverboer, A.E. Zijlstra, De schade die kinderen oplopen als zij na langdurig verblijf in Nederland gedwongen worden uitgezet, Rijksuniversiteit Groningen, April 2006

(13)

migratiebeleid een aantal voorwaarden op te nemen en, indien nodig, verder in te vullen en nader uit te werken op grond waarvan kinderen hun verblijf kunnen legaliseren. Bovendien benadrukt de motie dat de regering, bij het opstellen van de aanvullende voorwaarden en de nadere uitwerking van de minimale voorwaarden uit de motie, te allen tijde rekening dient te houden met het belang van het kind en overige relevante bepalingen zoals neergelegd in het VN-Kinderrechtenverdrag (hierna: IVRK).

In de bovengenoemde initiatieven stond het belang van alle in Nederland gewortelde kinderen centraal, nergens werd er gerept over uitsluiting van een deel van deze gewortelde kinderen op grond van hun procedurele achtergrond.

Naar aanleiding van de aangenomen motie van de Kamerleden Spekman en Anker heeft de regering onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van de opname van een dergelijke beperking op grond waarvan deze ongedocumenteerde kinderen aanspraak zouden kunnen maken op legalisatie.24

Op 7 december 2010 liet de voormalige minister voor Immigratie- en Asiel, Gerd Leers, de Tweede Kamer weten dat de uitvoering van deze motie onverantwoord en

onwenselijk werd geacht.25 De uitvoering zou bovendien haaks staan op het uitgangspunt van

een zorgvuldig en een gereglementeerd migratiebeleid dat duidelijkheid biedt aan alle vreemdelingen die een zorgvuldige toelatingsprocedure hebben doorlopen. Uitvoering van deze motie zou volgens de voormalige bewindspersoon ‘toe kunnen leiden dat gezinnen met

minderjarige kinderen, meer dan voorheen, zullen kiezen voor een langdurig verblijf in de illegaliteit, hetgeen twijfels oproept over de vraag of uitvoering van deze motie

daadwerkelijk het belang van het kind dient’.26 Het was volgens de minister immers juist in

het belang van het kind dat het snel duidelijkheid verkrijgt over het verblijfsperspectief. Ontevreden over deze uitkomst kwamen de Kamerleden Spekman en Voordewind op 28 oktober 2011 met een initiatiefwetsvoorstel waarin een toelatingsgrond voor langdurig in Nederland verblijvende kinderen werd geïntroduceerd in de vorm van de zogenoemde Wortelingswet.2728 Dit voorstel behelsde een in de Vreemdelingenwet op te nemen

bevoegdheid tot het verlenen van een verblijfsvergunning aan de kinderen die wegens aan de 24 Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 19 637 nr. 1345

25 Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 19 637 nr. 1379 26 Tweede Kamer II, Vergaderjaar 2010–2011, 19 637, nr. 1379

27 Tweede-Kamer II, vergaderjaar 2011-2012, 33 068, nr. 2 Wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet houdende versterking van de positie van in Nederland gewortelde minderjarige vreemdelingen.

28 Dit wetsvoorstel is de opvolger van de eerder besproken motie Spekman/Anker en de voorloper van het huidig kinderpardon.

(14)

overheid toe te rekenen handelen of nalaten dusdanig lang in Nederland verblijven dat uitzetting zal leiden tot blijvende schade bij deze kinderen. Dit wetsvoorstel is echter niet aangenomen dus is het huidig kinderpardon geen uitwerking van dit wetsvoorstel.

Echter, naar aanleiding van de aangenomen motie van de Kamerleden Spekman en Anker en veel media-aandacht voor de schrijnende situatie van de gewortelde kinderen in Nederland,29 hebben de coalitiepartijen VVD en PvdA in het reageerakkoord van 2012 alsnog

een regeling opgenomen waar, onder voorwaarden, in Nederland gewortelde kinderen in aanmerking kunnen komen voor legalisatie. Aansluitend daarop leidde het politieke

onderhandelingsproces - voor het eerst - tot een onderscheid in procedurele achtergrond van deze kinderen. Op 21 december 2012 heeft de voormalige staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, Fred Teeven, de regeling langdurig verblijvende kinderen geïntroduceerd. 30 Deze

regeling is op enige punten aangepast en bij besluit van 31 januari 2013 officieel in werking getreden.31

2.3 Het doel en de achtergrond van het kinderpardon

Het kinderpardon beoogt een definitief toekomstperspectief te bieden voor langdurig in Nederland verblijvende vreemdelingen zonder verblijfstitel, die door verblijfsduur en integratie geworteld zijn in de Nederlandse samenleving.

Het kinderpardon bestaat uit een definitieve regeling met als onderdeel daarvan een overgangsregeling, ook wel de ‘tijdelijke regeling’ genoemd. De overgangsregeling is bedoeld voor kinderen met een asielachtergrond die reeds langdurig in Nederland verblijven. In tegenstelling tot de overgangsregeling moet de definitieve regeling voorkomen dat er in de toekomst opnieuw maatschappelijke discussie ontstaat over langdurig in Nederland

verblijvende kinderen zonder verblijfsstatus en de rol en verantwoordelijkheid van de overheid ten opzichte van deze, veelal uitgeprocedeerde, kinderen en hun ouders.32 In de

overgangsregeling en de definitieve regeling staat eveneens dat bij toekenning van het kinderpardon aan individuen rekening dient te worden gehouden met de belangen van kinderen zoals neergelegd in artikel 3 van het IVRK, en de eventuele aanwezige

29 Verscheidene kinderrechtenorganisaties waaronder Defence for Children hebben zich sterk gemaakt voor de positie van deze ongedocumenteerde kinderen door onder andere campagnes op te zetten en te lobbyen voor deze doelgroep. http://www.defenceforchildren.nl/p/74/2152/mo89-mc2 o.a Actiecomité Wij Blijven 30 Brief aan de Tweede Kamer met als kenmerk 2012-0000664810.

31 Staatscourant, 2013, 2573, Op 31 januari 2013 werd WBV 2013/1 (ve13000188) in de Staatscourant gepubliceerd, waarbij de regeling als beleidsregels werd opgenomen in een apart hoofdstuk B22 van de Vc 2000 32 Tweede Kamer, Vergaderjaar 2012-2013, 19637 nr. 1597

(15)

gezinsbanden worden daarbij in acht genomen. Dit betekent dat de familieleden die onderdeel uitmaken van het gezin van het kind eveneens in aanmerking komen voor een vergunning. Het doel van de regeling is dus ook om de eenheid van het gezin te waarborgen.

De achtergrond van deze regeling ligt in het feit dat er in Nederland gewortelde kinderen zijn zonder zicht op legalisatie waarbij de lange duur van het verblijf te wijten is aan de langdurende procedures en het niet voortvarend handelen van de overheid. Het langdurig verblijf in Nederland is eveneens te wijten aan het onverantwoord handelen door de ouders van deze kinderen door het niet meewerken aan uitzetting of het stapelen van procedures.33

De regering is van mening dat deze kinderen niet de dupe mogen worden van zowel de overheid als het handelen van hun ouders. Het doel van de regeling is dus om een structurele oplossing te realiseren voor deze kinderen en de kinderrechten van deze vaak kwetsbare kinderen te erkennen in het Nederlands vreemdelingenbeleid.

2.4 De grondslag van het kinderpardon

Artikel 14 lid 3 van het Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw.) bepaalt dat ‘bij of krachtens

algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld omtrent ambtshalve verlening van vergunningen’. Het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb.) is een Algemene Maatregel

van Bestuur overeenkomstig artikel 14 lid 3 Vw. Concreet betekent dit dat de regering een dergelijke regeling in het Vreemdelingenbesluit zou moeten regelen. Overeenkomstig artikel 14 Vreemdelingenwet juncto artikel 3.51 eerste lid aanhef en onder k van het

Vreemdelingenbesluit staat dat ‘ De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in

artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking, verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden worden verleend aan de vreemdeling, die: […] wegens bijzondere individuele omstandigheden naar het oordeel van Onze Minister blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen‘. Deze bepaling zou hoogstwaarschijnlijk de grondslag van het

kinderpardon kunnen zijn. Echter zou die grondslag eveneens in artikel 3.51 derde lid Vb. (Humanitaire vergunning op grond van schrijnendheid) kunnen schuilen dan wel in artikel 3.73 derde lid Vb. (hardheidsclausule). Kortom, deze wettelijke grondslag is geenszins in de kinderpardonregeling genoemd noch kan eenduidig uit de systematiek van de wet afgeleid worden waar die regeling juridisch gezien op gestoeld is. Het is om die redenen niet helemaal duidelijk waar de wettelijke grondslag van het kinderpardon op gebaseerd is.

(16)

De kinderpardonregeling is thans geregeld in de afdeling B9 /634 van de

Vreemdelingencirculaire (hierna: Vc.), dat een beleidsregel betreft.35 Het kenmerkende aan

beleidsregels is dat die geen wettelijke grondslag behoeven bovendien kan de inhoud flexibel worden gewijzigd. Dit zou niet mogelijk zijn indien de (definitieve) regeling in de Vb. zou zijn vastgelegd. Bovendien zijn beleidsregels krachten artikel 4.84 Awb geen algemeen verbindende voorschriften want ze bevatten geen zelfstandige norm. Derhalve binden zij niet de burger maar zijn ze slechts opgesteld door het bestuursorgaan met het doel om zichzelf te binden. Het gevolg hiervan is dat individuen deze beleidsregels, in theorie, niet zouden kunnen aanvechten bij de rechter. Voorts is het adviesrecht van de Raad van State·, met het

vastleggen van de kinderpardonregeling in de Vc., gepasseerd. De wettelijke grondslag van het kinderpardon ligt in het Vb., echter is deze regeling in een hiërarchisch ondergeschikte beleidsregel vastgesteld. Om bovengenoemde redenen is de grondslag van het kinderpardon vaag, bovendien strookt de wettelijke vastlegging hiervan niet. Opvallend genoeg heeft geen enkele rechter, althans uit de bestudeerde jurisprudentie, zich niet uitgelaten over de precaire grondslag en de wettelijke vastlegging hiervan in de Vc. Men doet alsof dit een gebalanceerd geheel is. Uit de bovenbeschreven wetssystematiek blijkt dat deze gang van zaken niet juist is.

Eveneens blijkt uit de aanwezigheid van de vage, voor interpretatie vatbare, termen zoals ‘ bijzondere individuele omstandigheden’ dat aan het bestuursorgaan, bij vastlegging van dergelijke regelingen, beoordelingsruimte toekomt. Tevens blijkt uit de tekstuele bewoordingen zoals het woord ‘naar het oordeel van’ dat aan het bestuursorgaan eveneens expliciete beoordelingsvrijheid toekomt. Dit betekent dat het bestuursorgaan vrij is om te beoordelen of aan die voorwaarde is voldaan. Deze vraag is relevant om te kunnen

beoordelen wat de reikwijdte is van de rechtelijke toetsing. Indien aan het bestuursorgaan een ruime beoordelingsvrijheid toekomt, dient de rechter in dat geval marginaal te toetsen. Meer concreet gaat de rechter dan na of het bestuursorgaan in alle redelijkheid tot het genomen besluit had kunnen komen, gelet op de daarbij betrokken belangen. De reden van de afzijdigheid van de rechter in gevallen waar het bestuursorgaan discretionaire bevoegdheid toekomt, ligt in de staatsrechtelijke machtenscheiding waarbij de rechter geacht wordt niet ‘op de stoel van de wetgever te gaan zitten’. Dit is echter anders in geval van

34 Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 30 januari 2013 houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 nummer WBV 2013/1, https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2013-2573.html

35 krachtens artikel 1:3 lid 4 Awb zijn beleidsregels voorschriften over de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van de bevoegdheid van een bestuursorgaan.

(17)

beoordelingsruimte bij vage termen. Weliswaar is het bestuursorgaan als eerste aan de zet voor wat betreft de interpretatie van de vage termen. Echter past de rechter een volle c.q. inhoudelijke toets. Ten slotte blijkt uit de ‘kan’ bepaling dat er eveneens sprake is van beleidsvrijheid waarbij het bestuursorgaan de betrokken belangen kan afwegen. In geval van beleidsvrijheid dien de rechter marginaal te toetsen.

2.4.1 Knelpunten

Mijns inziens is het ontbreken van een eenduidige wettelijke grondslag problematisch in het licht van de waarborgen van artikel 8 EVRM dat een brede reikwijdte heeft en behelsd enerzijds het familie- en gezinsleven en anderzijds het (opgebouwde) privéleven waaronder het recht op persoonlijke ontwikkeling.36 Een dergelijke inmenging in het opgebouwde

privéleven van kinderen kan een strijd opleveren met artikel 8 EVRM tenzij die inmenging 'in accordance with the law' is, één of meerdere 'legitimate aims' nastreeft en deze 'necessary in a democratic society' is. Daarnaast moet er een ‘pressing social need’ zijn om de inbreuk te rechtvaardigen en spelen ‘legitimate expectations’ daarbij een rol.37 Het principe van ‘in

accordance with the law’ houdt concreet in dat de inmenging een basis moet hebben in het nationale recht in brede zin. Betreffende wet in materiële of formele zin moet ‘adequately, accessible and foreseeable’ zijn. Dat laatste criterium is in de jurisprudentie van het EHRM nader gespecificeerd als ’formulated with sufficient precision to enable any individual – if

need be with appropriate advice – to regulate his conduct'38 In dat licht heeft het EHRM

eveneens bepaald dat de eerdergenoemde criteria eveneens van toepassing is op regelingen waar discretionaire bevoegdheid een rol speelt zoals in het geval van het kinderpardon.39

Nu het kinderpardon een vage wettelijke grondslag kent kom het vereiste van

voorzienbaarheid in de knel, hierdoor kan de regeling in de huidige vorm een mogelijke strijd opleveren met het beginsel van rechtszekerheid en het verbod van willekeur. In mijn optiek kunnen er in alle redelijkheid eisten worden gesteld aan de voorzienbaarheid van de

36 EHRM, 4 december 2008, 30562/04, S. and Marper v. United Kingdom “The Court notes that the concept of “private life” is a broad term not susceptible to exhaustive definition. It covers the physical and

psychological integrity of a person.(…) It can therefore embrace multiple aspects of the person’s physical and social identity…. Beyond a person’s name, his or her private and family life may include other means of personal identification and of linking to a family “Zie ook Üner v. the Netherlands, 46410/99, para. 59 37 Voor de toepassing van deze criteria zie bijvoorbeeld EHRM, 2 augustus 2001, no. 54273/00, Boultif v. Switzerland. In die uitspraak heeft het hof in paragraaf 39 eveneens bepaald dat er bij de eerste toelating sprake kan zijn van inmenging in de rechten gewaarborgd in artikel 8 EVRM, met name wanneer er sprake is van sterke persoonlijke of familiebanden met het betreffende land, welke bedreigd worden door de te nemen maatregelen door de staat.

38 EHRM, 26 April 1979, 6538/74, Sunday Times v. UK (no. 1), para. 49 39 EHRM, 13 September 2005, 35207/03, Ostrovar v. Moldova, par 100 en 107

(18)

wettelijke grondslag van het kinderpardon nu zwaarwegende belangen van de in Nederland gewortelde kinderen in het geding zijn.

2.5 Voorwaarden van het kinderpardon 2.5.1 Inhoud

De voorwaarden van toekenning40 van beide regelingen is dat er een verblijfsvergunning kan

worden verleend aan minderjarige vreemdelingen ‘die ten minste vijf jaar voor het bereiken

van de meerderjarigheid in Nederland een asielverzoek hebben ingediend, gedurende die tijd ten minste vijf jaar in Nederland hebben verbleven, en zich in die periode niet meer dan drie maanden hebben onttrokken aan het toezicht van de Rijksoverheid’.41 Van toezicht door de

Rijksoverheid is sprake als de vreemdeling en zijn eventuele gezinsleden sinds 27 juli 2010·

bekend zijn bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (hierna: IND), Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: DT&V) het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (hierna: COA) en de Vreemdelingenpolitie (hierna: VP) en niet langer dan drie maanden uit beeld van deze instanties zijn geweest. Gezinsleden die deel uitmaken van het gezin van de vreemdeling komen in beginsel eveneens in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Echter kunnen in specifieke situaties de gedragingen van de gezinsleden, zoals criminele antecedenten of het zijn van een zogenoemde 1F’er,42 consequenties hebben voor het verblijfsrecht van het hele

gezin en dat van het kind dat in het kader van de regeling als hoofdpersoon wordt

beschouwd.43 Er is sprake van gevaar voor de openbare orde als een van de gezinsleden bij

beschikking artikel 1F van het vluchtelingenverdrag is tegengeworpen of veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van ten minste één maand.44

In aanvulling op de algemeen geldende voorwaarden kent de overgangsregeling nog specifiekere voorwaarden. Zoals de voorwaarden dat de vreemdeling ten tijde van de aanvraag jonger dient te zijn dan 21 jaar op 29 oktober 2012.45 De definitieve regeling kent

eveneens specifieke voorwaarden zoals het feit dat de aanvraag ingediend moet worden 40 Deze voorwaarden zijn eveneens in het reageerakkoord vastgelegd.

41 Tweede Kamer II, Vergaderjaar 2011-2012, 33 068, nr.3

42 1F verwijst naar het artikel in het VN-vluchtelingenverdrag dat bepaalde categorieën vluchtelingen uitsluit van het verkrijgen van de vluchtelingenstatus waaronder wegens gepleegde ernstige misdrijven,

oorlogsmisdrijven, of misdaden tegen de menselijkheid.

43 Tweede Kamer, Vergaderjaar 2012-2013, 19637 nr. 1597 en Tweede Kamer II, Vergaderjaar 2011-2012, 33 068, nr.3

44 Indien criminele antecedenten van één van de gezinsleden niet aan alle gezinsleden zouden worden

tegengeworpen, dan zou het criminele gezinslid een beroep kunnen doen op artikel 8 EVRM om alsnog verblijf in Nederland te kunnen verkrijgen.

45 de vreemdeling is niet uitgesloten van de regeling indien hij tussen deze datum (presentatie reageerakkoord) en de datum van inwerkingtreding 21 wordt.

(19)

voordat de minderjarige 19 jaar wordt. Verder geldt dat de vreemdeling en zijn gezinsleden moeten hebben meegewerkt aan terugkeer en dat de identiteit van de gezinsleden dient te zijn aangetoond door het overleggen van documenten of consistent verklaren en antwoorden. Dit maakt de definitieve regeling aanmerkelijk strenger dan de overgangsregeling.

2.5.2 Kritiek

Discriminatoir?

Naar aanleiding van veel kritiek op de gestelde voorwaarden van het kinderpardon is de staatssecretaris door verschillende Kamerleden en kinderrechtenorganisaties bewogen tot een, in hun optiek, reëlere toepassing van de voorwaarden van deze regeling.

Op 5 december 2012 hebben de kinderrechtenorganisaties, in een gezamenlijke brief, de kinderpardonregeling, met enthousiasme omarmt. Maar zij hebben eveneens hun zorgen geuit over de discriminatoire elementen van de aanvullende voorwaarden.46 In de brief

worden enkele aanbevelingen gedaan om het kinderpardon zo eerlijk mogelijk te laten verlopen. Deze organisaties maakten zich, onder andere, zorgen over het uitsluiten van niet-asiel kinderen van deze regeling. Bovendien zijn zij van mening dat de overige voorwaarden, waaronder het criterium ‘onttrekken aan het toezicht’ eveneens discriminatoire elementen bevatten die niet stroken met het doel van het kinderpardon.47 Over het toezichtscriterium zijn

er vervolgens Kamervragen gesteld ter verduidelijking van de uitsluiting van gemeentelijk toezicht waar veel kinderen en hun gezinnen hun toevlucht hebben gezocht.48 De

staatssecretaris beantwoordde deze vraag door te verwijzen naar het regeerakkoord waarin staat dat deze gezinnen in zicht moesten zijn van het Rijk waarbij het doel van deze voorwaarde is om te voorkomen dat deze gezinnen door onttrekking aan het Rijkstoezicht bewust hebben gekozen voor een leven in de illegaliteit in de wetenschap dat ze wellicht in de toekomst in aanmerking zouden kunnen komen voor een pardonregeling.49 Uit de tekst van

46 Brief van 5 december 2012, Aandachtspunten kinderpardon, Defence for Children, http://www.defenceforchildren.nl/images/69/2070.pdf

47 Deze twee voorwaarden zal ik nader in dit onderzoek apart analyseren.

48 Brief van Tweede Kamerlid Schouw aan de Staatssecretaris van V&J, 12 februari 2013, 2013ZO2756. 49 Brief van de Staatssecretaris van V&J aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, 22 februari 2013, 2013-0000098660, ve13000401.

(20)

het reageerakkoord blijkt inderdaad dat er geen rekening is gehouden met andere vormen van het Rijkstoezicht zoals gemeentelijktoezicht. A contrario redenerend blijkt evenmin uit het reageerakkoord dat gemeenten expliciet uitgesloten zijn van het Rijkstoezicht. Het is een feit dat het kinderpardon ten tijde van de parlementsverkiezingen in 2012 het paradepaardje was van de sociaaldemocraten.50 De onderhandelaars hebben waarschijnlijk in alle hectiek

rondom de kabinetsformatie, bij het vaststellen van het regeerakkoord nagelaten om de term Rijksoverheid te specificeren. Immers konden zijn niet voorzien dat er bij de uitvoering hiervan controverse zou ontstaan. Indien de onderhandelaars beoogd hadden om slechts Rijksoverheid te kwalificeren als voorwaarde dan zou hiervoor logischerwijs een nadere verklaring uit volgen waarom gemeenten niet aangemerkt kunnen worden als overheid. Het beoogde doel is immers om anonieme illegaliteit te ontmoedigen, dit treft geen doel gezien gemeenten de gezinnen die onder hun toezicht stonden in het vizier hadden. Om die reden bestaat er geen juridisch inhoudelijke rechtvaardiging maar een puur politieke.

Voor wat betreft het onderscheid in procedurele achtergrond van deze kinderen staat noch in de regeling zelf noch in overige parlementaire stukken een rechtvaardiging. Dit zou mogelijk betekenen dat er sprake is van strijd met het artikel 14 EVRM respectievelijk artikel 2 IVRK nu er geen rechtvaardiging wordt gegeven voor het gemaakte onderscheid.51 Over dit

onderscheid kom ik later in deze scriptie over te spreken.

Tijdens het Kamerdebat van 19 maart 2013 hebben een aantal Kamerleden hun ongenoegen geuit over deze voorwaarden door te stellen dat het een zeer onrechtvaardige situatie creëert voor de kinderen die noodgedwongen zijn opgevangen door de gemeentes en voor de kinderen wier ouders geen asielachtergrond hebben. De staatssecretaris werd

verzocht om deze voorwaarden niet aan de kinderen toe te werpen.52 De staatssecretaris

verklaarde, ondanks het draagvlak in de samenleving, niet bereid te zijn om gehoor te geven aan dit verzoek door te stellen dat de gezinnen die uit de opvang zijn gezet niettemin via de DT&V of de IND in beeld hadden kunnen blijven van de Rijksoverheid. Concreet verwijst de staatssecretaris naar het feit dat deze gezinnen hadden moeten meewerken aan hun vertrek of een nieuwe procedure moesten starten. 53

Aanvullende werking discretionaire bevoegdheid

50 http://www.volkskrant.nl/politiek/tien-opmerkelijke-maatregelen-uit-het-regeerakkoord~a3339269/

51 M. van Riel, Pardon kinderen ! De regeling langdurig verblijvende kinderen, Asiel en Migratierecht, 2013, nr 04

52 Tweede Kamer II, Handelingen 60 , Debat over de regeling langdurig verblijvende kinderen, ve13000497. 53 Brief van de Staatssecretaris van V&J aan de Tweede Kamer,2 april 2013, 2013-0000165725, ve13000663.

(21)

De staatssecretaris heeft meerdere malen tijdens het Kamerdebat van 19 maart 2013 verklaard wel bereid te zijn om binnen de kaders van zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 3.51 derde lid Vb., voorbij de grenzen van de criteria van de pardonregeling, welwillend naar de dossiers te kijken. Niettemin heeft de staatssecretaris geen

aanknopingspunten gegeven aan de hand waarvan bepaald wordt in welke gevallen hij over zal gaan tot de toepassing van deze bevoegdheid.54

Eveneens staan geen nadere criteria in dat artikel voor de toepassing van deze discretionaire bevoegdheid, dit ligt besloten in de discretionaire aard van deze bevoegdheid, dit wil zeggen dat de staatssecretaris veel beleidsvrijheid heeft ten aanzien van waardering van de

schrijnendheid.55 Echter kunnen er beleidsregels worden vastgesteld over het gebruik van

deze discretionaire bevoegdheid. Niettemin leent de discretionaire bevoegdheid zich niet voor structurele problemen zoals dit met de uitsluiting van bepaalde categorieën kinderen het geval is, daar de discretionair bevoegdheid bedoeld is voor gevallen die uitzonderlijk zijn vanwege het schrijnende karakter, waardoor in redelijkheid van de vreemdeling niet gevergd kan worden om terug te gaan naar zijn herkomstland.56 Het precaire verblijfsrecht van deze

kinderen is zoals eerder gesteld een structureel probleem aangezien een grote groep kinderen hierdoor getroffen worden. Bovendien is de discretionaire bevoegdheid, door afwezigheid van een toets, zeer arbitrair en wekt rechtsongelijkheid in de hand.57 Dit temeer nu de

staatssecretaris geen criteria heeft bekendgemaakt over de toepassing van deze bevoegdheid. Dit betekent dat er weliswaar een rechtsgang openstaat maar de rechter louter marginaal zal beoordelen aangezien deze begunstigderegeling gebaseerd is op discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris. De belangen en rechten van deze kinderen zouden, in mijn optiek, echter niet mogen afhangen van de precaire discretionaire bevoegdheid van de

staatssecretaris maar van een formele status met beroepsmogelijkheden. 2.6 Tussenconclusie

Voorafgaand aan de huidige kinderpardonregeling speelde de politieke wens bij de PvdA om iets voor deze kinderen te regelen binnen het vreemdelingenrecht. In het regeerakkoord van de coalitiepartijen VVD en PvdA uit 2012 is uiteindelijk een regeling opgenomen waar onder 54 M. van Riel, Pardon kinderen ! De regeling langduri verblijvende kinderen, Asiel en Migratiereht, 2013, nr 04

55 Idem

56 Wachten op je toekomst, Adviesrapport over de positie van en toelatingscriteria voor vreemdelingenkinderen, de Kinderombudsman, 08 maart 2012, KOM2A/2012.

(22)

voorwaarden in Nederland gewortelde kinderen, in aanmerking kunnen komen voor

legalisatie. In de voorafgaande initiatieven werd er niet gerept over uitsluiting van kinderen met een andere procedurele achtergrond. Dit kwam pas later ten tijde van het politieke onderhandelingsproces in 2012. Ongedocumenteerde kinderen van de vreemdelingen

mochten niet langer de dupe mogen worden van de destijdse langdurige asielprocedure en het niet voortvarend handelen van de overheid en van het handelen van hun ouders. Bovendien zou het gedwongen uitzetten van deze gewortelde kinderen hen kunnen beschadigen in hun emotionele, sociale en cognitieve ontwikkeling. Het daaraan gekoppelde doel van deze regeling is om een definitief toekomstperspectief te bieden voor langdurig in Nederland verblijvende vreemdelingen zonder verblijfstitel, die door verblijfsduur en integratie geworteld zijn in de Nederlandse samenleving. De regeling blijkt evenwel geen structurele oplossing voor alle kinderen die langdurig in verblijfsonzekerheid in Nederland verblijven. Door het handhaven van de voorwaarden die gekoppeld zijn aan het kinderpardon, zoals het onderscheid in procedurele achtergrond en het onderscheid in Rijks- en gemeentelijk toezicht, wordt een groep kinderen uitgesloten van deze regeling. Bovendien volgt uit de

eerdergenoemde voorwaarden dat het handelen van de ouders juist wel aan de kinderen toegeworpen wordt. Immers, de ouders maken de keuze voor het soort procedure dat ze starten en hoe ze al dan niet, nadat ze uitgeprocedeerd zijn, in zicht blijven van de overheid. Daarom is de uiteindelijke kinderpardonregeling mijns inziens in strijd met het

oorspronkelijke doel ervan. Voorts is de grondslag van het kinderpardon niet helder, immers blijkt noch uit de tekst van deze regeling noch vanuit de ontstaansgeschiedenis van deze regeling waarop het gestoeld is. Bovendien is deze regeling ten onrechte gecodificeerd in een beleidsregel, te weten Vc. Ten slotte heeft de staatssecretaris, ondanks het verzoek van de Kamerleden en kinderrechtenorganisaties en ondanks het groot maatschappelijk draagvlak voor het kinderpardon om geen onderscheid te maken tussen bepaalde groepen kinderen, alsnog de harde lijn van dit beleid aangehouden. De enige uitweg voor de meest schrijnende gevallen bied de mogelijkheid van de discretionaire bevoegdheid. De staatssecretaris heeft beloofd om hiermee ruimhartig om te gaan. Echter heeft hij geen nadere criteria gesteld met betrekking tot het gebruik van deze bevoegdheid. Hiermee ligt willekeurige en niet

transparante gebruik van deze bevoegdheid op de loer. Bovendien leent de discretionaire bevoegdheid zich niet voor het structurele probleem van uitsluiting van bepaalde categorieën kinderen.

(23)

3. De toepassing van het IVRK in de Nederlandse vreemdelingenzaken

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal ik toetsen hoe de relevante bepalingen uit het IVRK in de Nederlandse vreemdelingenrechtspraak wordt toegepast. Deze bepalingen zijn neergelegd in artikel 2 van het IVRK inhoudende het non-discriminatiebeginsel, de invulling van het belang van het kind neergelegd in artikel 3 IVRK, het recht op ontwikkeling van het kind neergelegd in artikel 6 lid 2 IVRK en artikel 27 IVRK inhoudende een recht op toereikende levensstandaard Het is belangrijk om te zien welke bepalingen ingeburgerd zijn in onze nationale rechtspraak doordat de rechter aan die bepalingen wellicht rechtstreeks verbinden acht of anderszins indirect, dat wil zeggen, verdragsconform interpreteert. Opvallend genoeg worden in het vreemdelingenrecht de meeste bepalingen van het IVRK ingeroepen. Echter wat nog meer verbazing oproept is het feit dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van Raad van State (hierna: de Afdeling) lange tijd ongedocumenteerde kinderen uitsloot van het genot van de

kinderrechten en de bijzondere bescherming zoals die in het VN-kinderechtenverdrag zijn neergelegd. De lagere rechtspraak heeft deze visie tot 2007 gehanteerd.58 De opvatting

destijds van de Afdeling is een schoolvoorbeeld van een schending van het non-discriminatiebeginsel van artikel 2 IVRK en alles behalve in het belang van het

migrantenkind. Ook laat dit standpunt zien dat de Afdeling zich profileert als een mogelijk partijdige instantie dat een politiek verlegstuk is van de regering die een zo restrictief en, naar mijn mening, een ondeugdelijk asiel- en migratiebeleid in stand houdt.59 Het is

58 J.H. de Graaf, M.M.C. Limbeek, N.N. Bahadur, N. van der Meij, De toepassing van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind in de Nederlandse rechtsspraak, Ars Aequi Libri Nijmegen, 2012, p170

59 T.P. Spijkerboer, De Afdeling en de rechtsstaat, Het hoger beroep in vreemdelingenzaken, NJB, 22 november 2002 afl. 42 zie ook T.P.Spijkerboer De Nederlandse rechter in het vreemdelingenrecht, Den Haag:

(24)

betreurenswaardig dat de hoogste rechtsinstantie van Nederland jarenlang de kinderrechten van deze migrantenkinderen heeft miskend. Het is daarom des te belangrijker om te toetsen in hoeverre de Afdeling en de overige instanties van gedachten zijn veranderd.

3.2 Gelaagde structuur internationaal recht

Om te beginnen kent Nederland een gematigd monistisch rechtsstelsel. Dit betekent, in beginsel, dat het internationaal recht en nationaal recht één rechtssysteem vormen. In

concreto betekent dit dat internationaal recht, na bekendmaking, direct kan worden toegepast in de nationale rechtsorde zonder enige omzetting naar het nationaal recht en uit dien hoofde zijn deze internationale normen binden in de nationale rechtsorde.60 In het verlengde hiervan

hebben internationale verdragen en besluiten van internationale organisaties rechtstreekse werking in onze nationale rechtsorde. 61 In de praktijk wil dit zeggen dat nationale bepalingen

die in strijd zijn met eenieder verbindende internationale bepaling ‘die naar haar inhoud eenieder kunnen verbinden’.62 buiten toepassing moeten blijven.63 A contrario redenerend

zijn de bepalingen die niet beschouwd kunnen worden als ‘eenieder verbindend’ niet binden in de nationale rechtsorde omdat zij slechts de staten verplichten tot handelen of nalaten van een bepaalde handeling, zoals in het onderhavige geval, niet discrimineren. Slechts de bepalingen die, gelet op de aard, de inhoud en de strekking van de verdragsbepalingen eenieder kunnen binden, hebben voorrang.64

3.3 Het Verdrag inzake de Rechten van het Kind

Op 20 november 1989 is het Verdrag inzake de Rechten van het Kind een internationaal feit.65 Dit verdrag is een internationaal akkoord waarin alle naties, afgezien van de Verenigde

Sdu, 2014

60 M. Bossuyt en J. Wouters, Grondlijnen van internationaal recht, Antwerpen 2005, p 148 J.W.A. Fleuren, Een ieder verbindende bepalingen van verdragen, Den Haag 2004, p. 10-11 61 Artikel 93 Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden van 24 augustus 1815 62 Artikel 94 Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden van 24 augustus 1815 63 De zogenoemde regel Lex superior derogat legi inferiori

64 F.M.C. Vlemminx en A.C.M. Meuwese, Commentaar op artikel 94 van de grondwet. In: E.M.H. Hirsch Ballin en G. Leenknegt (red.), Artikelsgewijs commentaar op de Grondwet, webeditie 2014

(25)

Staten en Somalië, zich, door ondertekening en ratificatie, zich hebben gecommitteerd om de fundamentele rechten van alle minderjarige kinderen op hun grondgebied te beschermen, zich in te spannen voor de verwezenlijking van hun rechten maar met name om deze

kinderrechten te respecteren.66 Dit maakt het IVRK het meest geratificeerd

mensenrechtenverdrag. Het verdrag beoogt de maatschappelijke positie van alle kinderen te verbeteren. Door middel van het toekennen van burgerlijke, politieke, economische, sociale en culturele rechten aan kinderen wordt op deze manier invulling gegeven aan dat doel.6768

Voor dit onderzoek is het non-discriminatiebeginsel vervat in artikel 2 IVRK

bepalend. Om de betekenis van het IVRK in iets bredere context te kunnen plaatsen bespreek ik eerst een aantal andere kernbepalingen die eveneens relevant zijn voor de kinderen die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland en die, na worteling, dreigen uitgezet te worden. Zo is in artikel 3 IVRK bepaald dat bij alle beslissingen aangaande kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen. Dit betekent dat er systematisch een afweging moet worden gemaakt over het gevolg van een beslissing op het kind en diens rechten.69 In de Memorie van Toelichting op de Goedkeuringswet bij het IVRK staat dat in

geval van conflict van belangen, de belangen van het kind voorrang dienen te krijgen boven de overige belangen.70 Belang van het kind wordt ook wel een paraplubepaling genoemd daar

meer concretere rechten uit dat verdrag onder die bepaling geschaard kunnen worden. Volgens de toelichting op de kinderpardonregeling in de WBV 2013/1 wordt er rekening gehouden met het belang van het kind bij de beoordeling van de aanvragen. In de toelichting van de pardonregeling staat eveneens het volgende: “In de overgangsregeling en de

definitieve regeling wordt rekening gehouden met de bijzondere belangen van kinderen (…)”.71 Hoewel het IVRK niet letterlijk wordt genoemd in de pardonregelingen, verwijst

deze toelichting impliciet naar het belang van het kind dat neergelegd is in artikel 3 lid 1 van het IVRK. Deze bepaling verplicht de staat om het belang van het kind voorop te stellen bij beslissingen die hen aangaan. Dit betekent niet alleen dat de regeling op zichzelf in lijn moet zijn met deze bepaling maar dat eveneens, bij individuele beslissingen over de toekenning van het kinderpardon, er een belangenafweging moet plaatsvinden waarbij het belang van het 66 S. Meuwese, M. Blaak & M. Kaandorp, Handboek Internationaal Jeugdrecht. Een toelichting voor

rechtspraktijk en jeugdbeleid op het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind en andere regelgeving over de rechtspositie van minderjarigen, Ars Aqui, Nijmegen 2005.

67 Idem

68 De bepalingen uit dit verdrag zijn niet absoluut, zij kunnen beperkt worden mits er een gerechtvaardigd doel gediend wordt.

69 Wachten op je toekomst, Adviesrapport over de positie van en toelatingscriteria voor vreemdelingenkinderen, de Kinderombudsman, 08 maart 2012, KOM2A/2012 p. 19 70 Idem

(26)

(individueel) kind vooropgesteld moet worden.

Bovendien wordt artikel 3 IVRK door het EHRM betrokken bij de beoordeling van de schending van het recht op privéleven op grond van artikel 8 EVRM, deze bepaling ligt ten grondslag aan het beroep op artikel 14 EVRM indien het kind uitgesloten wordt van de pardonregeling.72 Het EHRM heeft diverse keren geoordeeld dat de materiële omvang van

artikel 8 EVRM uitgebreid moet worden met het belang van het kind van artikel 3 van het IVRK.73 Later in dit hoofdstuk zal ik dit juridisch-technisch aspect nader bespreken onder het

kopje ‘non-discriminatie’.

De nogal vage bepaling vervat in artikel 3 IVRK wordt geconcretiseerd aan de hand van invulling van het recht op ontwikkeling neergelegd in artikel 6 IVRK en het recht op en toereikende levensstandaard neergelegd in artikel 27 IVRK. Meer concreet heeft het kind belang bij een continue ontwikkeling en toereikende levensstandaard. De bovengenoemde bepalingen vormen een van de fundamentele rechten van het kind, namelijk de mogelijkheid om in en stabiele en veilige omgeving zich te ontwikkelen tot een evenwichtig mens. Uit de pedagogische literatuur is bovendien gebleken dat het verblijfsbelang van de gewortelde migrantenkinderen nauw verbonden is met hun kansen om zich optimaal te ontwikkelen. Dit betekent dat de samenleving waarin het kind leeft gericht moet zijn op een optimale fysieke, psychologische en sociale ontwikkeling en daarbij moet er voldoende ruimte zijn voor ontplooiing van de persoonlijkheid en talenten van het kind.74 De overige bepalingen uit het

IVRK liggen in het verlengde hiervan, zoals recht om te spelen, toegang tot de

gezondheidszorg, recht op onderwijs en toegang tot basale rechten zoals voedsel, kleding en onderdak. Ten slotte zijnde bepalingen uit artikel 8 IVRK, het recht op van behoud eigen identiteit, en artikel 16 IVRK, het recht op een privéleven van het kind, evenzeer van belang voor de kinderen die buiten de boot van het kinderpardon dreigen te vallen.75 Echter laat ik,

omwille van de afbakening van dit onderzoek, deze bepalingen onbesproken.

3.3.1 Het Kinderrechtelijke non-discriminatiebeginsel in samenhang met het EVRM Het non-discriminatiebeginsel vervat in artikel 2 van het IVRK is als volgt

geformuleerd: ‘De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, eerbiedigen en waarborgen de in het 72 C. Grütters, C van Os, ‘Het ene gewortelde kind is het andere wél’, A&MR 2013 Nr. 07, onder 2

73 EHRM 28 juni 2011, JV 2011/402 , Nunez v. Norway r.o 84 “the Court is not convinced in the concrete and exceptional circumstances of the case that sufficient weight was attached to the best interests of the children for the purposes of Article 8 of the Convention”

(27)

Verdrag omschreven rechten voor ieder kind onder hun rechtsbevoegdheid zonder

discriminatie van welke aard dan ook’. Dit non-discrimiatiebeginsel is een kernbepaling dat

in de sfeer ligt van de overige bepalingen uit het IVRK.76 Dit artikel verbiedt om onderscheid

te maken tussen bepaalde groepen kinderen bij de toepassing van de kinderrechten uit dat verdrag. Dit betekent dat de bepalingen uit dit verdrag aan alle kinderen moeten toekomen zonder onderscheid van welke aard dan ook. Voor dit onderzoek is de bepaling neergelegd in het tweede lid van artikel 2 IVRK van groot belang. In dat artikel is een meer specifiek verbod vervat van alle vormen van discriminatie die gebaseerd zijn op de status of

activiteiten van de ouders van het kind.

Meer concreet impliceert dit, dat de rechten neergelegd in artikel 6 IVRK en artikel 27 IVRK, te weten recht op continue ontwikkeling en toereikende levensstandaard, aan alle kinderen moet toekomen die zich bevinden op het territorium van een staat die partij is bij dit verdrag. Anders dan bij de pardonregeling uit 2007 staat bij de kinderpardonregeling de rechtssubjectiviteit van het kind centraal. Dit zelfstandig belang van het kind wordt bij de uitvoering van het kinderpardon juist ingeperkt door de keuzes van de ouders van deze kinderen in soort procedure of onder toezicht staan van de rijksoverheid. Dit is vermoedelijk in strijd met hetgeen bepaald in artikel 2 lid 2 van het IVRK en juist het beginsel van non-discriminatie is de essentie van het Kinderpardon.

Het non-discriminatiebeginsel is eveneens neergelegd in andere mensenrechtelijke verdragen zoals artikel 1 Twaalfde Protocol bij het EVRM, artikel 26 IVBPR, artikel 2 IVESCR en tot slot artikel 5 van het Internationaal Verdrag inzake de Uitbanning van Alle Vormen van Rassendiscriminatie (hierna: IVUR) en artikel 14 van het EVRM dat een verbod van discriminatie bevat bij de toepassing van de overige bepalingen uit het EVRM.

Artikel 14 van het EVRM bepaald dat ’Het genot van de rechten en vrijheden die in dit

Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook(…) of andere status. Uit deze bewoordingen blijkt dat de discriminatiegronden uit deze

bepaling niet limitatief opgesomd zijn. Daarnaast blijkt uit de bestaande jurisprudentie van het EHRM dat discriminatie op grond van verblijfsstatus eveneens valt onder de reikwijdte van deze bepaling. Het Hof heeft hierover het volgende bepaald: ‘The Court does not agree

with the Government that immigration status cannot amount to a ground of distinction for the 75 M.R. Bruning, T. Liefaard en P. Vlaardingerbroek(red.), Commentaar Jeugdrecht, commentaar bij artikel 2 IVRK , Den Haag: Sdu uitgevers 2012, p. 1445-1446

76 C. Ullersma, J. Werner, De Regeling langdurig verblijvende kinderen: Tussen pardon en kinderrecht, Asiel en Migratierecht, 2013 Nr. 09 p. 470

(28)

purposes of Article 14, since it is a legal rather than a personal status. The Court has previously found that a person’s place of residence constitutes an aspect of personal status within the scope of Article 14.’ en ‘The Court finds therefore, in line with its previous conclusions, that the fact that immigration status is a status conferred by law, rather than one which is inherent to the individual, does not preclude it from amounting to “other status” for the purposes of Article 14.’77 Voorts staat dit artikel altijd in relatie tot de overige

bepalingen uit het EVRM, deze bepaling betreft dus geen zelfstandig discriminatieverbod, maar moet gekoppeld worden aan concrete bepalingen uit het EVRM. De bewoordingen ‘andere status’ uit artikel 14 EVRM worden door het EHRM uitgelegd als een ‘persoonlijke

status’ waarbij verblijfsstatus hieronder geschaard kan worden.78 Aangezien het

kinderpardon in de sfeer ligt van het recht op privéleven vervat in artikel 8 EVRM en deze kinderen op grond van ‘ander status’ gediscrimineerd worden is artikel 14 EVRM

inroepbaar voor deze kinderen.79

In beginsel zijn de rechten vervat in het IVRK respectievelijk het EVRM niet absoluut in de zin dat deze rechten beperkt kunnen worden indien er hiervoor objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. In concreto betekent dit dat het onderscheid uit artikel 14 EVRM een legitiem doel moet dienen, daarnaast moet het noodzakelijk en proportioneel zijn. Bij het bepalen van de rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid komt de staat een grote mate van beoordelingsvrijheid, oftewel een brede ‘margin of appreciation’ toe. Echter kan in specifieke gevallen, die ik nader in dit hoofdstuk zal bespreken, het EHRM en hoge drempel hanteren bij de rechtvaardiging van het onderscheid.80

Het verschil tussen het discriminatieverbod uit artikel 2 IVRK ligt in het feit dat die bepaling een kindgericht karakter heeft. Bovendien bevat die bepaling een meer specifiek verbod van onderscheid op grond van de positie van de ouders van die kinderen.81 Bovendien

gebruikt het EHRM, bij invulling van de bepalingen uit het EVRM, het IVRK als een aanvullende interpretatie.82 Dit betekent dus dat het non-discriminatiebeginsel vervat in het

IVRK aanvullende betekenis heeft bij de interpretatie van het non-discriminatiebeginsel

77 EHRM 27 september 2011, Bah v. het Verenigd Koninkrijk, JV 2012/33 r.o. 45-46 zie ook EHRM 6 november 2012, Hode en Abdi v. het Verenigd Koninkrijk, JV 2013/01

78 EHRM, 27 september 2011, Bah t. het Verenigd Koninkrijk, nr. 56328/07, JV 2012/33 par. 46.

79 .A.F.M. Grütters en E.C.C. van Os, ‘Het ene gewortelde kind is het andere wél. Over de uitsluiting van niet-asiel kinderen bij het Kinderpardon’, A&MR 2013/7, p. 317.

80 In de later te bespreken jurisprudentie wordt de hoge drempel aangeduid als ‘very highly reasons’.

81 C. Ullersma, J. Werner, De Regeling langdurig verblijvende kinderen: Tussen pardon en kinderrecht, Asiel en Migratierecht, 2013 Nr. 09 p. 470

(29)

vervat in het EVRM.83

Nadere uitwerking van het jurisprudentiële non-discriminatiebeginsel in het licht van de voorwaarden van het kinderpardon komt in het volgend hoofdstuk uitvoerig aan bod.

3.4 Artikelsgewijze jurisprudentiebespreking van de IVRK bepalingen en hun directe werking

3.4.1 Non-discriminatiebeginsel

Het non-discriminatiebeginsel neergelegd in artikel 26 van het IVBPR is ‘een ieder verbindend’ verklaard.84 Dit geldt teven voor het non-discriminatiebeginsel neergelegd in

artikel 14 van het EVRM.85 Echter de vraag of artikel 2 van het IVRK een ieder verbindend is

nog niet duidelijk. Het artikel begint met de volgende woorden ‘De Staten die partij zijn bij

dit Verdrag, eerbiedigen en waarborgen….’ Uit deze bewoordingen kan men opmaken dat de

verplichting bij de overheid ligt en dus, gelet de inhoud en de strekking van dat artikel, zouden de burgers geen beroep kunnen doen op dit artikel. Deze redenering werd in 2008 eveneens door de Afdeling gedeeld. De Afdeling oordeelde dat ‘…artikel 2, gelet op de

formulering, geen norm bevatte die door de rechter rechtstreeks als toetsingsmaatstaf toe te passen was’.86 Desondanks heeft de Centrale Raad voor Beroep, bepaald dat dit artikel

weldegelijk eenieder verbindend is door te stellen dat ‘Het gaat hier om een

onvoorwaardelijk en nauwkeurig bepaalbaar subjectief recht op non-discriminatie, op één lijn te stellen met de in artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR neergelegde non-discriminatiebepalingen, welke bepalingen rechtstreekse werking hebben.’87 Tevens

heeft de CRvB geoordeeld dat bij toepassing van artikel 2 van het IVRK tevens artikel 3 van dat verdrag88 in aanmerking dien te worden genomen zodat ‘ Maatregelen die ten opzichte

van volwassenen in overeenstemming worden geacht met de internationale

non-discriminatiebepalingen, in bepaalde situaties ten opzichte van kinderen niettemin in strijd kunnen komen met artikel 2, eerste lid (…).’ De CRvB redeneert naar de analogie van de

voorgaande interpretaties van de overeenkomstige internationale bepalingen over de directe 83 Idem

84 HR 7 december 1988, AB 1989, 10.

85 HR 12 mei 1999, BNB 1999, 271 (Arbeidskostenforfait)

86 ABRvS 9 april 2008, LJN BC9087, ABRvS 13 september 2005, JV 2005 met hetzelfde redenering 87 CRvB 24 januari 2006, LJN AV0197

88 Dat artikel behelsd dat bij ieder overheidshandelen het belang van het kind in de oogschouw dient te worden genomen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Goud, mirre en wierook zijn kostbaar, Maar door de hemel is gegeven:. Jezus, Hij kwam voor ons

[r]

syscope Imago verbrede landbouw Duurzaamheid meten Nieuw Gemengd Bedrijf Horst Innovatiekracht akkerbouw Nieuw concept: ‘Habitatboerderij’ Vervanger van veen... is een kwartaalblad

1 De Centrale Raad van beroep stak een stokje voor deze ‘innovatieve’ praktijk, omdat de daarvoor vereiste wettelijke basis ontbreekt.. 2 De Raad trekt daarbij een vergelijking met

De bewustwording (awareness) hiervan in de eerstelijnszorg is nog gering. Deze workshop van de VSOP biedt inzichten om de awareness in de eerste lijn te vergroten. Daarnaast

Omdat Big Data-processen vaak onder de radar plaats- vinden en mensen zich niet of nauwelijks bewust zijn van het feit dat hun gegevens worden gebruikt en omdat de directe schade

Omdat artikel 13 lid 4 Zvw niet toestaat dat de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg wordt gedifferentieerd naar de financiële draagkracht van de individuele verzekerde, zal

Teneinde een eventuele belemmering hiervan voor bedrijfsoverdrachten te voorkomen wordt voorgesteld om per 1 januari 2005 de bedrijfsopvolgingsregeling te verruimen door