• No results found

Geboortemaand-effect in het bewegingsonderwijs op de basisschool

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Geboortemaand-effect in het bewegingsonderwijs op de basisschool"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Geboortemaand-effect in het

bewegingsonderwijs op de basisschool

Claudia Niewohner (500671281) Meten van Motoriek

Academie voor Lichamelijke Opvoeding

Domein Bewegen Sport en Voeding, Hogeschool van Amsterdam Datum: 23-12-16

1e gelegenheid

(2)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 3 Samenvatting ... 4 Inleiding ... 5 Hypothese ... 7 Methode ... 8 Proefpersonen ... 8 Werkwijze/design ... 8 Procedure ... 8 Meetinstrumenten ... 9

Dataverzameling en statische analyse ... 9

Resultaten ... 11 Discussie ... 12 Conclusie ... 14 Vervolgonderzoek ... 14 Aanbeveling beroepspraktijk ... 14 Literatuurlijst ... 15 Bijlagen ... 17

Bijlage 1: Brief aan de ouders ... 17

Bijlage 2: Testprotocol Movement Scan van Gelder (2007) ... 18

Bijlage 3: Dataverwerkingsplan ... 23

Bijlage 4: Puntentelling Springen-kracht ... 27

Bijlage 5: SPSS Outputs ... 28

(3)

Voorwoord

De afgelopen maanden heb ik met veel plezier, maar zeker ook de nodige stress aan dit onderzoeksverslag gezeten. Ik heb de nodige kennis en ervaring opgedaan en ben dan ook zeer tevreden met het eindresultaat.

Aan het begin van het traject zag het ernaar uit dat ik dit onderzoek in mijn eentje moest doen, iets waar ik eigenlijk totaal niet op zat te wachten. Gelukkig kreeg ik aan het begin van dit schooljaar een mailtje waarin een toenmalig onbekend persoon voor mij vroeg of ik het samen met hem wilde gaan doen. Deze persoon: Ian Fontijn was uiteindelijk een grote steun en toeverlaat tijdens dit proces en ik had het nooit zo snel en zo goed kunnen doen zonder hem. Dus dankjewel, SPSS held!

Ook mijn onderzoeksbegeleider Antoine de Schipper heeft mij veel geholpen en ondersteund tijdens deze periode. Ik weet nog goed dat ik als een bang meisje voor het eerst aanklopte bij zijn kantoor om te vragen hoe en wat ik moest doen voor het onderzoek. Gaandeweg kreeg ik mede door hem er steeds meer vertrouwen in en daardoor ook meer zelfvertrouwen. Dankjewel daarvoor!

Verder wil ik iedereen bedanken die een bijdrage heeft gehad aan mijn onderzoek. Van docenten en kinderen op de Amsterdamse basisscholen tot aan de medestudenten in mijn onderzoeksgroep.

Verder wens ik u veel leesplezier met mijn afstudeeronderzoek.

(4)

Samenvatting

Het doel van dit onderzoek was om te ontdekken of er een geboortemaand-effect te vinden is in sprongkracht bij basisschoolkinderen in de groepen 4 & 8.

Dit is relevant voor de beroepspraktijk omdat kinderen in één schoolgroep nu op dezelfde manier les krijgen en worden beoordeeld, terwijl ze misschien motorisch gezien niet op hetzelfde niveau zitten. Naar dit effect is er nog geen onderzoek gedaan bij het bewegingsonderwijs. Op het moment dat er meer kennis is over dit effect, zouden gymdocenten hier meer rekening mee kunnen houden in hun lesaanbod en hun manier van beoordelen.

Voor de metingen van dit cross sectionele onderzoek is er gebruik gemaakt van de 4ss-en test. De variabelen die zijn meegenomen tijdens dit onderzoek zijn onder andere: Geboortedatum, groep en de score van Springen-Kracht. Per groep zijn er 3 geboorte groepen aangemaakt: Q1=(01-10/31-01), Q2=(01-02/31-05) & Q3=(01-06/31-09). De groepen Q1 en Q3 zijn vergeleken door de Mann-Whitney U test.

Na het excluderen van de niet-relevante proefpersonen en de missende waardes bleven er 222 proefpersonen over die mee deden aan dit onderzoek. Hiervan waren er 50 (45,9%) jongens en 59(54,1%) meisjes in groep 4. In groep 8 waren dit er

67(59,3%) jongens en 46 (40,7%) meisjes. Uit de resultaten kwam er geen significant verschil (p=0,983) bij groep 4 & (p=0,483) bij groep 8.

Kortom er is geen geboortemaand-effect op het onderdeel sprongkracht bij basisschoolleerlingen uit groep 4 & 8 in het bewegingsonderwijs gevonden. Er zou in het bewegingsonderwijs meer onderzoek naar het geboortemaand-effect moeten worden gedaan om en meer onderbouwde aanbeveling te kunnen doen aan het beroepspraktijk.

(5)

Inleiding

Trainer: “Speelt uw kind met nummer 12?” Ouder: “Ja, dat is mijn zoon!”

Trainer: “Wat een talent. Wanneer is hij geboren?” Ouder: “11 oktober”

Trainer: “O, wat jammer, dan gaat hij het niet redden als profvoetballer”

Binnen de top- en breedtesport is er een effect gevonden. Dit effect heet ‘relative age-effect’ ook wel bekend in Nederland als het ‘geboortemaand-age-effect’. Denk hierbij aan sporten als: voetbal (Gonzalez-Villora, Pastor-Vicedo, & Cordente, 2015), handbal (Schorer, Wattie, & Baker, 2013), tennis (Baxter-Jones, 1995) ice hockey (Grondin & Trudeau, 1991), american football (Glamser & Marciani, 1990), honkbal (Thompson, Barnsley, & Stebelsky, 1992) en cricket (Edwards, 1994). Hierbijis ontdekt dat kinderen die vroeger in het kalenderjaar geboren zijn (maanden januari tot en met maart) over het algemeen eerder worden geselecteerd dan de laat geboren kinderen (maanden oktober tot en met december). Dit komt doordat het oudere kind op het moment van selecteren over betere motorische kwaliteiten beschikt.

Één van de mogelijke motorische vaardigheden waar dit effect naar voren zou kunnen komen is sprongkracht. Bij kinderen ontwikkelen de beenspieren zich sterk, hierbij worden spiervezels dikker. Dit leidt tot een grotere sprongkracht. Kinderen die ouder zijn (en dus meer spierontwikkeling hebben gehad) hebben meer voordeel met sprongkracht vaardigheden dan kinderen die jonger zijn (Both, 2005). Dit alles terwijl de jongere kinderen per definitie niet slechter hoeven te zijn, maar simpel gezegd minder de tijd hebben gehad om zich motorisch en fysiek te kunnen ontwikkelen (Lenders, 12 maart 2015).

Een indirect effect van het geboortemaand-effect is dat kinderen die zichzelf als motorisch vaardig zien eerder geneigd zijn om plezier te ervaren. Zij zullen zich eerder in overeenkomstige, plezierige situaties blijven begeven. Geslaagde pogingen hebben een betere vaardigheidsbeheersing als gevolg. Dit draagt bij aan een positiever zelfbeeld van het kind. Deze kinderen kiezen uitdagendere taken en leveren meer inspanning dan kinderen met een laag zelfbeeld (Harter, 1978).

(6)

Echter als je constant sport met kinderen die beter zijn dan jij kan dit leiden tot een lager motorisch zelfbeeld met minder activiteit als gevolg (Harter, 1978). De intrinsieke motivatie van deze kinderen om te sporten daalt op deze manier, dit kan resulteren in een afkeer tegen bewegen.

Niet alleen in de topsport, maar ook in het onderwijs doet dit geboortemaand-effect zich voor. Er is gebleken dat er een effect is tussen de geboortedatum en de cognitieve functies van basisschoolkinderen in Engeland (Crawford, Dearden, & Greaves, 2014). Dit laat zien dat kinderen die volgens de 1-oktober norm vroeg in het schooljaar geboren zijn (maanden oktober tot en met december), de oudste van de klas zijn en hogere scores halen op toetsen dan de jongste kinderen die laat in het schooljaar geboren zijn (maanden juli tot en met september). In de huidige basisschoolgroepen zit er een grote diversiteit aan geboortedata in één klas. Deze diversiteit wordt

gecreëerd bij de kleuters, doordat sommige kleuters worden achtergehouden of eerder mogen starten met groep 3, afhankelijk van de 1-oktobernorm. Nu dit effect is ontdekt op cognitief gebied bij basisschoolkinderen en binnen de topsport, is het de vraag of dit effect ook te vinden is bij de motorische vaardigheden van kinderen op de basisschool.

Kinderen die minder motorisch vaardig zijn (vaak de jongste van de klas) worden regelmatig ingedeeld in groepjes met kinderen die beter zijn (vaak de oudste van de klas). Ook worden kinderen in één schoolgroep vaak allemaal op dezelfde manier beoordeeld door de docent. Dit terwijl er een groot verschil in motorische

vaardigheden binnen een schoolgroep kunnen zijn, waarbij er niet wordt gekeken naar de daadwerkelijke leeftijd van het kind, maar alleen naar de schoolgroep waar hij of zij in zit.

Crawford, Dearden & Greaves (2014) suggereren dat het toepassen van op leeftijd aangepaste toetsen gepast zou zijn om dit effect te omzeilen binnen cognitieve toetsen. Deze aanpassing zou wellicht ook nodig zijn binnen de gymles, tijdens het beoordelen van kinderen en/of gepaste differentiatie aanbieden binnen één klas. Echter zou meer bewustwording van de docent over het geboortemaand-effect ook de nodige verbetering kunnen brengen.

(7)

In dit onderzoek wordt het geboortemaand-effect gemeten bij groep 4 en bij groep 8. Deze groepen /leeftijden zijn gekozen omdat het onderzoek van Crawford et al. (2007) laat zien dat oudere leerlingen hoger scoren op landelijke cognitieve testen voor 7-jarigen dan jongere leerlingen (Crawford, Dearden, & Meghir, 2007). Dit verschil wordt volgens Crawford door de jaren heen minder, maar blijft significant tot 16 jaar. Echter heeft ander onderzoek gevonden dat dit verschil weg is bij 12-14 jarigen (Robertson, 2011).

Om erachter te kunnen komen of het geboortemaand-effect ook terug te vinden is binnen de motorische vaardigheid sprongkracht op de basisschool kan de volgende onderzoeksvraag worden gesteld:

Is er een geboortemaand-effect binnen de motorische vaardigheid: ‘sprongkracht’ in de basisschoolgroepen 4&8?

Hypothese

Uit de hoofdvraag zijn de volgende hypotheses naar voren gekomen:

H

0: SprongkrachtOudsteLeerlingen = SprongkrachtJongsteLeerlingen

H

1: SprongkrachtOudsteLeerlingen≠ SprongkrachtJongsteLeerlingen

Op basis van het onderzoek van Crawford et al en Gonzalez-Villora et al wordt er een significant (p<0,05) verschil verwacht tussen de motorische prestatie van de oudste leerlingen (vroeg geboren) en de jongste leerlingen (laat geboren).

(8)

Methode

Proefpersonen

Dit onderzoek maakt deel uit van een groter onderzoeksprogramma MAMBO. 1998 proefpersonen hebben meegedaan aan dit onderzoek vanuit 10 basisscholen in Amsterdam. Hieruit zijn de leerlingen geselecteerd uit de groepen 4 & 8. Na het excluderen van niet relevante proefpersonen en de missende waardes bleven er 222 proefpersonen over. De leeftijd van de kinderen varieerde in groep 4 van 7 tot 8 jaar. In groep 8 varieerde de kinderen van 11 tot 12 jaar. De verdeling jongens/meisjes die aan dit onderzoek mee hebben gedaan is weergegeven in Tabel 1.

Tabel 1: Aantal proefpersonen verdeeld in groep en geslacht

Jongens N% Meisjes N% Groep 4 (N=109) 50(45,9%) 59(54,1%) Groep 8 (N=113) 67(59,3%) 46(40,7%)

Deze kinderen hebben minimaal 1x per week 1 uur bewegingsonderwijs, gegeven door een vakleerkracht. Vooraf aan het onderzoek hebben de kinderen een brief meegekregen voor de ouder(s)/verzorger(s). Hierin konden zij bezwaar maken tegen de metingen die werden verricht. In de brief stond vermeld wat er werd onderzocht en dat de gegevens van hun kind anoniem blijven (bijlage 1).

Werkwijze/design

De metingen werden eenmalig afgenomen tussen maart en juni 2016, door studenten van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit te Amsterdam.

De testafnemers hebben een training gekregen waarin iedereen ervaring opdeed met het protocol van de 4ss-en test en met het invoeren van de resultaten op een iPad.

Procedure

Tijdens de testdagen werd er gebruik gemaakt van de gymzaal van de desbetreffende school. De zaal werd opgedeeld in 5 vakken. Voorafgaand aan de testen werd er kort uitgelegd aan de leerlingen wat er ging gebeuren. Vervolgens werden de kinderen alfabetisch opgedeeld over de vijf vakken. Per onderdeel kregen de kinderen een

(9)

concrete uitleg en demonstratie. De volgorde van de onderdelen was: stilstaan, stuiten, springen-kracht, springen-coördinatie en sportparticipatie. Het meet protocol springen-kracht is bijgevoegd in bijlage 2.

Meetinstrumenten

Geboortemaand groep

De geboortedatum van de kinderen is verworven via leerling lijsten van de school. Hierbij werd ervan uitgegaan dat deze lijsten correct zijn ingevuld. In dit onderzoek werd er zowel naar het jaartal als naar de maand gekeken van de kinderen. Er zijn drie geboorte datum groepen aangemaakt, namelijk Q1=(01-10/31-01), Q2=(01-02/31-05) & Q3=(01-06/31-09). Net als in het onderzoek van Crawford et al. (2014) zijn de uiterste groepen met elkaar vergeleken.

Sprongkracht

Bij springen – kracht is er gebruik gemaakt van de 4ss-en test gemaakt door van Gelder (Gelder van, W., Berg, M., & Weene van, E., 2014). Een meetlint is gebruikt om de afstanden op te meten en te markeren. De afstand tussen de pionnen is negen meter. Er is hierbij gekeken naar de hoeveelheid hinkels die kinderen nodig hebben om de 9 meter te overbruggen. Dit is gedaan op zowel het linker- als het rechterbeen. Op het moment dat een kind dit niet haalde moest hij of zij 10x hinkelen op het voorkeursbeen en het niet voorkeurs been. Om deze verschillende niveaus te kunnen scoren is er per situatie een puntentelling bedacht, deze puntentelling is terug te vinden in bijlage 4.

Dataverzameling en statische analyse

De uitslag van de 4ss-en test: springen-kracht is ingevoerd op een iPad. Dit is gedaan in het programma TanGO, dit is speciaal ontwikkeld voor dit onderzoeksprogramma.

In Microsoft Excel 2013 versie 15 zijn de variabelen geboortedatum, geslacht en de score springen-kracht gesorteerd en overgezet naar SPSS versie 22. In SPSS zijn de leerlingen met missende of incomplete waardes en de niet relevante groepen uit de dataset gefilterd.

(10)

De sprongkracht variabele is gecontroleerd op normaliteit. Dit is visueel gedaan met behulp van een boxplot en een histogram voor elke groep. De gegevens waren niet normaal verdeeld, daarom is er gekozen voor de Mann-Whitney U test. Voor alle analyses is er een significatieniveau van p<0,05 aangehouden. Bij een p<0,05 werd de nulhypothese verworpen en de onderzoekshypothese aangenomen.

(11)

Resultaten

Van de 222 proefpersonen zaten er in groep 4: 23 meisjes in Q1, in Q3 waren dit er 36 Bij groep 8 zaten er 20 meisjes in Q1, in Q3 waren dit er 26. Zie Tabel 2 voor het overzicht.

Tabel 2: Descriptieve tabel

Gem. Leeftijd (sd) Meisjes N(%) Totaal N (%) Groep 4 Q1 8,32 (0,11) 23 (39,0) 52 (47,7) (N=109) Q3 7,71 (0,14) 36 (61,0) 57 (52,3) Groep 8 Q1 12,35 (0,12) 20 (43,5) 49 (43,4) (N=113) Q3 11,71 (0,12) 26 (56,5) 64 (56,6)

Na de descriptieve analyse is de normaliteit van de groepen bekeken. Uit de tabellen en boxplotten (zie bijlage 5) is gebleken dat bij groep 4 de data niet normaal verdeeld is. Bij groep 8 is Q1 niet normaal verdeeld en Q3 wel normaal verdeeld.

Uit de Mann Whitney-U test blijkt dat er geen significant verschil is tussen de Q1 en Q3 van zowel groep 4 als groep 8. De resultaten van deze test is te vinden in Tabel 3.

Tabel 3: Mann-Whitney U test, Sprongkracht

N Mean rank Z Significantie Groep 4 Q1 52 54,93 -0,021 0,983 Q3 57 55,06 Groep 8 Q1 49 58,93 -0,702 0,483 Q3 64 54,61

De relevante SPSS outputs zijn in bijlage 3 toegevoegd op volgorde van de resultatensectie.

(12)

Discussie

Binnen het bewegingsonderwijs is er nog geen onderzoek gedaan naar het

geboortemaand effect. Dit terwijl het effect binnen de topsport en binnen cognitieve functies op de basisschool al wel is aangetoond (Crawford et al., 2014; Gonzalez-Villora et al., 2015). Dit geboortemaand effect zorgt ervoor dat jongere kinderen van hetzelfde schooljaar cognitief minder presteren, maar wel op dezelfde manier les krijgen en worden beoordeeld binnen toetsen. Het doel van dit onderzoek was om uit te zoeken of er een geboortemaand effect te vinden is binnen de motorische

vaardigheden op het basisonderwijs. Dit werd gemeten op sprongkracht bij groep 4 en bij groep 8.

Er werd verwacht dat oudere kinderen beter zouden presteren op sprongkracht dan jonge kinderen binnen één klas. Er is geen significant verschil gevonden tussen oudere kinderen en jongere kinderen. Hierdoor wordt de onderzoekshypothese verworpen en wordt de nulhypothese aangenomen. Er kan dus worden aangenomen dat er geen geboortemaand effect te vinden is binnen de motorische vaardigheid sprongkracht bij zowel groep 4 als groep 8. Dit staat in contrast met eerder gedaan onderzoek, waar dit effect wel gevonden is (Crawford et al., 2014; Gonzalez-Villora et al., 2015).

De zwakke punten van dit onderzoek zijn als volgt: Binnen de 4ss-en test valt het wisselende resolutie effect op. Bij het onderdeel springen-kracht houdt de meetschaal op terwijl de kinderen beter kunnen. Zo is het makkelijker om van 9 hinkels naar 8 hinkels te gaan, maar om van 4 naar 3 te komen is veel moeilijker of misschien wel onmogelijk. Hierdoor wordt je door de 4ss-en test niet als vaardiger gezien, ondanks dat je misschien wel verder kwam dan de vorige keer. Met als gevolg dat de gegevens bij de vaardige groep dichter bij elkaar komen te liggen. Hierdoor ligt het gemiddelde lager en ligt de standaarddeviatie dichter bij elkaar. Dit zorgt ervoor dat je minder snel significant meet.

Tevens is er in dit onderzoek geen rekening gehouden met het geslacht van de proefpersonen. Vincent & Glamser (2006) suggereren dat er bij meiden niet tot nauwelijks een geboortemaand-effect te vinden is, waarbij dit bij de jongens sterk

(13)

aanwezig is (Vincent & Glamser, 2006). Dit kan ervoor hebben gezorgd dat de

meisjes het effect hebben onderdrukt, terwijl dit mogelijk wel bij de jongens aanwezig was.

(14)

Conclusie

Kinderen binnen de basisschoolgroepen 4 & 8 laten geen significant verschil zien binnen de motorische vaardigheid sprongkracht. Dit suggereert dat er geen geboortemaand-effect te vinden is binnen deze groepen.

Vervolgonderzoek

Bij een vervolgonderzoek zou er gekeken kunnen worden naar de volgende aspecten: Op dit moment bevindt zich nog een wisselende resolutie effect in het onderzoek. Door binnen het onderdeel springen-kracht te kiezen voor een continue schaal valt dit probleem op te lossen. Op deze manier meet je niet de hoeveelheid hinkels, maar wordt er gekeken naar de concrete afstand die iemand kan afleggen binnen een bepaalde hoeveelheid hinkels. Als laatste is er in dit onderzoek niet gekeken naar het geslacht van de proefpersonen, echter kan dit gegeven wel van invloed zijn op de resultaten. Het is aan te raden om de jongens en de meiden los van elkaar te testen op geboortemaand-effect.

Aanbeveling beroepspraktijk

Er hoeft geen rekening gehouden worden met de geboortedatum effect binnen één schoolgroep, betreft het lesgeven en beoordelen van kinderen. Echter zou er in het bewegingsonderwijs meer onderzoek naar het geboortemaand-effect moeten worden gedaan, waarbij jongens en meiden gescheiden zijn om een meer onderbouwde aanbeveling te kunnen doen aan de beroepspraktijk.

(15)

Literatuurlijst

References

Baxter-Jones, A. D. (1995). Growth and development of young athletes. Sports

Medicine, 20(2), 59-64.

Crawford, C., Dearden, L., & Meghir, C. (2007). When you are born matters: The

impact of date of birth on child cognitive outcomes in england Centre for the

Economics of Education, London School of Economics and Political Science. Crawford, C., Dearden, L., & Greaves, E. (2014). The drivers of month-of-birth

differences in children's cognitive and non-cognitive skills. Journal of the

Royal Statistical Society.Series A, (Statistics in Society), 177(4), 829-860.

doi:10.1111/rssa.12071 [doi]

Edwards, S. (1994). Born too late to win? Nature, 370(6486), 186. doi:10.1038/370186a0 [doi]

Gelder van, W., Berg, M., & Weene van, E. (2014). Zorg voor beweging in de alo. Heesweek-Dinther: Esstede.

Glamser, F., & Marciani, L. (1990). The importance of relative age to college football participation. Annual Meeting of the Mid-South Sociological

Association, Hot Springs, AR,

Gonzalez-Villora, S., Pastor-Vicedo, J. C., & Cordente, D. (2015). Relative age effect in UEFA championship soccer players. Journal of Human Kinetics, 47, 237-248. doi:10.1515/hukin-2015-0079 [doi]

Grondin, S., & Trudeau, F. (1991). {Date de naissance et ligue nationale de hockey: Analyses en fonction de différents parametres}.

Harter, S. (1978). Effectance motivation reconsidered. toward a developmental model. Human Development, 21(1), 34-64.

(16)

Lenders, R. (12 maart 2015). Het geboortemaand-effect in de nederlandse opleidingen. Retrieved from http://www.tussendelinies.nl/het-geboortemaand-effect-in-de-nederlandse-opleidingen

Robertson, E. (2011). The effects of quarter of birth on academic outcomes at the elementary school level. Economics of Education Review, 30(2), 300-311. Schorer, J., Wattie, N., & Baker, J. R. (2013). A new dimension to relative age

effects: Constant year effects in german youth handball. PloS One, 8(4), e60336. doi:10.1371/journal.pone.0060336 [doi]

Thompson, A., Barnsley, R., & Stebelsky, G. (1992). Baseball performance and the relative age effect: Does little league neutralize birthdate selection bias. Nine,

1(1), 19-30.

Vincent, J., & Glamser, F. D. (2006). Gender differences in the relative age effect among US olympic development program youth soccer players. Journal of

Sports Sciences, 24(4), 405-413.

(17)

Bijlagen

Bijlage 1: Brief aan de

ouders

Amsterdam, [datum]

Geachte ouders en verzorgers,

Onze school hecht veel waarde aan de bewegingsontwikkeling van uw kind. Zo wordt er jaarlijks een beweegtest afgenomen. De uitkomst van deze test wordt gebruikt om de lessen aan te laten sluiten op het niveau van de kinderen. Ook wordt de beweegtest gebruikt om de motorische ontwikkeling van uw kind in kaart te brengen.

De ALO Amsterdam (Academie voor Lichamelijke Opvoeding) doet onderzoek naar beweegtests en heeft hiervoor contact opgenomen met onze school. Studenten en

onderzoekers van de ALO zullen meester [naam] (vakleerkracht bewegingsonderwijs) tijdens de gymles helpen met het afnemen van de beweegtest in groep 3, 4, 5, 6, 7 & 8. Deze test bestaat uit 4 oefeningen:

* Hinkelen (op één been) * Stilstaan op één been

* Huppel- en springoefeningen * Stuiten met een bal

Daarnaast zal de lengte en het gewicht van uw kind gemeten worden (sportkleding aan) en worden er enkele vragen gesteld over zwemdiploma’s en lidmaatschap van een

sportvereniging.

Naast het gebruiken van de testgegevens door meester [naam], willen we de gegevens van de metingen voor de ALO beschikbaar stellen. De ALO gebruikt de gegevens voor onderzoek over de motorische ontwikkeling van kinderen. Hierbij zullen ze niet kijken naar het individuele kind maar naar een grote groep kinderen.

De beweegtest zal plaatsvinden op: ……….. [datum]

Met de gegevens wordt zeer zorgvuldig omgegaan. Alleen de gymdocent en enkele medewerkers van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding kunnen de gegevens van uw kind bekijken. Ook u kunt de gegevens inzien als u dat wilt en daarover vragen stellen aan meester [naam]. Mocht u bezwaar hebben tegen deelname van uw kind, dan kunt u dat kenbaar maken via onderstaand strookje. Als u geen bezwaren heeft, hoeft u dus niet te reageren.

Met vriendelijke groet,

[naam], docent Bewegingsonderwijs

Ik geef geen toestemming voor mijn kind om mee te doen aan de beweegtest tijdens de gymles op [datum].

Naam kind: _____________________________________________ Klas:___________________________ _______________________

(18)

Bijlage 2: Testprotocol Movement Scan van Gelder (2007)

4 – Vaardighedenscan OUD

De 4 – vaardighedenscan is een instrument waarbij we ontwikkelingsachterstanden op het gebied van motorische ontwikkeling kunnen signaleren. De omschreven vaardighedenniveaus zijn gekozen zodat ongeveer 80% van de kinderen de beschreven vaardigheid beheerst. De testen worden afgenomen in de gymzaal tijdens de groepsles.

Tijdens het afnemen van de scan zijn we op zoek naar het motorisch prestatieniveau. De noodzakelijke voorwaarden om leerlingen optimaal te laten presteren zijn o.a.

- Een omgeving waarbij een kind zich vrij voelt en daardoor optimaal presteert. - Een instructievorm die positief en waarde/normloos is

Doordat de gymzaal een wat rumoerige ruimte is, is het belangrijk dat we de sfeer in de gymzaal goed in de gaten houden. Op deze manier kunnen alle kinderen op ‘eenzelfde manier’ gemeten worden.

Algemene punten van aandacht

- Een kind moet zo min mogelijk last hebben van omgevingsruis en andere activiteiten die in de buurt worden uitgevoerd

- Kinderen moeten de testafnemer kunnen imiteren (goede voorbeelden laten zien) - Het kind moet zijn bril op houden tijdens de test als hij/zij een brildrager is

- Een afgeplakt oog mag niet, de sticker moet verwijderd worden (indien mogelijk) - De test wordt uitvoert op blote voeten of sportschoenen. (de gebruikelijke outfit

tijdens de gymles is hierbij het uitgangspunt)

- Er mogen geen sieraden gedragen worden tijdens de gymles - Er mag geen kauwgom gekauwd worden tijdens de gymles

Opstelling in de gymzaal

De gymzaal wordt verdeeld in vier vakken, zoals hieronder weergegeven. De kinderen worden na een korte uitleg verdeeld (in alfabetische volgorde) over de verschillende

onderdelen. Gezien het tijdsbestek van de gymlessen zal elk onderdeel ongeveer 2 minuten duren.

Er wordt met de klok mee gerouleerd. Zo gauw een leerling een testonderdeel heeft voltooid en de testafnemer de score heeft genoteerd, mag hij/zij achteraan aansluiten bij het volgende testite

(19)

4-Vaardighedenscan / M Scan

De 4–vaardighedenscan is een instrument waarbij we ontwikkelingsachterstanden op het gebied van motorische ontwikkeling kunnen signaleren. De omschreven vaardighedenniveaus zijn gekozen zo dat ongeveer 80% van de kinderen de beschreven vaardigheid beheerst. De testen worden afgenomen in de gymzaal tijdens de groepsles. Tijdens het afnemen van de scan zijn we op zoek naar het motorisch prestatie niveau.

De noodzakelijke voorwaarden om leerlingen optimaal te laten presteren zijn o.a.

- Een omgeving waarbij een kind zich vrij voelt en daardoor optimaal presteert.

- Een instructievorm die positief en waarde/normloos is. Doordat de gymzaal een wat rumoerige ruimte is, is het belangrijk dat

we de sfeer in de gymzaal goed in de gaten houden. Op deze manier kunnen alle kinderen op ‘eenzelfde manier’ gemeten worden.

Algemene punten van aandacht

- Een kind moet zo min mogelijk last hebben van omgevingsruis en andere activiteiten die in de buurt worden uitgevoerd - Kinderen moeten de testafnemer kunnen imiteren (goede voorbeelden laten zien)

- Het kind moet zijn bril op houden tijdens de test als hij/zij een brildrager is - Een afgeplakt oog mag niet, de sticker moet verwijderd worden (indien mogelijk)

- De test wordt uitvoert op blote voeten of sportschoenen. (de gebruikelijke outfit tijdens de gymles is hierbij het uitgangspunt) - Er mogen geen sieraden gedragen worden tijdens de gymles

(20)

3.

Springen Kracht/ Hinkelen | Meten van de springvaardigheid

Materiaal

- Pionnen, 9 meter uit elkaar (een half volleybal veld is 9x9 meter) - Meetlint

- Tape -

(21)

Instructie

Start ALTIJD op niveau IV-X

Groep Niveau Instructie kind Instructie testafnemer

- I & 0 Stap van een verhoging van 20 cm

Als het kind het durft is het goed. Zo niet, noteer de hoogte die wel lukt.

Springt (met twee benen tegelijk van bank) en blijft staan

‘Spring van de bank en probeer te blijven staan.’ Het kind mag niet: omvallen of de handen op de grond doen

I – III Hinkelt 3x ‘Hinkel zo lang als je kunt op je plaats.’ Hoe meer hinkels, hoe beter!

Tel het aantal hinkels en noteer de bijbehorende score.

Hinkelt 10x

Hinkelt 10x op het andere been

3 - 8 IV - X Hinkelt over 9 meter ‘Hinkel naar de overkant.’ ‘Probeer zo groot

mogelijke hinkels te maken tussen de pionnen’. Hoe minder hinkels hoe beter.

Poging wordt goed gekeurd wanneer: - Het kind start uit stilstand op één

been voor de lijn

- De beweging ‘kaatsend’ is - Telling: het aantal voetcontacten

tussen de lijnen wordt geteld Als het laatste voetcontact op de lijn is, telt deze wel mee

(22)
(23)

Bijlage 3: Dataverwerkingsplan

Dataverwerkingsplan:

Gegevens die we gaan gebruiken zijn:

- Bij de testen Stuiten en Springen-kracht worden de ruwe scores gebruikt bij de verwerking in SPSS.

- Geboortedatum wordt ingedeeld in 4 kwartalen. Hierbij word het schooljaar als uitgangs datum gebruikt. Het jaar wordt bij de groepen veranderd.

- Deze is voor groep 4:

Q1 = 10,1,2007 t/m 1,31,2008 Q2 = 2,1,2008 t/m 5,31,2008 Q3 = 6,1,2008 t/m 9,31,2008 - Deze is voor groep 8:

Q1 = 10,1,2003 t/m 1,31,2004 Q2 = 2,1,2004 t/m 5,31,2004 Q3 = 6,1,2004 t/m 9,31,2004

- In dit onderzoek wordt er gebruik gemaakt van de gegevens Stuiten en Springen-kracht uit de groepen 4 en 8.

- Er wordt berekend wat de gemiddelde score is van Q1 en Q3 bij de groepen 4 en 8 bij beide testen.

- De gemiddelde score van Q1 en Q3 van springen-kracht met elkaar vergelijken. Dit gebeurt binnen groep 4 en binnen groep 8.

- De gemiddelde score van Q1 en Q3 van stuiten met elkaar vergelijken. Dit gebeurd binnen groep 4 en binnen groep 8.

- Wanneer er een groot verschil zit tussen Q1 en Q3, waarbij Q3 duidelijk beter scoort dan is er een geboortemaand-effect gevonden.

Q1/Q2/Q3 -> uitschieters eruit halen (Dit om de gemiddelde niet in gevaar te brengen, zittenblijvers of klas overslaan) -> Berekening maken van wat het verschil in score is tussen de kwartalen. -> bepalen wat wij een relevant verschil vinden -> …?

- Normaal verdeling bij groep 4 en bij groep 8 controleren door het gebruik van de descriptive analyze door een boxplot en een normaal curve.

- Bij een normal verdeelde ratio is wordt ere en independent sample T test om te kijken of er een verschil tussen groep 4 en groep 8 zit in het geboortemaand-effect.

- Als er minder dan 50 kinderen binnen de range van Q1 of Q3 vallen, dan word de range verruimd met 1 maand. Zitten er dan nog steedst te weinig in de groep word er weer een maand bij genomen.

- De test gegevens die wij krijgen hebben een bepaalde testdatum. Aan de hand van de testdatum kunnen wij bepalen welke jaren wij mee laten doen, dus welke geboorte jaar en kwartaal horen bij groep 4 en groep 8. De andere geboorte jaren en kwartelen nemen wij niet mee omdat die uitschieters zijn: zittenblijvers of groep overgeslagen.

(24)

Bepaling van de test die er op SPSS gedaan wordt:

Hieronder is beschreven op welke wijze er is gekomen tot de independent t test: Hoe veel uitkomst variabelen (outcome variable)?

- Er is één uitkomst variabel: motoriek van vroeg of laat geboren.

Continu (temperatuur sec. meters dus het zijn even grote stappen) of catagoriale

(verschillende catagorieen waarbij de stappen niet vast liggen: niet leuk, minder leuk, leuk) uitkomst? Je kan geen gemiddelde nemen van een catagoriale schaal.

- De data is continu omdat we ruwe scores gebruiken en daarvan een gemiddelde score is te berekenen.

How many predictor varibles?

- De variabele waar naar wordt gekeken is de geboorte datum, is dus één. What type of predictor?

- Catagorial omdat er 4 groepen met orde zijn. How many categories?

- Er zijn meer dan twee groepen, maar we vergelijken de kinderen in kwartaal 1 en kwartaal 4. Duse er zijn twee groepen.

Same participants or differend used in each catagory? Heb je dezelfde mensen gemeten, of zitten er verschillende mensen.

- Twee verschillende groepen zijn er, wat betekent dat het different is.

Data meet assumptions for perametic test: normaal verdeeld of niet normaal verdeeld. Is er een klokvorm. Gewicht en lengte bijvoorbeeld. Wij kijken naar de uitkomst variable van groep 1 en groep 4 de uitkomsten van de motoriek.

- Wij gaan er van uit dat de data normaal verdeeld is.

De uitkomst van dit schema laat zien dat de independent T-test moeten doen.

Histogram en boxplot maken om het visueel te maken of het normaal of niet normaal is verdeeld.

SPSS:

Om naar de syntax te gaan en in te vullen om het uit te voeren: New  syntax  Invulen  Selecteren  Play drukken

kwartalen ingevuld voor groep 4:

COMPUTE filt = RANGE(Geboortedatum,DATE.MDY(10,1,2007),DATE.MDY(1,31,2008)). EXECUTE.

IF (filt = 1) GeboortedatumKwartalen=1. EXECUTE.

COMPUTE filt = RANGE(Geboortedatum,DATE.MDY(2,1,2008),DATE.MDY(5,31,2008)). EXECUTE.

IF (filt = 1) GeboortedatumKwartalen=2. EXECUTE.

COMPUTE filt = RANGE(Geboortedatum,DATE.MDY(6,1,2008),DATE.MDY(9,31,2008)). EXECUTE.

(25)

EXECUTE.

kwartalen ingevuld voor groep 8:

COMPUTE filt = RANGE(Geboortedatum,DATE.MDY(10,1,2003),DATE.MDY(1,31,2004)). EXECUTE.

IF (filt = 1) GeboortedatumKwartalen=1. EXECUTE.

COMPUTE filt = RANGE(Geboortedatum,DATE.MDY(2,1,2004),DATE.MDY(5,31,2004)). EXECUTE.

IF (filt = 1) GeboortedatumKwartalen=2. EXECUTE.

COMPUTE filt = RANGE(Geboortedatum,DATE.MDY(6,1,2004),DATE.MDY(9,31,2004)). EXECUTE.

IF (filt = 1) GeboortedatumKwartalen=3. EXECUTE.

Springen-kracht

De gemiddelde score wanneer het kind op beide benen de 9 meter haald: COMPUTE springen_kracht_Totaal=(springen_kracht_meer9_links +

springen_kracht_meer9_rechts) / 2. EXECUTE.

De score van het kind dat niet de 9 meter haald maar wel op beide benen 10 keer op de plaats kan hinken:

IF (springen_kracht_min9_rechts + springen_kracht_min9_links = 20)

springen_kracht_Totaal=springen_kracht_min9_links + springen_kracht_min9_rechts + 5. EXECUTE.

De score van het kind dat de 9 meter haald met het rechterbeen en met het linkerbeen 10 keer op de plaats kan hinken:

IF (springen_kracht_min9_links = 10)

springen_kracht_Totaal=(springen_kracht_meer9_rechts + springen_kracht_min9_links + 15) / 2.

EXECUTE.

De score van het kind dat de 9 meter haald met het linkerbeen en met het rechterbeen 10 keer op de plaats kan hinken:

IF (springen_kracht_min9_rechts = 10)

springen_kracht_Totaal=(springen_kracht_meer9_links + springen_kracht_min9_rechts + 15) / 2.

EXECUTE.

De score van het kind dat niet de 9 meter haald maar wel op één been 10 keer op de plaats kan hinken:

IF (springen_kracht_min9_rechts + springen_kracht_min9_links = 18)

springen_kracht_Totaal=springen_kracht_min9_links + springen_kracht_min9_rechts + 12. EXECUTE.

(26)

De score van het kind dat de 9 meter haald met het rechterbeen maar niet 10 keer op de plaats kan hinken:

IF (springen_kracht_min9_links = 8) springen_kracht_Totaal=(springen_kracht_meer9_rechts + springen_kracht_min9_links + 22) / 2.

De score van het kind dat de 9 meter haald met het linkerbeen maar niet 10 keer op de plaats kan hinken:

IF (springen_kracht_min9_rechts = 8) springen_kracht_Totaal=(springen_kracht_meer9_links + springen_kracht_min9_rechts + 22) / 2.

EXECUTE.

Springen kracht op de plaats hinkelen minder dan 10 hebben wij er 8 van gemaakt Springen kracht op de plaats hinkelen meer dan of gelijk aan 10 hebben wij er 10 van gemaakt

De score van het kind dat de 9 meter niet haald maar wel met één voet 10 keer op de plaats kan hinken:

IF (springen_kracht_min9_rechts + springen_kracht_min9_links = 18)

springen_kracht_Totaal=springen_kracht_min9_links + springen_kracht_min9_rechts + 12. EXECUTE.

De score van het kind dat de 9 meter niet haald maar wel met beide benen 10 keer op de plaats kan hinken:

IF (springen_kracht_min9_rechts + springen_kracht_min9_links = 20)

springen_kracht_Totaal=springen_kracht_min9_links + springen_kracht_min9_rechts + 5. EXECUTE.

(27)

Bijlage 4: Puntentelling Springen-kracht

Score per niveau:

Springen-Kracht: (hoe minder punten hoe beter)

Hinkelt 10x op been = 30 punten (hinkels)

Hinkelt 10x op het andere been = 25 punten (hinkels)

Hinkelt over 9 meter = de hoeveelheid hinkels die je haalt, (links+rechts)/2.

Er is voor 25 en 30 punten gekozen omdat sommige kinderen in 20 hinkels de 9 meter halen en anders halen die even hoog, dan wel hogere punten dan kinderen die het level niet eens hebben gehaald.

(28)

Bijlage 5: SPSS Outputs

springen_kracht_Totaal Mean Standard Deviation Standard Error of Mean Klas 4,0 GeboortedatumKwartalen Q1 13,38 5,17 ,72 Q3 13,58 4,90 ,65 8,0 GeboortedatumKwartalen Q1 8,21 3,00 ,43 Q3 7,52 1,84 ,23 springen_kracht_Totaal Mean Standard Deviation Klas 4,0 GeboortedatumKwartalen Q1 13,38 5,17 Q3 13,58 4,90 8,0 GeboortedatumKwartalen Q1 8,21 3,00 Q3 7,52 1,84

(29)
(30)

Boxplot springen kracht groep 8

Case Processing Summary

GeboortedatumKwartalen

Cases

Valid Missing Total

N Percent N Percent N Percent springen_kracht_Totaal Q1 49 100,0% 0 0,0% 49 100,0%

(31)

Boxplot springen kracht groep 4

Case Processing Summary

GeboortedatumKwartalen

Cases

Valid Missing Total

N Percent N Percent N Percent

springen_kracht_Totaal Q1 52 100,0% 0 0,0% 52 100,0%

(32)

Mann whitney U test bij springen kracht omdat er uitschieters waren dus niet normaal verdeeld. Groep 8

GeboortedatumKwartalen N Mean Rank Sum of Ranks

springen_kracht_Totaal Q1 49 58,93 2887,50 Q3 63 54,61 3440,50 Total 112 Test Statisticsa springen_kracht _Totaal Mann-Whitney U 1424,500 Wilcoxon W 3440,500 Z -,702

Asymp. Sig. (2-tailed) ,483 a. Grouping Variable:

GeboortedatumKwartalen

Groep4

GeboortedatumKwartalen N Mean Rank Sum of Ranks

springen_kracht_Totaal Q1 52 54,93 2856,50 Q3 57 55,06 3138,50 Total 109 Test Statisticsa springen_kracht _Totaal Mann-Whitney U 1478,500 Wilcoxon W 2856,500 Z -,021

Asymp. Sig. (2-tailed) ,983 a. Grouping Variable:

(33)

Discriptive statics

Geslacht

Man Vrouw

Count Row N % Count Row N %

Klas 4,0 50 45,9% 59 54,1% 8,0 67 59,3% 46 40,7% Leeftij d Geslacht Mean M V Q1 Q3 Q1 Q3

Count Row N % Count Row N % Count Row N % Count Row N % Klas 4 (N= 109) 8,00 29 58,0% 21 42,0% 23 39,0% 36 61,0% 8 (N= 113) 11,98 29 43,3% 38 56,7% 20 43,5% 26 56,5% Gemiddelde Leeftijd V Q1 Q3 N % N % Klas 4 (N= 109) 8,00 23 (39,0%) 20 (43,5%) 36 (61,0%) 26 (56,5%) 8 (N= 113) 11,98

(34)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Waar dus op allerlei wijze de mensch zoekende is naar rust en vertrouwen en op dien weg aan alle kanten zijn Geloof terugvindt, naast zijn blijvende bewustheid van de Rede, ben ik

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Alleenstaande moeders die veel praktische en emotionele steun ontvangen uit hun informele sociale netwerk, hebben niet minder opvoedstress dan moeders die dit minder

De percentages laten zien dat het aantal jongeren in jeugdzorg uit een- en tweeoudergezinnen elkaar niet heel veel ontlopen: 42% van de groei van het aantal personen in de

Laten we dus liever blij zijn om de momenten waarop we die mensen kunnen bereiken, dan boos om de momenten dat we daar niet in slagen?. Zullen de kinderen die catechese

Vijftien jaar geleden verloor Marc Vande Gucht zijn dochter Joke door zelfdoding.. ‘We hebben haar elke dag op ons netvlies, en dat is

borstvoeding dan moeders die geen opleiding volgen of die niet schoolgaand zijn. wel 4a Moeders die door hun partner gesteund worden, geven langer uitsluitend borstvoeding