• No results found

Het verschil in zelfbeeld tussen teamsporters, individuele sporters en niet-sportende kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het verschil in zelfbeeld tussen teamsporters, individuele sporters en niet-sportende kinderen"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Het verschil in zelfbeeld tussen teamsporters, individuele sporters en

niet-sportende kinderen

Tasniem Badwy (500704652) Onderzoeksthema: Gezondheid

Academie voor Lichamelijke Opvoeding

Faculteit Bewegen Sport en Voeding, Hogeschool van Amsterdam Datum 22-06-2018

1e gelegenheid

(2)

2

Table of Contents

Het verschil in zelfbeeld tussen teamsporters, individuele sporters en niet-sportende kinderen ... 1

Voorwoord ... 3 Samenvatting... 4 Inleiding ... 5 Hypothese ... 11 Methode ... 12 Deelnemers ... 12 Procedure ... 12 Meetinstrumenten ... 14 Statistische analyse ... 16 Resultaten ... 17 Tabel 1. ... 18 Discussie ... 19 Conclusie ... 23 Referenties ... 24 Bijlage 1. ... 28

Bijlage 2 Outputs van resultaten ... 30

(3)

3 Voorwoord

Voor u ligt de scriptie ‘Het verschil in zelfbeeld tussen teamsporters, individuele sporters en niet sportende kinderen. Dit onderzoek is uitgevoerd als afsluitend onderdeel van mijn opleiding aan de Acedemie Lichamelijke Opvoeding te Amsterdam. Het onderwerp over zelfbeeld heeft mij de gehele opleiding geïnteresseerd en daarom heb ik gekozen voor dit onderwerp. Wat maakt het zelfbeeld van een persoon en hoe is het zelfbeeld te beïnvloeden, zijn vragen die ik mijzelf stelde.

Het maken van deze scriptie is mij niet heel zwaar gevallen, al maakte de omgeving waar ik zat het mij niet altijd gemakkelijk, aangezien ik een groot deel van de tijd in Suriname stage liep. Mijn begeleidster Anne den Uil heeft mij vanuit Nederland geholpen. Daarnaast kon ik voor vragen altijd bij Anouk Spruit en Rosanne van der Werf terecht, waarvoor ik hen wil bedanken.

(4)

4 Samenvatting

Het doel van dit onderzoek was om te kijken of er een verschil te zien was in het zelfbeeld (sociale acceptatie en gevoel van eigenwaarde) tussen kinderen die een teamsport, individuele sport, of geen sport beoefenen. De relatie tussen het zelfbeeld en sport is belangrijk om te onderzoeken om bewegingsinterventies te verbeteren. Om het gevoel van eigenwaarde en de sociale acceptatie te weten te komen van de kinderen, is de competentie belevingsschaal voor kinderen (CBSK) gebruikt. Om de sportparticipatie te weten te komen is de Jumpln vragenlijst gebruikt. Dit werd onderzocht bij groep acht leerlingen van drie basisscholen te Amsterdam. In totaal deden er 342 kinderen mee aan dit onderzoek waarvan 152 (44,4%) jongens en 190 (55,6) meisjes. Met de Kruskal-Wallis test is gekeken of er een verschil was tussen de drie groepen wat betreft sociale acceptatie en gevoel van eigenwaarde. De Kruskal-Wallis test liet zien dat er geen significant verschil was tussen de drie groepen op sociale acceptatie (p = 0,955) en op gevoel van eigenwaarde (p = 0,590). De conclusie van dit onderzoek is dat er geen significant verschil is in zelfbeeld op de subschalen sociale acceptatie en gevoel van eigenwaarde tussen teamsporters, individuele sporters en niet-sportende kinderen uit groep acht. De beroepspraktijk wordt aangeraden om een kind geen aanbevelingen te geven, wanneer een kind zich niet sociaal geaccepteerd voelt of een laag gevoel van eigenwaarde heeft, over de keuze van het type sport dat het kind zou willen beoefen.

(5)

5 Inleiding

Wanneer een kind een negatief zelfbeeld heeft, kan dit zich op verschillende manieren uiten. Sommige kinderen gaan zichzelf overschreeuwen, andere kinderen trekken zich juist terug en komen niet voor zichzelf op, of kinderen maken vaak negatieve opmerkingen over zichzelf. Er wordt weinig gesproken over kinderen met een laag zelfbeeld omdat een laag zelfbeeld niet altijd herkend wordt. Een negatief zelfbeeld is niet in het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorder (DSM-systeem) opgenomen en het is moeilijk te diagnosticeren. Volgens de Neef (2010) zijn mensen in de geestelijke gezondheidszorg met een laag zelfbeeld

oververtegenwoordigd. Het zelfbeeldis het beeld dat je zelf hebt van wie je zelf bent en wat je aan anderen laat zien. Een positief zelfbeeld is een realistische inschattingvan je eigen

kwaliteiten en de acceptatie van je mindere eigenschappen. Het zorgt ervoor dat je je

gewaardeerd en gerespecteerd voelt zodat je je waarden en doelen in je leven tot uitdrukking kan brengen (Korrelboom, 2000).

Volgen Verhofstadt-Denève (1998) is het zelfbeeld onder te verdelen in zes constructen waarmee wij onszelf, anderen en de relatie daartussen definiëren. Het zijn mentale beelden die door

persoonskenmerken worden gevormd. Cognities, gedrag, gevoelens, karaktereigenschappen, conditie (de CLUKS) en het fysieke lichaamsbeeld spelen hierbij een rol. Door de mentale processen maken wij beelden van onszelf en anderen.

Een negatief zelfbeeld hebben kan leiden tot het ontwikkelen van klachten of stoornissen. Er is een verhoogd risico op terugval en het kan zelfs leiden tot suïcidale gedachten (Olij,

Korrelboom, Huijbrechts, de Jong, Cloin, Maarsingh, & Paumen, 2006).

Er lijkt ook gezegd te kunnen worden dat een negatief zelfbeeld invloed heeft op het ontstaan van een depressie. Als iemand ooit een depressie heeft gehad is met een negatief zelfbeeld de kans ook groter op een terugval (Maarsingh, Korrelboom, & Huijbrechts, 2010). Wanneer een kind een negatief zelfbeeld heeft of dreigt te krijgen kunnen er dus veel klachten bij komen kijken. Het is daarom belangrijk om te voorkomen dat kinderen een laag zelfbeeld krijgen en het is van belang om behandeling te bieden aan de kinderen die er wel al last van hebben (de Neef, 2010). Een negatief zelfbeeld (net zoals een positief zelfbeeld) zal het gedrag bepalen van een persoon. Bij een negatief zelfbeeld doen kinderen minder makkelijk nieuwe ervaringen op. Een

(6)

6 voorbeeld van een gevolg van een negatief zelfbeeld is dat een kind buitengesloten wordt en het zich gaat terugtrekken. Het kind gaat zich onopvallend gedragen en wordt over het hoofd gezien, waardoor het kind er opnieuw niet bij hoort. Mensen met een negatief zelfbeeld leren zichzelf aan om delen van hun zelfbeeld te verbergen uit angst voor afwijzing en/of afkeuring. Het blijft zo een vicieuze cirkel en het is dus moeilijk om daar uit te komen (Fonagy & Target, 2002). Een persoon met een negatief zelfbeeld zal positieve informatie over zichzelf, die niet overeenkomt met het (negatieve) beeld van zichzelf, negeren. De mening van de ander zal worden beschouwd als niet volledig, toevalstreffer of sociaal aangepast. Complimenten veranderen daarom weinig aan het negatieve zelfbeeld. De persoon zal dus zelf bereid moeten zijn om het zelfbeeld te veranderen (Bogels, 1999; Van Heycop, 2013).

Het zelfbeeld lijkt in contact te staan met de motorische competentie van een kind (Stodden, Goodway, Langendorfer, Roberton, Rudisill & Garcia, 2008). Het is moeilijk om een kind met een negatief zelfbeeld, door bijvoorbeeld veel complimenten te geven, weer positief over zichzelf te laten denken. Door het vak lichamelijke opvoeding ontstaat er een mogelijkheid om een kind zich competent te laten voelen met zijn of haar motorische vaardigheden. Hierdoor zou namelijk de motorische competentie een positief effect kunnen hebben op het zelfbeeld van een kind. De L.O docent zou hier een aandeel in kunnen hebben. De L.O docent kan namelijk

invloed uitoefenen op het zelfbeeld van de leerlingen. Die invloed is vooral op het gebied van de compententies gedrag, conditie en het fysieke lichaamsbeeld.

In Figuur 1 is te zien dat een kind een positieve spiraal kan meemaken wanneer het kind motorisch competent en fit is. Wanneer een kind dus ergens goed of slecht in is (in dit geval sport) heeft het veel invloed op het zelfbeeld van een kind. Wanneer het individu motorisch competent is, wordt het zelfbeeld positiever. Wanneer een kind plezier beleeft aan zijn of haar motorische competentie zal het kind deze competentie vaker willen beoefenen en door de

oefening beter worden. Hierdoor zal het kind een positiever zelfbeeld krijgen. Dit is de positieve spiraal waar het kind zich dan in bevindt. Andersom is dit ook zo. De spiraal wordt negatief wanneer het kind motorisch minder competent is. Het model van Stodden et al. (2008) is afhankelijk van de leeftijd. Voor basisschoolkinderen is het goed motorisch functioneren een voorspeller voor het deelnemen aan fysieke activiteiten op latere leeftijd (Barnett, Van Beurden,

(7)

7 Morgan, Brooks, L. O., & Beard, 2009). Het onderzoek van Stodden et al. (2008) suggereert dat het zelfbeeld de motorische competentie beïnvloedt, maar vooral andersom, dat de motorische competentie het zelfbeeld beïnvloedt. Hiermee wordt bedoelt dat kinderen met een laag zelfbeeld minder plezier halen uit fysieke activiteit, waardoor zij zwakker worden in hun motorisch

functioneren. Kinderen met een hoog zelfbeeld zijn fysiek actiever en motorisch beter. Het gaat hier vooral om het sportieve zelfbeeld. Dat is het beeld dat iemand heeft over zijn eigen sportieve vaardigheden. Het motorisch functioneren zijn vaardigheden zoals springen, lopen, gooien en schieten (Barnett, van Beurden et al., 2009).

De mate van fitheid heeft ook een aandeel in deze spiraal en staat in verband met de motorische competentie van het kind. Het motorisch functioneren wordt daarin gezien als een belangrijke factor dat de deelname aan sport activiteiten bevordert. Het sportieve zelfbeeld wordt hierin sterk beïnvloed.

Figuur 1. Ontwikkelingsmechanismen die de trajecten van fysieke activiteit van kinderen beïnvloeden (Stodden et al., 2008).

(8)

8 De laatste jaren is er in het onderzoek naar zelfbeeld veel aandacht voor de rol van sport. Er zijn verschillende theorieën over hoe deelname aan sport het zelfbeeld van kinderen kan vergroten. Allereerst is gebleken dat er een positief verband bestaat tussen sport en zelfbeeld bij kinderen (Tremblay, Inman, & Willms, 2000). Uit onderzoek is gebleken dat kinderen die vaak bewegen positiever denken over zichzelf dan fysiek inactieve kinderen. Dit betekent dat kinderen die aan sport doen over het algemeen een positiever zelfbeeld hebben dan kinderen die niet aan sport doen. Dit onderzoek laat wel zien dat het vooral over het zelfbeeld insporten gaat en minder over het algemene zelfbeeld (Bailey & Morley, 2006). Echter laat het onderzoek van Trudeau en Shephard (2010) juist zien dat er wél een positieve relatie is tussen het algemene zelfbeeld en sport en bewegen en dat het niet alleen over het zelfbeeld in sporten gaat. Er wordt gezegd dat een positief zelfbeeld een voorwaarde is voor het doorzettingsvermogen, schoolsucces en de motivatie van kinderen. Het is dus belangrijk dat een kind succeservaringen meemaakt (Korrelboom, 2000). Het onderzoek van Bailey en Morley (2006) bevestigt ook dat positieve ervaringen, betrokkenheid van alle deelnemers en plezier essentieel is voor een positief zelfbeeld. Als deze invloeden ontbreken, kan dit dus juist een negatief effect hebben op het zelfbeeld.

Er zijn ook onderzoeken die laten zien dat sport juist een negatieve invloed heeft op het zelfbeeld en gevoel van eigenwaarde. Sommige sporten zouden kinderen in een situatie brengen waarin antisociaal gedrag en agressiviteit vaak als ‘normaal’ gezien wordt. Met name contactsporten zoals basketbal zouden negatieve gevolgen hebben voor het sociaal gedrag. Agressief en/of antisociaal gedrag in de sportsetting wordt volgens Bredemeier en Shields (1984) veel toegestaan.

Toch lijkt er gezegd te kunnen worden dat fysiek actieve kinderen een positiever zelfbeeld hebben dan fysiek minder actieve kinderen (Whitehead & Corbin, 1997; Tremblay, Inman, & Willms, 2000; Ekeland, Heian, & Hagen, 2005). Wat de rol van het onderwijs en de sportclub hierin is, is onbekend. De sociometer theory van Leary (2005) stelt dat mensen altijd een drang hebben om geaccepteerd en gewaardeerd te worden door andere mensen. Tot een sociale groep behoren is iets wat wij al sinds onze voorouders graag willen. Doordat de voortplantings- en overlevingskans dan groter is willen kinderen en volwassenen dus aansluiting hebben bij een

(9)

9 groep (Thomaes, Bushman, Stegge, & Olthof, 2008). De vereniging zou (ten opzichte van de gymles) een belangrijke plek kunnen zijn, want wanneer kinderen dezelfde hobby of interesses hebben, voelen kinderen zich sneller verbonden met leeftijdgenoten (Valkestijn & Marian ter Haar, 2014). Daarnaast is bij een vereniging is de kan groter dat het kind intrinsiek gemotiveerd is. Volgens Ryan en Deci (2000) functioneert een mens beter wanneer iemand intrinsiek

gemotiveerd is in wat hij of zij doet. Daarentegen kun je verwachten dat er in het

bewegingsonderwijs een aantal voordelen zijn die niet gelden op een vereniging. Een voordeel is dat elk kind toegelaten wordt op school en in de gymles en zichzelf daar kan ontwikkelen. Prestatie en competitie is ook minder van belang in het bewegingsonderwijs en er ligt op die manier minder druk bij het kind. Er blijft op deze manier meer ruimte over om sociale vaardigheden en het zelfbeeld te ontwikkelen. Hiervoor opgeleide docenten en coaches zijn essentieel en die zijn op een vereniging niet altijd aanwezig. De docenten kunnen situaties en beginsituaties inschatten en gebruiken die om vaardigheden te verbeteren (Bailey & Morley, 2006). Daar staat tegenover dat de sociale druk voor sommige kinderen te groot is in een klas aangezien zij in een grote groep zijn. De kinderen zien elkaar altijd op school en in de pauzes en zal het waarschijnlijk lastig zijn om de afwijzing van anderen te negeren.

Om te weten te komen of een kind sociale aansluiting kan vinden op school of op de sportclub, is er een verwachting dat gevoel voor sociale acceptatie een belangrijke rol speelt. Het toegelaten worden en verbonden voelen met een groep heeft vooral te maken met het gevoel van sociale acceptatie (Donders & Verschueren, 2004). Sociale acceptatie gaat over het feit of het kind vindt van zichzelf dat het ‘erbij hoort’. Vindt het kind dat hij/zij genoeg vrienden heeft? Kan hij of zij makkelijk vrienden maken? Voelt het kind zich eigenlijk wel geliefd? Sporten gaat vaak samen met het in contact komen met mensen en groepen. Het gevoel voor sociale acceptatie zal daarom waarschijnlijk (positief of negatief) worden beïnvloed door de sportomgeving. Bij kinderen tussen de negen- en twaalf jaar wordt de sociale acceptatie vooral door leeftijdgenoten bepaald. Voor een kind uit groep acht is dit dus een belangrijk aspect van het zelfbeeld (Donders & Verschueren, 2004). Sociale acceptatie blijkt ook van belang bij de positieve relatie tussen het globale zelfbeeld en sport en bewegen (Daniels & Leaper, 2006).

(10)

10 Hoe een kind zichzelf beoordeelt als persoon in het algemeen heeft te maken met het gevoel van eigenwaarde. Hoe is zijn of haar gevoel van eigenwaarde? Bij het functioneren binnen een groep speelt het gevoel van eigenwaarde een belangrijke rol (Taylor, Dworin, Buell, Sepinuck,

Palidofsky, Tofteland, Dowling, 2010). Wanneer iemand een slecht gevoel van eigenwaarde heeft, vermindert de ontwikkeling van een goed gevoel over jezelf.

Mogelijk is er een verschil in zelfbeeld tussen individuele sporters en teamsporters. Van

individuele sporten is bekend dat het kan zorgen voor meer zelfvertrouwen in individuele taken (Boonstra & Hermens, 2011). Eveneens zorgen individuele sporten voor meer controle over de persoonlijke sfeer van een individu. Maar bijhet functioneren binnen een groep of in

teamverband speelt volgens Taylor et al. (2010) het gevoel van eigenwaarde een belangrijke rol. Bij adolescenten is er een relatie te zien tussen sociale acceptatie en sportparticipatie. Maar dat is nog niet onderzocht in de kindertijd (Denissen, Penke, Schmitt, & Van Aken, 2008). Over teamsporten is bekend dat het zorgt voor meer gevoel van controle over relaties (Boonstra & Hermens, 2011). Dit gaat echter niet specifiek over het gevoel van eigenwaarde. Uit onderzoek blijkt dat het voor kinderen een positief effect heeft voor de sociale relaties, wanneer een kind is verbonden met een bepaalde groep mensen, zoals een sportclub (van Breemen & Haan, 2017). Echter gaat het alleen over sociale relaties en niet over het gevoel van eigenwaarde. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de relatie tussen sport en het zelfbeeld. Daarbij zijn de

onderzoeken die gedaan zijn naar het zelfbeeld methodologisch zwak (Ekeland, Heian, & Hagen, 2005). Er is op dit moment nog onvoldoende kennis over sociale acceptatieen gevoel van

eigenwaarde in combinatie met het verschil of een kind een teamsport, individuele sport of geen sport beoefent. Daarom is de onderzoeksvraag: is er verschil in zelfbeeld (sociale acceptatie en gevoel van eigenwaarde) tussen leerlingen in groep acht van de basisschool die buiten school een teamsport, individuele sport, of geen sport beoefenen?

(11)

11 Hypothese

Er wordt verwacht dat het zelfbeeld wordt beïnvloed door sporten en bewegen. Sport lijkt namelijk een positieve bijdrage te hebben aan het zelfbeeld en gevoel van eigenwaarde

(Tremblay et al., 2000). Een professionele trainer of begeleider is daarvoor wel essentieel (Bailey & Morley, 2006).

Uit verschillende internationale studies blijkt dat het zelfvertrouwen van kinderen toeneemt wanneer het kind deelneemt aan een sport. Individuele sporten zorgen voor meer zelfvertrouwen in individuele taken. Teamsporten zorgen voor meer gevoel van controle over relaties (Boonstra & Hermens, 2011). Daarom is de verwachting dat kinderen die aan teamsport doen over het algemeen een hoger zelfbeeld hebben wat betreft sociale acceptatie dan kinderen die een individuele- of geen sport beoefenen. Kinderen zijn dan waarschijnlijk meer in contact met leeftijdgenoten dan wanneer zij een individuele sport beoefenen of niet aan sport doen. De verwachting is dat kinderen die een individuele sport beoefenen het hoogste zullen scoren op gevoel van eigenwaarde. Dit wordt verwacht omdat positieve ervaringen, betrokkenheid van alle deelnemers en plezier essentieel is voor een positief zelfbeeld (Bailey & Morley, 2006). De verwachting is dat deze invloeden bij een teamsport eerder van toepassing zijn en dat dit ook negatief zou kunnen uitpakken.

Kortom: de verwachting is dat kinderen die buiten school een sport beoefenen over het algemeen een hoger zelfbeeld hebben, zowel sociale acceptatie als gevoel van eigenwaarde, dan kinderen die geen sport beoefenen. Er wordt verwacht dat kinderen die een teamsport beoefenen een ander resultaat hebben dan kinderen die een individuele sport beoefenen. Bij kinderen die een

teamsport beoefenen daar wordt van verwacht dat zij het hoogste scoren op sociale acceptatie en dat de individuele sporters het hoogste scoren op gevoel van eigenwaarde.

(12)

12 Methode

Deelnemers

In dit onderzoek worden van de drie Amsterdamse basisscholen alle groep acht leerlingen meegenomen. De scholen die mee hebben gedaan, zijn: De Slotermeerschool, Het Gein en Joop Westerweel. De leeftijd van de leerlingen uit groep acht was negen tot dertien jaar. Er deden 152 (44,4%) jongens en 190 (55,6%) meisjes mee aan het onderzoek. In totaal 342 leerlingen. Er is toestemming gekregen van de ouders/verzorgers van de kinderen om deel te nemen aan het onderzoek. De ouders moesten actief toestemming geven. Dat betekent dat zij in de brief akkoord moesten gaan en een handtekening zetten. Als de ouders of verzorgers dit niet deden, werden de resultaten van dat kind niet meegenomen. In de bijlage staat de brief die de

ouders/verzorgers ontvingen en ondertekenden.

Procedure

Bij het MAMBO (Meten Amsterdamse Motoriek Onderwijs) project worden gegevens verzameld van kinderen van zes tot en met twaalf jaar op meer dan 30 basisscholen van Amsterdam. Van de 30 basisscholen worden op drie basisscholen de kinderen getest met een vragenlijst om het zelfbeeld te meten.Alleen deze scholen worden meegenomen in dit onderzoek. MAMBO is een project dat wordt uitgevoerd vanuit de HvA (Lectoraat

bewegingswetenschappen, onderzoeksgroep verbonden aan de ALO). De gegevens die

verzameld worden zijn de motorische vaardigheden, fysieke activiteit, fysieke fitheid, zelfbeeld en lengte en gewicht.

De sportdeelname en welk type sport het kind doet wordt onderzocht bij de 4-Vaardigheden scan van van Gelder en Stroess (2010) tijdens de reguliere gymles. Bij de 4-Vaardigheden scan wordt het volgende getest: springen coördinatie, springen kracht, stilstaan op één been en stuiten en de sportparticipatie/lengte/gewicht. Er waren vijf vakken en in elk vak werd één van deze

onderdelen getest. Het onderdeel sportparticipatie werd in een apart vak gehouden. Vaak gebeurde dit in het materiaalhok zodat er wat meer rust was om de vragen te stellen. Bij het onderdeel sportparticipatie werd er informatie verzameld van het kind. De begeleider stelde vragen aan het kind over zijn of haar sportparticipatie en daar gaf het kind antwoord op. De

(13)

13 begeleider voerde hetantwoord in op de iPad. Naast de test-onderdelen waren de kinderen bezig met zelfregulerende spellen zodat zij niet stil hoefden te zitten als zij niet aan de beurt waren met de test. De spellen die zij deden waren twister, balanceren, bewegingsbaan en jongleer-vormen. Er was altijd een testleider aanwezig om te checken of alles op de juiste manier getest werd en om de leerlingen op het juiste moment te laten rouleren van vak. Bij alle klassen is er één dag de 4- Vaardigheden scan uitgevoerd met vierdejaars ALO studenten en betaalde testafnemers. Alle testafnemers hebben minimaal één trainingsdag gevolgd om te zorgen dat iedereen op eenzelfde manier de testen afneemt.

Om het zelfbeeld van de kinderen onder de loep te nemen wordt er in dit onderzoek gebruik gemaakt van de competentie belevingsschaal voor kinderen (CBSK) (Veerman et al., 2004). De CBSK-vragenlijst geeft een indruk van de manier waarop een kind zichzelf ervaart en hoe hij of zij zijn eigen vaardigheden op een aantal relevante levensgebieden inschat. De CBSK werd afgenomen tijdens de gymles. In groepjes van vijf kinderen werden zij uit de gymles gehaald en konden zij op de gang de vragenlijst maken met begeleiders erbij. Er werden eerst twee

voorbeeld vragen voorgelezen en uitgelegd en de antwoorden werden gecontroleerd zodat het kind de vragenlijst op de juiste manier invulde. Daarna mochten zij de vragenlijst zelfstandig invullen. Wanneer een kind een vraag niet begreep, kon de vraag worden voorgelezen door een testafnemer. Als de kinderen klaar waren met invullen, werd de vragenlijst gecontroleerd of alles ingevuld was en of er geen dubbele antwoorden waren gegeven. Wanneer er op de juiste manier was ingevuld, sloot het kind weer aan bij de gymles.

(14)

14 Meetinstrumenten

Het zelfbeeld wordt gemeten met de competentiebelevingsschaal voor kinderen (CBSK). De sportparticipatie wordt gemeten met de vragenlijst van Jumpln (gemeente Amsterdam). Met deze vragenlijst werd achterhaald hoe veel de kinderen bewegen en wat zij buiten school om doen aan sport.

Het onderdeel sportparticipatie wordt afgenomentijdens de Vaardighedenscan. De

4-vaardighedenscan is een instrument waarmee de motorische ontwikkeling kan worden getest en eventuele ontwikkelingsachterstanden kunnen worden gesignaleerd. De vier vaardigheden zijn: stuiten, stilstaan (op één been), springen coördinatie en springen kracht. Er wordt vanuit een bepaald motorisch niveau begonnen, dat de kinderen op die leeftijd zouden moeten kunnen. Als het kind de oefening niet kan, wordt er terug getest naar een makkelijker niveau tot het kind de oefening wél kan. Wanneer het kind de oefening kan, wordt er doorgetest tot het kind twee oefeningen achter elkaar niet kan. Tijdens de 4-Vaardighedenscan werd ook de sportparticipatie ingevuld met de vragenlijst van Jumpln. Het doel van deze vragenlijst is erachter komen of het kind aan sport doet buiten school, welk type sport dat is en hoe vaak het kind die sport beoefend. De motorische competenties, die gemeten worden bij de 4-Vaardigheden scan, worden in dit onderzoek niet gebruikt.

Bij de sportparticipatie wordt de vragenlijst gebruikt van Jumpln. De Jumpln vragenlijst

achterhaalt of kinderen op zwemles of een andere sport zitten en op welke vereniging. Hierdoor wordt er gecontroleerd of het kind echt op een vereniging sport. De eerste aantal vragen waren algemene vragen over het kind zoals de geboortedatum, geslacht en op welke school het kind zit. Daarna gingen de vragen over sportactiviteiten. De uitslag van de sportparticipatie werd met het programma TanGO op de iPad genoteerd.

Om het zelfbeeld te testen wordt de competentiebelevingsschaal voor kinderen (CBSK) gebruikt (Veerman et al., 2004). De vragenlijst bevat 36 items die verdeeld zijn over zes subschalen: schoolvaardigheden, sociale acceptatie, sportieve vaardigheden, fysieke verschijning, gedragshouding en gevoel van eigenwaarde. In dit onderzoek worden de subschalen sociale acceptatie en gevoel van eigenwaarde gebruikt. De CBSK is bedoeld om bij kinderen van acht

(15)

15 tot twaalf jaar vast te stellen hoe zij hun eigen vaardigheden op een aantal belangrijke

levensgebieden inschatten. Het kind moet bij elk item uit twee alternatieven kiezen. Er worden twee verschillende type kinderen omschreven en het kind kiest op wie hij of zij lijkt. Vervolgens kruisen zij aan of dit helemaal waar, of een beetje waar is voor hem of haar. Een voorbeeldvraag is: sommige kinderen vinden het moeilijk om vrienden te maken. Andere kinderen vinden het best gemakkelijk om vrienden te maken. Het kind kiest één van de twee kinderen die het beste past bij zichzelf. Daar kiest hij of zij tussen de twee mogelijkheden: helemaal waar voor mij of een beetje waar voor mij. De afnameduur is ongeveer vijftien minuten. De COTAN (1998) heeft de betrouwbaarheid en de begripsvaliditeit van de CBSK met een voldoende beoordeeld. De criteriumvaliditeit is onvoldoende vanwege gebrek aan onderzoek. De normen zijn voldoende. Alle informatie over de normering van de CBSK is afkomstig uit de handleiding van de CBSK (Veerman et al., 2004).

(16)

16 Statistische analyse

De dataverzameling van de 4-Vaardighedenscan(sportdeelname en welk type sport het kind doet) zijn bij alle metingen op de iPad ingevoerd met het programma TanGO. Van enkele leerlingen die niet op de klassenlijst stonden is het op papier ingevuld en later op de laptop ingevoerd. De CBSK is door de kinderen ingevuld op papier. Vervolgens is dit verwerkt naar Excel.

Van de CBSK-vragenlijst zijn de gemiddelde scores berekend van de items per subschaal in SPSS. De gemiddelde scores zijn verder gebruikt in de analyses. Voor alle data is Excel 2016 gebruikt. Via Excel zijn de data geëxporteerd naar SPSS 21.0. Allereerst is er getoetst op normaliteit. Wanneer het normaal verdeeld zou zijn, zou er gebruikt worden gemaakt van one way ANOVAvoor de parametrische metingen. Om post-hoc de gemiddelde scores per categorie leerlingen (teamsporters, individuele sporters en niet-sporters) te vergelijken, zou gebruik worden gemaakt van de Bonferri-correctie.

De metingen waren niet normaal verdeeld. Daarom is er bij de niet-parametrische metingen gebruik gemaakt van de Kruskal-Wallis. Door deze twee analyses is berekend of er een verschil is in zelfbeeld bij leerlingen die buiten school een teamsport, individuele sport, of geen sport beoefenen. Voor alle analyses is een significantieniveau van p<0,05 aangehouden en bij een p<0,05 zou de nulhypothese verworpen worden en de onderzoekshypothese aangenomen. Om de normaliteit te toetsen worden Skewness en Kurtosis analyses gedaan op de gemiddelden. Voor alle data wordt via een descriptieve analyse een boxplot gemaakt voor uitschieters. Tevens wordt er met een normaalcurve getoetst op normaliteit. Van de resultaten van de CBSK is het gemiddelde berekend en niet de somscore. Aangezien er missings waren bij een aantal antwoorden, werkte de somscore niet.

(17)

17 Resultaten

De relevante SPSS outputs zijn in bijlage 2 toegevoegd op volgorde van de resultatensectie. Eerst is er gekeken of er sprake was van uitschieters door middel van een boxplot. Beide

uitkomsten hadden uitschieters (groter dan 1,5 x IQR). Geen enkele uitschieter was een extreme waarde (groter dan 3 x IQR). Daarom is ervoor gekozen om geen scores te verwijderen.

Daarna zijn de gemiddelden berekend voor de subschalen sociale acceptatie en gevoel van eigenwaarde. Vervolgens is gekeken of de gemiddelden normaal verdeeld zijn, door middel van Kurtosis, Skewness en voor de extra controle een histogram. Voor de uitkomst sociale acceptatie bleek op basis van de histogram en de Skewness dat het niet normaal verdeeld was. Voor de uitkomst van gevoel van eigenwaarde bleek de Skweness, Kurtosis en histogram dat het niet normaal verdeeld was. De output staat in de bijlage. Dit betekent dat de uitkomsten niet normaal verdeeld zijn en non-parametrische tests moeten worden gedaan.

Bij sociale acceptatie van de CBSK scoorde de 47 kinderen die een teamsport beoefenen gemiddeld 3,21 punten (SD 0,603). De 85 individuele sporters scoorde gemiddeld 3,22 punten (SD 0,660) en de 201 kinderen die geen sport beoefenen scoorde gemiddeld 3,20 punten (SD 0,661). Hieruit is geen significant verschil te zien wat betreft sociale acceptatie. Bij gevoel van eigenwaarde scoorde de 47 kinderen die een teamsport beoefenen gemiddeld 3,46 punten (SD 0,569). De 85 individuele sporters scoorde gemiddeld 3,57 punten (SD 0,0,514) en de 201 kinderen die geen sport beoefenen scoorde gemiddeld 3,57 punten (SD 0,479). De resultaten zijn in een overzicht te zien in tabel 1.

De resultaten om de hoofdvraag te beantwoorden staan in tabel 1 en de outputs in de bijlage 2. De Kruskal-Wallis test laat zien dat er geen significant verschil is tussen de drie groepen op sociale acceptatie (p = 0,955). Dit betekent dat teamsporters, individuele sporters en niet-sporters niet verschillen op het gevoel om erbij te horen. De Kruskal-Wallis laat ook zien dat er geen significant verschil is tussen de drie groepen op gevoel van eigenwaarde (p = 0,590). Dit betekent dat teamsporters, individuele sporters en niet-sporters niet verschillen over hun algemene gevoel van eigenwaarde.

(18)

18 Tabel 1.

Resultaten van de Kruskal-Wallis test

Gemiddelde P-test van Kruskal-Wallis

Sociale acceptatie 3,213 P = 0,955

Teamsporters 3,221

Individuele sporters 3,204

Niet-sporters 3,210

Totaal

Gevoel van eigenwaarde 3,461 P = 0,590

Teamsporters 3,567

Individuele sporters 3,571

Niet-sporters 3,554

(19)

19 Discussie

Het doel van het onderzoek was om te kijken of er een significant verschil te zien was in het zelfbeeld (sociale acceptatie en gevoel van eigenwaarde) tussen individuele sporters,

teamsporters en niet sportende kinderen uit groep acht, van vijf verschillende basissscholen in Amsterdam. In totaal waren dit 342 leerlingen. Volgens Stodden et al. (2008) zou een kind dat motorisch competent is, een positiever zelfbeeld moeten hebben. Tevens komt uit het onderzoek van Tremblay, Inman, en Willms (2000) naar voren dat kinderen die vaak bewegen positiever denken over zichzelf dan fysiek minder actieve kinderen. Maar uit huidig onderzoek blijkt dat er geen significant verschil is tussen de teamsporters, individuele sporters en niet-sporters. Daar zijn meerdere verklaringen voor. Het kan zijn dat er geen significant verschil is tussen de

kinderen die een sport beoefenen en de kinderen die geen sport beoefenen, omdat de kinderen die een sport beoefenen niet per definitie motorisch competenter zijn. Daarnaast is het niet zeker dat kinderen die op een vereniging sporten, daadwerkelijk vaker bewegen dan kinderen die niet op een vereniging sporten. De kinderen die geen sport beoefenen spelen misschien vaker buiten of fietsen elke dag naar school. Terwijl het kind dat op een vereniging sport misschien de rest van de dag niet beweegt.

Er was geen significant verschil te zien tussen de teamsporters, individuele sporters en niet-sportende kinderen in gevoel voor sociale acceptatie. Dat kan komen omdat individuele sporters zich, ondanks dat zij niet tot een team behoren, wel verbonden en geaccepteerd kunnen voelen bij de vereniging waar zij sporten. Hoewel zij bijvoorbeeld elke week individueel dansen, zou de dansgroep als team aan kunnen voelen bij het kind. Als zij bijvoorbeeld naar een voorstelling toe werken, zijn zij als groep (team) bezig iets te bereiken. Voor niet-sportende kinderen kan het zijn dat zij die acceptatie op school voelen door leeftijdgenoten. Wanneer je tot een groepje behoort, word je sociaal geaccepteerd. Volgens Weisfelt (2005) wordt een groep gedefinieerd als ‘’een eenheid van individuen met een gezamenlijk ervaren taak en gezamenlijk leiderschap’’. Een klas voldoet aan deze definitie. Hierdoor kan het zijn dat de kinderen in de klas zich sociaal

geaccepteerd voelen en daar geen team, of sportvereniging voor nodig hebben.

De verwachting was dat de individuele sporters hoger zouden scoren op gevoel van eigenwaarde. Er bleek geen significant verschil tussen de individuele sporters, teamsporters en de kinderen die geen buitenschoolse sport beoefenen. Dit kan komen omdat deze subschaal misschien het meeste

(20)

20 op school wordt ontwikkeld. Op scholen wordt namelijk sociale vaardigheden geleerd zoals helder en duidelijk communiceren, elkaar accepteren en ondersteunen, problemen effectief oplossen en elkaar leren vertrouwen (Ebbens & Ettekoven 2005). Hierdoor is de invloed op gevoel van eigenwaarde op school wellicht groter dan op een vereniging. Aangezien elk kind op school zit en daarbij brengt elk kind veel meer tijd door op school dan op een sportvereniging, is het te verklaren dat er geen verschil te zien is tussen deze drie groepen.

Docenten en begeleiders op scholen zijn opgeleide docenten en coaches en dat is essentieel voor een bijdrage aan een positief zelfbeeld (Bailey & Morley 2006). Het zou kunnen zijn dat het zelfbeeld minder wordt beïnvloed op een vereniging. Zo zijn er op een vereniging minder opgeleide trainers en coaches aanwezig.

In eerder gedaan onderzoek naar de relatie tussen zelfbeeld en sport, zijn er verschillende

onderzoeken die laten zien dat fysiek actieve kinderen een positiever zelfbeeld hebben dan fysiek minder actieve kinderen (Whitehead & Corbin, 1997; Tremblay et al., 2000; Ekeland, Heian, & Hagen, 2005). Als er vanuit gegaan wordt dat kinderen die op een vereniging sporten fysiek actiever zijn, is het een andere uitkomst met huidig onderzoek waarbij geen significant verschil is tussen kinderen die op een vereniging sporten en kinderen die niet op een vereniging sporten. Maar er is ook onderzoek dat laat zien dat er een negatief verband is tussen zelfbeeld en sport. Sommige contactsporten zouden namelijk een negatieve invloed hebben op het zelfbeeld

(Bredemeier & Shields, 1984). Maar ook dit is een ander resultaat dan huidig onderzoek, waarbij geen negatief verband te zien was tussen het zelfbeeld en sportende kinderen.

Teamsporten kunnen ook positief zijn voor het zelfbeeld. Aanmoediging, coachen en

ondersteunen van elkaar zijn namelijk vaardigheden die in een team van belang zijn (Boone & Leadbeater, 2006). Tevens zouden teamsporten zorgen voor meer gevoel van controle over relaties (Boonstra & Hermens, 2011). Echter bleek uit huidig onderzoek dat de teamsporters niet een beter resultaat hadden in het zelfbeeld dan de individuele sporters en de niet-sporters.

Individuele sporten zorgen volgens Boonstra en Hermens (2011) voor meer zelfvertrouwen in individuele taken. Daarnaast zorgen individuele sporten voor meer controle over de persoonlijke sfeer van een persoon. Dit betekent niet direct dat het specifiek over sociale acceptatie of gevoel van eigenwaarde gaat. Echter lijkt er wel een verband tussen de indiduele sport en het gevoel dat het over zichzelf heeft. Dit is een andere uitkomst dan het huidige onderzoek.

(21)

21 Het zou kunnen zijn dat de kinderen die een laag zelfbeeld hebben, niet alles blootgeven en dat zij zich daarvoor schamen. Kinderen die zich schamen hebben vaak de neiging om hun

problemen te verbergen (van Paassen, 2015). Daarbij kunnen kinderen zichzelf beoordelen als competent, terwijl dit meer als een ideaalbeeld zou kunnen worden ingevuld in plaats van een realistische reflectie. Het is de vraag of kinderen van groep acht op een reflectieve manier naar zichzelf kunnen kijken en of zij capabel genoeg zijn om zichzelf op deze manier te kunnen beoordelen. Tevens zouden kinderen van de basisschool een inconsistent en onsamenhangend zelfbeeld hebben (Harter, 1999). De CBSK werd samen met de shuttleruntest afgenomen. De ene helft van de klas deed eerst de shuttlerun test, de andere helft vulde eerst de vragenlijst in. De vragenlijst werd op de gang of in de kleedkamer afgenomen. Het zou kunnen zijn dat de kinderen tijdens de CBSK niet comfortabel zaten om goed te presteren. Uit eerder gedaan onderzoek is gebleken dat een goede werkomgeving belangrijk is voor de concentratie en prestatie (Gaillard, 2003). De kinderen kunnen de vragenlijst als moeilijk ervaren door de formulering van de vragenlijst. Zij moesten namelijk één van de vier blokjes invullen en daar moesten zij kiezen tussen ‘’sommige kinderen’’ en ‘’andere kinderen’’. Het zou kunnen dat sommige kinderen deze formulering niet begrijpen. Vooral voor kinderen die niet goed

Nederlands kunnen lezen kan het lastig zijn. Kinderen in het basisonderwijs zonder Nederlandse achtgrond, hebben een leerachterstand voor Nederlands en daardoor kunnen zij minder profiteren van het onderwijsaanbod (Tesser & Iedema, 2001).

Bij de sportparticipatie vragenlijst werden kinderen tijdens de 4-Vaardighedenscan apart

genomen. De kinderen werden gevraagd of zij op zwemles zitten en of zij sporten buiten school. Wanneer zij zeiden dat zij een sport beofenen, werd er doorgevraagd naar het type sport. Het is mogelijk dat sommige kinderen hebben aangegeven dat zij wekelijks trainen, maar dat zij misschien al gestopt zijn of alleen een enkele keer hebben meegetraind. Kinderen kunnen namelijk liegen uit zelfbescherming en om mensen om hen heen niet teleur te stellen die een bepaalde verwachting hebben van het kind (Kouwenhoven, 2009).

Vanuit dit onderzoek zou het voor een kind met een laag zelfbeeld niet uitmaken of het op een teamsport, een individuele sport, of überhaupt op een sport zou gaan. Wanneer het kind een voorkeur zou hebben voor een type sport, zou deze voorkeur nagegaan kunnen worden. Als ouders of verzorgers geen geld te besteden hebben aan sport en wanneer zij een kind verzorgen

(22)

22 met een laag zelfbeeld, is het kind niet genoodzaakt om een individuele- of teamsport te

beoefenenen. Huidig onderzoek heeft geen significant verschil kunnen aantonen tussen het zelfbeeld van teamsporters, individuele sporters en kinderen die geen sport beoefenen. Voor vervolgonderzoek zou het niveau van de sport onderzocht kunnen worden. Kinderen die vaak bewegen zouden positiever denken over zichzelf dan fysiek minder actieve kinderen (Tremblay, Inman, en Willms 2000). Er was geen verschil te vinden in het type sport dat het kind doet en of het kind überhaupt een sport beoefent. Voor een vervolgonderzoek kan het interessant zijn om te onderzoeken wat het sportniveau voor invloed heeft op de subschalen sociale acceptatie en gevoel van eigenwaarde. Er kan bijvoorbeeld gekeken worden naar het aantal trainingsuren dat een kind maakt per week. Want wanneer een kind meer uren traint, zal de motorische

competentie vooruit gaan (Stodden et al., 2008).

Een andere suggestie voor een vervolgonderzoek is dat er alleen gekeken zou kunnen worden naar kinderen die voor een langere periode een bepaalde sport beoefenen. In huidig onderzoek zou het kunnen zijn dat kinderen aangeven dat zij in een voetbalteam spelen. Echter is het mogelijk dat deze kinderen pas een paar maanden actief zijn binnen dit voetbalteam. De vraag is hoeveel invloed het type sport heeft gehad op het kind. Wanneer er bijvoorbeeld alleen gekeken wordt naar kinderen die drie jaar, of langer een team- of individuele sport beoefenen, komt er wellicht een ander resultaat uit.

(23)

23 Conclusie

Voor teamsporters, individuele sporters en niet-sportende kinderen van groep acht is er geen significant verschil in zelfbeeld op de subschalen sociale acceptatie en gevoel van eigenwaarde. De beroepspraktijk wordt aangeraden om een kind geen aanbeveling te geven, wanneer een kind zich niet sociaal geaccepteerd voelt of een laag gevoel van eigenwaarde heeft, over de keuze van het type sport dat het kind zou willen beoefenen.

(24)

24

Referenties

Bailey, R., & Morley, D. (2006). Towards a model of talent development in physical education.

Sport, Education and Society,

Barnett, L. M., Van Beurden, E., Morgan, P. J., Brooks, L. O., & Beard, J. R. (2009). Childhood motor skill proficiency as a predictor of adolescent physical activity. Journal of adolescent health,

Boonstra, N., & Hermens, N. (2011). De maatschappelijke waarde van sport. Een

Literatuurreview Naar De Inverdieneffecten Van Sport [the Societal Value of Sport.A Literature Review to the Beneficial Budgetary Effects of Sport].Utrecht: Verwey‐Jonker Instituut,

Bredemeier, B. J., & Shields, D. L. (1984). Divergence in moral reasoning about sport and everyday life. Sociology of Sport Journal

Daniels, E., & Leaper, C. (2006). A longitudinal investigation of sport participation, peer acceptance, and self-esteem among adolescent girls and boys. Sex Roles, 55

de Neef, M. (2010). Negatief zelfbeeld Boom.

Denissen, J. J., Penke, L., Schmitt, D. P., & Van Aken, M. A. (2008). Self-esteem reactions to social interactions: Evidence for sociometer mechanisms across days, people, and nations.

(25)

25 Donders, W., & Verschueren, K. (2004). Zelfwaardering en acceptatie door leeftijdgenoten. Kind

En Adolescent,

Ebbens, S., & Ettekoven, S. (2005). Samenwerkend leren. Noordhoff Uitgevers Bv.

Ekeland, E., Heian, F., & Hagen, K. B. (2005). Can exercise improve self esteem in children and young people? A systematic review of randomised controlled trials. British Journal of

Sports Medicine,

Fonagy, P., & Target, M. (2002). Early intervention and the development of self-regulation.

Psychoanalytic Inquiry,

Gaillard, A. (2003). Stress, productiviteit en gezondheid. Nieuwezijds.

Gelder, W. V., & Stroess, H. (2010). Leerlingvolgsysteem bewegen en spelen. Opgeroepen op

Harter, S. (1999). The construction of the self: A developmental perspective. Guilford Press.

Korrelboom, K. (2000). Versterking van het zelfbeeld bij patiënten met persoonlijkheidspathologie–‘hot cognitions’ versus ‘cold cognitions’.

Kouwenhoven, K. (2009). Liegen. In Psychosociale problemen. Bohn Stafleu van Loghum, Houten.

Leadbeater, B. J., Boone, E. M., Sangster, N. A., & Mathieson, L. C. (2006). Sex differences in the personal costs and benefits of relational and physical aggression in high school.

(26)

26 Leary, M. R. (2005). Sociometer theory and the pursuit of relational value: Getting to the root of

self-esteem. European Review of Social Psychology, 16(1).

Maarsingh, M., Korrelboom, K., & Huijbrechts, I. (2010). Competitive memory training (COMET) voor een negatief zelfbeeld als aanvullende behandeling bij depressieve patiënten; een pilotstudie. Directieve Therapie, 30(2), 94-112.

Olij, R., Korrelboom, K., Huijbrechts, I., de Jong, M., Cloin, N., Maarsingh, M., & Paumen, B. (2006). De module zelfbeeld in een groep: Werkwijze en eerste bevindingen. Dth,

Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000). Intrinsic and extrinsic motivations: Classic definitions and new directions. Contemporary educational psychology

Stodden, D. F., Goodway, J. D., Langendorfer, S. J., Roberton, M. A., Rudisill, M. E., Garcia, C., & Garcia, L. E. (2008). A developmental perspective on the role of motor skill

competence in physical activity: An emergent relationship. Quest.

Taylor, J., Dworin, J., Buell, B., Sepinuck, T., Palidofsky, M., Tofteland, C., . . . Dowling, A. (2010). Performing new lives: Prison theatre Jessica Kingsley Publishers.

ter Haar, M., & Valkestijn, M. (2014). Werk aan de winkel: de sportvereniging verbindt sport-en jeugdbeleid. Jeugdbeleid

Tesser, P. T. M., & Iedema, J. (2001). Rapportage minderheden 2001: Deel I.

van Breemen, R. F., & Haan, J. D. (2017). De Invloed van een Sportprogramma op het Globale Zelfbeeld en de Sociale Acceptatie in de Kindertijd (Bachelor's thesis).

(27)

27 Thomaes, S., Bushman, B. J., Stegge, H., & Olthof, T. (2008). Trumping shame by blasts of

noise: Narcissism, self‐esteem, shame, and aggression in young adolescents. Child

Development,

Tremblay, M. S., Inman, J. W., & Willms, J. D. (2000). The relationship between physical activity, self-esteem, and academic achievement in 12-year-old children. Pediatric Exercise

Science,

Trudeau, F., & Shephard, R. J. (2010). Relationships of physical activity to brain health and the academic performance of schoolchildren. American Journal of Lifestyle Medicine,

Veerman, J et al., (2004). Competentiebelevingsschaal voor kinderen: Handleiding Harcourt Assessment.

Verhofstadt-Denève, L. (1998). Adolescentiepsychologie Garant.

Weisfelt, P. (2005). De geheimen van de groep. Soest: Uitgeverij Nelissen.

West, M.A., Tjosvold, D., & Smith, K.G. (2005). The Essentials of Teamworking: International

Whitehead, J. R., & Corbin, C. B. (1997). Self-esteem in children and youth: The role of sport

(28)

28 Bijlage 1.

Amsterdam, 24-11-2017

Geachte ouders en verzorgers,

De Slootermeerschool gaat in samenwerking met de Hogeschool van Amsterdam onderzoek doen naar de bewegingsontwikkeling van haar leerlingen.

Studenten en onderzoekers van de HvA zullen juf Mariëtte en juf Joy (vakleerkrachten bewegingsonderwijs) tijdens de gymles helpen met het afnemen van verschillende beweegtesten.

Verder zullen lengte en gewicht van uw kind gemeten worden (met sportkleding aan) Bovendien zullen er 2 vragenlijstjes afgenomen worden over

1. Beweeggedrag (bijvoorbeeld wandelen/fietsen naar school, sporten). Deze korte vragenlijst wordt voor de groepen 3 t/m 5 naar de ouders verstuurd.

2. Zelfbeeld: vragen over hoe kinderen hun eigen vaardigheden inschatten

Voor meer informatie en filmpjes over dit project kijk op: hva.nl/mambo (motoriek) en https://youtu.be/pkEZn9ENDbM (fitheidsmetingen).

De resultaten van deze testen kunnen worden gebruikt om de gymlessen aan te laten sluiten op het niveau van de kinderen.

De HvA gebruikt alleen anonieme gegevens.

Met alle gegevens wordt zeer zorgvuldig omgegaan. Alleen de gymdocent en enkele medewerkers van de Hogeschool van Amsterdam kunnen de scores inzien. Ook u kunt de gegevens van uw kind inzien als u dat wilt en daarover vragen stellen aan de juf.

De eerste beweegtesten zullen plaatsvinden op 6 en 7 december tijdens de reguliere gymles. Alle kinderen doen mee met de test, bij bezwaar worden de scores niet genoteerd.

Graag zouden wij willen weten of u toestemming geeft dat uw kind jaarlijks deelneemt aan de testen, afgenomen door de studenten en onderzoekers van de HvA. We zouden u daarom willen verzoeken het formulier in te vullen en met handtekening in te leveren bij de groepsleerkracht. Wanneer u besluit geen toestemming te geven, zou u dan i.p.v. een handtekening willen noteren: “geen toestemming”, dan weten we waar we aan toe zijn.

(29)

29 Met vriendelijke groet,

Ilse Kat (i.t.kat@hva.nl)

Anne den Uil (a.r.den.uil@hva.nl) &

Mariëtte Beijnvoort en Joy de Groot, vakleerkrachten bewegingsonderwijs

Toestemmingsverklaring tot deelname aan de beweegtesten (altijd invullen, óók bij geen toestemming)

Voornaam kind: ____________________________________ Klas: _____________ Achternaam kind: ___________________________________

Mag uw kind vanaf nu jaarlijks meedoen? Ja / Nee (omcirkel wat van toepassing is)

Het onderzoek wordt uitgevoerd door studenten en onderzoekers van de Hogeschool van Amsterdam, die hiertoe een speciale training hebben gekregen. Dit project wordt onder

verantwoordelijkheid van dr. M. Janssen uitgevoerd. Ik heb kennisgenomen van het doel van dit onderzoek. Ook ben ik ervan op de hoogte dat:

* deelname vrijwillig is. Ik verplicht mij tot niets en kan ook op het laatste moment nog besluiten dat mijn kind hieraan niet deelneemt, zonder enige consequentie voor mij of mijn kind.

* de resultaten en gegevens van het onderzoek alleen anoniem en vertrouwelijk bewaard en bewerkt worden.

* ik het recht heb te weten wat de resultaten zijn van het onderzoek bij mijn kind en wat ermee gebeurt.

Daartoe onderteken ik deze verklaring. Naam ouder/verzorger:

_______________________________________________________________ Handtekening ouder/verzorger:

________________________________________________________________ Datum: ___________ - ___________ - ___________

(30)

30 Bijlage 2 Outputs van resultaten

Statistics Sociale_Acceptatie Gevoel_eigenwaar de N Valid 342 342 Missing 0 0 Mean 3,2206 3,5575 Std. Deviation ,64792 ,49845 Skewness -,836 -1,368 Std. Error of Skewness ,132 ,132 Kurtosis ,212 1,604 Std. Error of Kurtosis ,263 ,263 Minimum 1,00 1,50 Maximum 4,00 4,00 Histogram

(31)

31 Explore

(32)

32 Gevoel_eigenwaarde

(33)

33 DATASET ACTIVATE DataSet1.

SAVE OUTFILE='\\homedir.ad.hva.nl\badwyt001\Documents\ALO 4e jaar\Scriptie\data scriptie tasniem '+

'goed.sav' /COMPRESSED. Kruskal Wallis

*Nonparametric Tests: Independent Samples. NPTESTS

/INDEPENDENT TEST (Sociale_Acceptatie Gevoel_eigenwaarde) GROUP (Type_sport)

/MISSING SCOPE=ANALYSIS USERMISSING=EXCLUDE /CRITERIA ALPHA=0.05 CILEVEL=95.

Nonparametric Tests

(34)

34 ONEWAY Sociale_Acceptatie Gevoel_eigenwaarde BY Type_sport

/STATISTICS DESCRIPTIVES /MISSING ANALYSIS

/POSTHOC=BONFERRONI ALPHA(0.05).

(35)

35 Bijlage 3

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De hoofdvraag van het onderzoek luidt als volgt: Op welke manier kunnen verliezen in de productie worden meegenomen in de berekening voor het rendement voor een verbetering van

-Beiden zijn pathogenen (ziekteverwekkers) waartegen ons lichaam

vitamines zijn organische stoffen en komen dus uit de levende natuur, terwijl mineralen anorganische stoffen zijn en dus uit de dode natuur komen... Oplosbaar in water of

Given the similarity between word finding difficulties and errors produced by language unimpaired speakers in the tempo picture naming task compared to aphasic speakers with

Therefore, framing systemic corruption as a problem of personal incentives with punishment as a solution is not correct, Previous research about systemic

Banken en verzekeraars ontwikkelen hun nieuwe producten gro- tendeels sequentieel (of parallel, maar geïsoleerd van elkaar) en slechts zelden worden klanten en externe gebruikers

Die belastingpligtige se redelike vooruitsig om ’n wins te maak sal gewoonlik bewys kan word deur die voorlegging van ’n lewensvatbaarheidstudie (uitvoerbaarheidstudie) van

Er wordt in deze studie onderzoek gedaan naar: (1) de verschillen in effectiviteit van een online behandeling op basis van life-review interventie met betrekking tot