• No results found

Het pedagogisch leefklimaat door de ogen van opgesloten jongeren met een licht verstandelijke beperking : een vergelijking in de wijze waarop het pedagogisch leefklimaat wordt ervaren tussen opgesloten jongeren met een

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het pedagogisch leefklimaat door de ogen van opgesloten jongeren met een licht verstandelijke beperking : een vergelijking in de wijze waarop het pedagogisch leefklimaat wordt ervaren tussen opgesloten jongeren met een "

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het pedagogisch leefklimaat door de ogen van opgesloten jongeren met een

licht verstandelijke beperking.

Een vergelijking in de wijze waarop het pedagogisch leefklimaat wordt ervaren tussen opgesloten jongeren met een licht verstandelijke beperking en opgesloten jongeren zonder licht verstandelijke beperking.

Masterscriptie forensische orthopedagogiek. Pedagogische en onderwijskundige wetenschappen. Universiteit van Amsterdam.

P. Snip, 0393681

Begeleiding: Dr. Van der Helm, G.H.P. Tweede beoordelaar: Dr. Stams, G.J.J.M. Amsterdam, Juli 2012.

(2)

Het pedagogisch leefklimaat door de ogen van opgesloten jongeren met een

licht verstandelijke beperking.

Een vergelijking in de wijze waarop het pedagogisch leefklimaat wordt ervaren tussen opgesloten jongeren met een licht verstandelijke beperking en opgesloten jongeren zonder licht verstandelijke beperking.

Masterscriptie forensische orthopedagogiek. Pedagogische en onderwijskundige wetenschappen. Universiteit van Amsterdam.

P. Snip, 0393681

Begeleiding: Dr. Van der Helm, G.H.P. Tweede beoordelaar Dr. Stams, G.J.J.M:. Amsterdam, Juli 2012.

(3)

Inhoudsopgave

Abstract Pagina 2

Samenvatting Pagina 3

Inleiding Pagina 4

Behandeling in gesloten jeugdinrichtingen Pagina 4 Effectiviteitsonderzoek naar YOUTURN Pagina 5 De invloed van het leefklimaat op de behandeling

van jongeren in gesloten jeugdinrichtingen Pagina 6

Het verwerken van sociale informatie Pagina 8

Onderzoekshypothesen Pagina 11

Methoden Pagina 11

Respondenten Pagina 11

Dataverzameling Pagina 12

Onderzoeksinstrumenten Pagina 12

Afname en gebruik van interviews Pagina 13

Resultaten Pagina 15

De betrouwbaarheid van de PGCI. Pagina 15 Verschillen in de wijze waarop jongeren met en

zonder licht verstandelijke beperking het

leefklimaat ervaren Pagina 16

Kwalitatieve analyse van de interviews op de

vier elementen van het leefklimaat Pagina 17

Discussie Pagina 19

Verklaring van de gevonden resultaten. Pagina 20 Beperkingen van het onderzoek. Pagina 21 Conclusie en aanbevelingen vervolgonderzoek Pagina 22 Consequenties voor het werkveld. Pagina 22

Literatuurlijst Pagina 24

(4)

The group climate in a forensic setting through the eyes of

intellectual disabled youth.

A comparison in the way youth with and without an intellectual disability perceive the group climate in a forensic setting.

Abstract

This study investigates the way youth with (n = 79) and without (n = 130) an intellectual disability (IQ: 50-85) perceive the group climate in a forensic setting. Group climate is an important contributor to treatment outcomes. It is hypothesized that youth with intellectual disabilities perceive the group climate less positive and more repressive than youth without intellectual disabilities. The interviews showed that youth with an intellectual disability perceive the group climate less positive than youth without intellectual disability. The Prison Group Climate Inventory showed significant differences on the elements group atmosphere and repression. The reliability of the PGCI was found to be good for both youth with and without intellectual disabilities. Further investigation should combine methods, including observation and interviews.

(5)

Het leefklimaat door de ogen van opgesloten jongeren met

een licht verstandelijke beperking

Een vergelijking in de wijze waarop het leefklimaat door jongeren met en zonder licht verstandelijke beperking in gesloten jeugdinrichtingen.

Samenvatting

De studie onderzoekt de wijze waarop jongeren met (n = 79) en zonder (n = 130) een licht verstandelijke beperking het leefklimaat in gesloten jeugdinrichtingen ervaren. De wijze waarop het leefklimaat wordt ervaren door jongeren heeft invloed op de effectiviteit van de behandeling. Er werd verwacht dat jongeren met een licht verstandelijke beperking het

leefklimaat minder positief ervaren dan jongeren zonder licht verstandelijke beperking. Uit de analyse van de interviews blijkt dat jongeren met een licht verstandelijke beperking het

leefklimaat minder positief ervaren dan jongeren zonder een licht verstandelijke beperking. Er werden significante verschillen gevonden op de schalen sfeer en repressie van de Prison Group Climate Inventory. De betrouwbaarheid van de PGCI is voldoende bevonden voor jongeren met en zonder licht verstandelijke beperking. Toekomstig onderzoek moet verschillende methoden zoals observatie en interviews combineren.

(6)

Inleiding

Jongeren met ernstige gedragsproblemen en/of crimineel gedrag worden in Nederland behandeld in gesloten jeugdinrichtingen (Justitiële Jeugdinrichtingen en Jeugdzorg Plus). De Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming stelt in haar advies ‘zorg voor

ingesloten licht verstandelijk beperkte jongere’ (juni, 2011) vast dat er sprake is van een forse

oververtegenwoordiging van jongeren met een licht verstandelijke beperking binnen het justitiële circuit. Naar schatting is 35-45% van de populatie in het justitieel kader licht verstandelijke beperkt (Brand en Van der Hurk, 2008; Van Nieuwenhuijzen, 2010). Weijers, Hepping, en Kampijon (2010) tonen in hun onderzoek jeugdige veelplegers aan dat er bij veelplegers bijna altijd sprake is van cognitieve beperkingen. Uit het dossieronderzoek onder tien jaargangen PIJ’ers van Kaal, Brand, en Van Nieuwenhuijzen (2011) is gebleken dat 39% van alle jongeren met een PIJ maatregel een intelligentieniveau heeft beneden de 85. Bij 28% daarvan lag het intelligentieniveau tussen de 70 en 85. Volgens Holland (1991) varieert de prevalentie van gedetineerden met een verstandelijke beperking tussen 2.6 en 39.6

procent. Lindsay, Hastings, Griffiths, en Hayes (2007) geven aan dat de prevalentie varieert doordat studies verschillende IQ scores gebruiken bij het vaststellen van een verstandelijke beperking. Zwakbegaafdheid (TIQ; 70-85) wordt regelmatig achterwege gelaten. Jongeren met een intelligentieniveau tussen de 70-85 en problemen in het sociaal aanpassingsvermogen vallen ook onder de definitie licht verstandelijk beperkt. In Nederland is het algemeen

geaccepteerd dat deze jongeren in de AWBZ zorg behandeling ontvangen (Verstegen, 2005).

Behandeling in gesloten jeugdinrichtingen

Jongeren binnen gesloten jeugdinrichtingen ontvangen wekelijks enkele uren (individuele) therapeutische behandeling. Daarnaast gaan de jongeren circa zes uur per dag naar school. De overige uren verblijven ze op de behandelgroep. De uren die jongeren op de behandelgroep doorbrengen vormen een substantieel deel van de behandeling. De jongeren worden

behandeld door sociaal werkers (sociotherapeuten) in groepen van acht tot tien jongeren (Van der Helm, Hanrath, en Jonker 2011).

Op de behandelgroepen in gesloten jeugdinrichtingen wordt sinds januari 2010 gewerkt met de behandelmethodiek YOUTURN. YOUTURN is een behandelmethodiek die bestaat uit een combinatie van het sociaal competentiemodel en EQUIP (handleiding

YOUTURN, 2009). Door de inzet van het sociaal competentiemodel worden de vaardigheden van jongeren vergroot. EQUIP is erop gericht om het moreel besef bij jongeren te vergroten

(7)

en denkfouten te voorkomen. Daarnaast zijn er elementen aan YOUTURN toegevoegd die onder andere gericht zijn op de samenwerking met ouders en ketenpartners. Vanuit het perspectiefplan van de jongere worden daarnaast individuele gedragsinterventies aangeboden zoals agressieregulatie, SoVa op maat en leren van delict.

Het behandeltraject YOUTURN is opgedeeld in vijf verschillende fasen. De eerste fase bestaat uit het instroomprogramma en duurt ongeveer 10 dagen. Alle beschikbare kennis rond een jongere wordt verzameld en geanalyseerd. Op basis van de beschikbare informatie en observatie van de eerste dagen wordt het perspectiefplan geschreven. In het perspectiefplan worden de behandeldoelen vastgelegd. Voor de jongere staan deze dagen in het teken van wennen aan de structuur en regelmaat. De tweede fase duurt maximaal 14 weken. Deze fase bestaat uit stabiliseren en motiveren. De jongere leert alledaagse vaardigheden aan. De vaardigheden staan beschreven in de basisprofielen 1 t/m 5 die betrekking hebben op de ontwikkelingstaken van jongeren. De derde fase bestaat uit het individueel behandeltraject. Jongeren volgen persoonlijke ontwikkelingsprofielen passend bij hun problematiek. Daarnaast kunnen er individuele gedragsinterventies ingezet worden op criminogene factoren. In de vierde fase wordt de jongere voorbereid op het leven buiten de instelling. Dit gebeurt door middel van het scholings- en trainingsprogramma. Elke jongere heeft een individuele

trajectbegeleider die hem daarin ondersteunt. De vijfde fase bestaat uit het bieden van nazorg. De jongere verblijft niet langer in de justitiële jeugdinrichting. De nazorg bestaat uit

kennisoverdracht over de jongere naar de jeugdreclassering.

Effectiviteitsonderzoek naar YOUTURN

Er is in Nederland geen onderzoek gedaan naar de effectiviteit van YOUTURN. Nederlands onderzoek naar EQUIP laat minder positieve resultaten zien dan verwacht werd op basis van Amerikaans onderzoek (handleiding YOUTURN, 2009). Daarnaast laten de onderzoeken

geen eenduidig beeld zien.

Leeman, Gibbs, en Fuller (1993) hebben in de Verengde Staten onderzoek naar de effectiviteit van EQUIP uitgevoerd. Uit het onderzoek bleek dat het EQUIP programma een positieve invloed heeft op het toepassen van sociale vaardigheden en op het gedrag in en buiten de inrichting. Het gedrag van de EQUIP groep was sterk verbeterd ten opzichte van de controlegroep. Gedragsverbeteringen werden geoperationaliseerd in termen van minder misdragingen, minder schelden en vechten en minder schoolverzuim zonder reden. Na twaalf maanden bleken de recidivecijfers van de EQUIP groep laag en stabiel terwijl de recidive bij de controlegroep steeg.

(8)

In 2005 werd door Nas, Brugman, en Koops onderzoek gedaan naar de effectiviteit van EQUIP in Nederland. Er werden geen significante verschillen gevonden op het gebied van moreel redeneren, sociale vaardigheden en sociale informatieverwerking. Er werd wel een significant verschil gevonden op het gebied van cognitieve denkfouten. De EQUIP groep liet minder denkfouten zien na de interventie. Brugman en Bink (2011) hebben de recidivecijfers van de participanten uit het onderzoek van Nas, et al. (2005) onderzocht. Er werd geen verschil in recidive gevonden tussen de EQUIP groep en de controlegroep.

In 2010 is er een procesevaluatie van YOUTURN uitgevoerd op de eerste twee fases De programma integriteit werd onvoldoende bevonden (Hendriksen-Favier, Place, en Van Wezep, 2010. Helmond, Overbeek, en Brugman (in press) vonden geen significante verschillen op het gebied van cognitieve vertekeningen en moreel redeneren. De EQUIP groep bleef op het gebied van sociale vaardigheden stabiel in tegenstelling tot de

controlegroep waar een afname van sociale vaardigheden werd gevonden. De programma integriteit was laag tot gemiddeld in de zes onderzochte instellingen.

Onderzoek naar de effectiviteit van YOUTURN voor de groep licht verstandelijk beperkte jongeren is nog niet uitgevoerd. Het is onduidelijk of YOUTURN aansluit bij de specifieke behoeften van jongeren met een licht verstandelijke beperking. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor de behandeling van deze jongeren. Wanneer de methodiek

onvoldoende aansluit kan het pedagogisch klimaat dezelfde kenmerken hebben als het leven op straat: onveiligheid, willekeur en met een sterke nadruk op machtsverhoudingen (Van der Helm, Van Nieuwenhuijzen, en Wegter, 2010). Bij zowel jongeren als medewerkers leiden stress en angst die het gevolg zijn van dit repressieve klimaat tot freeze or fight reacties. Jongeren trekken zich terug uit de behandeling of gebruiken agressie om zichzelf staande te kunnen houden. Onzekerheid en onvoorspelbaarheid leiden tot aangeleerde hulpeloosheid en een gebrek aan initiatief. Beiden hebben een negatief effect op de ontwikkelingstaken van de jongeren. Er blijft sprake van een zeer sterke externe locus of control, hetgeen bij jongeren met een licht verstandelijke beperking al aanwezig is als gevolg van inadequaat adaptief gedrag. Een repressief leefklimaat versterkt negatieve beïnvloeding door peers. De

behandeling kan daarmee een negatief effect hebben op behandelmotivatie, behandelresultaat en daarmee een succesvolle re-integratie in de maatschappij (Van der Helm, et al., 2010).

De invloed van het leefklimaat op de behandeling van jongeren in gesloten jeugdinrichtingen

Tot 2009 is er weinig empirisch onderzoek verricht naar de invloed van het leefklimaat op de behandeling van jongeren binnen gesloten jeugdinrichtingen. Binnen het gevangeniswezen is

(9)

sinds de jaren zeventig onderzoek gedaan naar de effecten van het leefklimaat op de gedetineerde (Moos, 1975). Er is weinig onderzoek verricht naar de wijze waarop

gedetineerden met een verstandelijke beperking het leefklimaat ervaren. Langdon, Swift, en Budd (2006) hebben het leefklimaat van een forensische setting voor volwassenen met een verstandelijke beperking onderzocht. Een van de conclusies luidde dat de gedetineerden het leefklimaat op een andere wijze ervaren dan de inrichtingswerkers. Gedetineerden ervoeren het leefklimaat op de subschalen betrokkenheid, steun, relatie en persoonlijke probleem oriëntatie positiever dan de inrichtingswerkers. De gedetineerden ervoeren de controle van de werkers en de praktische oriëntatie negatiever dan de inrichtingswerkers.

Een open leefklimaat is een veilige en gestructureerde omgeving waarin veel ondersteuning aanwezig is met duidelijke kansen voor groei. Er is sprake van minimale repressie en een juiste balans tussen flexibiliteit en controle. Flexibiliteit is noodzakelijk om met nieuw verworven vaardigheden te kunnen oefenen (Van der Helm, Stams, en Van der Laan, 2011) . Een gesloten leefklimaat kenmerkt zich door geringe mogelijkheden tot groei, een grimmige repressieve sfeer en weinig ondersteuning van de groepswerkers. Er is weinig ruimte voor de gevoelens van de jongeren. Daarnaast is er sprake van gevoelens van

onveiligheid, verveling en onderling wantrouwen tussen de jongeren en van de jongeren naar de groepswerkers. De balans tussen flexibiliteit en controle is verstoord. De nadruk ligt op regels en straffen. Er is geen ruimte om nieuw verworven vaardigheden te oefenen. Een gesloten leefklimaat zorgt voor een afname van de behandelmotivatie, een toename van agressie en emotionele instabiliteit bij jongeren (Van der Helm, Stams, Van Genabeek, en Van der Laan, 2011; Van der Helm, et al., 2011).

Uit onderzoek uitgevoerd door Van der Helm, Klapwijk, Stams, en Van der Laan (2009) blijkt dat het leefklimaat invloed heeft op de effectiviteit van de behandeling binnen gesloten jeugdinrichtingen. Een open leefklimaat heeft een positieve invloed op

behandelmotivatie en de mate van interne locus of control. Een open leefklimaat zorgt voor meer emotionele stabiliteit, meer empathie en een afname van agressie (Van der Helm, et al., 2011).

Schubert, Mulvey, Loughran, en Losoya (2012) bevestigen de bevindingen van, Van der Helm, et al. (2009). Schubert, et al. (2012) vonden dat een positieve perceptie van het leefklimaat in gesloten jeugdinrichtingen bijdraagt aan de vermindering van antisociaal gedrag bij adolescenten.

Sinds de jaren negentig staat de effectiviteit van de behandeling steeds meer op de voorgrond. Er is veelvuldig onderzoek verricht naar de effectiviteit van gedragsinterventies

(10)

aangeboden aan jeugdige delinquenten. Dit onderzoek resulteerde in de ‘ What Works principles’ (Andrews, 1995; Andrews, et al., 1990; Gendreau, Cullen, en Bonta, 1994; McGuire, en Priestley, 1995;). Een open pedagogisch leefklimaat draagt bij aan de

effectiviteit van de behandeling (Schubert, et al. 2012). Het is dan ook belangrijk dat jongeren het leefklimaat daadwerkelijk als open ervaren.

De wijze waarop een jongere het leefklimaat ervaart hangt samen met objectieve zaken zoals de fysieke omgeving en met subjectieve zaken. De wijze waarop het leefklimaat wordt ervaren hangt nauw samen met de wijze waarop een jongere sociale informatie

verwerkt (Van der Helm, et al., 2012). De wijze waarop een jongere sociale informatie verwerkt hangt onder andere af van het niveau van cognitief functioneren. Uit verschillende studies blijkt dat jongeren met een licht verstandelijke beperking moeite hebben met het verwerken van sociale informatie (Van Nieuwenhuijzen et al., 2005; Van Nieuwenhuijzen, Orobio de Castro, en Matthys, 2006).

Het verwerken van sociale informatie

Het sociale informatieverwerkingsmodel (SIV) van Crick en Dodge (1994) geeft in zes stappen weer op welke wijze sociale informatie wordt verwerkt. Het SIV model gaat ervan uit dat ieder persoon een sociale situatie waarneemt met biologisch bepaalde cognitieve

capaciteiten. Ieder persoon heeft zijn eigen database (het lange termijn geheugen) dat onder andere bestaat uit eerder opgedane ervaringen en emoties.

De eerste stap in het model is het waarnemen en verzamelen van verbale en non verbale informatie. In de tweede stap wordt de verzamelde informatie geïnterpreteerd. Er wordt ingeschat welke motivatie ten grondslag ligt aan het gedrag van de ander ligt. Er

worden attributies gemaakt over het gedrag of de intentie van de ander. In de derde stap wordt het doel of de gewenste uitkomst in de situatie bepaald. Tijdens de vierde stap worden er mogelijke reacties op de situatie geconstrueerd. Deze reacties worden uit het lange termijn geheugen gehaald of indien er sprake is van een voor een persoon nieuwe situatie, wordt er een nieuwe reactie geconstrueerd. De reactie die geconstrueerd wordt, hangt niet altijd samen met de in stap drie bedachte gewenste uitkomst. In stap vijf wordt de daadwerkelijk reactie gekozen uit de in stap vier bedachte mogelijkheden. De mogelijke reactie wordt eerst geëvalueerd. Er wordt bedacht of de reactie door de persoon uit te voeren is. Hiervoor zijn vaardigheden die voor het uitvoeren van de reactie nodig zijn van belang en moet de persoon over voldoende zelfvertrouwen beschikken om de reactie te durven uitvoeren. Als laatste wordt bezien of de gekozen reactie van toepassing is in de situatie. In stap zes wordt de

(11)

reactie uitgevoerd. De bedachte reactie wordt omgezet in gedrag.

Adequate sociale informatieverwerking vereist een aantal vaardigheden waar jongeren met een licht verstandelijke beperking meer moeite mee hebben dan jongeren zonder licht verstandelijke beperking (Collot d’ Escury, Barnard, en Hartsink, 2004; Van Nieuwenhuijzen et al., 2005). Om het gedrag van de ander juist te interpreteren moet je perspectief kunnen nemen. Je moet je kunnen verplaatsen in hetgeen de ander ziet, voelt of denkt. Hierdoor kan je het gedrag van de ander begrijpen en daar adequaat op anticiperen. Jongeren met een licht verstandelijke beperking hebben moeite met perspectief nemen. Dit maakt dat zij regelmatig verrast worden door het gedrag van de ander en overvallen worden door situaties die zij niet hadden verwacht (Koolhof, Loeber, en Collot d’ Escury, 2007). Om sociale informatie juist te interpreteren moet ook non verbale informatie geïnterpreteerd worden. Non verbale signalen verschillen in sommige gevallen van hetgeen er verbaal wordt gecommuniceerd. Jongeren met een licht verstandelijke beperking hebben meer moeite om tegenstrijdige informatie juist te interpreteren (Collot d’ Escury, et al., 2004; Leffert, Siperstein, en Widaman, 2010).

Van Nieuwenhuijzen, Orobio de Castro, Wijnroks, Vermeer, en Matthys (2004) hebben de relatie tussen een licht verstandelijke beperking, sociale informatieverwerking en externaliserende gedragsproblematiek onderzocht. Door middel van videovignetten hebben de onderzoekers de reactie van jongeren met en zonder licht verstandelijke beperking onderzocht op alle stappen van het sociaal informatieverwerkingsmodel. Jongeren met een licht

verstandelijke beperking bleken evenveel cues te encoderen (stap 2) als jongeren zonder licht verstandelijke beperking. Jongeren met een licht verstandelijke beperking nemen meer

verbale en meer negatieve cues waar (stap 1). Cues werden vaak herhaald en op een negatieve manier verwoord. Jongeren met een licht verstandelijke beperking bedenken meer reacties. De reacties lopen onderling meer uiteen dan bij jongeren zonder licht verstandelijke beperking (stap 4). De reactie van jongeren met een licht verstandelijke beperking was vaker submissief (onderdanig) in plaats van assertief (stap 5). Als er naast de licht verstandelijke beperking tevens sprake was van externaliserende gedragsproblematiek bleek er vaker gekozen te worden voor een agressieve reactie. Jongeren met een licht verstandelijke beperking

evalueren assertieve reacties minder positief dan onderdanige en agressieve reacties (stap 6). Zij voelen zich minder competent wanneer zij assertieve reacties genereren, dit in

tegenstelling tot jongeren zonder licht verstandelijke beperking.

Van Nieuwenhuijzen en anderen (2005) hebben onderzocht of de reactie van jongeren met een licht verstandelijke beperking en externaliserend probleemgedrag op de vignetten overeenkomt met de reactie in real life situaties. Het betrof situaties waarin de jongere

(12)

achtergesteld werd of niet mee mocht doen aan bijvoorbeeld een spel dat werd gespeeld. Na het zien van de vignetten werd de open vraag gesteld: “ wat zou jij doen in deze situatie”. In de real life situaties werd eenzelfde sociale situatie nagespeeld en werd de reactie van de jongere op video opgenomen. De onderzoekers vonden dat jongeren met een licht verstandelijke beperking en externaliserend probleemgedrag meer agressieve reacties genereren dan jongeren met een licht verstandelijke beperking zonder externaliserende gedragsproblematiek. Dit gedrag komt zowel in de reacties op de vignetten als in de real life

situaties naar voren.

Koolhof, Loeber, Wei, Pardini, en Collot d’ Escury (2007) hebben onderzoek gedaan naar risicofactoren bij delinquente jongens met en zonder licht verstandelijke beperking. Een van deze factoren betrof de mate van inhibitie. Delinquente jongens met en zonder licht verstandelijke beperking hebben minder remmingen (lage mate van inhibitie) dan niet delinquente jongens, hetgeen leidt tot impulsief gedrag. Delinquente jongens met een licht verstandelijke beperking hebben significant minder remmingen dan delinquente jongens zonder licht verstandelijke beperking. Delinquente jongens met een licht verstandelijke beperking zijn cognitief en gedragsmatig impulsiever. Dit zorgt voor verstoringen in de sociale informatieverwerking op verschillende stappen, zowel in het waarnemen en

interpreteren van informatie als tijdens het omzetten van de bedachte reactie in gedrag. In het onderzoek van Koolhof en anderen (2007) is bekeken welke risicofactoren een rol spelen in de ontwikkeling en het in stand houden van delinquent gedrag bij jongeren met en zonder licht verstandelijke beperking. Op veel risicofactoren blijken delinquente jongens met en zonder licht verstandelijke beperking even kwetsbaar. Ten aanzien van depressie, gebrek aan prosociale vrienden en een hoog percentage delinquente vrienden en de domeinen school en buurt blijken jongeren met een licht verstandelijke beperking kwetsbaarder.

Uit het onderzoek van Dekker, Koot, Van der Ende, en Verhulst (2002) blijkt dat jongeren met een licht verstandelijke beperking vaker last hebben van depressieve gevoelens dan jongeren zonder licht verstandelijke beperking. Jongeren met depressieve gevoelens bekijken de wereld minder positief dan jongeren zonder depressieve gevoelens. Jongeren met depressieve gevoelens voelen zich vaak niet begrepen of geliefd en ervaren een algeheel gevoel van hopeloosheid. Vaak reageren deze jongeren geagiteerd op de buitenwereld. Dit zorgt ervoor dat de buitenwereld eerder negatief reageert op deze jongeren (Rigter, 2002, p. 389; Van der Helm, Moonen, Stams, Van der Giesen, en Van der Heide, submitted ).

(13)

Onderzoekshypothesen Het doel van deze studie is tweeledig. Eerst zal onderzocht worden of de PGCI betrouwbaar is voor de groep jongeren met een licht verstandelijke beperking. Dit is eenmaal eerder

onderzocht door Van de Kamp (2011) in een beperkte steekproef N = 52 bij enkel jongeren uit de Jeugdzorg Plus instellingen. Op basis van de bevindingen van, Van de Kamp (2011) wordt verwacht dat de betrouwbaarheid van de PGCI voldoende wordt bevonden voor de groep jongeren met een licht verstandelijke beperking.

In deze studie wordt daarnaast onderzocht of jongeren met een licht verstandelijke beperking het leefklimaat binnen de gesloten jeugdinrichtingen op een andere wijze ervaren dan jongeren zonder licht verstandelijke beperking. Er wordt verwacht dat jongeren met een licht verstandelijke beperking de sfeer negatiever ervaren. Daarnaast wordt er verwacht dat jongeren met een licht verstandelijke beperking minder steun en minder mogelijkheden tot groei ervaren dan jongeren zonder licht verstandelijke beperking. Als laatste wordt verwacht dat jongeren met een licht verstandelijke beperking meer repressie ervaren dan jongeren zonder licht verstandelijke beperking.

Bij jongeren met een licht verstandelijk beperking is er sprake van een verstoring in de sociale informatieverwerking. Zij nemen meer negatieve cues waar dan normaal begaafde jongeren. Daarnaast kiezen deze jongeren vaker voor een agressieve respons hetgeen een negatieve respons uitlokt bij de andere persoon. Bij jongeren met een licht verstandelijke beperking is daarnaast sprake van een hoge prevalentie stemmingsstoornissen, waaronder depressie en dysthyme stoornis. Depressieve gevoelens zorgen voor een minder positieve kijk op de wereld. Dit kan ervoor zorgen dat jongeren met een licht verstandelijke beperking het leefklimaat als meer gesloten ervaren dan jongeren zonder een licht verstandelijke beperking.

Methode

Respondenten

In totaal deden 290 respondenten mee aan dit onderzoek. Bij 81 respondenten waren er geen gegevens over hun niveau van cognitief functioneren beschikbaar. Bij 17 respondenten bleek de PGCI niet volledig te zijn ingevuld. Deze respondenten N = 98 werden van het onderzoek uitgesloten. In dit onderzoek is de PGCI bij n = 79 respondenten met een licht verstandelijke beperking (TIQ; 50-85) afgenomen. De gemiddelde leeftijd was M = 15.15, (SD = 1.57). Er waren 56 mannelijke en 17 vrouwelijke respondenten. Van 6 respondenten met een licht verstandelijke beperking is het geslacht onbekend. De PGCI is bij n = 130 respondenten

(14)

zonder licht verstandelijke beperking afgenomen. De gemiddelde leeftijd was M = 16,41, (SD = 0.86). Er waren 77 mannelijke en 40 vrouwelijke respondenten. Van 13 respondenten zonder licht verstandelijke beperking is het geslacht onbekend.

De respondenten zijn afkomstig uit gesloten jeugdzorginstellingen. De volgende instellingen hebben meegewerkt aan het onderzoek: Almata, Avenier, Doggershoek, Hartelborgt, Teylingereind, Eikenstein, Jeugdformaat, de Hunnerberg, de Lindenhorst, Amstelbaken, Klaas Groen, Stek jeugdhulp en Cardea.

De respondenten hebben vrijwillig aan het onderzoek meegewerkt. Voor hun

medewerking hebben zij een beloning ontvangen. De beloning is in overleg met de instelling vastgesteld. De hoogte van de beloning varieerde om deze reden tussen de 2,50 en 10 euro. Alle respondenten hebben een informed consent formulier ondertekend waarin zij verklaren vrijwillig aan het onderzoek te hebben deelgenomen. De namen van de respondenten zijn vervangen door een nummer om anonimiteit te garanderen. De onderzoekers hebben geen toegang tot de namen van de respondenten.

Dataverzameling Het betreft een longitudinaal onderzoek met meerdere meetmomenten. Voor onderhavig

onderzoek is alleen gebruik gemaakt van het eerste meetmoment. De data is verzameld door studenten van de Hogeschool Leiden en de Universiteit van Amsterdam. Alle studenten hebben een geheimhoudingsverklaring ondertekend. Zij zijn vooraf getraind in het afnemen van de interviews en vragenlijsten. Na afname hebben de studenten hun data ingevoerd in SPSS.

Onderzoeksinstrumenten.

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de Prison Group Climate Inventory (PGCI) om vast te stellen op welke wijze de respondenten het leefklimaat beleven. Van der Helm, et al. (2011) hebben de PGCI aangepast en onderzocht op betrouwbaarheid en validiteit binnen de justitiële jeugdgevangenissen. De PGCI is betrouwbaar en valide gebleken. De PGCI bestaat uit 36 items. De vragen worden beantwoord op een vijf-punts Likertschaal: helemaal niet van toepassing, een beetje niet van toepassing, er tussen in, een beetje wel van toepassing en helemaal wel van toepassing.

De PGCI meet de wijze waarop het leefklimaat wordt ervaren. Een hoge totaalscore veronderstelt een open leefklimaat. Een lage totaalscore veronderstelt een gesloten

(15)

waaruit het pedagogisch leefklimaat is opgebouwd.

De eerste schaal is ondersteuning. Ondersteuning verwijst naar de responsiviteit van de pedagogisch medewerkers. Een medewerker is responsief als deze op adequate wijze tegemoet komt aan de speciale behoeften van de jongeren. Er zijn twaalf items die

ondersteuning meten. ‘De groepsleiding behandelt mij met respect’ is een voorbeelditem uit deze schaal. De tweede schaal is groei. Groei verwijst naar de mogelijkheden die aanwezig zijn om tot leren te kunnen komen. De vaardigheden die aangeleerd zijn, moeten

gegeneraliseerd worden naar het leven in de maatschappij buiten de geslotenheid. Er zijn acht items die groei meten. Een voorbeelditem uit deze schaal is: ‘ Ik krijg de ruimte van de groepsleiding’. De derde schaal is sfeer. Sfeer geeft de mate aan waarin veiligheid, structuur en voorspelbaarheid en vertrouwen tussen de jongeren wordt gekoesterd door zowel de fysieke als sociale omgeving binnen de instelling. Er zijn zeven items die sfeer meten. ‘ Je kan hier iedereen vertrouwen’ is een voorbeelditem uit deze schaal. Deze eerste drie schalen vormen de basis voor een open pedagogisch leefklimaat. Het laatste element dat de PGCI meet is repressie. Repressie omvat de mate en eerlijkheid van controle door de groepsleiding, de hoeveelheid regels en de handhaving ervan, de aanwezige privacy en verveling onder de jongeren. Er zijn negen items die repressie meten. Een voorbeelditem uit deze schaal is: ‘Ze begrijpen me onvoldoende’.

De PGCI is oorspronkelijk niet gevalideerd voor de populatie jongeren met een licht verstandelijke beperking. Van de Kamp (2011) heeft de betrouwbaarheid onderzocht voor de populatie jongeren met een licht verstandelijke beperking. Voor alle schalen vond Van de Kamp (2011) een Cronbach’s alpha > .65. Voor wetenschappelijk onderzoek is een Cronbach’s alpha > .60 voldoende.

Afname en gebruik van de interviews

Voor de kwalitatieve analyse is gebruik gemaakt van de interviews die zijn afgenomen bij de jongeren. De interviews werden afgenomen volgens een vaste topiclijst (zie Appendix A). Onder elk onderdeel staan interviewvragen die dienen als leidraad tijdens het gesprek. De volgende topics werden besproken; inleiding, eerste dagen, leefgroep, groepsleiding, negatieve aspecten, kenmerken respondent, heden en toekomst en resultaat. De interviews werden op band opgenomen en achteraf letterlijk uitgetypt.

Er is een kwalitatieve analyse uitgevoerd op twintig interviews om te onderzoeken of er verschillen te duiden zijn in de wijze waarop licht verstandelijke beperkte en niet licht verstandelijk beperkte jongeren het leefklimaat verbaal verwoorden. De interviews zijn a

(16)

select getrokken. Deze procedure is herhaald totdat er tien interviews met licht verstandelijke beperkte en tien interviews met niet licht verstandelijke beperkte jongeren getrokken waren. Alle uitspraken met betrekking op de items van de vier schalen zijn positief of negatief gelabeld in de interviews. Hier zijn acht variabelen uit voortgekomen; sfeer positief, sfeer negatief, steun positief, steun negatief, groei positief, groei negatief, repressie positief en repressie negatief. Hieronder enkele voorbeelden van uitspraken die gedaan zijn door de respondenten.

Een voorbeeld van een uitspraak op de variabele sfeer positief: Interviewer: Heb je dan ook goed contact met de andere jongeren hier?

Respondent: Ja, ja. Ik heb goed contact hier. Een voorbeeld van een uitspraak op de variabele steun negatief: Interviewer: En had je ook iemand als je ergens mee zat, omdat je pas net nieuw was waar je

dan heen kon gaan?

Respondent: Nee.

Een voorbeeld van een uitspraak op de variabele groei positief: Interviewer: Ja, je ziet dit wel als een soort zinvolle hulp?

Respondent: Ja, het is wel zinvol, maar ik denk dat als ze me nu loslaten ik mijn lesje wel heb

geleerd hoor.

Een voorbeeld van een uitspraak op de variabele repressie negatief. Respondent: En dan gewoon dat alles zit vast. Het bed zit vast aan de muur, kast.

Interviewer: Zodat je er niet aan kan trekken?.

Respondent: Ja.

Interviewer: Ok en vind je dat goed?

Respondent: Ik weet niet. Als ik elke dag opsta is er onmin veel stof in mijn kamer”. De gemiddelden en de standaarddeviaties van de acht variabelen zijn voor zowel de groep licht verstandelijk beperkte jongeren als de groep niet licht verstandelijke beperkte jongeren berekend. Per variabele is vervolgens Cohen’s d berekend om de effectgrootte vast te stellen.

(17)

Resultaten

De betrouwbaarheid van de PGCI

De PGCI is oorspronkelijk niet gevalideerd voor de groep jongeren met een licht verstandelijke beperking. Om deze reden is de betrouwbaarheid onderzocht. Voor wetenschappelijk onderzoek wordt een Cronbach’s alpha > 0.60 acceptabel bevonden. Cronbach’s alpha is op alle schalen (zie, Tabel 1) van het leefklimaat gelijk aan of groter dan 0.70 gebleken voor de groep licht verstandelijk beperkte jongeren. De resultaten op de schalen ondersteuning, groei en sfeer komen overeen met de resultaten uit het onderzoek van, Van de Kamp (2011). In onderhavig onderzoek blijkt de schaal repressie een hogere mate van betrouwbaarheid te laten zien dan in het onderzoek van, Van de Kamp (2011).

Cronbach’s alpha is op alle schalen (zie, Tabel 2) van het leefklimaat gelijk aan of groter dan 0.80 gebleken voor de groep jongeren zonder licht verstandelijke beperking. Deze resultaten komen overeen met de resultaten van het validiteitsonderzoek van de PGCI

uitgevoerd door Van der Helm, et al. (2011).

De Lambda-2 coëfficiënt van Guttman (1945) is berekend. Ten Berge en Zegers (1978) raden aan deze coëfficiënt te berekenen als ondergrens van de betrouwbaarheid, omdat deze waarde in de populatie in ieder geval zo dicht mogelijk en mogelijk dichter bij de ‘ware’ betrouwbaarheid ligt dan Cronbach’s alpha. Een Lambda-2 coëfficiënt > 0.60 wordt

acceptabel geacht voor het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. Op alle schalen van het leefklimaat is de Lambda-2 coëfficiënt > 0.70 (zie, Tabel 1) bij de groep licht verstandelijk beperkte jongeren. De Lambda-2 coëfficiënt is op alle schalen van het leefklimaat bij de groep jongeren zonder licht verstandelijke beperking > 0.80 (zie, Tabel 2) gebleken.

(18)

Tabel 1. De betrouwbaarheid van de PGCI voor jongeren met een licht verstandelijke beperking.

Cronbach’s alpha Lambda-2

Schalen Snip, 2012 Van de Kamp, 2011 Snip, 2012

Ondersteuning .89 .88 .91

Groei .88 .87 .90

Sfeer .76 .73 .77

Repressie .71 .65 .74

Tabel 2. De betrouwbaarheid van de PGCI voor jongeren zonder een licht verstandelijke beperking.

Cronbach’s alpha Lambda-2

Schalen Snip, 2012 Van de Kamp, 2011 Van der Helm, et al. 2009 Snip, 2012

Ondersteuning .91 .85 .90 .92

Groei .88 .86 .88 .90

Sfeer .80 .70 .76 .81

Repressie .81 .72 .76 .82

Verschillen in de wijze waarop jongeren met en zonder licht verstandelijke beperking het

leefklimaat ervaren

Er is een onafhankelijke t- toets (eenzijdige toetsing, alpha = .05) uitgevoerd om te onderzoeken of de gemiddelde scores van licht verstandelijk beperkte jongeren en niet licht verstandelijk beperkte jongeren significant van elkaar verschillen op de vier schalen van het leefklimaat. Voor de schalen waarop een significant verschil werd gevonden is Cohen’ s d berekend om te bekijken of er sprake is van een groot of klein verschil Er werd verwacht dat jongeren met een licht verstandelijke beperking minder steun en minder mogelijkheden tot groei ervaren in vergelijking met jongeren zonder licht verstandelijke beperking. Er werd verwacht dat jongeren met een licht verstandelijke beperking de sfeer negatiever zouden beoordelen en meer repressie zouden ervaren. Er werden geen significante verschillen gevonden op de schalen ondersteuning en groei.

(19)

Op de schaal sfeer is het gemiddelde ( M = 3.07, SD = 0.83) van de groep licht verstandelijke beperkte jongeren lager dan het gemiddelde (M = 3.32, SD = 0.83) van de groep jongeren zonder licht verstandelijke beperking. Dit verschil is significant, t = - 2.05;

df = 188; p = .02. Er is sprake van een kleine effectgrootte d = 0.30. Op de schaal repressie

is het gemiddelde (M = 3.36, SD = 0.74) van de groep licht verstandelijke beperkte jongeren hoger dan het gemiddelde (M = 3.15, SD = 0.85) van de groep jongeren zonder licht

verstandelijke beperking. Dit verschil is significant, t = 1.17; df = 186; p = 0.02. Er is sprake van een kleine effectgrootte d = 0.26.

Tabel 4. De gemiddelden, standaarddeviaties, effectgrootte en resultaten van de onafhankelijke t-toets voor de groep jongeren zonder en met een licht verstandelijke beperking. Schaal LVB M SD t df p d Sfeer lvb 3.07 .83 - 2.06 188 .02* .30 ** niet lvb 3.32 .83 Ondersteuning lvb 3.52 .88 - 0.57 186 .29 niet lvb 3.59 .84 Groei lvb 3.58 .99 0.66 187 .26 niet lvb 3.48 1.01 Repressie lvb 3.36 .74 1.17 186 .04* .26** niet lvb 3.15 .85 Leefklimaat lvb 3.25 .68 - 0.82 180 .21 niet lvb 3.34 .76 *p < .05 ** Klein effect

Kwalitatieve analyse van de interviews op de vier elementen van het leefklimaat

Op de schaal sfeer positief is het gemiddelde van de groep licht verstandelijk beperkte

jongeren (22 uitspraken, M = 2.3, SD = 1.56) lager dan het gemiddelde van de groep niet licht verstandelijk beperkten jongeren (29 uitspraken, M = 2.6, SD = 1.34). Er is sprake van een kleine effectgrootte d = .205. Op de schaal sfeer negatief is het gemiddelde van de groep licht verstandelijk beperkte jongeren (23 uitspraken, M = 2.4, SD = 1.71) lager dan het gemiddelde van de groep niet licht verstandelijk beperkte jongeren (29 uitspraken, M = 2.8, SD = 1.54).

(20)

Er is sprake van een kleine effectgrootte d = -.25. Gediagnosticeerd zijn met een licht verstandelijke beperking heeft een klein negatief effect op de wijze waarop de sfeer wordt ervaren.

Op de schaal ondersteuning positief is het gemiddelde van de groep licht verstandelijk beperkte jongeren (21 uitspraken, M = 2.1, SD = 2.02) lager dan het gemiddelde van de groep niet licht verstandelijk beperkte jongeren (30 uitspraken, M = 2.9, SD = 1.37). Er is sprake van een middelgroot effect d = - 0.46. Op de schaal ondersteuning negatief is het gemiddelde van de groep licht verstandelijk beperkte jongeren (52 uitspraken, M = 5.2, SD = 3.82) hoger dan het gemiddelde van de groep niet licht verstandelijk beperkte jongeren (44 uitspraken, M = 3.6, SD = 2.59). Er is een middelgroot effect van d = 0.49 gemeten. Jongeren met een licht verstandelijke beperking ervaren minder ondersteuning van de groepsleiding. Jongeren met een licht verstandelijke beperking ervaren de geboden ondersteuning minder positief dan jongeren zonder licht verstandelijke beperking.

Op de schaal groei positief is het gemiddelde van de groep licht verstandelijk beperkte jongeren (19 uitspraken, M = 2.1, SD = 2.13) lager dan het gemiddelde van de groep niet licht verstandelijk beperkte jongeren (31 uitspraken, M = 3.1, SD = 1.85). Dit is een middelgroot effect d = 0.50. Op de schaal groei negatief is het gemiddelde van de groep licht verstandelijk beperkte jongeren (18 uitspraken, M = 1.9, SD = 1.91) hoger dan het gemiddelde van de groep niet licht verstandelijk beperkte jongeren (12 uitspraken, M = 0.90, SD = 1.28). Er is een middelgroot effect van d = 0.6 gemeten. Jongeren met een licht verstandelijke beperking ervaren minder mogelijkheden tot groei dan jongeren zonder licht verstandelijke beperking.

Op de schaal repressie positief is het gemiddelde van de groep licht verstandelijk beperkte jongeren (30 uitspraken, M = 3.1, SD = 2.68) hoger dan het gemiddelde van de groep niet licht verstandelijk beperkte jongeren (22 uitspraken, M = 2.7, SD = 2.00). Er sprake van een kleine effectgrootte van d = 0.17. Op de schaal repressie negatief is het gemiddelde van de groep licht verstandelijk beperkte jongeren (3 uitspraken, M = 0.30, SD = 0.48) gelijk aan het gemiddelde van de groep niet licht verstandelijk beperkte jongeren (10 uitspraken, M = 0.30, SD = 0.67). Gediagnosticeerd zijn met een licht verstandelijke beperking heeft geen effect op de mate waarin repressie wordt ervaren.

(21)

Tabel 5. Uitkomsten van de kwalitatieve analyse van twintig interviews. LVB niet LVB M SD M SD Cohens’ d Sfeer positief 2.30 1.57 2.60 1.35 .20* Sfeer negatief 2.40 1.17 2.80 1.55 .25* Steun positief 2.10 2.03 2.90 1.37 .46** Steun negatief 5.20 3.82 3.60 2.59 .49** Groei positief 2.10 2.14 3.10 1.85 .50** Groei negatief 1.90 1.91 0.90 1.29 .61** Repressie positief 3.10 2.66 2.70 2.00 .17 Repressie negatief 0.30 0.48 0.30 0.67 .00

* klein effect ** middelgroot effect

Discussie

In deze studie werd verwacht dat jongeren met een licht verstandelijke beperking alle vier de elementen van het leefklimaat negatiever zouden ervaren dan jongeren zonder licht

verstandelijke beperking. Uit de onafhankelijke T-Toets blijkt dat jongeren met een licht verstandelijke beperking de sfeer significant negatiever ervaren dan jongeren zonder licht verstandelijke beperking. Jongeren met een licht verstandelijke beperking ervaren significant meer repressie dan jongeren zonder licht verstandelijke beperking. Op beide schalen is sprake van een kleine effectgrootte. Op de schalen groei en ondersteuning werden geen significante verschillen gevonden.

Uit de kwalitatieve analyse blijkt dat er op vier variabelen, verdeeld over twee schalen van het leefklimaat een middelgroot effect aanwezig is. De aanwezigheid van een licht verstandelijke beperking speelt op deze vier variabelen een rol. Op de schalen groei en ondersteuning zijn op zowel de positieve als negatieve variabelen middelgrootte effecten gemeten. Op de schaal sfeer werden op de positieve en negatieve variabele kleine effecten gemeten. Jongeren met een licht verstandelijke beperking geven in de interviews aan minder mogelijkheden tot groei en minder ondersteuning van de groepsleiding te ervaren. Jongeren met een licht verstandelijke beperking ervaren de sfeer iets negatiever dan jongeren zonder licht verstandelijke beperking. Op de schaal repressie werd geen effect gemeten. De resultaten van de kwalitatieve analyse van de interviews dienen met voorzichtigheid geïnterpreteerd te

(22)

worden. Zoals beschreven onder het kopje beperkingen is er kritiek te uiten op deze wijze van analyse. Dit heeft de betrouwbaarheid in gevaar gebracht. De gevonden resultaten uit de vragenlijsten en interviews komen niet met elkaar overeen.

Verklaring van de gevonden resultaten

Het komt vaker voor dat de resultaten uit interviews en vragenlijsten van elkaar verschillen. Van der Helm, et al. (2009) vond dat jeugdige delinquenten in de interviews het leefklimaat als zeer gesloten beschreven. Uit de vragenlijst bleek in tegenstelling tot de interviews dat de jeugdige delinquenten het leefklimaat als meer open ervoeren. Tegenstrijdigheden tussen vragenlijsten en interviews wordt vaker gezien bij het gebruik van zelfrapportage

instrumenten bij delinquente respondenten. Breuk, Clauser, Stams, Slot, en Dorelijers (2007) vonden bijvoorbeeld dat jeugdige delinquenten onrealistisch positieve scores gaven op het gebied van psychopathologie en de kwaliteit van relaties. De jeugdige delinquenten ontvingen op dat moment behandeling in verband met gedragsproblematiek en problemen in sociale relaties. Een verklaring hiervoor kan gevonden worden in de angst voor de nadelige gevolgen voor het rapporteren van problemen. (Tourangeau en Yan, 2007).

Voor jongeren met een licht verstandelijke beperking kan dit verschil mogelijk nog groter zijn. Jongeren met een licht verstandelijke beperking zijn vaak in staat om wel een “ juiste” keuze te maken, indien zij de verschillende mogelijke antwoorden zien. Wanneer zij zelf spontaan een antwoord/oplossing moeten bedenken zie je eerder agressieve of

submissieve antwoorden (Van Nieuwenhuijzen, et al. 2005). Uit het onderzoek van, Van Nieuwenhuijzen en anderen (2005) blijkt dat de antwoorden die kinderen met een licht verstandelijke beperking spontaan geven hun gedrag beter weergeven dan de antwoorden die zij geven wanneer ze uit antwoordmogelijkheden kunnen kiezen. Deze resultaten sluiten aan bij het onderzoek van, Van Nieuwenhuizen en Elias (2004). Deze hebben aan de hand van het sociale informatie verwerkingsmodel onderzocht hoe licht verstandelijk beperkte kinderen probleemoplossende strategieën kiezen. In hun onderzoek vonden zij dat deze kinderen wel adequate oplossingen kunnen herkennen en selecteren als ze uit drie oplossingen moeten kiezen. Uit zichzelf bedenken ze de meest adequate oplossing echter niet. In de praktijk gebruiken deze kinderen een passieve of agressieve oplossingsstrategie in plaats van de adequate assertieve strategie. Kinderen met een licht verstandelijke beperking lijken hun kennis van de juiste strategie niet toe te passen tijdens het uitvoeren van gedrag. De reden hiervoor is tot op heden onduidelijk. Van Nieuwenhuijzen en Elias (2004) geven aan dat dit mogelijk te maken heeft met emotie en impulscontrole.

(23)

Een mogelijke verklaring voor de kleine verschillen tussen jongeren met en zonder licht verstandelijke beperking kan gevonden worden in het feit dat jongeren met een licht verstandelijke beperking binnen de verschillende instellingen met name terug te vinden zijn binnen LVB behandelgroepen. Deze behandelgroepen gericht op jongeren met een licht verstandelijke beperking passen hun methodiek en wijze van communiceren aan, aan het niveau van de jongeren. Deze bijzondere zorggroepen kunnen de verwachte negatieve effecten van een licht verstandelijke beperking op het leefklimaat mitigeren.

Beperkingen van het onderzoek

Het analyseren en coderen van de interviews is gedaan door slechts één onderzoeker. Dit kan de betrouwbaarheid beïnvloeden omdat er geen sprake is van interbeoordelaars-

betrouwbaarheid.

Er is geen rekening gehouden met de afhankelijkheid van de data in dit onderzoek. Het negeren van afhankelijkheid in data kan leiden tot onjuiste standaardfouten van schatters en ongeldige p-waarden van de toetsen.

Het is mogelijk dat er binnen de groep jongeren zonder licht verstandelijke beperking, wel jongeren met een licht verstandelijke beperking aanwezig zijn. Jongeren met een

intelligentieniveau tussen de 70-85 (zwakbegaafd) worden niet altijd (h)erkend als licht verstandelijke beperkt. Deze groep jongeren kan zeer adequaat overkomen, is “streetwise” en kan zichzelf op straat goed redden (Kaal, Van Ooyen-Houben, Ganpat, en Wits, 2011). Tijdens de kwalitatieve analyse is gebleken dat dit een reële mogelijkheid is. In een van de interviews verteld een respondent, dat zij overgeplaatst wordt naar een behandelgroep voor licht verstandelijk beperkte jongeren in verband met haar niveau. In haar dossier is echter de diagnose (nog) niet gesteld. In een ander interview komt een overeenkomstig beeld naar voren. De respondent (man, 20 jaar oud) is vanuit de volwassenendetentie overgeplaatst naar de justitiële jeugdgevangenis, omdat hij volgens de respondent, jonger is dan zijn leeftijd. Deze respondent is niet gediagnosticeerd als zwakbegaafd of licht verstandelijk beperkt. Het is goed mogelijk dat meer jongeren met een licht verstandelijke beperking niet als dusdanig gediagnosticeerd zijn. Deze jongeren zijn in de analyse als normaal begaafd meegenomen. Dit kan de onderzoeksresultaten hebben beïnvloed.

Uit het onderzoek van, Van Klapwijk (2010) blijkt dat jongeren binnen justitiële jeugdgevangenissen het leefklimaat meer open ervaren. Jongeren binnen de gesloten jeugdzorg ervaren het leefklimaat als meer repressief. Dit verschil is significant. In

(24)

onderhavig onderzoek is geen onderscheid gemaakt tussen de respondenten. Er is geen rekening gehouden met het type instelling waar de respondent behandeld wordt.

Conclusie en aanbevelingen voor vervolgonderzoek

Geconcludeerd kan worden dat jongeren met een licht verstandelijke beperking het

leefklimaat op de elementen sfeer en repressie significant negatiever ervaren dan jongeren zonder licht verstandelijke beperking. De gevonden verschillen zijn minimaal d = ≤ 0.30. De betrouwbaarheid van de PGCI is voor de jongeren met en zonder licht verstandelijke

beperking voldoende gebleken. De resultaten en het gebruik daarvan in de klinische praktijk moeten dan ook met enige voorzichtigheid gebruikt worden.

Er is daarnaast sprake van een gemengd beeld van de resultaten wanneer de

uitkomsten van de vragenlijst en de interviews met elkaar worden vergelijken. Het verdient aanbeveling om in vervolgonderzoek naar het pedagogisch leefklimaat in gesloten

inrichtingen altijd gebruik te maken van meerdere onderzoeksmethoden.

Het verdient aanbeveling om bij vervolgonderzoek vooraf te toetsen of er sprake is van een licht verstandelijke beperking. Een intelligentieniveau tussen de 70-85 geeft hiervoor een

eerste aanwijzing.

Bij vervolgonderzoek moet er gebruik gemaakt worden van meerdere meetmomenten. Bekeken moet worden of jongeren in de loop van hun behandeltraject het leefklimaat anders gaan ervaren. Daarnaast kan er bekeken worden of er tijdens het behandeltraject verschillen ontstaan in de wijze waarop jongeren met en zonder licht verstandelijke beperking het leefklimaat ervaren.

Consequenties voor het werkveld

Een van de verklaringen voor de gevonden resultaten is dat jongeren met een licht

verstandelijke beperking binnen LVB behandelgroepen hun behandeltraject doorlopen. Deze zorggroepen kunnen de effecten van de verstoorde sociale informatieverwerking verzachten. Deze behandelgroepen passen hun methodiek en communicatie aan op het niveau van de jongeren. Voor de behandeling binnen de muren van de instelling is dit effectief. De

behandeling moet passen bij het cognitief niveau van de jongere. Voor jongeren met een licht verstandelijke beperking is het moeilijk om het geleerde binnen de muren te generaliseren naar het dagelijks leven in de maatschappij. Dit maakt de behandeling minder effectief op de lange termijn. De grote hoeveelheid jongeren en volwassenen met een licht verstandelijke beperking binnen het strafrecht laat zien deze groep veel moeite heeft om zich adequaat staande te houden in de maatschappij. Voor deze doelgroep moet er sprake zijn van een

(25)

intensief nazorgtraject. Dit kan een onderdeel zijn van de (verplichte) behandeling gedurende de opgelegde maatregel.

Voor de val van het kabinet was deze voornemens om de groep licht verstandelijk beperkte met een intelligentieniveau tussen de 70-85 uit te sluiten van AWBZ zorg. Dit is de doelgroep die, zoals blijkt uit het onderzoek van Kaal, Brand, en Van Nieuwenhuijzen (2011) oververtegenwoordigd is in het jeugdstrafrecht. Deze doelgroep zal gebruik moeten kunnen maken van (na)zorg om de kans op recidive te verkleinen. Tijdens het schrijven van deze scriptie is de maatregel om jongeren met een intelligentieniveau tussen de 70-85 uit te sluiten van AWBZ zorg opgeschort. De geschiedenis leert echter dat deze discussie blijft voortduren.

(26)

Literatuurlijst

Andrews, D. (1995). The psychology of criminal conduct and effective treatment. In J. McGuire (Eds.), What works: reducing reoffending, guidelines from research and

practice (pp. 3-34). Chichester: Wiley.

Andrews, D. A., Zinger, I., Hoge, R. D., Bonta, J., Gendreau, P., & Cullen, F. T. (1990). Does correctional treatment work? A clinically relevant and psychologically informed

meta-analyses. Criminology, 28, 369-404.

Brand, E.F.J.M. & Hurk, A.A. van der. (2008). 10 jaargangen PIJ-ers. Kenmerken en

veranderingen. Dienst Justitiële Inrichtingen, Ministerie van Justitie.

Breuk, de R.E., Clauser, C.A.C., Stams, G.J.J.M., Slot, N.W., & Doreleijers,T.A.H. (2007). The validity of questionnaire self-report of psychopathology and parent-child relationship quality in juvenile delinquents with psychiatric disorders. Journal of Adolescence 30 761– 771.

Brugman, D., & Bink, M. D. (2011) Effects of the EQUIP peer intervention programme on self-serving cognitive distortions and recidivism among delinquent male adolescents.

Psychology, Crime & Law, 17 (4), 345-358.

Collot d’ Escury, A.M., Barnhard, S,. & Hartsink, D. (2004). Sociale vaardigheden in perspectief: kunnen LVG- jongeren perspectief nemen? Onderzoek & Praktijk 1, 22-31. Crick, N.R,. & Dodge, K.A. (1994). A review and reformulation of social information

processing mechanisms in children’s social adjustment. Psychological Bulletin, 115, 74-101. Crozier, J.C., Dodge, K.A., Fontaine, R.G., Lansford, J.E., Bates, J.E., Pettit, G.S., &

Levenson, R.W. (2008). Social information processing and cardiac predictors of adolescent antisocial behavior. Journal of Abnormal Psychology, 117, (2), 253-267.

Dekker, M.C., Koot, H.M., van der Ende, J., & Verhulst, F. C. (2002). Emotional and behavioral problems in children and adolescents with and without intellectual disability.

Journal of Child Psychology and Psychiatry, 43 (8), 1087-1098.

Gendreau, P., Cullen, F. T., & Bonta, J. (1994). Intensive rehabilitation supervision: the next generation in community corrections? Federal Probation, 58, 72-77.

(27)

Helmond, P., Overbeek, G., & Brugman, D. (in press). Program integrity and effectiveness of a cognitive behavioral intervention for incarcerated youth on cognitive distortions, social skills, and moral development. Children and Youth Services Review.

Hendriksen-Favier, A., Place, C., & Van Wezep, M. (2010). Procesevaluatie van YOUTURN: instroomprogramma en stabilisatie- en motivatieperiode. Fasen 1 en 2 van de basismethodiek

in justitiële jeugdinrichtingen. Utrecht: Trimbos Instituut.

Holland, A. J. (1991). Challenging and offending behaviour by adolescents with developmental disorders. Journal of Intellectual Disability, 17, 119-126.

Kaal, H.L., Brand, E., & van Nieuwenhuijzen. (2011). Jongeren met een licht verstandelijke beperking en een PIJ- maatregel vergeleken met normaalbegaafde PIJ’ ers: hetzelfde, maar toch heel anders. Proces, 5.

Kaal, H.L., van Ooyen-Houben, M.M.J., Ganpat, S., & Wits, E. (2011). Een complex probleem. Passende zorg voor verslaafde justitiabelen met co-morbide psychiatrische problematiek en een licht verstandelijke beperking. Den Haag: WODC (Cahier). Klapwijk, M. (2010). De invloed van het leefklimaat op de locus of control en

behandelmotivatie van delinquente jongeren. Scriptie Sociaal Pedagogische Hulpverlening. Leiden: Hogeschool van Leiden.

Koolhof, R., Loeber, R., & Collot d’Escury, A. (2007). Eerst tot tien tellen! Of is dat voor LVG-jongeren niet genoeg? Onderzoek & Praktijk, voorjaar 2007, 15-19.

Koolhof, R., Loeber, R., Wei, E.H., Pardini, D., & Collot d’Escury, A. (2007) Inhibition deficits of serious delinquent boys of low intelligence. Criminal Behavior and Mental Health,

17, 274-292.

Langdon, P.E., Swift, A., & Budd, R. (2006). Social climate within secure inpatient services for people with intellectual disabilities. Journal of Intellectual Disability Research, 50 (2), 828-836.

Leeman, L.W., Gibbs, J.C., & Fuller, D. (1993). Evaluation of a multi-component group treatment program for juvenile delinquents. Aggressive Behavior, 19, 281-292.

(28)

Leffert, J.S., Siperstein, G.N., & Widaman, K.F. (2010). Social perception in children with intellectual disabilities: the interpretation of bening and hostile intentions. Journal of

Intellectual Disability Research, 54 (2), 168-180.

Lindsay, W. R., Smith, A. H. W., Law, J., Quinn, K., Anderson. A., & Smith, A. (2002). A treatment service for sex offenders en abusers with intellectual disability: characteristics of referrals and evaluation. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 15, 116-174. McGuire, J., Priestley. P. (1995). Reviewing ‘what works’: Past, present and future. In J. McGuire. (Eds.). What works: reducing reoffending, guidelines from research and practice. (pp. 3-34).Chichester: Wiley.

Moos, R.H. (1975). Evaluating correctional en community settings. A Wiley interscience publication. New-York: Wiley.

Nas, C., N., Brugman, D., & Koops, W. (2005). Effects of the EQUIP programme on the moral jugdement, cognitive distortions, and social skills of juvenile delinquents. Psychology,

Crime & Law, 11(4), 421-434.

Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming. (advies, 06-06-2011). Zorg voor

ingesloten licht verstandelijk beperkte jongeren.

Rigter, J. (2002). Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen. Bussum: uitgeverij Coutinho.

Schubert, C.A., Mulvey, E.P., Loughran, T.A., & Losoya. (2011). Perceptions of institutional experience and community outcomes for serious adolescent offenders. Criminal Justice and

Behavior, 39 (1), 71-93.

Sprott, J. B., & Doob, A. N. (2000), Bad, sad and rejected: The lives of aggressive children.

Canadian Journal of Criminology, 42, 123-133.

Stuurgroep YOUTURN (2009). Handleiding YOUTURN.

Tourangeau, R., & Yan, T. (2007). Sensitive Questions in Surveys. Psychological Bulletin,

133 ( 5), 859-883.

Ten Berge, J.M.F., & Zegers, F.E. (1978). A series of lower bounds to the reliability of a test.

(29)

Van der Helm, G.H.P., Hanrath, J., & Jonker, E. (2011). Wat werkt in de gesloten jeugdzorg. Amsterdam: Uitgeverij SWP.

Van der Helm, G.H.P., Klapwijk, M., Stams, G.J.J.M., & van der Laan, P.H. (2009). ‘ What Works’ for juvenile prisoners: The role of group climate in a youth prison. Journal of

Children’s Services, 4 (2), 36-48.

Van der Helm, G.H.P., Matthys, W., Moonen, X., Stams, G.J.J.M., Giesen, N.,& van der Heijde, E.S., (2012, in press). Measuring inappropriate responses of adolescents to

problematic social situations in secure institutional and correctional youth care: A validation study of the TOPS-A. Journal of Interpersonal Violence.

Van der Helm, G.H.P., Van Nieuwehuijzen, M., & Wegter, H. (2010). Minder bang en boos in de maatschappij. Behandeling van LVB jongeren in een justitiële jeugdinrichting. Sozio,

95, 6-11.

Van der Helm, G.H.P., Stams, G.J.J.M., Van Genabeek, M., & Van der Laan, P.H. (2011). Group climate, personality and self-reported aggression in incarcerated male youth. Journal of

Forensic Psychiatry & Psychology, 23 (1), 23-39.

Van der Helm, G.H.P., Stams, G.J.J.M., & Van der Laan, P.H. (2011). Measuring group climate in a forensic setting. The Prison Journal, 91 (2), 158-176.

Van de Kamp, P. (2011). Het verschil in het ervaren leefklimaat tussen licht verstandelijk beperkte en normaal begaafde cliënten in een forensische groepssetting. Masterscriptie

Forensische Orthopedagogiek. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.

Van Nieuwenhuijzen, M. (2010). De (h)erkenning van jongeren met een licht verstandelijke

beperking. Amsterdam: Uitgeverij SWP.

Van Nieuwenhuijzen, M., Bijman, E.R., Lamberix, I.C.W., Wijnroks, L., Orobio de Castro, B., Vermeer, A., & Mattys, W. (2005). Do children do what they say? Responses to

hypothetical and real-life social problems in children with mild intellectual disabilities and behavior problems. Journal of Intellectual Disability Research, 46 (6), 419-433.

(30)

Van Nieuwenhuizen, M & Elias, C. (2004). Probleemoplossingsvaardigheden en competentiebeleving van kinderen met een licht verstandelijke beperking. In R. Didden (Eds.), Perspectief. Gedragsproblemen, psychiatrische stoornissen en licht verstandelijke

beperking (pp. 85-100). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Van Nieuwenhuijzen, M., Orobio de Castro, B., & Mathhys, W. (2006). Problematiek en behandeling van LVG jeugdigen. Een literatuurreview. Nederlands tijdschrift voor de zorg

aan mensen met verstandelijke beperkingen, 32, 211-229.

Van Nieuwenhuijzen, M., Orobio de Castro, B., Wijnroks, L., Vermeer, A., & Matthys, W. (2004). The relations between intellectual disabilities, social information processing and behavior problems. European Journal of Developmental Psychology, 1(3), 215-229. Verstegen, D. (2005). Zorg voor mensen met een lichte verstandelijke handicap met meervoudige problematiek. Onderzoek & Praktijk. Tijdschrift voor de LVG-zorg, 1, 5-8. Weijers, I., Hepping, K., & Kampijon, M. (2010). Jeugdige veelplegers. Amsterdam: Uitgeverij SWP.

(31)

Appendix A: Topiclijst interviews. 1. Opening

• Kennismaken: vertel je naam, wat je studeert en waarom je aan dit onderzoek deelneemt en dat je niet van de politie of het OM bent.

• Doel van dit onderzoek is om in beeld te brengen hoe je je verblijf ervaart. Dit wordt gebruikt om jongeren beter te kunnen begeleiden.

• Het interview zal ongeveer anderhalf uur duren. • Thema’s die tijdens het interview besproken worden:

A. hoe de eerste dagen verliepen

B. hoe het daarna ging en contact met andere jongeren en begeleiders C. Toekomstverwachtingen

D. Wensen / ideeën van betrokkene mbt verblijf

• Toestemming vragen voor bandopname: de enigen die de bandopname krijgen te horen zijn de student die het interview doet om het interview goed te kunnen uitwerken en misschien zullen delen van het interview door de onderzoeksleiding beluisterd worden. Het bandapparaat kan ook door de respondent zelf uitgezet worden (laten zien).

• Informed consent formulier laten ondertekenen

• Vragen of respondent nog vragen heeft voordat de band gestart wordt 2. Interviewvragen

A. Inleiding

1. Hoe is het voor jou om hier te zijn / opgesloten te zitten?

2. Is dit de eerste keer dat je uit huis geplaatst bent? Kun je iets vertellen over een eventuele eerdere keer?

3. Kwam de uithuisplaatsing/detentie onverwachts?

4. Wat is de reden dat je hier vastzit? – Door het plegen van welk delict zit je hier vast? 5. Heb je meerdere delicten gepleegd voordat je hier vast kwam te zitten? Zo ja, hoeveel /

welk type delicten? (denk aan diefstal/zeden/geweld) En hoe oud was je toen je voor het eerst een delict pleegde?

6. Vind je het jouw schuld dat je hier bent/vastzit? Waarom wel/niet? B. Eerste dagen

7. Kun je iets vertellen over hoe het de eerste dagen van het verblijf/vastzitten met je ging? • Hoe heb je de eerste dagen ervaren?

• Voelde je je hier veilig aan het begin? Wat betekent veiligheid voor jou? • Had je die eerste dagen contact met iemand, hielp iemand je?

• (indien al gewend) Hoe gaat het nu? Voel je je inmiddels veilig, kun je daar iets over zeggen?

C. Negatieve aspecten

8. Raak je wel eens gestrest hier? Waardoor komt dat? Denk aan: opgesloten zijn/contact andere jongeren/veiligheid/contact groepsleiding/contact bezoek

9. Hoe ga jij om met (dit soort) tegenslagen?

10. Heb je in het verleden behoefte aan professionele hulp gehad vanwege psychische problemen of spanningen? Ben je naar de dokter of een andere hulpverlener gegaan? Zo nee, waarom niet?

11. Heb je meer/ minder/ of evenveel last van lichamelijke klachten en psychische problemen nu je hier zit? (Bijv. slaapproblemen, depressieve gevoelens, angsten, etc.)

(32)

• Zijn er hier factoren die jouw (psychische) problemen verergeren?

D. Leefgroep

12. Kun je je leefgroep eens uitgebreid beschrijven? Hoe gaat het daar aan toe? • Wat zijn goede kanten en minder goede kanten aan je leefgroep?

• Wat vind je ervan dat jongens en meisjes gescheiden op de leefgroepen verblijven? 13. Hoe is contact tussen de jongeren onderling?

14. Welke invloed hebben de jongeren hier op je? Positief of negatief?

15. Heb je het gevoel dat je hier iets leert van de andere jongeren, zo nee, waarom niet en zo ja, kun je daar iets meer over vertellen?

16. Zijn er ook dingen die je hier leert die je verkeerd vindt?

17. Hoe is het contact tussen de jongens en meisjes / Gebeurt er wel eens iets tussen jongens en meisjes?

18. Zijn er jongeren die het voor het zeggen hebben anders dan de groepsleiding? Kun je vertellen hoe dat gaat?

19. Wat doe je als je andere jongeren op de groep niet mag?

20. Is er wel eens sprake van agressie onderling, hoe gaat dat dan?

21. Kun je zelf beter omgaan met agressie dan voordat je hier kwam? Of juist minder goed?

22. Heb je genoeg geduld om te luisteren als andere mensen iets tegen je willen vertellen? 23. Als je iets persoonlijks bespreekt, met wie doe je dat dan?

E. Leiding in inrichting

24. Hoe is je contact met de groepsleiding, kun je daar iets over vertellen? • Hoe gaat de groepsleiding om met jouw eigen normen en waarden? • Wat is jouw houding t.o.v. de groepsleiding?

• Wat vind jij belangrijke eigenschappen van een groepsleider?

25. Zijn er mogelijkheden van begeleiding ’s nachts? Heb je hier behoefte aan? 26. Wat vind je van de regels binnen? Welke vind je goed/niet goed?

• Zijn alle regels goed uitgelegd toen je hier binnenkwam?

• Als je regels zou kunnen veranderen, welke zouden dat dan zijn?

27. Kom je hierbinnen wel eens in de problemen? Zo ja, wat is daar de oorzaak van? 28. Hoe ervaar je de hulp hier? Krijg je genoeg ruimte?

• Ervaar je het verblijf, met het oog op de toekomst, als nuttig? Zo ja, welke elementen vind je wel / niet nuttig?

29. Hoe gaat het op school?

30. Verveel je je wel eens/vaak? Hoe komt dat? Wat doe je dan? F. Kenmerken respondent

30 Kun je een omschrijving geven van je eigen ik, hoe jij was voordat je in hier kwam? (denk aan vrolijk, depressief, agressief, impulsief)

• Wat deed je op dat moment op school? (denk aan mavo, havo, vwo) 31 Gezinssituatie:

• Uit wat voor gezin kom je?

• Hoe was de relatie met je ouders/verzorgers voor je hier kwam? o Vertelde je wat je had meegemaakt?

(33)

o Vertelde je je geheimen aan je ouders? o Deelde je je emoties met je ouders?

o Moest je toestemming vragen aan je ouders voor bepaalde dingen? Zo ja, welke dingen? (Oefenden de ouders veel controle uit?)

o Had je het gevoel dat je altijd bij je ouders terecht kon?

• Had je wel eens ruzie met je moeder? Kun je daar iets over vertellen? (denk aan irritaties / fysiek geweld)

• Had je wel eens ruzie met je vader? Kun je daar iets over vertellen? (denk aan irritaties / fysiek geweld)

• Hoe is de relatie met je ouders/verzorgers nu? (Verbetert op genoemde aspecten of niet?)

• Schaam je je tegenover je ouders of voel je je schuldig tegenover hen omdat je hier vastzit?

• Hoe gaat het contact nu met je familie en vrienden en andere mensen buiten. Kun je daar iets over vertellen?

32 Vrienden:

• Vind jij vrienden belangrijk? Waarom wel/niet?

• Pleegden jouw vrienden ook delicten? Had je ook vrienden die niet betrokken waren bij criminele activiteiten?

• Welke invloed heeft jouw vriendengroep verder gehad op het feit dat je nu hier zit? 33 Gebruik(te) je (alcohol, drugs, medicijnen)? Kun je daar iets over vertellen (hoe dat is

begonnen met wat, en hoe dat verder ging).

34 Wat denk je dat voor jou de belangrijkste reden is geweest dat je betrokken bent geraakt bij criminaliteit?

35 Wat vind je van de wereld om je heen (buiten)? G. Heden en toekomst

36 Kun je iets vertellen over het nu met je gaat? Hoe doe je het nu voor jezelf? • Hoe denk je je huidige situatie zelf te kunnen veranderen?

• Denk je dat dit gaat lukken?

• Ben jij trots op jezelf? Waarom wel/niet? 37 Hoe denk je dat het over een jaar met je gaat? • En nog later, wat wil je gaan doen?

• Heb je ergens hulp of ondersteuning nodig (b.v. huisvesting, schulden) 38 Wat zijn jouw toekomstplannen?

39 Als jij het voor het zeggen had binnen deze instelling,

• Wat zou je dan doen om jongeren zoals jij verder te helpen? Kun je daar iets meer over vertellen?

• Zou je dan iets veranderen? Zo ja, wat? H. Resultaat?

40 Als je hier uitkomt, heeft dat jou dan iets veranderd? Kun je daar iets meer over zeggen?

41 Zijn er nog dingen die je aan mij kwijt zou willen?

(34)

Vragen: wat is je leeftijd: Noteren: geslacht en groep Bedanken voor het interview • Terugblik op het interview

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat eerder onderzoek nog geen uitsluitsel geeft over verschillen tussen jongens en meisjes in hun gevoeligheid voor groepsdruk en over het effect van groepsdruk met negatieve

A client, located at an arbitrary location in the plane, needs to retrieve M by combining information from various caches. We assume that the client has full knowledge of the

This study investigated the effects of surface neuromuscular electrical stimulation applied early after acute stroke to the wrist and finger extensor muscles on

During the first experiment and also our first interview, we collected the changes which are requested by care-givers (i.e.,unforeseen changes). Some of the changes are related

Dat sommige figuren op sleutelposities zich meer aangetrokken voelden tot de positie van de Guatemalteekse regering dan die van Carter werd behalve door het Koude

Effort-force along the power-conserving interconnection of subsystems A and P is considered as a natural feedback and utilized in the design of an energy-based state observer

&RQFOXVLRQ $OWKRXJK LW KDV EHHQ NQRZQ IRU D ZKLOH WKDW FOLPDWHUHODWHG IDFWRUV DFFRXQW IRU WKH

Examples of such can be found in the analytical field, (bio)-chemistry, medical and industry. These fields require in-line measurement and control over mass