• No results found

Keuzestress, sociale druk en opleidingsniveau in de Quarterlife-periode

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Keuzestress, sociale druk en opleidingsniveau in de Quarterlife-periode"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Keuzestress, Sociale druk en

Opleidingsniveau in de Quarterlife-periode

Maud Heemskerk

Bachelorproject Klinische Psychologie Universiteit van Amsterdam

Begeleid door Mark Spiering Studentnummer: 10337156 29 mei 2015

(2)

2 Abstract

Keuzestress en sociale druk om succesvol te zijn lijken veelal voor te komen bij mensen in hun quarterlife. In dit onderzoek werd de rol van opleidingsniveau bij keuzestress en sociale druk onderzocht. Tevens werd de samenhang tussen beide quarterlife-verschijnselen onderzocht. Een keuzestressvragenlijst en een sociale-drukvragenlijst werden afgenomen bij 72 jongvolwassenen met een

MBO-achtergrond en 74 jongvolwassenen met een WO-MBO-achtergrond. Uit de resultaten bleek geen verschil tussen de gemiddelde keuzestressscores van de MBO-groep en de WO-groep. Daarnaast bleken de sociale-drukscores positief samen te hangen met de keuzestressscores. Tot slot bleken de gemiddelde sociale-drukscores hoger in de WO- dan in de MBO-groep. Dit effect bleek echter klein. Ondanks dat in de literatuur wordt gesuggereerd dat keuzestress en sociale druk vooral een probleem zijn onder hogeropgeleide jongvolwassenen, lijken beide verschijnselen zowel bij lager- als bij hogeropgeleide jongvolwassenen in hoge mate aanwezig.

(3)

3 Inhoud Abstract ... 2 Inleiding ... 4 Methode ... 9 Deelnemers ... 9 Materialen... 9 Procedure ... 11 Data-analyseplan ... 11 Resultaten ... 13 Deelnemers ... 13 Alternatieve verklaringen ... 13 Betrouwbaarheid ... 14 Verwachtingen ... 14 Exploratieve analyses ... 18 Discussie ... 20 Literatuurlijst... 25 Bijlage 1: Itemlijst... 27

Bijlage 2: Informed Consent ... 28

(4)

4 Inleiding

“Jongeren ziek van keuzestress” kopt het Algemeen Dagblad op 30 september 2013 (Mentink, 2013) en “Te veel keuze demotiveert en verlamt” schrijft de

Volkskrant op 27 december 2014 (Vermeulen, 2014). Dergelijke uitspraken zijn niet zeldzaam in de media. Jongvolwassenen zouden door het immer groeiende aantal keuzemogelijkheden niet meer weten wat ze moeten kiezen, waardoor stress ontstaat. Ook in de wetenschap wordt dit idee ondersteund. Zo wordt door verschillende auteurs het bestaan van een zogenaamde quarterlifecrisis gesuggereerd, de fase-specifieke problematiek van jongvolwassenen tussen de 18 en 30 jaar oud (Atwood & Scholtz, 2008; Launspach, 2010; Robbins & Wilner, 2001, aangehaald in Launspach, 2010). Keuzestress zou een belangrijk onderdeel of mogelijke oorzaak kunnen zijn van deze problematiek (Launspach). Keuzestress wordt als volgt gedefinieerd: ongemak bij het maken van keuzes, het idee dat er teveel opties zijn om uit te kiezen, niet weten welke keuze de juiste is en de neiging om belangrijke keuzes vooruit te schuiven of geheel te vermijden (Launspach; Robbins & Wilner, 2001, aangehaald in Launspach; Thorspecken, 2005). Zo lijkt er een samenhang te bestaan tussen

quarterlifecrisis, keuzestress en depressie bij jongvolwassenen (Launspach). Om jongvolwassenen met keuzestress zo goed mogelijk te kunnen begeleiden is het van belang om meer inzicht te krijgen in het fenomeen keuzestress onder

jongvolwassenen en de mechanismen die hieraan ten grondslag liggen.

Meer recent staat de stress in de publieke belangstelling die ontstaat als gevolg van de druk van de maatschappij en arbeidsmarkt om succesvol te zijn (“Studenten ervaren”, 2015).Het Interstedelijk Studenten Overleg bracht onlangs een rapport uit (Rouwhorst, Kessel, Van Sinke & Zondervan, 2015) over stress onder

hogeropgeleiden als gevolg van prestatiedruk, aangeduid als sucstress. Het is een interessante vraag of keuzestress verband houdt met de door het ISO (2015) beschreven sociale druk op studenten. In deze studie werden keuzestress en sociale druk onder jongvolwassenen onderzocht. Tevens werd gekeken naar de rol die opleidingsniveau hierbij speelt.

In de moderne westerse samenleving wordt veel waarde gehecht aan vrijheid en autonomie (Markus & Schwartz, 2010). Het belang van sociale concepten als klasse, familie, sociale status en genderrollen heeft plaats gemaakt voor

individualisering. Mensen hebben steeds minder te maken met vaststaande, vooraf bepaalde ‘leefregels’. Hierdoor ontstaat steeds meer ruimte voor het maken van eigen

(5)

5

keuzes (Beck & Beck-Gernshein, 1996). Kinderen leren al tijdens de opvoeding om zelfstandig te zijn en keuzes te maken. In de moderne samenleving wordt het aantal keuzemogelijkheden steeds groter, maar hiermee neemt ook de noodzaak om keuzes te maken steeds verder toe.

Keuzemogelijkheden zijn voorwaardelijk voor vrijheid en autonomie en worden vaak gezien als een vereiste voor welzijn. Toch zijn er ook steeds meer aanwijzingen voor de nadelen die ruime keuzemogelijkheden met zich mee kunnen brengen (Markus & Schwartz, 2010). Zo lieten Iyengar en Lepper (2000) zien dat mensen die keuze hadden uit zes soorten jam, vaker jam kochten dan mensen die keuze hadden uit 24 soorten jam. In een andere studie lieten zij zien dat studenten die keuze hadden uit zes essayonderwerpen, een essay van hogere kwaliteit schreven dan studenten die keuze hadden uit 30 essayonderwerpen. In een derde studie lieten de onderzoekers zien dat mensen die keuze hadden uit zes smaken chocolade, meer tevredenheid en minder spijt over hun keuze rapporteerden dan mensen die keuze hadden uit 30 soorten chocolade. Uit een vergelijkbaar onderzoek van Rice en

Hanoch (2008) bleek dat er een negatieve samenhang was tussen het aantal keuzes dat de deelnemers hadden en de kwaliteit van het medicijnplan dat zij uiteindelijk kozen. Het hebben van meer keuzemogelijkheden kan dus leiden tot het uitstellen van keuzes, ontevredenheid en lagere keuzekwaliteit.

In de wetenschappelijke literatuur wordt gesuggereerd dat vooral

jongvolwassenen in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 30 jaar te maken hebben met een overdaad aan keuzes (Markus & Schwartz, 2010). Deze levensfase wordt ook wel aangeduid als quarterlife (Atwood & Scholtz, 2008; Launspach, 2010; Robbins & Wilner, 2001, aangehaald in Launspach, 2010). Het is de fase tussen adolescentie en volledige volwassenheid, waarin veel verschillende richtingen mogelijk zijn, waarin weinig over de toekomst vaststaat en waarin het onafhankelijk onderzoeken van de vele mogelijkheden van het leven voorop staat (Atwood & Scholtz). Deze fase is gedurende de afgelopen decennia ontstaan doordat

individualisering steeds meer op de voorgrond trad (Arnett, 2007). In deze nieuwe, steeds langer wordende transitiefase is er nog geen duidelijk script of blauwdruk voor gedrag (Arnett, 2001; Atwood & Scholtz). In combinatie met het groeiende aantal keuzemogelijkheden in de moderne samenleving kan individualisering ertoe leiden dat jongvolwassenen in hun quarterlife keuzestress ervaren.

(6)

6

Hoewel keuzestress onder jongvolwassenen in hun quarterlife veel in de literatuur wordt besproken, is er nauwelijks empirisch onderzoek naar verricht. Een zeldzaam voorbeeld van dergelijk onderzoek is het onderzoek van Launspach (2010) waarin de keuzestress van hogeropgeleide jongvolwassenen wordt gemeten. Op basis van kenmerken van keuzestress die in de literatuur worden besproken, heeft

Launspach (2010) een vragenlijst geconstrueerd die keuzestress beoogt te meten. Deze keuzestressvragenlijst nam hij af bij 170 deelnemers. Naast de

keuzestressvragenlijst nam hij de Dertigersdilemma’s-test van Lestegas (2003) af om quarterlifecrisis te meten en de Beck Depression Inventory (Beck, Steer & Carbin, 1988) om te screenen voor depressie. Uit de resultaten bleek dat er inderdaad sprake is van keuzestress onder mensen in hun quarterlife en dat keuzestress positief samenhangt met quarterlifecrisis en depressie.

De literatuur over keuzestress en quarterlifecrisis is vooral gericht op hogeropgeleide jongvolwassenen (Van Doorn, de Koster & Verheul, 2007;

Launspach, 2010; Lestegas, 2003; Wijnants, 2008, aangehaald in Launspach, 2010). Waarschijnlijk hebben hogeropgeleide jongvolwassenen relatief veel

keuzemogelijkheden, bijvoorbeeld op het gebied van studie en werk (Van Doorn et al.; Markus & Schwartz, 2010). Bijgevolg ontstaan er bij hen mogelijk

keuzemoeilijkheden en keuzestress (Iyengar & Lepper, 2000, Launspach; Van Doorn et al.).

Toch is er alle reden om ook lageropgeleiden in het onderzoek naar keuzestress te betrekken. In veel psychologisch onderzoek zijn lageropgeleiden ondervertegenwoordigd (Gordon, Slade & Schmitt, 1986). Hierdoor kan gemakkelijk een blinde vlek ontstaan ten aanzien van psychologische fenomenen in deze groep. Omdat lageropgeleide jongvolwassenen mogelijk minder keuzemogelijkheden hebben dan hogeropgeleiden op de gebieden studie en werk, kan het zijn dat zij minder last ondervinden van keuzestress. Bovendien kan er een verschil bestaan tussen hoger- en lageropgeleide jongvolwassenen in de waardering van individualisering. Markus en Schwartz (2010) stellen dat mensen in een Amerikaanse middle-class context, waar relatief veel jongeren een hogere opleiding volgen, veel waarde hechten aan

zelfexpressie en individualisering. In een Amerikaanse working-class context daarentegen, waar relatief weinig jongeren een hogere opleiding volgen, hecht men veel belang aan sociaal geaccepteerde regels en standaarden voor gedrag (Markus & Schwartz). Het kan zijn dat mensen in een working-class context hierdoor minder last

(7)

7

hebben van de fase-specifieke problemen die quarterlife met zich mee brengt. Er is voor hen immers een duidelijk script voor gedrag beschikbaar en er ligt relatief weinig nadruk op individuele ontwikkeling.

Hoewel er in de literatuur veelal vanuit wordt gegaan dat vooral hogeropgeleide jongvolwassenen last hebben van keuzestress, is er nog geen

empirisch onderzoek verricht naar het verschil in keuzestress tussen lageropgeleide en hogeropgeleide jongvolwassenen. De vraag of een dergelijk verschil bestaat, staat dan ook centraal in het huidige onderzoek.

Sociale druk om succesvol te zijn is mogelijk een van de mechanismen waardoor keuzestress ontstaat. Sociale druk maakt deel uit van de theorie rond de quarterlife crisis (Lestegas, 2003; Launspach, 2010). Voor het huidige onderzoek wordt sociale druk gedefinieerd als de druk die door de maatschappij, media en directe omgeving wordt opgelegd om succesvol te zijn. Lestegas (2003) heeft in haar onderzoek naar dertigersdilemma’s op basis van literatuuronderzoek en oriënterende interviews sociale druk geoperationaliseerd in de vorm van een vragenlijst. Deze vragenlijst heeft zij ontwikkeld met behulp van focusgroepen en diepte-interviews met hogeropgeleide jongvolwassenen. Uit een kwalitatieve analyse bleek sociale druk in deze groep jongvolwassenen in hoge mate aanwezig te zijn. De deelnemers gaven aan sociale druk te ervaren vanuit de media, de maatschappij en vanuit hun directe sociale omgeving. Ze hadden het idee dat van hen veel wordt verwacht omdat zij over veel talenten beschikken.

Launspach (2010) vond in zijn onderzoek een positieve samenhang tussen sociale druk en keuzestress. Het kan zijn dat mensen die veel sociale druk ervaren om succesvol te zijn, ook meer druk ervaren om de juiste keuzes te maken. Dit kan vervolgens meer keuzestress opleveren.In het onderzoek van Launspach is echter alleen gekeken naar de samenhang tussen sociale druk en keuzestress bij

hogeropgeleide jongvolwassenen.

Zoals eerder vermeld stellen Markus en Schwartz (2010) dat hogeropgeleiden meer belang hechten aan zelfexpressie en individualisering. Het kan zijn dat vooral hogeropgeleide jongvolwassenen sociale druk ervaren om zich te onderscheiden doordat zij constant vergeleken worden met succesvolle voorbeelden van

zelfexpressie in hun omgeving. Bovendien kan het dat hogeropgeleide

(8)

8

lageropgeleide jongvolwassenen. Hogeropgeleiden worden immers breed opgeleid en hebben het gevoel veel te moeten, omdat ze veel kunnen (Lestegas, 2003)

In het huidige onderzoek wordt in aansluiting op Launspach (2010) de vraag gesteld of de positieve samenhang tussen sociale druk en keuzestress gerepliceerd kan worden, niet alleen onder hogeropgeleiden maar ook onder lageropgeleiden.

Daarnaast wordt nagegaan of de sociale druk om succesvol te zijn verschilt tussen lager- en hogeropgeleide jongvolwassenen, zoals in het recente maatschappelijke debat is gesuggereerd.

Uit de besproken literatuur zijn de volgende hypothesen geformuleerd: (1) hogeropgeleide jongvolwassenen ervaren meer keuzestress dan lageropgeleide jongvolwassenen, (2) er is onder lager- en hogeropgeleide jongvolwassenen een positieve samenhang tussen sociale druk en keuzestress, (3) hogeropgeleide jongvolwassenen ervaren meer sociale druk dan lageropgeleide jongvolwassenen.

Door middel van een vragenlijst over keuzestress (Launspach, 2010) werd de mate van keuzestress gemeten onder jongvolwassenen die een opleiding in het middelbaar beroepsonderwijs (MBO) volgden of hadden gevolgd en onder

jongvolwassenen die een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs (WO) volgden of hadden gevolgd. Tevens werd door middel van een vragenlijst over sociale druk (Lestegas, 2003) de mate van sociale druk gemeten onder jongvolwassenen met een MBO- of WO-achtergrond. Daarnaast werden enkele demografische kenmerken uitgevraagd en de thema’s waar de deelnemers de meeste keuzestress over ervaren. De rol van geslacht, woonsituatie, religie en relatiestatus bij keuzestress werden exploratief onderzocht. Ook werd de rol van opleidingsniveau bij verschillende keuzestressthema’s onderzocht.

Er werd verwacht dat (1) de deelnemers in de WO-groep gemiddeld hoger scoren op de keuzestressvragenlijst dan in de MBO-groep, (2) er een positieve correlatie is tussen de scores op de keuzestressvragenlijst en de scores op de sociale-drukvragenlijst in zowel de MBO- als groep, (3) de jongvolwassenen in de WO-groep gemiddeld hoger scoren op de sociale-drukvragenlijst dan in de MBO-WO-groep.

(9)

9 Methode Deelnemers

In verband met een adequate power was het doel om 150 deelnemers te werven voor het onderzoek, 75 met een MBO- en 75 met een WO-achtergrond. Voor inclusie dienden de deelnemers (a) een leeftijd te hebben van 18 tot en met 30 jaar en (b) een WO- of MBO-opleiding te volgen of een dergelijke opleiding te hebben gevolgd.

De vragenlijsten werden deels via internet aangeboden

(http://www.qualtrics.com) en deels op papier. Via de sociale netwerksite Facebook werden (oud)studenten uitgenodigd om deel te nemen aan het onderzoek. Ook werden zij verzocht de uitnodiging te delen met mensen uit hun sociale netwerk. Daarnaast bezochten de onderzoekers verschillende locaties van het Regionaal

Opleidingscentrum van Amsterdam (ROCvA) om deelnemers met een MBO-achtergrond te werven; dit omdat deelnemers in deze categorie

ondervertegenwoordigd waren in het sociale netwerk van de onderzoekers.

Materialen Opleidingsniveau

Het opleidingsniveau van de deelnemers werd gemeten aan de hand van de vraag: Wat is het hoogste niveau opleiding dat u heeft gevolgd of nog volgt op dit moment? Daarbij kreeg de deelnemer de keuzemogelijkheden MBO, HBO en WO. Hierbij geldt dat de optie MBO een laag opleidingsniveau aanduidt en de optie WO een hoog opleidingsniveau. Deelnemers die de optie HBO invulden, werden in een parallel lopend onderzoek door een collega geanalyseerd (Marckelbach, 2015).

Keuzestress

Om keuzestress te meten werd een vragenlijst gebruikt die bestaat uit negen stellingen over keuzestress: bijvoorbeeld: “Bij belangrijke keuzes heb ik vaak het idee dat er te veel opties zijn om uit te kiezen” (Launspach, 2010). Op een

zespunts-Likertschaal kon de deelnemer aangeven in welke mate de stelling op hem of haar van toepassing was: (0) absoluut niet van toepassing tot (5) absoluut van toepassing. In Bijlage 1 zijn alle negen items van de keuzestressvragenlijst weergegeven. De

keuzestressvragenlijst heeft na omscoring een minimale score van 0 en een maximale score van 45. Hierbij geldt dat een lage score een lage mate van keuzestress aanduidt

(10)

10

en een hoge score een hoge mate van keuzestress. In onderzoek van Launspach (2010) is de betrouwbaarheid van de vragenlijst met een Cronbach’s alfa van .86 hoog gebleken.

Sociale druk

Sociale druk werd gemeten aan de hand van een subschaal van de Dertigersdilemma’s-test (Lestegas, 2003). Deze vragenlijst is geconstrueerd om dertigersdilemma’s te meten. In het onderzoek van Launspach (2010) werd deze vragenlijst gebruikt om quarterlifecrisis te meten, wat conceptueel grotendeels overeenkomt met dertigersdilemma’s. De subschaal Sociale Druk bestaat uit zeven stellingen, bijvoorbeeld: “Vanuit de maatschappij voel ik veel druk om op alle gebieden te presteren.” Op een zespunts-Likertschaal kon de deelnemer aangeven in welke mate de stelling op hem of haar van toepassing was, (0) absoluut niet van toepassing tot (5) absoluut van toepassing. In Bijlage 1 zijn alle zeven items van de sociale-drukvragenlijst weergegeven. De vragenlijst heeft na omscoring een minimale score van 0 en een maximale score van 35. Een lage score duidt op een lage mate van sociale druk en een hoge score op een hoge mate van sociale druk. In onderzoek van Lestegas (2003) is de subschaal Sociale Druk met een Cronbach’s alfa van .78 betrouwbaar gebleken. In het onderzoek van Launspach (2010) bleek de betrouwbaarheid .76.

Demografische Gegevens

Er werd naar de leeftijd van de deelnemers gevraagd met de vraag: “Wat is uw leeftijd?” Hierbij kregen de deelnemers de keuzemogelijkheden 18 tot en met 30 jaar. Het geslacht van de deelnemers werd uitgevraagd door middel van de vraag: “Wat is uw geslacht?” Hierbij kregen de deelnemers de opties man en vrouw. De

woonsituatie van de deelnemers werd uitgevraag met de vraag: “Wat is uw

woonsituatie?” Hierbij kregen de deelnemers de keuzemogelijkheden thuiswonend en uitwonend. Bij de optie uitwonend konden de deelnemers aangeven hoe lang zij uitwonend waren door het aantal jaren in te vullen dat zij uit huis waren. De religieuze status van de deelnemers werd uitgevraagd met de vraag: “Bent u religieus?” Hierbij kregen de deelnemers de keuzemogelijkheden ja en nee. De relatiestatus van de deelnemers werd uitgevraagd met de vraag: “Heeft u een vaste relatie?” Hierbij kregen de deelnemers de keuzemogelijkheden ja en nee.

(11)

11 Keuzestressthema’s

Er werd naar de thema’s gevraagd waarover de deelnemers de meeste keuzestress ervaren met de vraag: “Over welke thema’s ervaart u de meeste keuzestress?’ Hierbij kregen de deelnemers de keuzemogelijkheden studie, baan, partner, kinderen en anders, namelijk. Bij de laatste optie konden de deelnemers zelf een ander thema invullen. Er konden bij deze vraag meerdere keuzemogelijkheden worden aangegeven.

Procedure

Nadat het onderzoek was goedgekeurd door de Commissie Ethiek (FMG-UvA), werd een deel van de deelnemers middels oproepenop Facebook uitgenodigd om mee te doen met het onderzoek. In de omschrijving stond dat de onderzoekers op zoek waren naar mensen van 18 tot en met 30 jaar oud die een MBO- of WO

opleiding volgden of deze hadden gevolgd. In de oproep stond een link waarmee de deelnemers toegang kregen tot de vragenlijst. Een ander deel van de deelnemers werd mondeling in kantines, gangen en lokalen benaderd op verschillende locaties van het ROC van Amsterdam (MBO College Noord en MBO College Zuid). Eerst werd kort uitgelegd dat de vragenlijst een onderzoek over keuzestress betrof. Als de deelnemers aangaven mee te willen doen, kregen zij de vragenlijst en een pen overhandigd.

Alle deelnemers doorliepen voorafgaand aan het invullen van de vragenlijst een informed-consentprocedure. Hierbij kregen zij onder andere informatie over de aard van het onderzoek, de vertrouwelijkheid van gegevens en de vrijwilligheid van deelname (zie Bijlage 2). Door de vragenlijst in te vullen verklaarden de deelnemers de informatie gelezen en begrepen te hebben en gaven zij hun akkoord aan deelname aan het onderzoek. Het invullen van de vragenlijst duurde ongeveer 5 minuten. In Bijlage 3 is de precieze opbouw van de afgenomen vragenlijst weergegeven.

Data-analyseplan

Om na te gaan of de geplande parametrische toetsen konden worden

uitgevoerd, werd de normaliteit van de data getest. Er werd een Shapiro-Wilk toets uitgevoerd over de scores op de keuzestressvragenlijst van de MBO-groep en de WO-groep. Hetzelfde werd gedaan voor de scores op de sociale drukvragenlijst. De Shapiro-Wilk toets bleek voor beide variabelen niet significant (p > .05). Als extra

(12)

12

check voor normaliteit werden de Q-Q plots van de data bekeken. Hierop was te zien dat de keuzestress- en sociale-drukscores inderdaad normaal verdeeld waren voor de MBO- en de WO-groep. Voor de geplande parametrische toetsen over de sociale druk- en keuzestresscores werd aan de assumptie van normaliteit voldaan.

Daarnaast werd voor de geplande t-toetsen een Levene’s test uitgevoerd om na te gaan of er aan de assumptie van gelijke varianties was voldaan. Deze bleek in alle gevallen niet significant (p > .05). Hiermee werd aan de assumptie voor gelijke varianties voldaan.

Om de verwachting te toetsen dat de deelnemers in de WO-groep hoger scoren op de keuzestressvragenlijst dan de deelnemers in de MBO-groep werd een t-toets voor onafhankelijke steekproeven uitgevoerd. Om de verwachting te toetsen dat de sociale-drukscores positief samenhangen met de keuzestressscores, werd een

correlatie-analyse uitgevoerd. Om de verwachting te toetsen dat de deelnemers in de WO-groep hoger scoren op de sociale drukvragenlijst dan de deelnemers in de MBO-groep werd een t-toets voor onafhankelijke steekproeven uitgevoerd. Alle

(13)

13 Resultaten Deelnemers

Van de mensen die waren uitgenodigd deel te nemen aan het onderzoek, vulden 167 deelnemers de vragenlijst in. Elf deelnemers gaven aan een HBO-opleiding te volgen of gevolgd te hebben. Hiermee voldeden zij niet aan de inclusiecriteria. De data van deze 11 deelnemers werden in dit onderzoek niet gebruikt voor verdere analyses. Daarnaast werden de data van 10 andere deelnemers uitgesloten voor analyses vanwege het ontbreken van hun leeftijd. De data van de overgebleven 146 deelnemers werden meegenomen voor verdere analyse.

Onder de overgebleven deelnemers waren er 72 met een MBO-achtergrond en 74 met een WO-achtergrond. In Tabel 1 zijn voor beide groepen de gemiddelde leeftijd met standaarddeviaties en de man-vrouwverhouding weergegeven. Daarnaast gaven 86 deelnemers (22 MBO’ers en 64 WO’ers) aan uitwonend te zijn, 30

deelnemers (27 MBO’ers en 3 WO’ers) gaven aan religieus te zijn en 68 (29 MBO’ers en 39 WO’ers) gaven aan een vaste relatie te hebben.

Tabel 1

Demografische Gegevens van de Deelnemers in de MBO- en WO-groep

Alternatieve verklaringen

Er werd een aantal controles uitgevoerd om alternatieve verklaringen voor eventuele resultaten te onderzoeken. Om na te gaan of de scores van de deelnemers die de vragenlijst op papier hadden ingevuld, verschilden van de deelnemers die de vragenlijst online hadden ingevuld, werd een t-toets voor onafhankelijke steekproeven uitgevoerd. Voor keuzestress bleek dat de scores van de deelnemers die de vragenlijst online hadden ingevuld (n = 16) niet verschilden van de scores van de deelnemers die de vragenlijst op papier hadden ingevuld (n = 56), respectievelijk M = 33.8 (SD = 8.6)

MBO (n = 72) WO (n = 74) M SD M SD Leeftijd 19.9 2.7 22.0 2.3 n % n % Man 26 36 18 24 Vrouw 46 64 56 76

(14)

14

en M = 32.0 (SD = 6.4), t(70) = 0.91, p = .366. Ook voor sociale druk bleek dat de scores van de deelnemers die de vragenlijst online hadden ingevuld (n = 16) niet verschilden van de scores van de deelnemers die de vragenlijst op papier hadden ingevuld (n = 56), respectievelijk M = 27.1 (SD = 6.0) en M = 26.9 9 (SD = 5.6), t(70) = 0.13, p = .895. Hieruit werd opgemaakt dat de manier waarop de vragenlijsten zijn afgenomen geen vertekend beeld gaven van de resultaten van de geplande analyses.

Om na te gaan of de gemiddelde leeftijd (zie Tabel 1) verschilde tussen de MBO- en WO-groep werd een t-toets voor onafhankelijke steekproeven uitgevoerd. De gemiddelde leeftijd in de WO-groep bleek significant hoger dan in de MBO-groep, t(144) = 4.89, p < .001. Hiermee werd rekening gehouden door naast de

geplande analyse van verschillen tussen de MBO- en WO-groep, deze verschillen ook te analyseren met controle voor leeftijd.

Om na te gaan of de man-vrouwverhouding (zie Tabel 1) gelijk was in beide groepen (MBO- en WO-groep) werd een chi-kwadraattoets uitgevoerd. De man-vrouwverhouding bleek niet significant te verschillen tussen beide groepen, χ2(1) = 2.41, p = .121. Er bleek geen associatie tussen geslacht en opleidingsniveau.

Betrouwbaarheid

Nadat de contra-indicatieve vragen van de vragenlijsten waren omgescoord, werden beide vragenlijsten op betrouwbaarheid getoetst. De negen items op de keuzestressvragenlijst bleken met een Cronbach’s alfa van .77 redelijk betrouwbaar. De betrouwbaarheid van de negen items bleek hoger voor de WO-groep (α = .81) dan voor de MBO-groep (α = .72).

De betrouwbaarheid van de zeven items van de sociale-drukvragenlijst bleek met een Cronbach’s alfa van .70 ook redelijk. De betrouwbaarheid van de items bleek wederom hoger voor de WO-groep (α = .76) dan voor de MBO-groep (α = .65).

Verwachtingen

De gemiddelde scores op de keuzestressvragenlijst en bijbehorende

(15)

15 Tabel 2

Gemiddelden en Standaarddeviaties van de Keuzestress- en Sociale-Drukscores voor de MBO- en WO-groep

Om de verwachting te toetsen dat deelnemers in de WO-groep gemiddeld hoger scoren op de keuzestressvragenlijst dan in de MBO-groep werd een t-toets voor onafhankelijke steekproeven uitgevoerd. Er bleek een significant verschil tussen de gemiddelde scores van beide groepen, t(144) = 2.68, p = .008.

Er werd gecontroleerd voor leeftijd middels een ANCOVA waarin keuzestress als uitkomstvariabele werd opgenomen, opleidingsniveau als predictor en leeftijd als covariaat. Er bleek geen significante associatie tussen de covariaat leeftijd en

keuzestress, F(1,143) = 2.50, p = .116, partial η2 = .02. Daarnaast bleek er geen significant effect van opleidingsniveau op keuzestress na controle voor het effect van leeftijd, F(1,143) = 3.61, p = .059, partial η2 = .03.

Om de verwachting te toetsen dat de sociale-drukscores een positieve

correlatie hebben met de keuzestressscores werd een correlatieanalyse uitgevoerd. In lijn met de verwachtingen bleek er een correlatie van r = .45 tussen de scores op beide vragenlijsten (zie Figuur 1). Deze correlatie was significant, p < .001.

MBO (n = 72) WO (n = 74)

M SD M SD

Keuzestress 32.4 7.0 35.6 7.5

(16)

16

Figuur 1. Samenhang van de keuzestress- en sociale-drukscores

Er bleek voor zowel de MBO- als de WO-groep een positieve correlatie tussen de scores op beide vragenlijsten (zie Figuur 2). Voor de MBO-groep bleek een

correlatie van r = .40 en deze was significant, p = .001. Voor de WO-groep bleek een correlatie van r = .46 en ook deze was significant, p < .001.

Figuur 2. Samenhang van de keuzestressscores en de sociale-drukscores voor de MBO- en de

WO-groep

In Tabel 2 zijn de gemiddelde sociale-drukscores van de MBO- en WO-groep weergegeven. Om de verwachting te toetsen dat de deelnemers in de WO-groep gemiddeld hoger scoren op sociale druk dan de deelnemers in de MBO-groep werd een t-toets voor onafhankelijke steekproeven uitgevoerd. De gemiddelde scores verschilden niet significant van elkaar, t(144) = 1.88, p =.063.

(17)

17

Om te controleren voor het effect van leeftijd werd een ANCOVA uitgevoerd met sociale druk als uitkomstvariabele, opleidingsniveau als predictor en leeftijd als covariaat. Er bleek geen significante associatie tussen de covariaat leeftijd en sociale druk, F(1,143) = 0.77, p = .382, partial η2 = .01. Er bleek wel een significant effect van opleidingsniveau op sociale druk na controle voor het effect van leeftijd, F(1,143) = 4.27, p =.041, partial η2 = .03.

(18)

18 Exploratieve analyses

In Tabel 3 zijn de gemiddelde keuzestressscores en bijbehorende

standaarddeviaties weergegeven van de verschillende groepen binnen de variabelen geslacht, woonsituatie, religie en relatiestatus.

Tabel 3

Vergelijking Tussen de Gemiddelde Keuzestressscores van de Verschillende Groepen binnen de Variabelen Geslacht, Woonsituatie, Religie en Relatiestatus

Keuzestress M SD t p Mannen (n=44) 32.3 6.9 Vrouwen (n = 102) 34.8 7.5 1.85 .067 Thuiswonend (n = 60) 32.4 6.7 Uitwonend (n = 86) 35.2 7.7 2.28 .024 Religieus (n = 30) 32.2 7.2 Niet religieus (n = 116) 34.5 7.4 1.51 .132 Vaste relatie (n = 68) 33.5 7.7

Geen vaste relatie (n = 78) 34.5 7.1 0.79 .431

De gemiddelde scores van de verschillende groepen werden vergeleken door middel van een t-toets voor onafhankelijke steekproeven. Er bleek een significant verschil tussen de thuiswonende en uitwonende deelnemers (zie Tabel 3). Voor de variabelen geslacht, religie en relatiestatus bleek er geen significant verschil tussen de gemiddelde keuzestressscores van de verschillende groepen (zie Tabel 3).

In Tabel 4 zijn voor de MBO- en WO-groep de frequenties en percentages weergegeven van de deelnemers die aangeven de meeste keuzestress te ervaren over de verschillende keuzestress thema’s. In beide groepen gaf een meerderheid aan de meeste keuzestress te ervaren over het thema studie (zie Tabel 4).

(19)

19 Tabel 4

Frequentie en Percentage Deelnemers dat Aangeeft de Meeste Keuzestress te Ervaren over Verschillende Thema’s

** niet aan assumpties voor chi-kwadraattoets voldaan

Er werden chi-kwadraattoetsen uitgevoerd om te kijken of er een associatie was tussen opleidingsniveau en of de deelnemers wel of niet de meeste keuzestress hadden over een bepaald thema (zie Tabel 4). Er bleek alleen voor het thema baan een significante associatie met opleidingsniveau (zie Tabel 4). De odds ratio voor het thema baan gaf aan dat de odds voor het hebben van de meeste keuzestress over het thema baan 2.67 keer zo groot is voor deelnemers in de WO-groep als voor

deelnemers in de MBO-groep. Voor het thema kinderen was ook een groot verschil tussen de groepen (zie Tabel 4), maar werd niet aan de assumpties voor een chi-kwadraattoets voldaan. In twee cellen was de verwachte frequentie namelijk lager dan vijf. MBO (n = 72) WO (n = 74) n % n % χ2 p odds ratio Studie 41 57 52 70 2.80 .094 1.79 Baan 16 22 32 43 7.30 .007 2.67 Partner 19 26 14 19 1.16 .281 0.65 Woning 13 18 11 15 0.27 .603 0.79 Kinderen** 7 10 1 1 - - 0.13

(20)

20 Discussie

Ten eerste werd de hypothese getoetst dat hogeropgeleide jongvolwassenen meer keuzestress ervaren dan lageropgeleide jongvolwassenen. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan deze hypothese niet ondersteund worden. Na controle voor leeftijd bleek er geen verschil tussen hoger- en lageropgeleide

jongvolwassenen in de mate van keuzestress die zij ervaren. Dit kan erop duiden dat leeftijd een deel van het eerder gevonden effect van opleidingsniveau kan verklaren. Ook werd de hypothese onderzocht dat sociale druk positief samenhangt met keuzestress. De resultaten uit dit onderzoek ondersteunen deze hypothese. De positieve samenhang tussen sociale druk en keuzestress bleek zowel onder hogeropgeleide jongvolwassenen als onder lageropgeleide jongvolwassenen te bestaan. De effectgrootte van de samenhang bleek redelijk hoog (De Boo & Spiering, 2010).

Tot slot werd de hypothese onderzocht dat hogeropgeleide jongvolwassenen meer sociale druk ervaren dan lageropgeleide jongvolwassenen. De resultaten uit dit onderzoek ondersteunen deze hypothese. Er bleek dat hogeropgeleide

jongvolwassenen meer sociale druk ervaren dan lageropgeleide jongvolwassenen na controle voor het effect van leeftijd. Dit kan komen doordat een deel van de eerder onverklaarde variantie binnen de opleidingsgroepen na toevoeging van leeftijd als covariaat verklaard kan worden door leeftijd. De errorvariantie wordt op deze manier gereduceerd, waardoor het effect van opleidingsniveau accurater gedetecteerd kan worden (Field, 2013). De effectgrootte van het effect van opleidingsniveau bleek echter laag. De mate van sociale druk in de lageropgeleidengroep verschilde weinig van de mate van sociale druk in de hogeropgeleidengroep.

Uit de exploratieve analyses bleken geslacht, religie en relatiestatus geen rol te spelen bij keuzestress. Een interessante bevinding is dat woonsituatie wel een rol speelt bij keuzestress onder jongvolwassenen. Uitwonende jongvolwassenen lijken meer keuzestress te ervaren dan thuiswonende jongvolwassenen. Ook is uit de exploratieve analyses gebleken dat zowel hoger- als lageropgeleide jongvolwassenen de meeste keuzestress ervaren over het thema studie. Bovendien lijkt er een associatie te zijn tussen opleidingsniveau en of iemand de meeste keuzestress ervaart over het thema baan. Hogeropgeleide jongvolwassenen geven vaker aan de meeste keuzestress te ervaren over het thema baan dan lageropgeleide jongvolwassenen. Uit

(21)

21

Er kunnen methodologische kanttekeningen geplaatst worden bij dit onderzoek. Een eerste methodologische kanttekening betreft het verschil in

betrouwbaarheid van de vragenlijsten tussen de lager- en hogeropgeleidengroep. De vragenlijsten zijn geconstrueerd om sociale druk en keuzestress te meten onder

hogeropgeleide jongvolwassenen. In het huidige onderzoek zijn dezelfde vragenlijsten gebruikt om sociale druk en keuzestress onder lageropgeleide jongvolwassenen te meten. De betrouwbaarheid van de vragenlijsten bleek lager voor de

lageropgeleidengroep dan voor de hogeropgeleidengroep. Hoewel de

betrouwbaarheid van de vragenlijsten in dit onderzoek ook redelijk hoog bleek voor lageropgeleide jongvolwassenen, kan dit verschil erop duiden dat keuzestress en sociale druk minder nauwkeurig gemeten zijn in de lageropgeleidengroep dan in de hogeropgeleidengroep. In toekomstig onderzoek kan hiermee rekening worden gehouden door een vragenlijst te construeren die qua taalgebruik en terminologie beter aansluit bij lageropgeleide jongvolwassenen. In een pilotstudie kan getest worden of de betrouwbaarheid van de vragenlijsten in beide groepen hetzelfde is.

Een tweede methodologische kanttekening betreft het observationele karakter van de huidige studie. Op basis van dit onderzoek kunnen geen uitspraken worden gedaan over eventuele causale verbanden tussen variabelen. Er kan bijvoorbeeld niet geconcludeerd worden dat het verschil in opleidingsniveau het gevonden verschil in sociale druk veroorzaakt. Evenmin kan geconcludeerd worden dat sociale druk keuzestress veroorzaakt. In dit onderzoek zijn enkel de verschillen tussen groepen en de samenhang tussen variabelen onderzocht. Om wel uitspraken te kunnen doen over causaliteit is experimenteel onderzoek nodig. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden door een zelfde soort experiment uit te voeren als Iyengar en Lepper (2000). Sociale druk zou in een dergelijk experiment gemanipuleerd kunnen worden. Tegen de helft van de deelnemers zouden onderzoeksleiders bijvoorbeeld uitspraken kunnen doen die het belang van het maken van een succesvolle keuze versterken. Er kan op deze manier onderzocht worden of deelnemers die worden onderworpen aan deze sociale druk het maken van hun keuzes langer uitstellen en meer twijfelen over hun keuzes dan deelnemers die niet worden onderworpen aan sociale druk. Een nadeel van dergelijk onderzoek betreft de ecologische validiteit. Met een dergelijk onderzoek kunnen uitspraken worden gedaan over keuzestress bij bijvoorbeeld het kiezen tussen verschillende soorten jam, maar het is lastig te generaliseren naar keuzestress bij algemenere keuzeprocessen in het leven, zoals studiekeuze, partnerkeuze en

(22)

22

carrièrekeuze. In dit onderzoek is gekozen voor een observationele opzet, omdat werd beoogd uitspraken te kunnen doen over keuzestress in het algemeen.

Een derde kanttekening heeft betrekking op de representativiteit van de

steekproef. Met dit onderzoek werd beoogd iets te kunnen zeggen over keuzestress en sociale druk onder mensen in de leeftijdsgroep van 18 tot en met 30 jaar, namelijk jongvolwassenen in hun quarterlife. De huidige steekproef bestaat vooral uit

deelnemers van 18 tot en met 22 jaar. De mediaan is 20.5 jaar en het gemiddelde ligt vrij laag. De bevindingen van dit onderzoek kunnen daarom niet vanzelfsprekend gegeneraliseerd worden naar de hele populatie van mensen in hun quarterlife. Om zeker te zijn van de representativiteit van de steekproef kan in vervolgonderzoek geprobeerd worden een steekproef te creëren waarin de oudere leeftijdsgroep beter vertegenwoordigd is.

Tot slot kan er een kanttekening geplaatst worden bij de uitwerking van de vraag: “Over welk(e) thema(s) ervaart u de meeste keuzestress?” Er werd bij deze vraag geen duidelijke definitie van keuzestress gegeven. Het kan zijn dat niet alle deelnemers keuzestress op dezelfde manier geïnterpreteerd hebben. In toekomstig onderzoek naar de thema’s waarover jongvolwassenen keuzestress ervaren, kan deze onduidelijkheid voorkomen worden door een duidelijk geformuleerde definitie van keuzestress toe te voegen.

Ondanks dat er in de literatuur gesuggereerd wordt dat het vooral

hogeropgeleide jongvolwassenen zijn die te maken hebben met keuzestress in de quarterlife-periode (Van Doorn et al., 2007; Launspach, 2010; Markus & Schwartz, 2010), blijkt dit op basis van deze studie niet vanzelfsprekend te zijn. Dit roept de vraag op of het eerder genoemde verschil in waardering voor individualisering (Markus & Schwartz) daadwerkelijk aanwezig is tussen hoger- en lageropgeleiden. Ook doet dit de vraag rijzen of het zo is dat hogeropgeleiden relatief veel

keuzemogelijkheden hebben (Van Doorn et al.). Als deze verschillen tussen hoger- en lageropgeleiden wel blijken te bestaan, blijft het de vraag hoe het komt dat hoger- en lageropgeleiden toch evenveel keuzestress ervaren. In vervolgonderzoek kan dit nader onderzocht worden door ook waardering voor individualisering en gevoel van

keuzevrijheid uit te vragen en te kijken hoe deze variabelen samenhangen met

keuzestress. Daarnaast is er een grote kans dat de lageropgeleidengroep in deze studie grotendeels uit jongvolwassenen bestaat die in Amsterdam wonen. Het merendeel is immers geworven bij ROC locaties in Amsterdam. Amsterdam is een stad met relatief

(23)

23

veel keuzemogelijkheden. Het is voor vervolgonderzoek interessant om ook de huidige woonplaats van de deelnemers uit te vragen en na te gaan of er met een meer gemixte steekproef wel verschillen in keuzestress tussen hoger- en lageropgeleiden worden gevonden.

De positieve samenhang tussen sociale druk en keuzestress die Launspach (2010) in zijn onderzoek vond, is in dit onderzoek gerepliceerd. Niet alleen blijkt deze samenhang te bestaan onder hogeropgeleiden, maar ook onder lageropgeleiden. Over de in deze studie gesuggereerde causale relatie tussen de variabelen, kan echter geen uitspraak gedaan worden.

Ook is in dit onderzoek gebleken dat sociale druk meer voorkomt onder hoger- dan onder lageropgeleide jongvolwassenen. Dit roept de vraag op welke factoren dit verschil kunnen verklaren. Zo zou het verschil in waardering voor individualisering tussen hoger- en lageropgeleiden (Markus & Schwartz, 2010) een rol kunnen spelen. In dit onderzoek is echter geen groot verschil gebleken tussen beide groepen. Zowel onder lageropgeleide jongvolwassenen als onder

hogeropgeleide jongvolwassenen lijkt sociale druk in hoge mate aanwezig te zijn. In de literatuur wordt de indruk gewekt dat sociale druk vooral een probleem is onder hogeropgeleiden (Launspach, 2010; Lestegas, 2003; Rouwhorst et al., 2015). Met de resultaten van dit onderzoek kan dit idee echter niet geheel ondersteund worden.

Tot slot is het opvallend dat uit de exploratieve analyses blijkt dat mannen en vrouwen evenveel keuzestress ervaren. Dit is niet in lijn met de bevinding van Launspach (2010) dat vrouwen meer keuzestress ervaren dan mannen.

Deze studie is een belangrijke eerste stap in het betrekken van lageropgeleide jongvolwassenen in onderzoek naar de fase-specifieke problematiek van mensen in hun quarterlife. Om duidelijke uitspraken te doen over de problematiek van deze groep jongvolwassenen is echter meer onderzoek nodig. Alles overziend blijkt uit de resultaten van dit onderzoek dat keuzestress en sociale druk bij veel mensen in hun quarterlife aanwezig zijn, zowel onder hoger- als onder lageropgeleiden. Keuzestress blijkt evenveel voor te komen onder hogeropgeleide jongvolwassenen als onder lageropgeleide jongvolwassenen. Daarnaast lijkt sociale druk samen te hangen met keuzestress. Tot slot lijkt sociale druk meer voor te komen onder hogeropgeleide jongvolwassenen dan onder lageropgeleide jongvolwassenen. Met dit onderzoek werd beoogd meer inzicht te geven in de quarterlife-verschijnselen keuzestress en sociale

(24)

24

druk. In aanvulling op Launspach (2010) kan dit onderzoek een bijdrage leveren aan het maatschappelijke debat over deze fase specifieke problematiek.

(25)

25 Literatuurlijst

Atwood, J. D., & Scholtz, C. (2008). The quarter-life time period: An age of indulgence, crisis or both? Contemporary Family Therapy, 30, 233-250. Arnett, J. J. (2001). Conceptions of the transition to adulthood: Perspectives from

adolescence to midlife. Journal of Adult Development, 8, 133–143.

Arnett, J. J. (2007). Emerging adulthood: What is it, and what is it good for? Child Development Perspectives, 1, 68-73.

Beck, U., & Beck-Gernsheim, E. (1996) Individualization and ‘precarious freedoms’: Perspectives and controversies of a subject-oriented sociology. In P. Heelas, S. Lash & P. Morris (Eds.), Detraditionalization (pp. 23-48). Oxford and

Cambridge: Blackwell Publishers.

De Boo, G. M., & Spiering, M. (2010). Pre‐ adolescent gender differences in associations between temperament, coping, and mood. Clinical Psychology & Psychotherapy, 17, 313-320.

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics (4th ed.). London: Sage Publications Inc.

Gordon, M. E., Slade, L. A., & Schmitt, N. (1986). The “science of the sophomore” revisited: From conjecture to empiricism. Academy of Management Review, 11, 191-207.

Hanoch, Y., Rice, T., Cummings, J., & Wood, S. (2009). How much choice is too much? The case of the medicare prescription drug benefit. Health Services Research, 44, 1157-1168.

Iyengar, S. S., & Lepper, M. R. (2000). When choice is demotivating: Can one desire too much of a good thing? Journal of Personality and Social Psychology, 79, 995.

Launspach, T. (2010). Keuzeverlamming: Een onderzoek naar quarterlifecrisis onder jongvolwassenen en haar samenhang met depressie. (Niet gepubliceerde

masterthese). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Lestegas, A.P. (2003). Dertigers dilemma’s: Mythe of waarheid? (Niet gepubliceerde masterthese). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Markus, H. R., & Schwartz, B. (2010). Does choice mean freedom and well‐ being? Journal of Consumer Research, 37, 344-355.

(26)

26

Marckelbach, D. (2015). Samenhang tussen opleidingsniveau en de mate van keuzestress onder quarterlifers. (Niet gebpubliceerde bachelorthese). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Mentink, A. (2013, 30 september). Jongeren ziek van keuzestress. Algemeen Dagblad. Opgehaald van http://www.ad.nl

Rouwhorst, Y., Sinke, D., Van Kessel, L., & Zondervan, E. (2015, januari). Sucstress: De stress om succes. In Interstedelijk Studenten Overleg. Opgehaald van http://www.iso

.nl/website/wp-content/uploads/2015/01/1415-Sucstress.pdf

Studenten ervaren meer stress door dichtgetimmerde onderwijsprogramma’s. (2015, 29 januari). DUB Nieuws. Opgehaald van http://www.dub.uu.nl

Thorspecken, J. M. (2005). Quarterlife crisis: The unaddressed phenomenon. Proceedings of the Annual Conference of the New Jersey Counseling Association, 120-126.

Van Doorn, S., De Koster, W., & Verheul, J. (2007). Keuzestress!? Over de sociale inbedding van individuele keuzes, Sociologie, 3, 400-409.

Vermeulen, M. (2014, 27 december). Te veel keuze demotiveert en verlamt. Volkskrant. Opgehaald van http://www.volkskrant.nl

(27)

27

Bijlage 1: Itemlijst

Items van de keuzestressvragenlijst

1. Bij belangrijke keuzes heb ik vaak het idee dat er te veel opties zijn om uit te kiezen

2. Ik ervaar het maken van belangrijke keuzes als prettig (Contra-indicatief) 3. Als ik eeen optie kies, heb ik het gevoel dat ik mogelijke aantrekkelijke

alternatieven moet laten vallen

4. Ik heb vaak het gevoel dat ik te veel moet kiezen

5. Ik vind het makkelijk om belangrijke keuzes te maken (Contra-indicatief) 6. Ik vind onzekere beslissingen prettig (Contra-indicatief)

7. Ik ben iemand die beslissingen moeilijk vind

8. Ik stel het nemen van beslissingen vaak uit tot het laatst mogelijke moment 9. Ik neig ernaar te worstelen met beslissingen

Items van de sociale-drukvragenlijst

1. Ik kijk naar leeftijdsgenoten als graadmeter om te bepalen h succesvol ik ben 2. De verwachting van de omgeving dat je alles voor elkaar over moet hebben

ervaar ik sterk

3. Als anderen mijn baan / studie aansprekend vinden, voel ik mij zeer geslaagd 4. Vanuit de maatschappij voel ik veel druk om op alle gebieden te presteren 5. Vanuit de media wordt er veel druk uitgeoefend om een perfect leven te

hebben

6. De maatschappij geeft mij niet het gevoel dat ik succesvol moet zijn (Contra-indicatief)

(28)

28

Bijlage 2: Informed Consent

Beste deelnemer,

Voordat het onderzoek van start zal gaan, is het belangrijk dat u op de hoogte bent van de procedure van dit onderzoek. Lees daarom onderstaande tekst nauwkeurig door. Mocht u vragen hebben kunt u deze op elk moment aan ons stellen.

Doel van het onderzoek

Het doel van het onderzoek is nagaan in welke mate er sprake is van keuzestress onder volwassenen van 18-25 jaar. Dat doen we door middel van het afnemen van een vragenlijst. De vragenlijst bestaat uit 24 vragen en zal ongeveer 10 minuten van uw tijd in beslag nemen.

Vertrouwelijkheid van gegevens

Deelname is anoniem. Alle onderzoeksgegevens die verzameld worden zullen volstrekt vertrouwelijk behandeld worden en zullen alleen gecombineerd gerapporteerd worden (dus er wordt geen gebruik gemaakt van individuele

resultaten). Alleen de onderzoekers hebben toegang tot de data. Data zullen niet aan derden worden verstrekt.

Vrijwilligheid

Deelname aan dit onderzoek is volkomen vrijwillig. Als u nu besluit af te zien van deelname aan het onderzoek, zal dit op geen enkele wijze gevolgen voor u hebben. Als u tijdens het onderzoek zelf besluit uw medewerking te staken, zal dat eveneens op geen enkele wijze gevolgen voor u hebben.

Verzekering

Dit onderzoek heeft geen risico’s voor uw gezondheid of veiligheid. Hierom gelden de voorwaarden van de reguliere aansprakelijkheidsverzekering van de UvA. Nadere inlichtingen

Mocht u vragen hebben over dit onderzoek, vooraf of achteraf, dan kunt u zich wenden tot de verantwoordelijke onderzoeker. Mw. D. Marckelbach, tel.

0634147652, email: denise_marckelbach@hotmail.com. Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek,Dhr. A. van Emmerik a.a.p.vanemmerik@uva.nl, Weesperplein 4, 1018 AX Amsterdam. Toestemmingsverklaring

Met het invullen van de vragenlijst verklaart u dat u de deelnemersinformatie heeft gelezen en begrepen. Verder geeft u aan dat u akkoord gaat met de gang van zaken

(29)

29

zoals deze staat beschreven in de deelnemersinformatie. Ik verklaar dat ik 18 jaar of ouder ben en dat ik mee wil doen aan deze studie.

(30)

30

Bijlage 3: Afgenomen vragenlijst

Omcirkel het antwoord dat op u van toepassing is

Wat is uw leeftijd? 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30

Wat is uw geslacht? Man / Vrouw

Heeft u een vaste relatie? Ja / Nee

Ben u thuis of uitwonend Thuiswonend / Uitwonend, namelijk vanaf ………(vul leeftijd in)

Bent u religieus? Ja / Nee

Wat is het hoogste niveau opleiding dat u heeft gevolgd, of nog volgt op dit moment?

Over welk(e) thema(’s) in uw leven ervaart u de meeste keuzestress? (U mag meerdere antwoorden

omcirkelen)

MBO / HBO / WO

Studie / Partner / Baan / Woning / Kinderen / Anders,

namelijk……….

Geef op een schaal van 0 tot 5 aan in welke mate u het eens bent met de volgende stellingen, omcirkel het juiste antwoord (0= absoluut mee oneens en 5 = absoluut mee eens)

Bij belangrijke keuzes heb ik vaak het idee dat er te veel opties zijn om uit te kiezen

Absoluut mee

Absoluut mee oneens eens

0 1 2 3 4 5

Ik kijk naar leeftijdsgenoten als

graadmeter om te bepalen hoe succesvol ik ben

0 1 2 3 4 5

(31)

31 keuzes als prettig

De verwachting van de omgeving dat je alles voor elkaar over moet hebben ervaar ik sterk

0 1 2 3 4 5

Als ik één optie kies, heb ik het gevoel dat ik mogelijke aantrekkelijke

alternatieven moet laten vallen

0 1 2 3 4 5

Als anderen mijn baan / studie aansprekend vinden, voel ik mij zeer geslaagd

Ik heb vaak het gevoel dat ik te veel moet kiezen

0 1 2 3 4 5

0 1 2 3 4 5

Vanuit de maatschappij voel ik veel druk om op alle gebieden te presteren

0 1 2 3 4 5

Ik vind het makkelijk om belangrijke keuzes te maken

0 1 2 3 4 5

Vanuit de media wordt er veel druk uitgeoefend om een perfect leven te hebben

0 1 2 3 4 5

Ik vind onzekere beslissingen prettig 0 1 2 3 4 5

De maatschappij geeft mij niet het gevoel dat ik succesvol moet zijn

0 1 2 3 4 5

Ik ben iemand die beslissingen moeilijk vindt

Bij het bepalen van mijn succes vergelijk ik mezelf met anderen

0 1 2 3 4 5

(32)

32 Ik stel het nemen van beslissingen vaak uit tot het laatst mogelijke moment

0 1 2 3 4 5

Ik neig ernaar te worstelen met beslissingen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

20.35 uur toelichting op samenwerking corporaties en gemeente door Bram Klouwen van Companen 20.45 uur toelichting verhuurresultaten SEW door Michiel.. Veenstra en

- de sociale zekerheid voor werknemers heeft in toenemende mate uitgaven op zich genomen die niet enkel voor werknemers zijn (bijvoorbeeld in de gezondheidszorg, de

2p 8 † Geef met behulp van een kaart uit de atlas de verklaring voor dat grote aantal immigranten uit deze landen en noem hierbij tevens de gebruikte kaart.. In Spanje blijken

4p 7 † A: Welke combinatie van twee gegevens uit bron 7 kun je gebruiken om een mogelijke verklaring te geven voor de verschillen in omvang van de pendelstromen vanuit de

Afgezien van de bevolkingsgroei zijn er nog andere, reeds in gang gezette demografische ontwikkelingen die kunnen leiden tot een sterke toename van het aantal kilometers in het

Alleen al voor een moderne bedrijfsvoering budgetteert de Defensievisie 2035 1,5 tot 2 miljard euro extra per jaar, bestemd onder meer voor vastgoed, IT, personele vulling,

Nederlands in hoger onderwijs en wetenschap / [edit.] Albert Oosterhof ; [edit.] Willy Martin ; [edit.] Jan Roukens ; [edit.] e.a.. — Beurs van

To understand the effect of drug release kinetics on the pharmacokinetic profile of the nanomedicines, the small molecular weight drug DMS was derivatised with