• No results found

Over COC leden.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Over COC leden."

Copied!
139
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Dok oraal kripti(' ~)rn:iolricJic /\. l bc•rt K ~ Bo1.•kho1· t Univcrsitc,it Soci loqi ,J Ul1 19 B 4 van Amst..,rdilm Jnsl i tuut

R 509

(2)

"Dat wil zeggen, de onderzoeker zoekt naar interessante, onverwachte en

verbazingwekkende onderzoeksresultaten." (H.W.v.d.Ende)

(3)
(4)

=================================================================

Inhoudsopgave.

=================================================================

Voorwoord Inleiding Hoofdstuk 1. L l L2 L3

L4

Hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4. 4. 1 4.2 4. 3 4.4 4. 5 4.6 4. 7 4.8 4. 9 4.10 Hoofdstuk 5. Tabellen Literatuur Bijlagen Overzicht homostudies

Het ontstaan van homoseksualiteit Het voorkomen van homoseksualiteit De houding ten opzichte van

homoseksualiteit

Het maatschappelijk funktioneren Positiebepaling van het onderzoek Methodologische verantwoording Over COC--1 eden

Geschiedenis van het COC Leeftijdsopbouw

Lidmaatschap

Ontdekking van de eigen homoseksualiteit Openheid en zelfmanifestatie Burgelijke staat Wonen en woonplaats Opleidingsnivo en beroepsgroep Godsdienst Dag- en Weekbladen Samenvatting en konklusie PP 1 3 3 5 13 21 23 27 35 35 38 40 44 48 ') 7 61 63 65 66 67 71 73 76

(5)
(6)

=================================================================

Voorwoord.

=================================================================

Aan het schrijven van een doktoraal skriptie wordt in de studie-gids sociologie van de Universiteit van Amsterdam voor het jaar 1982/1983 8 1/2 pagina's besteed. Als algemene richtlijn geldt:

"De doktoraalskriptie is een neerslag van de in de loop van de studie verworven kennis en bekwaamheden en tevens een middel om deze verder te ontwikkelen" . . . . "De omvang van de skriptie is bepaald op ongeveer 40 pagina's van kwarto of A4-formaat. Aantal werkweken: 18".

Die richtlijn wordt door studenten nogal eens anders gêinterpre-teerd, de skriptie moet het liefst een meesterwerk worden, maar moet toch minstens een visitiekaartje zijn waar je heel trots op kunt zijn, en die deuren opent. Zoals het al vaak in een voor-woord van een werkstuk is vermeld, blijkt tijdens het schrijven van die skriptie aan die zo hoog gestelde verwachting niet kan worden voldaan. Het project was te ambitieus, te hoog gegrepen. En dan blijkt bovendien dat de periode van 18 werkweken onvol-doende is om het droomverhaal op te schrijven, er gaat veel meer tijd in zitten. Toch is ook deze skriptie er gekomen. Je legt je er bij neer, het is niet helemaal wat je gehoopt had te preste-ren, het had hier en daar beter en mooier kunnen zijn. Enerzijds geeft dat een gevoel van ontevredenheid, anderzijds kun je je ook verheugen in het volgende projekt, want interessant materiaal ligt er altijd weer te wachten. En de volgende keer kun je het ook beter doen.

Veel dank ben ik aan miJn beide begeleiders verschuldigd: Prof. Derek Phillips, die de lange weg van het tot stand komen van het onderzoek en de skriptie heeft meegemaakt. Van tijd tot tijd wist hij met zijn enthousiaste verhalen de moed om verder te werken er weer in te krijgen. Dr. Rob Tielman voor zijn bereidheid om toen het onderzoek al voor een groot deel in uitvoering was, toch zijn medewerking en adviezen te geven. Prof. De Swaan was zo

vriende-lijk mijn aanvraag bij de Onderzoekscommissie van het Sociologies Instituut te steunen. De diverse leden die in deze periode deel hebben uitgemaakt van de redaktie van Sek, worden bedankt voor hun adviezen. Ir. Tine van der Waals heeft me zeer geholpen met haar daadwerkelijke hulp, raad en daad. Veel dank ben ik aan Laurens verschuldigt, na de vele jaren van meeleven heeft de p.c. die hij verschafte het schrijven zeer versneld. Dank aan Nienke en Paul. In het bijzonder bedank ik mijn ouders, die mij de mogelijkheid boden om te gaan studeren. En ten slotte maar niet in het minst ben ik veel dank verschuldigd aan de leden van het COC, die de vragenlijsten hebben ingevuld en teruggezonden.

(7)
(8)

=================================================================

Inleiding.

==========================================~======================

Het onderzoek "Over COC-leden" is het resultaat van een verzoek van de redaktie van Sek, het blad van het COC, om een lezersonderzoek aan de Wetenschapswinkel van de Univer-siteit van Amsterdam. Het lezersonderzoek bood mij de moge-lijkheid om naast vragen over Sek vragen te stellen over de samenstelling van het COC ledenbestand. De leden van het COC vormen een groep mensen waarvan behalve de verwachting dat een groot deel van hen homoseksueel is, verder zeer weinig bekend is. Het onderzoek heeft daarom twee doelstellingen; l.De redaktie van Sek te informeren over het leesgedrag en de mening van het lezerspubliek.

2.Meer te weten te komen over de samenstelling van het COC leden-bestand. Naast demografische gegevens komen aan bod de reden van het lidmaatschap, de verwachtingen ten opzichte van het COC, en de houding ten opzichte van de eigen homo-seksualiteit.

Het onderzoek heeft een exploratief, kwantitatief karakter. Het ligt niet in mijn bedoeling om een typologie te kon-strueren van "het COC lid" en daarvan afgeleid een typologie van "de homoseksueel in Nederland". Exploratief onderzoek en kwantitatieve gegevens kunnen een onderzoeker op het spoor zetten van nader onderzoek naar feiten en relaties.

In deze skriptie is homoseksueel als volgt gedefinieerd: Homoseksueel is iemand die op grond van zijn of haar emotionele voorkeur en/of feitelijk seksueel gedrag, dat gericht is op personen van het eigen geslacht, zichzelf als homoseksueel definieert.

Daarbij zijn twee aantekeningen te maken:

l.Wat betekent dit voor mensen die zichzelf niet als seksueel defini~ren, maar door anderen als zodanig benoemd. Dat kan juist of onjuist zijn. De betekenis defini~ring en de gevolgen daarvan hangen af van het hoeveri'e die defini~ ring "suksesvol" is.

2.Deze definitie suggereert een statische situatie.

homo--worden van die feit in Dat is onjuist. seksueel" fase van heeft.

Net zomin als je kunt spreken over "de homo-is het juist om aan te nemen dat iemand in elke zijn of haar leven dezelfde seksuele orientatie

(9)

In hoofdstuk 1 wordt aan de hand van vier kernthema's een overzicht gegeven van het onderzoeksgebied van homostudies. Die vier kernthema's zijn:

l.Het ontstaan van homoseksualiteit. 2.Het vóórkomen van homoseksualiteit.

3.De houding ten opzichte van homoseksualiteit. 4.Het maatschappelijk funktioneren.

In hoofdstuk 2 wordt aan de hand van deze vier kernthema's aangegeven wat de plaats is die dit onderzoek inneemt binnen de homostudies.

In hoofdstuk 3 wordt de gang van zaken gedurende de van het onderzoek en de uitvoering ervan beschreven. wordt ook ingegaan op de betekenis die dit onderzoek met betrekking tot homoseksuelen in het algemeen.

opzet Daar heeft

In hoofdstuk 4 worden na een kort overzicht van de geschie-denis van het COC een aantal karakteristieken van de COC

leden beschreven.

Als slot volgt in hoofdstuk 5 de samenvatting en de konklu-sie.

Voor zover bekend zijn er tot nu toe twee kwantitatieve onderzoeken onder COC leden gedaan. In 1961 door Servatius (1964) "Een onderzoek onder homofielen". Over zijn onder-zoeksgroep zegt hij:

"Een onderzoek als dit was buiten het C.O.C. niet moge lijk geweest, de overgrote meerderheid der homofielen is immers niet te local iseren. Hieruit volgt WE~l, dat de resultaten alleen iets zeggen over de georganiseerde homofiel en geen beeld geeft van de ongeorganiseerde."

(Servatius, 1964 pp 7)

Een deel van zijn respondenten is schriftelijk een ander deel mondeling ge~nqu~eerd. Servatius kreeg 740 ingevulde vragenformulieren terug. Bij enkele vragen is het materiaal vergeleken met de eigen gegevens. Het andere onderzoek is dat van Brussee e.a. Dat dateert uit 1974. De nadruk bij dat onderzoek lag bij het ledenverloop.

De onderzoek van Bell en Weinberg "Homosexualities" (1978) en van Dannecker en Reiche (1978) worden ook als referentie-kader gebruikt. Hun respondenten waren homoseksuelen die geworven waren via de volgende kanalen: de media, bars, persoonlijke kontakten, homo-sauna's, homo-organisaties, adressenbestanden en openbare gelegenheden.

(10)

Hoofdstuk 1

=================================================================

Overzicht homostudies.

=================================================================

In dit hoofdstuk wordt aan de hand van vier kernthema's in onderzoek over homoseksualiteit, homoseksuelen en lesbiennes een beeld gegeven van de stand van zaken van homostudies. Tellegen en Wiedermijer (1973), en Sanders (1974) geven een overzicht van het sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar homoseksualiteit in Noord--Amerika en West-·Europa. In de studies die zij noemen komt men de volgende kernthema's tegen:

-1.Het onstaan van homoseksualiteit. -2.Het vóórkomen van homoseksualiteit.

-3.De houding ten opzichte van homoseksualiteit.

-4.Het maatschappelijk funktioneren van homoseksuelen. Het spreekt vanzelf dat niet in elke studie over homo-seksualiteit al deze thema's de revue passeren, maar dat afhankelijk van de probleemstelling een of meerdere ervan worden behandeld. Van de genoemde thema's volgen hieronder enkele voorbeelden.

1.1.Het ontstaan van homoseksualiteit.

=================================================================

De ontstaanstheori~n kan men in drie hoofdgroepen indelen. a.Homoseksualiteit is aangeboren.

Een voorbeeld van deze opvatting is de ''Zwischenstufen-theorie" van HirschfEold ( 1868-1935). Met deze "Zwischenstu-fen" bedoelt Hirschfeld "Männer mit weiblichen, und Frauen mit männliche Einsläge''. Die kenmerken (Einsläge) doen zich voor op vier gebieden; de geslachtsorganen, de overige lichamelijk kenmerken, de sterkte en de aard van het objekt van de geslachtsdrift en bij overige psychische kenmerken.

(zie Sanders, 1969, pp 71-75). Anderen zoeken een bewijs voor het aangeboren karakter van homoseksualiteit in het "anders" funktioneren van hormonen, k 1 ieren en hersenschor·-sen. (zie o.a. West 1955). Vermeldenswaard zijn de onderzoe-ken van Kallman (1952) bij ceneifge tweelingen. Een lange reeks van onderzoeken geven elkaar sprekende resulta-ten. In veel gevallen is bij het onderzoek naar het vinden van verklaringen op grond van fysieke, aangeboren eigen-schappen voor het ontstaan van homoseksualiteit sprake van onderzoek dat bij een zeer gering aantal proefpersonen wordt uitgevoerd. Dat onderzoek vindt dan ook nog vaak plaats in

(11)

zeer specifieke situaties. Resultaten spreken elkaar vaak tegen en het lijkt erop dat de resultaten eerder het gevolg zijn van specifieke onderzoek situaties.

b.Homoseksualiteit is verworven.

---

--- ---

---

---Psycho-sociale faktoren worden aangevoerd om het ontstaan van homoseksualiteit te verklaren. Vooral in lekenlektuur komt het beeld naar voren van het gezin met een dominante moeder en een zwakke of ontbrekende vader, dat als oorzaak voor de homoseksualiteit van het kind gezien kan worden. Een andere verklaring wordt gezocht in de zogenaamde verlei-dingstheorie. Het jonge onschuldige kind zou door de omge vinginvloeden en seksuele aktiviteiten van een ander ~ot homoseksueel gedrag gebracht worden. De verklaring van het ontstaan als gevolg van het verleidingsprincipe heeft in de wetgeving van veel landen geleid tot een leeftijdsverschil in het toestaan van seksuele kontakten tussen personen van verschillend en van hetzelfde geslacht. Op het verschil in de wetgeving wordt later teruggekomen.

c.Homoseksualiteit ontstaat als het gevolg van een combina-tie van zowel aangeboren als verworven factoren.

Niet duidelijk aanwijsbaar bestaat er een predispositie, die onder bepaalde omstandigheden tot ontwikkeling kan komen. Van belang zijn hier de opvattingen van psychoanalytici, met name Freud, Bieber en Adler (zie verder Sengers, 1969, pp 79-89). Freuds opmerkingen over het zogenaamde 'negatieve Oedipuskompleks' zijn in dit verband van grote betekenis, mede vanwege de grote bekendheid die ze hebben gekregen.

Sengers (1969) rondt zijn hoofdstuk 5 "De ontwikkeling der ontstaanstheorieen over de homofiele gerichtheid'' af met 12

konklusies. Met een opmerking over de eerste daarvan wil ik dit deel besluiten:

"De onderscheiding van een aangeboren en verworven vorm van homofilie is een ir~ele, zowel op theoretische als praktische--·d i agno~3ti sche qronden" ( pp 91)

Het medische verklaringsmodel over het ontstaan van l1omo-sc;ksualiteit heeft altijd c;cn element van "geneesbaarhcid" in zich gehad. En daarmee samenhangend een potentiele sociale druk om een fysieke en/of psychische behandeling te

ondergaan. Daarom is konkusie nr.4 van Sengers (pp 91) van belang:

"Geen enkele onderzoek methode heeft de teit van een ontstaansfactor of groep van kunnen bevestigen."

specifici-factoren,

(12)

1.2.Het vóórkomen van homoseksualiteit.

De studies van Kinsey (1948, 1953) over het seksuele gedrag van blanke amerikaanse mannen en vrouwen hebben aangetoond, dat het onjuist is om over homo- en heteroseksualiteit te spreken als over een dichotomie. In zijn onderzoek vindt Kinsey dat 37% van de blanke amerikaanse mannen en 28% van de blanke amerikaanse vrouwen sinds hun puberteit daadwerke-lijk homoseksuele ervaringen heeft gehad. De publikatie van zijn onderzoekgegevens heeft groot opzien gebaard. Kinsey zelf meende dat de gevonden cijfers aan de lage kant waren. Hij introduceerde in plaats van de dichotomie homo-hetero-seksueel een glijdende schaal.

Volgens deze schaal is het mogelijk om mensen in zeven groepen onder te brengen, uiteenlopend van 100% hetero-seksueel tot 100% homohetero-seksueel. Zie voor de indeling onder tabel 1. Uit zijn resul-taten blijkt dat de leeftijd van de repondent van belang is bij het vermelden van de seksuele activiteit. We zien in tabel l dat mannen, als zij ouder worden zich eksklusiever heteroseksueel gaan gedragen.

Tabel l. Heteroseksueel- homoseksueel gedrag; aktiviteit naar leeftijd van blanke amerikaanse mannen.

=============================================================

% van de mannen per leeftijd

Leeftijd

x

0 1 2 3 4

,.

::i 6 1-6

=============================================================

15 23,6 48,4 3,6 6,0 4' 7 3,7 2,6 7,4 28,0 20 3,3 69,3 4,4 7,4 4,4 2,9 3' 4 4,9 27,4 25 1' 0 79,2 3,9 5,1 3,2 2,4 2' 3 2,9 19,8 30 0,5 83,l 4,0 3,4 2' 1 3,0 1' 3 2,6 16,4 35 0,4 86,7 2,4 3,4 1, 9 1' 7 0,9 2, 6 12,9 40 l '3 86,8 3,0 3,6 2,0 0,7 0,3 2,3 11 ' 9 45 2,7 88,8 2' 3 2,0 1' 3 0,9 0 r 2 1,8 8 r '.)

=============================================================

X= 0:::: l= 2= 3 --

--4= 5---6=:

geen respons naar beide seksen uitsluitend heteroseksueel

overheersend heteroseksueel,slechts incidenteel homoseksueel overheersend heteroseksueel,meer dan incidenteel homoseksueel in gelijke mate heteroseksueel en homoseksueel

overheersend homoseksueel,meer dan incidenteel heteroseksueel overheersend homoseksueel, maar incidenteel heteroseksueel uitsluitend homoseksueel

(13)

Als we deze cijfers bewerken door de kategorien 4,5 en 6 bij elkaar op te tellen krijgen we het volgende beeld:

Tabel 2.Homoseksueel aktief.

============================================================

Leeftijd 15 20 25 30 35 40 45

In % 13,7 11, 2 7,6 6,9 5,2 3,3 2,9

============================================================

Bron: Mary Mcintosch, Social Problems, vol 16, no 2 (herfst 1968)

Het rekenkundig gemiddelde van deze cijfers is 7,3% . Als we een optelling maken van alle repondenten die zeggen uitslui-tend homoseksueel te zijn (code 6), dan zien we het cijfer 3,4% . Zoeken we naar verschillen tussen mannen en vrouwen, dan zien we dat in totaal vrouwen minder vaak homoseksuele kontakten melden, en dat zi:i pas op latere leeftijd hun seksuele ervaringen gaan verbreden. Bi:i mannen is dit net andersom, met het stijgen van de leeftijd gaan zij hun seksuele ervaringen beperken.

Tabel 3. Heteroseksueel-homoseksueel gedrag, aktiviteit op 2 leeftijden.

============================================================

% van elke leeftijd Leeftijd

============================================================

Mannen 20 3,3 69,3 4,4 7,4 4' 4 2,9 3' 4 4,9 27,4 Vrouwen 20 15 74 ,-J 2 1 1 1 1 11

- -

~ ·~ ~--·-~- -~ ~- ~ -~~~ ---·~--

-

-~ _,

---

----·~·

-Mannen 35 0,4 86,7 2,4 3' 4 1 /9 1 '7 0' 9 2 '6 12,9 Vrouwen 35 7 80 7 2 1 1 1 1 13

============================================================

Bron: zie tabel 2

Uit bovenstaande blijkt dat de cijfers over het vóórkomen van homoseksualiteit afhankelijk zijn van de definitie van homoseksualiteit, van de leeftijd en van het geslacht. Kinsey geeft aan dat 10% van alle mannen gedurende een periode van tenminste 3 :jaar, in de leeftijd tussen 16 en 55 :jaar, min of meer overwegend homoseksueel is. Voor vrouwen ligt dat percentage de helft tot eenderde lager. Verder is 4% van alle mannen vanaf hun puberteit gedurende hun hele leven uitsluitend homoseksueel. Ook hier ligt het percentage voor vrouwen de helft tot een derde lager.

Voor wat betreft de Nederlandse situatie beschikken we over cijfers over het vóórkomen van homoseksualiteit o.a. uit het "Margriet" onderzoek: "Sex jn Nederland" (1969). Voor wat betreft de :jongeren een herhalingsonderzoek ''Jongeren en sexualiteit'' in 1974 door Kooy ( (1976), en een

(14)

herhalingson-derzoek "Sexualiteit in Nederland II" onder supervisie van Kooy in 1981 (nog niet in boekvorm verschenen).

Het "Margriet" onderzoek dat in 1978 werd gehouden betrof 1284 volwassen respondenten (leeftijd 21-65 jaar). Aan hen werden onder meer twee vragen gesteld over homoseksualiteit. "Vraag 5: ,Jongens/meisjes in de tienerleeftijd (dus zo van 13 t/m 18 jaar) maken vaak een tijd mee, waarin ZlJ zich lichamelijk voelen aangetrokken tot andere jongens/meisjes. Is dit bij u ook het geval geweest'?"

De vraag werd als volgt beanwoord:

Tabel 4. Homoseksuele aantrekking in jeugd.

============================================================

Mannen gehuwd ongehuwd (geweest) Vrouwen gehuwd ongehuwd (geweest) in procenten ===-~======~~==~=============================================

Ja, dat was vaak het geval 5 9 3 2

Ja, dat was een enkele

keer het geval 13 13 10 10

Neen, dat is nooit het

geval geweest 75 77 77 67

Vraag niet beantwoord 3

schriftelijk vragenlijst

Niet ingevuld 7 1 7 21

Totaal 100 100 100 100

*

Dit is een hoog percentage dat dwingt hanteren van de cijfers.

tot voorzichtig

Bron: Sex in Nederland (1969, pp 129)

Vraag 6 betrof de gevoelens op het moment van de ondervra-ging, en luidde:

"Het komt voor dat mannen/vrouwen zich aangetrokken tot andere mannen/vrouwen. mogelijkheden. Zoudt u willen aangeven voor u geldt'?"

lichamelijk voelen Hieronder staan 4 wat op het ogenblik

(15)

Tabel 5. Homoseksuele aRntrekking nu.

============================================================

Mannen geh ongeh (gew) Vrouwen geh ongeh (gew) in procenten

============================================================

Ik voel mij lichamelijk uitsluitend aangetrokken tot andere mannen c.q. vrouwen.

Ik voel mij lichamelijk overwegend aangetrokken tot andere mannen c.q. vrouwen.

Ik voel mij lichamelijk enigszins aangetrokken tot andere mannen e.g. vrouwen.

Ik voel mij helemaal niet aange trokken tot andere mannen e.g. vrouwen.

vraag niet beantwoord.

Schriftelijke vragenlijst niet ingevuld. •rotaal 0+ 1 1 91 7 100 5 1 3 1 2 6 2 5 85 86 72 3 1 7 21* 100 100 100

=============================================================

+= Ook dit percentage is afgerond. In de groep gehuwde mannen van 50-60 jaar bleek 1% uitsluitend homoseksueel gericht. In de groep gehuwde mannen ten plattelande bleek 2% uitsluitend homoseksueel gericht. in de groep gehuwde mannen verdeeld naar districten bleek in de noordelijk groep 3% uitsluitend homoseksueel gericht.

*=

Dit is een hoog percentage dat dwingt tot voorzichtig hanteren van de cijfers.

Bron" Sex in Nederland (1969, pp 131)

Witte (Sex in Nederland (1969, pp 128) telt de antwoorden "uitsluit.end", "overwegend", en "en szins" bij elkaar op, met het argument dat het hier om minimumcijfers gaat, en dat de werkelijke aantallen hoger liggen. Hij vindt dan dat 2 a 3% van de gehuwde mannen en 14% van de ongehuwde mannen zich

lichamelijk tot hetzelfde geslacht voelt aangetrokken. Bij vrouwen liggen die percentages respektievelijk op 4% en 7% Witte merkt verder nog op dat met name in de minder welge stelde milieus de homoseksuele gerichtheid volgens de onder-zoeksgegevens minder bij mannen zou voorkomen. Hier kom ik later nog op terug.

In hetzelfde "Margriet" ondeèrzoek in 1968 werden ook 809 jongeren van 16-20 jaar ondervraagd. resultaten van dit onderdeel werden pas in 1972 door Kooy gepubliceerd. In 1974

(16)

jarigen. De steekproef werd representatief geacht voor de Nederlandse bevolking van 15-20 jaar. Kooy konkludeert dat in beide onderzoeken bijna 20% van de mannelijke responden-ten handelingen van min of meer homoseksuele aard heeft verricht. Hij komt tot die cijfers naar aanleiding van de vraag of de mannelijke respondenten ooit gezamenlijke mas-turbatie hebben gepleegd. Het is duidelijk dat ook hier de

defini~ring van wat homoseksueel is het resultaat van de uitkomst beinvloed. Kooy heeft de vraag naar de ''homofiele gerichtheid" herhaald.

Tabel 6. Homofiele gerichtheid bij jongeren in %

=~============================~==============~==~====~====== 1968 % 1974 0 -0 =======================~====================================

Niet aangetrokken tot eigen geslacht. Enigszins Overwegend Uitsluitend Totaal 84,3 10,2 3, 2 2' 3 100 88,l 10,l 0,7 1 ' l 100

============================================================

Bron: Kooy 1976, pp60.

Kooy tekent hierbij aan (pp 60) dat optreden van min of meer homofiele gerichtheid in de vroege adolescentie en puberteit vaker optreedt bij individuen, die deze later niet meer kennen. Hij konkludeert dat de ervaringen met, en de gerichtheid op de eigen sekse in 1974 niet groter is dan in 1968 en noemt dat een "anomalie". Als we dezelfde antwoord-·

kategori~n samen nemen als Witte deed, dan zie ik wel ver-schillen, die echter het percentage nog meer in de door Kooy gesignaleerde "anomale" richting verschuiven. Het percentaqe respondenten dat zegt zich op enige wijze tot geslachtsgeno-ten aangetrokken voelt is zelfs qedaald van 16% tot 12% . En dat terwijl uit de overige resultaten blijkt dat bekendheid met seksualiteit, de openheid erover en de tolerantie eerder toegenomen zijn dan qelijk gebleven.

Het herhalinq~::;onderzoek "Sexualitcit in Nederland II" is gehouden in opdracht van het weekblad "Nieuwe Eevue" en stond onder supervisie van Kooy. Tot nu toe zijn er een aantal publikaties in het weekblad verschenen. Over het onderwerp "Homofilie" werd gepubliceerd in jaarqang 1982, nr. 50 van 11 december, onder de kop "Homofilie is geen ziekte". De resultaten zijn als volqt:

(17)

Tabel 7. Had of heeft homofiele gevoelens.

============================================================

'11otaal gehuwden 1981 Totaal ongehuwden 1981 Mannen geh ongeh 1981 Vrouwen geh ongeh 1981

============================================================

Als tiener vaak 4 10 5 l l 4 8 Enkele keer 14 17 16 14 12 22 Nooit 74 66 69 66 78 6 ··--~ ·-~ -

-

·-· . ..,_

-

- -~ ~ -· "._ ---~---~~ ~--- - • --~ - ~·---- n.~ - · - · - - ~ - · - ~-~----~--~ Thans Uitsluitend/ ovE:crwegend l 6 6 l 6 Enigszins 4 10 3 12 r-J 6 Helemaal niet 88 76 87 73 88 82

=============================================================

Bron: Nieuwe Revue 11-12 1981

Tabel 8. Had of heeft homofiele gevoelens.

=:==========================================================

Mannen gehuwd ongeh (geweest) Vrouwen gehuwd ongeh (geweest) 68 81 68 81 68 81 68 81

=============================================================

Als tienc~r Vaak 5 5 5 11 3 4 2 8 Enkele keer Nooit 13 16 13 14 10 12 10 22 'l"hans Uitsluitend/ overwegend Enigszins Helemaal niet 75 69 --~~~""_"

__

1 1 3 91 87

--

~---~-~--· 77 66 8 6 6 12 85 73 77 78 67 66 ~ ··-··-·~ -~---·- -··~ ----~·-·-2 1 2 6 2 5 r:-J 6 86 88 72 82

============================================================

Bron: Bewerking gegevens Sex in Nederland (1969) en Nieuwe Eevue 1981

Tielman heeft inzage in de onderzoeksgegevens gekregen, maar hij kreeg na de publikatie van een artikel in Homologie van september 1981 een verbod opgelegd verder gebruik te maken van die' 9c:gcvens. In cfo t artikel r<'1ppor tc~c~rt T.i C' 1 m<rn hc:t volgende over het voorkomen van homoseksualiteit:

(18)

Tabel 9. Voelt zich uitsluitend, overwegend, enigszins lichamelijk aangetrokken tot personen van het eigen geslacht.

===========================================================

Mannen 68 81 Vrouwen 68 81 in percenten

===========================================================

Jongens/meisjes Volwassenen, ongehuwd

Volwassenen, gehuwd (geweest)

14 14 2 11 18 3 15 7 4 15 12 6

===========================================================

Bron: Homologie september 1981

Hij merkt daarbij op dat alleen jongens minder dan in 1968 voor hun homoseksueel gedrag uit komen. Hier werd opmerke-lijk vaak geen antwoord gegeven. Bij de ongehuwde vrouwen ziet hij geen grote verschuiving. Tielman telt evenals Witte en Kooy de antwoordkategorien Uitsluitend, overwegend en enigszins bij elkaar op. Witte deed dat omdat hij ervan uitging dat de gevonden cijfers minimum cijfers waren. Het is de vraag of dat nu nog net zo sterk het geval is, omdat er duidelijk een grotere bereidheid is om mededelingte doen over de homoseksuele voorkeur. Hierbij valt vooral de toe-name van het percentage bij vrouwen op dat meedeelt zich in enigerlij mate tot het eigen geslacht aangetrokken te voe-len. Tot zover gegevens uit Nederlands onderzoek.

Met betrekking tot de cijfers over het voorkomen van homo seksualiteit in West-Duitsland volgen hier enkele gegevens uit drie onderzoeken. Giese en Schmidt (1968) publiceerden in hun "Studentensexualität" de re~3ultaten van hun onder-· zoek bij 3666 studenten. Zij vinden dat 19% van de manne-lijke studenten en 4% van de vrouwelijke voor hun 2le jaar minstens 1 homoseksuele ervaring hebben (pp 178). Een piek is daarbij te konstateren rond het 16e levensjaar. Het lijkt mij niet juist uit deze cijfers mmer te konkluderen dan dat mensen tijdens hun seksuele bewustwordingsfase eksperimenteren met de n~gelijkhcden die zich voordoen. Een veronderstelling die ook voor de Nederlandse situatie geldt. Het is opvallend dat van een groot deel van de mensen die na die eksperimenteerperiode in hun jeugd zich uitsluitend heteroseksueel gedragen een duidelijke afkeer tegen homoseksualiteit ontstaat.

Schmidt en Sigusch (1971) deden in de periode 1968/1969 onderzoek bij 150 mannelijke en 150 vrouwelijk arbeiders van 20 en 21 jaar oud. De weinige opmerkingen die zij maken over homoseksualiteit gaan over het feit dat homoseksueel gedrag bij mannen blijkbaar juist bij de sociale midden-groepen voorkomt (pp 11). En dat bij vrouwen de sociale positie niet van invloed is op op het voorkomen van homo-seksualiteit (pp 13). In hun vragenlijst voor vrouwen komen 107 vragen voor, 1 daarvan gaat over homoseksualiteit en

(19)

luidt als volgt:

"94. Pinden sie es richtig, dass homosexuelle Männer bestraft werden? Wir meinen hier nur solche erwachsenen Männer, die mit anderen homosexuellen Männer verkehren.

l)nein 2)ja 3)weiss nicht

De antwoorden op deze vraag zijn in hun studie niet terug te vinden. Het is ook opvallend dat alleen gevraagd wordt over homoseksuele mannen, alsof homoseksuele vrouwen niet bestaan. Ook in hun vergelijking met de resultaten van de bovengenoemde studie met die van Giese en Schmidt over seksualiteit bij studenten komt homoseksualiteit niet ter sprake.

In 1973 publiceren Sic:p1sch c:cn Schmidt ''.Jugendsexualität", dat gebaseerd is op onderzoek bij 602 leerlingen in de leeftijd van 16 en 17 jaar. Het onderzoek wordt representa-tief geacht voor 16 en 17 jarigen die in 1970 de drie belangrijkste schooltypen in grote steden in West-Duitsland bezochten. Met betrekking tot hun homoseksuele ervaringen

levert dat de volgende cijfers op.

Tabel 10. Homoseksuele ervaring scholieren in West-Duitsland.

===========================================================

,Jongens N=302 % Meisjes N=298 %

============================================================

18 82 6 94

============================================================

Bron: Sigusch en Schmidt, 1973, pp 158 Tabel ll. Homoseksueel gedrag.

===============~============================================ Jongens 1 \ 1 - ') (\ ") l.\J--JVL % Meisjes %

============================================================

Ervaring uberhaupt Ervaring tot orgasme Voorgekomen

<

12 mnd. Bron: Zie tabel 10.

18 10 4 6 1 l

Zij konkluderen dat homoseksualiteit bij jongeren heel weinig voorkomt. Ook zij stellen dat de gevonden cijfers stellig lager liggen dan de werkelijke homoseksuele aktivi-teiten. Als zij hun gegevens met die van Giese en Schmidt vergelijken zien zij dat deze ongeveer overeen stemmen, maar dat de scholieren iets meer homoseksuele ervaringen melden. Tenslotte stellen zij dat er de laatste jaren wel

(20)

een toename is van heteroseksuele kontakten maar niet van homoseksuele kontakten. Die toegenomen mogelijkheid om seksueel kontakt met het andere geslacht te hebben, heeft zo bezien een grotere bereidheid tot kontakt met het eigen geslacht verhinderd. (1973, pp 17).

Bij deze onderzoeken naar het voorkomen van homoseksuali-teit is men altijd afhankelijk van de bereidheid van de respondenten om mededelingen te doen over hun homoseksuele aktiviteiten en/of voorkeuren. Het is niet te verwachten dat de bereidheid om hierover mededelingen te doen voor iedereen altijd even groot is. Als faktoren die hierbij een rol spelen kunnen genoemd worden de maatschappelijke posi-tie, de levensbeschouwing van de respondent, de houding van de voor de respondent relevante maatschappij. Hierop wordt later teruggekomen.

1.3.De houding ten opzichte van homoseksualiteit.

===========================================================

Bij het kijken naar de houding ten opzichte van homoseksua-liteit kan er een onderscheid gemaakt worden tussen de houding zoals die naar voren komt uit onderzoek onder homoseksuelen en uit onderzoek die min of meer representa-tief zijn voor een hele bevolking of bevolkingsgroep. Bij deze laatsten moet men erop verdacht zijn dat in deze onderzoeken de mening voorkomt van mensen die zichzelf homoseksueel beschouwen, en als gevolg daarvan de resulta-ten van het onderzoek beïnvloeden.

De houding van mensen ten opzichte van homoseksualiteit wordt in belangrijke mate bepaald door de sociale en

kultu-rele normen en waarden van de maatschappij waarvan zij deel uit maken. Daarbij spelen persoonlijke ervaringen een rol (Kitsuse 1963). Dat geldt ook voor homoseksuelen. De kultu-rele en maatschappelijk normen en waarden die hierop betrekking hebben zijn niet konstant, maar ontwikkelen zich en veranderen. Dit wordt uitgebreid beschreven in onder meer studies over homoseksualiteit en geschiedenis. Voor-beelden hiervan zijn Boswell, Christianity, Social Tolerance and Homosexuality (1980); Bleibtreu-Ehrenberg, Homosexualität, Die Geschichte eines Vorurteils (1981) en Tielman, Homoseksualiteit in Nederland (1982).

Een van de manieren om de houding ten opzichte van homo-seksualiteit na te gaan, is het bestuderen van wettelijke strafbaarstelling van homoseksueel gedrag. Vervolgens hoe deze vormen van strafbaarstelling zich verhouden tot de strafbaarstelling van heteroseksueel gedrag. De wetgeving is de neerslag van een sociaal-kultureel klimaat. Dat houdt niet in dat de wetgeving up to date is, meestal loopt deze iets achter de feiten aan. Voorbeelden hiervan in Nederland zijn de wetgeving met betrekking tot abortus en euthanasie. Bovendien hoeft een verbodsbepaling niet altijd een aktief

(21)

vervolgingsbeleid te impliceren. Een wetsbepaling kan zelfs een zogenaamd "slapend" karater krijgen.

Gedurende 1981 en 1982 heeft de Werkgroep Buitenland van de Homogroep van de Partij van de Arbeid wetteksten verzameld die gelden in de landen van de Europese Gemeenschap plus Portugal en Spanje. (Homoseksualiteit en Europa, Wetteks-ten, 1983). Dit werd gedaan op verzoek van het Europarle-mentslid Ien van den Heuvel (P.v.d.A. ). Brongersma onder scheidt in de brochure drie vormen van strafbaarstelling:

1.Alle homoseksualiteit is strafbaar, ongeacht geslacht en leeftijd van de betrokkenen.

-2.Alle mannelijke homoseksualiteit is strafbaar.

-3.Homoseksualiteit is alleen strafbaar, wanneer een van de partners een bepaalde leeftijd nog niet heeft bereikt.

We zien dan dat slechts drie landen uit de EEG (Frankrijk, Italie en Nederland) en Spanje in hun wetgeving homo-seksualiteit helemaal niet noemen. Luxemburg streeft naar een wetsverandering in deze richting. In Denemarken wordt homoseksualiteit wel genoemd, maar overtredingen gelden zowel voor homoseksuele als voor heteroseksuele kontakten. In Belgie is door een kamerlid een voorstel ingediend de discriminatie met betrekking tot de leeftijdsgrens voor homoseksuelen af te schaffen. Bi:î de landen die strafbepa-lingen in hun wetgeving hebben, vinden we dat

Groot-Britanni~ verbodsbepalingen in alle drie de door Brongersma onderscheidde mogelijkheden kent.

In 1961 verschijnt "Gehuwd en ongehuwd" van rrrimbos. Dat boek verscheen naar aanleiding van een door hem gehouden serie radiolezingen. hi:î behandelt daar.in onder meer een aantal uitspraken over homoseksuelen.

-1.Homoseksual.iteit komt alleen b.i:î mannen voor. -2.Homoseksuelen zijn verwijfde, flauwe types.

-3.Homoseksuelen voelen zich vooral tot :jonge :jongens aan-getrokken.

-4.Homoseksuelen zijn eerst en vooral seksuele lustzockers. -5.Homoseksuelen vindt men alleen in l>epaalde beroepen.

-6.Homoseksuelen vormen groepen, die elkaar in het geheim bevoordelen.

-7.Homoseksuelen trouwen nooit.

8.Homoseksuelen zijn vlinderachtig en onbetrouwbaar .in hun onderlinge kontakten.

-9.0nder homoseksuelen komen meer misdadigers voor. -10.Homoseksual.iteit is strafbaar bi:î de wet.

Deze uitspraken worden door hem puntsgewijs behandeld. Hi:î geeft daarb.i:î aan dat de oordelen geheel of gedeeltelijk onjuist zijn en berusten op vooroordelen. Het heeft in dit verband niet veel zin om hier op die weerleggingen in te

(22)

gaan. Wel is het van belang om zich te realiseren dat het op dat moment kennelijk nodig was om deze meningen te bespreken en te weerleggen.

In 1969 krijgen we met het verschijnen van ''Meningen over homoseksualiteit'' van Meilof-Oonk de beschikking over meningen van 1671 respondenten, die representatief geacht mogen worden voor de mening van de meerderjarige Nederlandse bevolking. Uitgangspunt voor dat onderzoek was de gedachte dat de positie en de aanpassingsmogelijkheden van een homoseksueel inde maatschappij mdede afhankelijk zijn van de attitude en de beldvorming die hij of zij daar aantreft. Het onderzoek was heel breed opgezet. Gevraagd werd naar kennis over homoseksualiteit en ervaringen met homoseksuelen. Een groot deel van de respondenten, 70%, heeft een innerlijke afkeer van homoseksualiteit. Er be-staat een wat grotere tolerantie voor de mogelijkheid om een homoseksuele levenswijze te hebben, indien die maar in eigen homoseksuele kring beleefd wordt. Van de respondenten vindt 66% dat twee homoseksuelen samen mogen wonen als ze zich daar gelukkig bij zouden voelen. Tolerantie op afstand. Ook in de in dit hoofdstuk genoemde studies over het voót-komen van homoseksualiteit zijn er en aantal waarin ook de houding tegenover homoseksualiteit ter sprake komt. In het Margriet onderzoek werd ook ingegaan die houding. In een speciale uitgave van Margriet (1968) worden de volgende cijfers gegeven.

Tabel 12. Mening volwassenen over homoseksualiteit.

===========================================================

Mannen Vrouwen in percenten

===========================================================

Aanvaardbaar, neutraal Een aangeboren afwijking Een ziekte

Onnatuurlijk Vies

Onaanvaardbaar sexueel gedrag Andere mening Geen mening 24 28 23 21 5 10 3 r J 22 24 22 25 6 10 2 8

Bron: Seksualiteit in Nederland, speciale uitgave Margriet, 1968

Op deze vraag konden meerder antwoorden gegeven worden. De antwoorden behoren echter tot verschillende kategorien. De uitkomsten 24% c.q. 22% van de mannen resp. de vrouwen die vinden dat homoseksualiteit aanvaardbaar is of een neutrale houding innemen houden in dat drie kwart van de responden-ten een negatieve houding inneemt.

(23)

Aan de jongeren (15 20 jaar) is een dergelijke vraag gesteld. Ook zij nemen in meerderheid een afwijzende houding in tegenover homoseksualiteit.

Tabel 13. Mening jongeren over homoseksualiteit.

===========================================================

Zonder meer aanvaardbaar, of met bepaalde beperkingen

Voelt medelijden

Afwijking door milieu en opvoeding Oonatuurlijke afwijking

Onaanvaardbaar sexueel gedrag, vies, gevaar voor de maatschappij

Andere opvatting of geen mening

,Jongens in 22 5 7 31 l 15 Meisjes percenten 16 14 8 23 l 19

===========================================================

Bron: zie tabel 12

Opvallend is hier het relatief hoge percentage jongeren dat andere opvattingen of geen mening geeft. En het in verhou-ding hoge percentage meisjes dat medelijden met homo-seksuelen voe1t.

'l'en slot te uit dit onderzoek het antwoord op de vraag: "Vind u dat men een homoseksueel zoveel mogelijk moet vrijlaten om op de eigen manier te leven?"

Tabel 14.Recht op eigen manier van leven voor homoseksuelen.

===========================================================

Mannen Jongens Vrouwen Meisjes in percc~nten

===========================================================

,Ja 58 '57 55 54 NEoe 32 32 30 31 Geen mening 10 11 15 15

===========================================================

Bron: zie tabel ll.

In Sex in Nederland ziJn deze cijfers door Witte nader bekeken met betrekking tot leeftijd, welstandsklasse, en urbanisatiegraad van de respondenten. Daaruit blijkt een heel eenduidige richting ten opzichte van het vrijlaten van de eigen homoseksuele levensstijl: hoe ouder de respondent, hoe lager de welstandsklasse en hoe lager de urbanisatie-graad des te minder tolerant is men ten opzichte van een eigen manier van leven. (pp 138-139)

Kooy heeft in zijn herhalingsonderzoek bij de jongeren in 1974 bovenstaande vraag wel gesteld (1976, pp 182) maar de resultaten worden in zijn boek niet behandeld.

(24)

De Groot en Visser (1984) hebben het materiaal van het herhalingsonderzoek vergeleken met het materiaal uit 1968, zij melden het volgende:

Tabel 15. Mening over homoseksualiteit naar sexe.

===========================================================

Mannen 1968 1981 Vrouwen 1968 1981 in percenten

===========================================================

Normaal Weet niet Niet normaal Totaal 17 7 75 61 9 30 100 100 15 9 76 65 9 26 100 100

===========================================================

Bron: Congresboek 3e jaarmarkt, Rotterdam 1984.

De verschuiving naar een positievere mening over homo-seksualiteit is volgens deze gegevens aanzienlijk, toch blijft er oen aanzienlijke hoeveelheid mensen

homoseksuali-t c i t n i c t no rrna éJ 1 v i n c1 c ~ n .

Ook de vraag naar het vrij laten beleven van de eigen manier van leven is door hen uitgewerkt voor wat betreft de volwassenen.

Tabel 16.Houding t.a.v. eigen stijl homoseksuelen naar sexe

===========================================================

Mannen 1968 1981 Vrouwen 1968 1981 in percenten

===========================================================

Vrijlaten Geen mening 'Tegengaan 'rotaal 57 11 32 86 4 10 100 100 54 15 30 88 5 7 100 100

===========================================================

Bron: zie tabel 12.

(25)

Houding van homoseksuelen ten opzichte van hun eigen homo-E>eksuali tei t.

Sengers (1969) onderscheidt in zijn proefschrift drie houdingen die homoseksuelen aan kunnen nemen ten opzichte van hun eigen homoseksualiteit.

-1.Verzet (bewuste afkeer)

-2.Ambivalentie (onvolledige aanvaarding, dubbelleven)

-· 3. Aanvaarding

Hij verbindt aan deze houdingen verschillen in levensin-richting en levensbeleving. Deze heeft hij in een schema ondergebracht. Hij merkt daarbij op dat niet voorzien kan worden hoe belangrijk de diverse faktoren zijn. Bovendien ste 1 t hi

:i

dat er geen sprake is van "absol uta", maar dat het gaat om relatieve begrippen. Verder zullen als gevolg van ven:;chillen in persoonlijkheidsfaktoren sommige fakto-ren niet bij iedereen even sterk naar vofakto-ren komen (pp 193). Ter illustratie volgen hier enkele faktoren uit het schema. Het is hierbij van belang niet te vergeten dat de beschrij-ving van de houdingen en het erbij behorende schema tot stand is gekomen in de relatie "patient-·psychiater". Dit door mededelingen van homoseksuelen over zichzelf en over veranderingen in hun gedrag die zij bij zichzelf hebben waargenomen, of die door Sengers werden waargenomen.

Verzet Ontkenning van de gerichtheid, of twi :j fe 1 daaraan Gesloten t.o.v. derden t.a.v. de gerichtheid Ambivalentie Twijfel over de gerichtheid (bv ik ben biseksueel Inadequate openheid (bv het wel van de daken willen roepen)

Anderen als maat- Zichzelf als

staf nemen maatstaf stellen

Schi. :jnadar>ta tic DublH'l lcvc•n

Aanvaarding

Zelferkenning van de gerichtheid

Adequate openheid (waar het om anderen nodig blijkt of

er-naar gevraagd wordt Maatgevend is wat voor de ander goed is Opt i tnil l c adé1 p Ui L ic

In een aantal onderzoeken is gevraagd of men indien dat mogelijk zou zijn liever heteroseksueel zou willen zijn. In het Spada report werd de vraag "Would you rathE:~r be straight?" door 15% van dE:? repondenten positief beantwoord.

(26)

Tabel 17. Betreuren van eigen homoseksualiteit.

===========================================================

BtlM ZHM

in percenten N=575

Niet 49

Een klein beetje 24

Enigszins 21 In sterke mate 6 BHV N=lll 59 21 18 3 ZHV N=229 64 20 14 2 Voorstudie N=64 N=458 73 4 .5 17 24 9 20 0 10

===========================================================

BHM=Blanke Homoseksuele Mannen ZHM=Zwarte Homoseksuele Mannen BHV=Blanke Homoseksuele Vrouwen ZHV=Zwarte Homoseksuele Vrouwen

Bron: Bell en Weinbr~rg, 1978, PP 3 3 7.

Zij vroegen ook naar de reden van het betreuren van de homoseksualiteit.

Tabel 18. Reden voor betreuren van eigen homoseksualiteit.

===========================================================

in percenten BHM N::~2 8 9 ZHM N=45 BHV N=82 ZHV N=17

===========================================================

lHwijzing, afkeuring van

de samenleving 44 42 46 65

Geen kinderen kunnen krijgen 32 22 24 12

Minder mogelijkheden in het

leven dan heteroseksuelen ] _'.)

,-

11 18 12

Gevoelens van eenzaamheid 14 18 B 0

Overige 44 3 49 41

==========================~================================

Bron: zie tabel 17

Het lage percentage in de ZHM bij overige (3%) doet denken aan een drukfout.

Ook Dannecker en Reiche (1979) vroegen of indien er een goedkope en zekere methode zou bestaan waarmee homo-seksualiteit behandeld zou kunnen worden, men zich zou laten behandelen. Van de respondenten (alleen mannen) antwoordt 13% met ja, 22% met misschien en 65% met nee. Een op de drie respondenten is kennelijk niet geheel tevreden met zijn homoseksualiteit.

(27)

Bij Bell en Weinberg wordt op de vraag of men nu een "Magie Pill" wenst als volgt geantwoord:

Tabel 19. Wenst nu een Magie Pill.

===============================================================~ BHM ZHM BHV ZHV in percenten

N=574 N=l09 N=229 N=64

Voorstudie

N=432

================================================================

Ja Nee 86 14 87 13 95 5

94

6

76

24

===============================================================~

Bron: zie tabel 17.

Opvallend bij deze cijfers is dat er tussen de mannen onderling en de vrouwen onderling nauwelijks verschillen te zien zijn, terwijl dit bij andere resultaten vaak wel het geval is.

(28)

1.4. Het maatschappelijk funktioneren.

==================================================================

Uit het voorafgaande blijkt dat de tolerantie ten opzichte van homoseksualiteit en homoseksuelen is toegenomen. Toch is er nog geen situatie onstaan waarbij het voor de betrokkenen mogelijk is zonder problemen zijn leven op een wijze in te richten, die geen afbreuk doet aan zijn of haar homoseksuele gevoelens. Een achterliggende gedachte hierbij is dat een houding die door Sengers als verzet of ambivalentie wordt gekwalificeerd, op den duur kan leiden tot problemen en psychische spanningen, en daarom ongewenst is. Vanuit de psychiatrische en psychologische hoek is lang geprobeerd om met behulp van diverse methoden aan te geven of homoseksualiteit nu wel of niet als een stoornis in de persoonlijkheid moet worden opgevat. Het heeft lang geduurd voordat men zich de mogelijkheid realiseerde dat niet alleen de persoonlijkheid van een homoseksuele man of vrouw de oorzaak kan zijn van het niet optimaal funktioneren van die man of vrouw. Een belangrijke rol hierin speelt de maatschappelijke druk die uitgeoefend wordt, waardoor het niet mogelijk is om het leven in te richten zoals dat door hen zelf gewenst wordt. ''Nicht der Homosexueller is pervers, sondern der Situation in der er lebt'', is een veelbetekende titel van een film van Rosa von Praunheim.

Sanders (1974) geeft en uitgebreid overzicht van een aantal onderzoeken waarin men met uiteenlopend testmateriaal ge-tracht heeft een verschil in persoonlijkheidsstructuur tus-sen homoseksuelen en heteroseksuelen aan te tonen. Van de 20 door hem genoemde onderzoeken (pp 38 39) zijn er twee waarin de homoseksuelen neurotischer worden gevonden dan de hetero-seksuelen uit de kontrolegroep. In de overige 18 onderzoeken zijn geen duidelijk verschillen aan te wijzen. Dat is opmer-kelijk. Bij deze onderzoeken gaat het in veel gevallen om homoseksuele respondenten die via een hulpverleningsinstan-tie in de onderzoekspopulahulpverleningsinstan-tie terecht zijn gekomen. Het zou daarom niet verwonderlijk zijn indien in een veel groter aantal van deze onderzoeken was gebleken dat homoseksuelen neurotischer zijn.

Een belangrijk moment in de geschiedenis van de studies rondom homoseksualiteit is de publikatie van het onderzoek van Schofield in 1965. Zijn opzet was het vinden van ken-merkende verschillen tussen drie groepen homoseksuelen en drie controle groepen heteroseksuelen. Hij onderzocht 330 respondenten, die als volgt waren ingedeeld:

(29)

=======~=================================================== Gedetineerden 50 homofielen 50 pedofielen Psychiatrische patienten 50 homofielen 50 heterofielen Aangepasten 50 homofielen 50 heterofielen ===============================================================~~

Schofield verwachtte dat er grote verschillen zouden worden gevonden tussen elke homofiele groep en de erbij behorende kontrolegroep. Deze verwachting bleek onjuist te zijn. Er bleek een groter verschil te bestaan tussen elke homofiele groep, dan tussen een homofiele groep en de erbij behorende kontrole groep. Schofield konkludeert:

"Hornosekrrnaliteit is een konditie die op zichzelf slechté3 kleinere effekten heeft op de ontwikkeling van de persoon lijkheid. Maar de attitudes, niet van de homofiel, maar van andere mensen ten opzichte: van hornoscké>ualiteit, scheppen een stress situatie die een ernstig effekt kan hebben op de persoonlijkheidsontwikkeling. die kan leiden tot psychische problemen, waardoor een integratie in de maatschappij onmogelijk wordt".

De onderzoeken van Weinberg en Wi11iams (1974), Dannecker en Reiche (1974), B e l l e n WeinbE::rg (1978), Spada (1979), Moerings (1970), Straver (1979) en Sanders (1977) zijn voor-beelden van onderzoeken waarbij met behulp van respondenten die niet gerekruteerd worden uit een problematische setting wordt geprobeerd een aantal facetten van de manier waarop homoseksuelen hun leven inrichten en hun maatschappelijk funktioneren te beschrijven.

(30)

Hoofdstuk 2

=================================================================

Positiebepaling van het onderzoek.

=================================================================

In het vorige hoofstuk zijn aan de hand van vier kernthema's een aantal studies genoemd die enkele richtingen aangeven op het gebied van homostudies. Aan de hand van deze kernthema's zal ik aangeven wat de positie van dit onderzoeksverslag is. Daarna volgt een defini~ring van de term homoseksueel zoals deze in dit verslag wordt gehanteerd. Ten slotte volgt de probleemstelling. Het hanteren van de vier kernthema's houdt niet in dat deze relatief autonoom zijn. Dat is niet zo, maar het is wel mogelijk een eigen aksent te formuleren.

l.Het ontstaan van homoseksualiteit.

Uit de literatuur blijkt dat het niet mogelijk is om een specifieke faktor of groep faktoren aan te WlJZen, die verantwoordelijk is voor het ontstaan van homoseksualiteit. In dit verslag zal op die ontstaansoorzaken niet meer worden teruggekomen. Die oorzaak is niet relevant voor de probleem-stelling. Het onderzoek gaat over leden van het COC. We mogen aannemen dat een groot percentage van hen homoseksueel is. Bij de presentatie van gegevens over die leden is het in dit verband niet van belang hoe die homoseksualteit is ontstaan.

2.Het vó6rkomen van homoseksualiteit.

Bij het noemen van cijfers over het voorkomen van homo-seksualiteit is het van belang te weten hoe die homo seksualiteit wordt gedefinieerd. Het is niet juist om over homoseksualiteit en heteroseksualiteit te spreken in termen van een dichotomie. In plaats daarvan is het juist om een glijdende te hanteren die loopt van uitsluitend hetero-seksueel tot uitsluitend homoseksueel. Als we de gegevens van Kinsey (1948) bekijken, dan zien we dat bij de mannen 3,5% zegt uitsluitend homoseksueel te zijn. Breiden we de groep uit tot de kategorien 4, 5 en 6 dan zien we een percentage van 7,26. Dannecker en Rciche noemen een percen-tage van 4 (1974, pp 11). Bij onderzoek onder homoseksuelen worden we gckonfrontcerd met het feit dat wc de totale

homo-seksuele populatie niet kennen. We zijn daarom bij dit soort onderzoek afhankelijk van de bereidheid van de respondenten daarover naar waarheid mededelingen te doen. Dit is een van de situaties, waarin we gekonfronteerd worden met het verschijnsel "Dark number". Daarvan is sprake indien we over een verschijnsel spreken waarvan we niet vast kunnen stellen in welke mate dat in werkelijkheid voorkomt. Dat soort situaties doet zich meestal voor wanneer er sprake is van een vorm van afwijkend gedrag. In dit verslag waarvan sprake is van leden van een vereniging met de naam "Vereniging tot

(31)

Integratie van Homoseksualiteit, COC'' mag verondersteld worden dat het percentage leden dat zichzelf homoseksueel noemt hoog zal zijn. Omdat het onderzoek uitsluitend COC leden betreft mogen geen uitspraken worden gedaan over homo-seksuelen in het algemeen.

3.De houding ten opzichte van homoseksualiteit.

Er is een splitsing gemaakt tussen de houding ten opzichte van homoseksualiteit in het algemeen en de houding van mensen die zichzelf homoseksueel noemen. We zien dat er sprake is van een forse toename van de tolerantie ten opzichte van homoseksuelen. Toch is er nog discriminatie en vinden er nog verschijnselen plaats als chantage en poten-rammen. Daaruit blijkt dat de tolerantie beperkt i~>, en dat homoseksuelen maatschappelijkgezien nog steeds in een ongun-stige positie verkeren. De houding ten opzichte van de eigen homoseksualiteit komt ter sprake bij de openheid en manifes-tatie.

4.Het maatschappelijk funktioneren van homoseksuelen.

De gevolgen van het moeten funktioneren in een maatschappij waarin de eigen homoseksualiteit door een deel van de mensen wordt afgewezen, zijn niet voor iedereen gelijk. Die ongun

stige positie is niet voor iedereen even duidelijk voelbaar. De bereidheid om zich als homoseksueel te manifesteren hangt samen met de eigen maatschappelijke positie en de mate waarin de eigen homoseksualiteit geaksepteerd is. Voor het suksesvol funktioneren van homoseksuelen is het van belang dat die homoseksualiteit door henzelf aanvaard is. Dat kan weer blijken uit de mate van zelfmanifestatie.

(32)

Definiêring homoseksualiteit.

In de literatuur wordt de term homoseksueel vaak gebruikt zonder dat er een duidelijke begripsomschrijving wordt gege-ven. Bovendien wordt het begrip niet altijd op dezelfde wijze ingevuld of gedefini~erd. De omschrijving van het begrip homoseksueel of homofiel als bijvoeglijk naamwoord gebruikt, levert niet zoveel problemen op. Sengers maakt een onderscheid tussen de gerichtheid en de handelingsvorm. De gerichtheid omschrijft hij (1969, pp 29)

"Van homofilie is sprake als iemand zich uitsluitend of prakties uitsluitend tot personen van het eigen geslacht aangetrokkien voelt.; wanneer de gevoelens tot het andere geslacht niet in verhouding staan tot die van het eigen geslacht; wanneer men dus alleen op iemand van het eigen geslacht verliefd kan worden of van zo iemand ook in seksuele zin kan houden."

De handelingsvorm omschrijft hij dan als volgt (pp 30);

"Homoseksueel heet elke vorm van lichamelijk kontakt tussen personen van hetzelfde geslacht dat tendeert naar, dan wel als gevolg heeft, een orgasme; om het even of dat kontakt in feite plaatsvindt dan wel in de fantasie of droom."

Dat gedrag is homoseksueel. Ongeacht of het konstitutioneel, gelegenheids-, kern-, nood-, latent-, manifest , neigings-, neurotisch-, ontwikkelings , perifereer-, pseudo-, of remmingshomoseksua 1 i tei t wordt genoE:md.

Het is dus goed mogelijk om zowel de gerichtheid als het gedrag te omschrijven. Een probleem ontstaat indien we moeten definiêren wanneer een persoon homoseksueel is. Ook daarover doet Sengers een uitspraak. Hij stelt dat het mogelijk is aan de hand van drie kriteria de diagnose homo

f iel te stellen. Deze kr i ter ia worden de "Tr ia~;" van Sengen3 genoemd.

"Een man of vrouw noem ik homofiel als hij/zij zich tot seksgenoten aangetrokken voelt, over seksgenoten (dus homo seksueel) fantaseert bij de onanie en over scksgeno-ten droomt bi~j een rwchtclijk orgasme".

Deze kriteria kunnen behulpzaam zijn om in individuele gevallen opheldering te verschaffen bij het al dan niet benoemen van iemand als homoseksueel. In de pyschiatrische beroepspraktijk kan het zinvol zijn om een onderscheid te maken tussen seksuele gerichtheid en seksuele handeling. In de praktijk lopen beide zo vaak vaak door elkaar of vallen samen, dat in dit verslag dat onderscheid niet wordt gehan-teerd. Uit de gegevens in hoofdstuk 1 blijkt dat de mate van homoseksueel gedrag niet op elke leeftijd even vaak

(33)

voor-komt. BiJ mannen zien wij een teruglopen van de homoseksuele aktiviteiten naar mate ze ouder worden. Bij vrouwen zien we het tegenovergestelde, daar vinden we meer homoseksuele aktiviteiten bij het stijgen van de leeftijd.

Op grond van het bovenstaande kom ik tot de volgende formu-lering:

"Homoseksueel is iemand die op grond van zijn emotionele voorkeur en/of feitelijk seksueel gedrag, gericht op perso-nen van het eigen geslacht, zichzelf als homoseksueel defi-niêert."

Daarbij zijn twee aantekeningen te maken:

l.Wat betekent dit voor situaties waarin mensen zichzelf niet als homoseksueel definiêren, maar door hun omgeving wel als zodanig worden benoemd. Die benoeming kan juist of onjuist ZlJn. De gevolgen van die definiêring hangen af van de mate waarin die definiering succesvol is. Het gaat niet om het feitelijk plegen van homoseksuele handelingen, maar om de stigmatiserende werking die uit gaat van het etiket dat iemand opgeplakt wordt.

2.De definiêring heeft de suggestie van een staties begrip in zich. Dat is onjuist. Net zo min als je kunt spreken van "de homoseksueel" is het juist om aan te nemen dat iemands seksuele voorkeur het hele leven gelijk zal ziJn. Mensen nemen hun hele leven deel aan interaktieprocessen waarvan homoseksualiteit als gedragsmogelijkheid ook deel uitmaakt. Probleemstelling.

Welke demografische kenmerken hebben leden van het COC; wat zijn hun verwachtingen van het COC, en wat is de houding ten opzichte van hun eigen homoseksualiteit

(34)

Hoofdstuk 3

=================================================================

Methodologische verantwoording.

=================================================================

In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van de gang van zaken tijdens het onderzoek. Daarna wordt ingegaan op de represen-tativiteit, de validiteit en de generaliseerbaarheid van de in het onderzoek gevonden resultaten.

De Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksuali teit geeft vierwekelijks het blad "Sek" uit. Dit blad wordt in zijn geheel volgeschreven door leden van het COC. Er bestaat naast de redaktie een groep vaste medewerkers. Bovendien weken sommigen incidenteel mee. Alle leden ont-vangen het blad, behalve een enkel COC lid dat te kennen heeft gegeven geen enkele post te willen ontvangen. Abonne-menten op het blad zijn mogelijk, en er kan in geadverteerd worden. Aan lay out en druk wordt veel aandacht besteed. De redactie van Sek schrijft in haar brief van 23 maart 1980 aan de Wetenschapswinkel van de Universiteit van Amsterdam dat indien zij Sek wil blijven verbeteren het voor haar langzamerhand nodig is enig inzicht te krijgen in de waarde-ring die het blad bij lezers en lezeressen ontmoet. De redactie weet afgezien van een paar ingezonden brieven als reaktie op een enkel artikel zo goed als niets van de manier waarop Sek wordt gelezen, bekeken en beoordeeld. En verder:

"Hoeveel mensen halen Sek eigenlijk wel uit het wik-keltje? Hoevelen lezen het blad helemaal uit? Wat vinden ze van bepaalde rubrieken, in hoeverre komen de standpun-ten die Sek inneemt overeen met die van de lezers en lezeressen?"

Om een antwoord te kunnen geven op de door de redactie gestelde vragen en een antwoord op mijn vraag, wie zijn de lezers en lezeressen, is gekozen voor het houden van een schriftelijke enquete. Een schriftelijke enqete biedt de mogelijkheid om een groot aantal mensen tegelijkertijd te ondervragen tegen relatief geringe kosten. Een schriftelijke

enqu~e kan bovendien zo georganiserd worden dat de anonimi teit van de deelnemers aan de enquete beloofd kan worden. Verwacht mocht worden dat het aspekt van anonimiteit van de deelnemers een belangrijke rol zou spelen bij de beslissing van een groot aantal leden om aan het onderzoek mee te doen. In verband met de verdere verwerking zou de vragenlijst zoveel mogelijk "gesloten" vragen moeten bevatten. Een gesloten vraag is een vraag waarbij gekozen moet worden tussen een aantal aangegeven antwoorden. Om lange zinskons-trukties in de tekst zoals homoseksueel/lesbies, hij/zij, en hem/haar te voorkomen, zijn er twee versies van de vragen-lijst gemaakt, een voor mannen en een voor vrouwen. Deze

(35)

vragenlijsten ziJn inhoudelijk identiek. Tenslotte mocht de vragenlijst niet te lang worden, er van uitgaande dat een lange lijst met vragen de animo om aan het onderzoek mee te werken zou verkleinen.

Een eerste konsept van de vragenlijst is gemaakt na een bijeenkomst met enkele leden van de Sek redaktie. Op die bijeenkomst hadden ZlJ hun wensen ten opzichte van het lezersonderzoek geformuleerd. Onderzocht zou moeten worden de frekwentie en intensiviteit van het lezen van de verschillende rubrieken, de waardering voor de inhoud en de hoeveelheid aandacht die aan de diverse rubrieken werd besteed. Verder zouden de volgende gegevens aan bod moeten komen: geslacht, leeftijd en overig leesgedrag.

Nadat in de zomer van 1981 de financi~ring van het onderzoek door het Sociologies Instituut en het COC rond was, werd het overleg met de redaktie van Sek hervat. De samenstelling van die redaktie had nogal wat wijzigingen ondergaan. De belang-rijkste daarvan was het uittreden van alle vrouwen uit de redaktie. Zij vonden dat Sek teveel op mannen was gericht, en wilden daar verder geen mederwerking meer aan verlenen. Een aantal van hen is gaan meewerken aan de oprichting van het lebies vrouwenblad "Diva". Konsekwenties voor het onder-zoek had het uittreden van de vrouwen uit de reaktie niet. Het vragenpakket bleef hetzelfde, vragen over de zogenaamde mangerichtheid van het blad waren al opgenomen. Aan het overleg deden vanaf dat moment geen vrouwen meer mee.

Vervolgens is er een proefenquèe gehouden. Daarvoor zijn naar vier regionale afdelingen elk vijf vragenlijsten ge stuurd, met het verzoek deze door leden te laten invullen, en kommentaar te leveren. Dit leverde 10 ingevulde vr~gen­

lijsten op. De vragenlijst en de reakties daarop zijn daarna besproken met Prof.Or. D.Phillips, Drs.J.Jaspers, en Drs.R.Noyon, allen van het Sociologies Instituut van de Universiteit van Amsterdam. Hierna werd de definitieve tekst en lay out vastgesteld en opgestuurd naar de redaktie van Sek, die met de eindtekst akkoord ging.

De steekproef.

Ten tijde van de steekproeftrekking had het COC ongeveer 6000 leden. Als aan alle leden een vragenlijst zou worden toegezonden zou dat een hoeveelheid materiaal kunnen opleve ren die door één persoon niet binnen een redelijke tijd verwerkt zou kunnen worden. Bovendien levert een goed geko-zen steekproef even betrouwbaar materiaal op. Bij het bepa-len van de steekproef moest rekening worden gehouden met drie variabelen waarvan verwacht werd dat ze bij het analy-seren van de gegevens van belang zouden zijn. Die variabelen zijn geslacht, leeftijd, en urbanisatiegraad van de woon-plaats. Voor het maken van analyses moest ervoor gezorgd worden dat de zogenaamde kleinste cel voldoende gevuld zou

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

Trefwoorden Nationaal Landschap, kennisuitwisseling, kennis op maat, communicatie, implementatie, beleidsondersteunend onderzoek, gebiedsgericht beleid, uitvoering Nota

* Helder water: daarom werd specifiek geadviseerd om alle bomen en struiken rond het ven te verwijderen, het plagsel te verwijderen en in de slootjes en grotere sloten eerst

Naam app: MijnAfvalwijzer app gemeente Bergeijk Link naar de verklaring: https://30x.nl/tv/2756. C - Eerste maatregelen

Door de Geest groeit de liefde voor elkaar steeds meer.. Daarom bidden we samen dat die eenheid

Er zijn in totaal elf experts op het gebied van ruimtelijke planning geïnterviewd, waarbij er gevraagd werd naar het gebruik van nudging, de ervaringen hiermee en de

Wie Gods naam niet wil misbruiken, christenen niet wil kwetsen in hun geloof, geen ergernis bij medemensen wil oproepen door zich niet te houden aan de regels van de taaletiquette

De scenario’s variëren op het type zaken waarbij de verplichte aanwezigheid wordt toegepast (wel of geen kantonzaken), het percentage zaken waarbij nu geen ouders aanwezig zijn,