• No results found

Invloed zelfregulatie, negatieve emotionaliteit en discipline ouders op externaliserend probleemgedrag 4,5 jarigen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Invloed zelfregulatie, negatieve emotionaliteit en discipline ouders op externaliserend probleemgedrag 4,5 jarigen"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Invloed Zelfregulatie, Negatieve Emotionaliteit en Discipline Ouders op Externaliserend Probleemgedrag 4,5 jarigen

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education, Universiteit van Amsterdam T.D. Visser, 10674144 Begeleiding: Mw. Dr. M. Majdandžić Tweede beoordelaar: Mw. Dr. H.E. Creemers Amsterdam, juli 2015

(2)

Inhoudsopgave Pagina Abstract………3 Inleiding………...4 Methode………..10 Resultaten………14 Discussie………..17 Referenties………...24

(3)

Abstract

Externalizing problem behavior during childhood is a predictor of delinquency during adolescence. Negative affectivity and effortful control, as well as parental discipline, predict externalizing problem behavior. In this study, the effects of effortful control, the moderation effect of negative affectivity of children at age 2,5 and harsh, permissive and positive discipline of their parents on externalizing problem behavior at age 4,5 was examined. The study included 116 couples with their first child. Effortful control and negative emotionality were assessed using the Early Childhood Behavior Questionnaire (ECBQ, Putnam, Gartstein, & Rothbart, 2006). Harsh, permissive and positive discipline were assessed using a

questionnaire (Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2008) and externalizing problem behavior using the Social Competence and Behavior Evaluation in Children (SCBE-30, LaFreniere, Dumas, 1996). Results indicated that less effortful control predicts more externalizing problem behavior, but that negative affectivity does not moderate the relation between

effortful control and externalizing problem behavior. Moreover more harsh discipline predicts more externalizing problem behavior, but positive and permissive discipline do not predict externalizing problem behavior. If children have less effortful control, the VIPP-SD intervention could be used to improve the raising skills of parents, in order to prevent the development of externalizing problem behavior.

Keywords: Effortful control, negative emotionality, harsh, permissive and positive discipline, externalizing problem behavior

(4)

Delinquent gedrag bij adolescenten is een veelvoorkomend probleem en refereert naar gedragingen die illegaal zijn zoals stelen, vandalisme en drugs dealen (Johnson & Menard, 2010; Junger-Tas et al., 2010). Externaliserend probleemgedrag tijdens de kindertijd kan een voorspeller zijn van delinquent gedrag (Wasserman et al., 2003). De temperamentstrekken negatieve emotionaliteit en een lage zelfregulatie blijken een relatie te hebben met

externaliserend probleemgedrag (Matthys, Vanderschuren, & Schutter, 2012). Daarnaast heeft de mate van positieve en negatieve discipline van ouders tijdens de kindertijd invloed op delinquentie tijdens de adolescentie (Patterson, Reid, & Dishion, 1992). In dit onderzoek werd onderzocht of er een relatie is tussen zelfregulatie op 2,5 jarige leeftijd en externaliserend probleemgedrag op 4.5 jarige leeftijd en of dit verband werd gemodereerd door negatieve emotionaliteit. Verder werd gekeken wat de invloed is van positieve, harde en permissieve discipline van ouders bij kinderen op 2,5 jarige leeftijd op externaliserend probleemgedrag van de kinderen op 4,5 jarige leeftijd.

Een groot deel van de adolescenten rapporteert betrokken te zijn bij delinquente gedragingen (Brezina & Piquero, 2007; Elliott, Huizinga, & Menard, 1989; Piquero, Brezina, & Turner, 2005). In Nederland rapporteerde 45% van de jongeren tussen de 12 en 17 jaar een of meerdere keren een delinquente overtreding te hebben begaan. Verder rapporteerde 29,5% van de jongeren dat ze in het afgelopen jaar delinquent gedrag hadden vertoond (Junger-Tas, Haan Marshall, Enzmann, Killins, Steketee, & Gruszczynska, 2010). Meerdere onderzoeken laten zien dat het aantal jongeren dat delinquent geheelonthouder is, uit ongeveer 6 tot 15% van de populatie bestaat (Boutwell & Beaver, 2008; Brezina & Piquero, 2007; Piquero et al., 2005). Een delinquente geheelonthouder wordt gezien als iemand die weg blijft van alle vormen van delinquent en crimineel gedrag na de leeftijd van elf jaar (Snyder & Sickmund, 2006). Agressief gedrag en delinquent gedrag zijn beide onderdeel van externaliserend probleemgedrag (Prinzie, Onghena & Hellinckx, 2006). Bij externaliserend probleemgedrag

(5)

worden er negatieve emoties, zoals boosheid, agressie en frustratie tegen anderen geuit (Roeser, Eccles, & Strobel, 1998).

Gedragsproblemen tijdens de kindertijd kunnen invloed hebben op delinquent gedrag (Dishion, Capaldi, & Yoerger, 1999; Huizinga, Loeber, Thornberry, & Cothern, 2000; McCord, Widom, & Crowell, 2003; Stouthamer-Loeber & Loeber, 2002; Wasserman et al., 2003). Deze problemen kunnen namelijk aanhouden en resulteren in delinquentie (McCord et al., 2003). Moffitt (1993) en Farrington (2005) laten tevens zien dat vroege gedragsproblemen kunnen bestaan vanaf de kindertijd en zich kunnen ontwikkelen tot delinquent gedrag tijdens de adolescentie. Wasserman et al. (2003) hebben aangetoond dat antisociaal gedrag bij 3 jarigen een voorspeller kan zijn van later delinquent gedrag bij dezelfde kinderen op 13 jaar. Delinquent gedrag wordt dus voorspeld door externaliserende problemen tijdens de vroege kindertijd.

Externaliserend probleemgedrag wordt zelf voorspeld door specifieke

temperamentkenmerken van het kind (Rothbart, Ahadi, & Hershey, 1994). Temperament wordt omschreven als individuele verschillen in reactiviteit en zelfregulatie (Rothbart & Derryberry, 1981). Reactiviteit houdt de manier van reageren op prikkels in (Gonzáles et al., 2001). Er wordt een onderscheid gemaakt tussen positieve en negatieve reactiviteit. Positieve reactiviteit houdt gedragingen in als toenadering, impulsiviteit, activiteit, lachen en plezier maken. Bij negatieve reactiviteit laten kinderen angst, frustratie, droefheid en

terughoudendheid zien (Rothbart, Ahadi, & Hershey, 1994). Zelfregulatie wordt gezien als aandachtsprocessen waardoor de reactiviteit van het individu wordt geregeld (Zeanah & Fox, 2004). Het is een proces dat centraal staat in de ontwikkeling van kinderen (Rothbart & Bates, 2006) en wordt gezien als de mogelijkheid van kinderen om hun gedrag te reguleren bij invloeden vanuit de omgeving (Blair & Razza, 2007).

(6)

(Batum & Yagmurlu, 2007). Voor een adequate emotieregulatie zijn emotioneel bewustzijn, controle van expressie en het omgaan met emoties belangrijk (Zeman, Shipman, & Suveg, 2002). Gedragsregulatie omvat het hebben van controle over impulsen, het kunnen

onderdrukken van gedrag en aandachtsprocessen als aandacht richten en verschuiven (Thompson, 1994). Het gaat hierbij om vaardigheden die de gedragsexpressie van impulsen en gevoelens regelen (Eisenberg et al., 1997).

De snelheid en de mate van ontwikkeling van zelfregulatie verschilt per kind (Murray & Kochanska, 2002). Kinderen rond een leeftijd van 3 jaar ontwikkelen zelfregulatie, met als onderdelen aandachtsregulatie en inhibitiecontrole, om een dominante respons te kunnen onderdrukken en in plaats daarvan een subdominante respons uit te voeren (Murray & Kochanska, 2002). Eisenberg et al. (2000) hebben gekeken naar die ontwikkeling van zelfregulatie en hieruit bleek dat kinderen van 10 jaar met externaliserende problemen vaak een lagere aandachtsregulatie en verminderde inhibitiecontrole hadden op 8 jarige leeftijd. Daarnaast is gevonden dat onderontwikkelde zelfregulatievaardigheden bij kinderen van 3 jaar een voorspeller zijn van externaliserend probleemgedrag op 6 jaar (Cole, Zahn-Waxler, Fox, Usher, & Welsh, 1996). Eisenberg en Losoya (1997) bevestigen deze samenhang, zij vonden een verband tussen een verminderde zelfregulatie bij kleuters en een neiging tot het vertonen van externaliserend probleemgedrag tijdens de adolescentie. Een ander onderzoek heeft gevonden dat impulsiviteit, snel afgeleid zijn en hyperactiviteit bij kinderen van 6 jaar voorspellende factoren zijn voor externaliserend probleemgedrag bij kinderen van 8 jaar (Olson, Schilling, & Bates, 1999). Er zijn dus predictieve relaties gevonden tussen een lage zelfregulatie en de aanwezigheid van externaliserende problemen.

Negatieve emotionaliteit vormt naast zelfregulatie en extraversie het construct temperament en wordt gekenmerkt door het ervaren van negatieve emoties zoals angst, frustratie en verdriet (Asher, Parkhurst, Hymel, & Williams, 1990; Rubin, LeMare, & Lollis,

(7)

1990). Zelfregulatie moduleert de mate van frustraties en van plezier, wat bepaalt in hoeverre een kind negatieve emotionaliteit ervaart (Rothbart & Bates, 1998). Verschillende

onderzoeken hebben aangetoond dat negatieve emotionaliteit bij kinderen is gerelateerd aan externaliserend probleemgedrag tijdens de adolescentie(Rothbart, et al., 1994; Eisenberg et al., 1997; Stice & Gonzales, 1998). Specifiek de gedragingen boosheid en verdriet in combinatie met een lage zelfregulatie worden gezien als belangrijke voorspellers van externaliserend probleemgedrag (Eisenberg et al., 2001). Een onderzoek van Valiente et al. (2003) heeft laten zien er een negatieve relatie is tussen zelfregulatie bij kinderen van 7 jaar en externaliserend probleemgedrag bij kinderen van 11 jaar, voornamelijk wanneer er een hoge mate van negatieve emotionaliteit aanwezig is. Eisenberg et al. (2000) hebben gevonden dat er een verband is tussen zelfregulatie bij kinderen van 8 jaar en het externaliserend

probleemgedrag van kinderen op 10 jarige leeftijd. Dit verband is alleen significant wanneer het kind hoog scoort op negatieve emotionaliteit. Geconcludeerd kan worden dat de

zelfregulatie van kinderen een belangrijke voorspeller is van externaliserend probleemgedrag, voornamelijk als deze kinderen meer negatieve emotionaliteit ervaren.

Een andere factor die voorspellend kan zijn voor delinquentie tijdens de adolescentie is opvoedingsgedrag (Rothbaum & Weisz, 1994; Snyder, Cramer, Afrank, & Patterson, 2005). Een belangrijke opvoedingsdimensie die is gerelateerd aan latere delinquentie is discipline (Patterson, Reid, & Dishion, 1992). In het huidige onderzoek wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen negatieve en positieve discipline. Positieve discipline verwijst naar de mate waarin ouders hun kind prijzen voor goed gedrag en uitleg geven over onwenselijk gedrag (Verhoeven, Junger, van Aken, Dekovic, & van Aken, 2007). Verschillende onderzoeken hebben een positief verband aangetoond tussen positieve discipline en indicatoren van emotie- en gedragsregulatie tijdens de kindertijd (Londerville & Main, 1981; Vondra, Shaw,

(8)

positieve discipline, zoals responsief opvoeden, dan is dat geassocieerd met gehoorzaamheid tijdens de kindertijd (Parpal & Maccoby, 1985). Aangezien gehoorzaamheid bij kinderen onder andere bestaat uit hun gedachtes, gedragingen, en emoties reguleren, kan het gebruik van positieve discipline een beschermende factor zijn tegen externaliserend probleemgedrag bij kinderen (Kochanska & Murray, 2000).

Negatieve discipline bestaat uit harde discipline en permissieve discipline. Harde discipline kan onderverdeeld worden in een verbale vorm van discipline en een fysieke vorm van discipline (McKee et al., 2007). De fysieke vorm van harde discipline is meer agressief en indringend dan de verbale vorm. Het omvat gedragingen als slaan, duwen en kinderen

hardhandig vastpakken (Simons, Whitbeck, Conger, & Chyi-In, 1991 ). Harde verbale

discipline houdt het gebruik van psychologische dwang in om het kind een emotionele pijn of ongemak te laten ervaren zodat probleemgedrag gecorrigeerd kan worden. Deze vorm komt het meeste voor (Straus & Field, 2003). Bij permissieve discipline zijn ouders permissief en komen ze hun disciplinestrategieën niet na. Verder reageren ze inconsequent op ongepast gedrag van het kind. Vanuit de sociale leertheorie kan verklaard worden dat kinderen die meer negatieve discipline ontvangen, zich agressiever gedragen tijdens interacties met hun ouders (Deater-Deckard & Dodge, 1997).

Chang et al. (2003) hebben gevonden dat harde en permissieve discipline bij 5 jarigen geassocieerd is met externaliserend probleemgedrag bij kinderen op dezelfde leeftijd (Chang et al., 2003). Er is daarnaast door McKee et al. (2007) gekeken naar het verband tussen negatieve discipline van ouders en externaliserend probleemgedrag. Zij hebben gevonden dat wanneer moeders harde fysieke discipline en vaders harde fysieke en verbale discipline gebruiken bij kinderen van 10 jaar, dit gerelateerd is aan meer externaliserend

probleemgedrag bij deze kinderen op dezelfde leeftijd. Daarnaast is uit onderzoek van Eisenberg et al. (2001) gebleken dat wanneer ouders positieve discipline gebruiken bij

(9)

kinderen van 6 jaar, dit leidt tot een vermindering van externaliserend probleemgedrag op 9 jarige leeftijd. Concluderend heeft de discipline van ouders invloed op gedragsproblemen bij kinderen tijdens de kindertijd. Er is echter minder bekend over de invloed van discipline van ouders op gedragsproblemen tijdens de peutertijd.

Het is belangrijk om de hiervoor besproken voorspellende factoren van externaliserend probleemgedrag te onderzoeken, omdat er op die manier mogelijk preventief kan worden ingegrepen bij kinderen, zodat er minder kans is dat externaliserend probleemgedrag op den duur leidt tot delinquentie. De gevolgen van externaliserend probleemgedrag kunnen invloed hebben op de kinderen, op hun omgeving en op de maatschappij. Externaliserend

probleemgedrag is geassocieerd met een verhoogd risico op delinquentie, afwijzing door leeftijdsgenoten, slechte schoolprestaties, vroegtijdig schoolverlaten en problemen in de adolescentie en volwassenheid (Fergusson, Horwood, & Ridder, 2005). Het is daarom belangrijk dat er aandacht komt voor de preventie van externaliserend probleemgedrag door meer inzicht in welke factoren een rol spelen bij de ontwikkeling hiervan (Batum &

Yagmurlu, 2007).

In dit onderzoek werd gekeken of een lage mate van zelfregulatie op de leeftijd van 2,5 jaar een voorspeller is van externaliserend probleemgedrag op 4,5 jarige leeftijd. Verder werd er onderzocht of deze relatie gemodereerd werd door negatieve emotionaliteit. Daarbij werd dus onderzocht of de combinatie van lage zelfregulatie en hoge negatieve emotionaliteit in de peutertijd een voorspeller is van externaliserend probleemgedrag 2 jaar later. Daarnaast werd er in dit onderzoek gekeken in hoeverre de mate van discipline van ouders van kinderen van 2,5 jaar voorspellend is voor externaliserend probleemgedrag bij kinderen op 4,5 jarige leeftijd.

Verwacht werd dat een lage zelfregulatie bij kinderen van 2,5 jaar meer

(10)

verwacht dat het verband tussen zelfregulatie bij kinderen van 2,5 jaar en externaliserend probleemgedrag bij kinderen van 4,5 jaar wordt gemodereerd door negatieve emotionaliteit en dat dit verband sterkeris voor kinderen met een hoge negatieve emotionaliteit. Vervolgens werd verwacht dat positieve discipline van ouders bij kinderen van 2,5 jaar minder

externaliserend probleemgedrag voorspelt op 4,5 jarige leeftijd en dat harde en permissieve discipline van ouders bij kinderen van 2,5 jaar meer externaliserend probleemgedrag voorspellen bij kinderen op 4,5 jarige leeftijd.

Methode Deelnemers

Dit onderzoek is onderdeel van een longitudinaal onderzoek, ‘De sociale ontwikkeling van kinderen’, dat begonnen is met een prenatale meting. Daarna volgde een meting toen de kinderen 4 maanden waren en vervolgens een meting op 1 jarige leeftijd. In het huidige onderzoek werd gebruik gemaakt van de daaropvolgende meetmomenten. Het eerste

meetmoment van het huidige onderzoek was op 2,5 jarige leeftijd en het tweede meetmoment op 4,5 jarige leeftijd. In totaal namen er 116 gezinnen deel aan de huidige studie waarvan 50 met een jongen (43.1%) en 66 met een meisje (56.9%). De leeftijd van de kinderen op het eerste meetmoment was M= 2.51 jaar (SD = .05) en op het tweede meetmoment M= 4.50 jaar (SD = .06). De gemiddelde leeftijd van de vaders op meetmoment een was 37.02 jaar SD = 5.42 en varieert van 25 tot 63 jaar, van de moeders was de gemiddelde leeftijd 34.02 jaar, SD = 4.22 en varieert van 22 tot 45 jaar. Het opleidingsniveau van de vaders was M = 6.65, SD = 1.56 (bereik 2-8), voor moeders was het M =7.06, SD = 1.13 (bereik 1-8), op een schaal van 1 (lagere school/basisonderwijs) tot 8 (universiteit). Het beroepsniveau van de vaders was M = 8.19, SD = 2.69 (bereik 3-11), voor moeders was het beroepsniveau M =8.66, SD = 2.19 (bereik 2-11), op een schaal van 1 (nooit werkzaam geweest) tot 11 (in loondienst,

(11)

het beroepsniveau van de ouders redelijk hoog is, wat betekent dat de ouders in dit onderzoek een hoge sociaal economische status hebben.

Procedure

De data die werd gebruikt voor huidig onderzoek is verkregen uit het onderzoek ‘De Sociale ontwikkeling van kinderen’, dat oorspronkelijk bestond uit 151 gezinnen. De ouders en het oudste kind van het gezin waren betrokken bij het onderzoek. De deelnemers waren in steden rond Amsterdam via verloskundigen benaderd om mee te doen aan het onderzoek. Ze hebben zich vrijwillig opgegeven om deel te nemen. Ouders hebben vragenlijsten toegestuurd gekregen die ze schriftelijk in moesten vullen voordat ze naar de Universiteit van Amsterdam kwamen. Er werd ouders gevraagd om het eerste antwoord dat in hun opkwam in te vullen en niet te overleggen met hun partner.

Meetinstrumenten

Zelfregulatie. Om zelfregulatie van de kinderen op 2,5 jaar te meten, werd er gebruik gemaakt van de Early Childhood Behavior Questionnaire (ECBQ, Putnam, Gartstein,

Rothbart, 2006). De dimensie ‘zelfregulatie’ werd meegenomen in huidige studie. Deze dimensie bestaat uit de schalen ‘Aandachtsverschuiving’ (8 items, vb., “Tijdens dagelijkse activiteiten, hoe vaak: richtte uw kind meteen zijn/haar aandacht op u wanneer u hem/haar riep”), ‘Inhibitiecontrole’ (6 items, vb., “Wanneer er ‘nee’ gezegd werd, hoe vaak: stopte uw kind met de verboden activiteit?”), ‘Lage intensiteit plezier’ (6 items, vb., “Tijdens het buitenspelen, hoe vaak: genoot uw kind ervan om rustig in het zonnetje te zitten?”), ‘Aaibaarheid’ (6 items, vb., Wanneer hij/zij gedragen werd, hoe vaak: vlijde uw kind zich tegen u aan?”) en ‘Aandacht richten’ (6 items, vb., “Wanneer hij/zij aan het spelen was met zijn/haar favoriete speelgoed, hoe vaak: speelde uw kind langer dan 10 minuten?”). Ouders werd gevraagd antwoorden te geven over het gedrag van hun kind in de afgelopen 2 weken. Antwoorden werden gegeven op een 7-punts Likert schaal (1 = nooit, 7 = altijd, x = niet van

(12)

toepassing). Gemiddelde scores werden gebruikt als een indicator voor zelfregulatie van de kinderen, waarbij een hogere score meer zelfregulatie betekent. De Cronbach’s alpha van de vaders en moeders waren goed en zijn weergegeven in Tabel 1.

Negatieve emotionaliteit. Om negatieve emotionaliteit te meten, werd er gebruik gemaakt van de Early Childhood Behavior Questionnaire (ECBQ, Putnam, Gartstein,

Rothbart, 2006). De dimensie ‘negatieve emotionaliteit’ werd meegenomen in huidige studie. Deze dimensie omvat de schalen ‘Ongemak’ (7 items, vb., “Tijdens dagelijkse activiteiten, hoe vaak: leek uw kind zich te storen aan luide geluiden?”), ‘Angst’ (8 items, vb., “Wanneer hij/zij thuis was, hoe vaak: leek uw kind bang van het donker?”), ‘Verdriet’ (6 items, vb., “Tijdens dagelijkse activiteiten, hoe vaak: werd uw kind verdrietig zonder duidelijke

reden?”), ‘Frustratie’ (6 items, vb., “Wanneer verteld werd dat het tijd was om te gaan slapen, hoe vaak: reageerde uw kind geïrriteerd? ), ‘Kalmeerbaarheid’ (5 items, vb., “Wanneer hij/zij van streek was, hoe vaak: voelde uw kind zich binnen een paar minuten weer beter?”), ‘Motor activatie’ (6 items, vb., “Tijdens alledaagse activiteiten, hoe vaak: roffelde uw kind met zijn/haar vingers op tafels en objecten?), ‘Perceptuele gevoeligheid’ (5 items, vb., Tijdens dagelijkse activiteiten, hoe vaak: merkte uw kind de zachtheid of ruwheid van voorwerpen die hij/zij aanraakte op?”) en ‘Verlegenheid’ (5 items, vb., “In een situatie waarbij uw kind nieuwe mensen ontmoette, hoe vaak: wendde uw kind zich af?”). Ouders werd gevraagd om te antwoorden over de negatieve emotionaliteit van hun kind in de afgelopen 2 weken. Antwoorden werden gegeven op een 7-punts Likert schaal (1 = nooit, 7 = altijd, x = niet van toepassing). Gemiddelde scores werden gebruikt als een indicator voor negatieve

emotionaliteit van de kinderen, waarbij een hogere score meer negatieve emotionaliteit betekent. De Cronbach’s alpha van vaders en moeders waren goed en zijn weergegeven in Tabel 1.

(13)

Tabel 1

Cronbach’s alpha voor vaders en moeders van zelfregulatie en negatieve emotionaliteit

Variabelen Vaders Moeders

Zelfregulatie .68 .70

Aandachtsverschuiving .58 .69

Inhibitiecontrole .74 .80

Lage intensiteit plezier .68 .66

Aaibaarheid .75 .80 Aandacht richten .76 .84 Negatieve emotionaliteit .64 .58 Ongemak .63 .70 Angst .73 .66 Verdriet .58 .72 Frustratie .75 .75 Kalmeerbaarheid .72 .76 Motor activatie .71 .61 Perceptuele gevoeligheid .66 .72 Verlegenheid .80 .82

Voetnoot: Het getal achter de dimensies staat voor de Cronbach’s alpha over de schalen.

Discipline van ouders. Om de discipline van ouders te meten, werd gebruikt gemaakt van de vragenlijst om opvoedingsgedrag 2,5 jaar te meten (Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2008). De factoren ‘positieve discipline’, ‘harde discipline’ en ‘permissieve discipline’ werden hiervan gebruikt. De factor ‘positieve discipline’ bestaat uit 16 items, de factor ‘harde discipline’ uit 15 items en ‘permissieve discipline’ uit 10 items. Ouders werd gevraagd om te antwoorden op vragen over hun opvoedgedrag. Een voorbeelditem van positieve discipline is: “Ik prijs mijn kind als hij/zij lief is voor andere kinderen.” Een voorbeelditem van harde discipline is: “Als mijn kind overactief is, schreeuw ik tegen hem/haar.” Een voorbeelditem van permissieve discipline is: “De straf die ik mijn kind geef hangt af van mijn stemming.” Er is bij alle factoren gebruik gemaakt van vijf antwoordcategorieën (1 = helemaal niet van toepassing, 5 = helemaal van toepassing). De Cronbach’s alpha van de schaal positieve discipline was voor moeders .78 en voor vaders .80. De schaal harde discipline had een

(14)

Cronbach’s alpha voor moeders van .81 en voor vaders .78, de schaal permissieve discipline voor moeders .78 en voor vaders .74. De cronbach’s alpha is voor alle schalen goed.

Externaliserend probleemgedrag. Om de mate van externaliserend probleemgedrag bij de kinderen op 4,5 jaar te meten, werd er gebruik gemaakt van de Social Competence and Behavior Evaluation in Children (SCBE-30, LaFreniere, Dumas, 1996). Alleen de

agressieschaal werd gebruikt, die bestaat uit 10 items. Er werd aan ouders gevraagd vragen te beantwoorden over de mate van agressie van hun kind. Een voorbeelditem is: “Mijn kind is prikkelbaar en wordt makkelijk boos”. Er is hierbij gebruik gemaakt van een 4-punts Likert schaal (1 = nooit, 4 = vaak). De cronbach’s alpha van deze schaal was goed, namelijk voor zowel moeders als vaders .78.

Resultaten

Voorbereidende analyses

Er is bij elke variabele gekeken of de scores van vaders en moeders correleerden. Indien dit het geval was, zijn deze scores van vaders en moeders samengevoegd tot een variabele door deze scores te middelen. Tabel 2 laat deze gegevens zien. Bij de variabele positieve discipline correleerden de scores niet significant met elkaar, r =.18, p =.075, waardoor deze scores niet bij elkaar zijn samengevoegd.

Tabel 2

Correlaties tussen vragenlijsten van vaders en moeders (r)

Variabele Correlatie (r)

Zelfregulatie kind .30**

Negatieve emotionaliteit kind .31**

Permissieve discipline .23*

Harde discipline .36***

Positieve discipline .18

Externaliserend probleemgedrag kind .34*** *p <.05, **p <.005, ***p <.001

(15)

Tabel 3 geeft de gemiddelden en standaarddeviaties weer van alle variabelen. De scheefheid was voor alle variabelen < │2│. De kurtosis was voor alle variabelen < │2│, behalve voor de variabelen externaliserend probleemgedrag, (2.57) en negatieve discipline (2.20). Deze variabelen zijn evengoed niet getransformeerd naar z-scores.

Tabel 3

Gemiddelden en standaarddeviaties van alle variabelen

Variabelen M SD Zelfregulatie 4.71 0.46 Negatieve emotionaliteit 3.01 0.36 Permissieve discipline 1.89 0.39 Harde discipline 1.56 0.31 Positieve discipline moeders 4.24 0.37 Positieve discipline vaders 4.02 0.41 Externaliserend probleemgedrag 1.60 0.32

Hoofdanalyses

Zelfregulatie en negatieve emotionaliteit als voorspellers van externaliserend probleemgedrag

De eerste hypothese, of meer zelfregulatie minder externaliserend probleemgedrag voorspelt, is getoetst aan de hand van een regressie analyse. Uit de resultaten bleek dat minder

zelfregulatie op 2,5 jarige leeftijd inderdaad meer externaliserend probleemgedrag voorspelt op 4,5 jarige leeftijd (β =-.34, p<.001) en dat meer negatieve emotionaliteit meer

externaliserend probleemgedrag voorspelt (β=.27, p=.003). Vervolgens is er gekeken of de interactie van zelfregulatie met negatieve emotionaliteit zorgt voor meer externaliserend probleemgedrag. Er is hiervoor een moderatieanalyse uitgevoerd, met zelfregulatie*negatieve emotionaliteit als voorspeller van externaliserend probleemgedrag. Hieruit bleek dat de

(16)

combinatie zelfregulatie en negatieve emotionaliteit niet significant was (Tabel 4). Dus negatieve emotionaliteit versterkt niet de relatie tussen zelfregulatie en externaliserend probleemgedrag.

Tabel 4

Resultaten van de regressie analyse met zelfregulatie en negatieve emotionaliteit als

voorspellers van externaliserend probleemgedrag Voorspellers β p Negatieve emotionaliteit .26 .004 Zelfregulatie -.34 <.001 Zelfregulatie*Negatieve emotionaliteit .05 .536

Harde, permissieve en positieve discipline als voorspellers van externaliserend probleemgedrag

Er is verder gekeken of harde discipline en permissieve discipline (van beide ouders samengevoegd) externaliserend probleemgedrag voorspellen. Hiervoor is in een model gekeken naar harde en permissieve discipline als voorspellers van externaliserend probleemgedrag. Uit de resultaten bleek dat harde discipline meer externaliserend

probleemgedrag voorspelt, maar dat permissieve discipline niet significant externaliserend probleemgedrag voorspelt (Tabel 5).

Als laatste is in een model gekeken naar de positieve discipline van vaders en van moeders als voorspellers van externaliserend probleemgedrag. Allebei deze predictoren zijn niet significant voorspellend voor externaliserend probleemgedrag (Tabel 6). Concluderend voorspelt alleen harde discipline van ouders bij kinderen op 2,5 jarige leeftijd meer

(17)

externaliserend probleemgedrag bij kinderen van 4,5 jaar. Permissieve discipline en positieve discipline voorspellen niet externaliserend probleemgedrag op 4,5 jarige leeftijd.

Tabel 5

Overzicht resultaten regressieanalyse harde discipline en permissieve discipline op externaliserend probleemgedrag

Variabele β p Harde discipline .43 <.001 Permissieve discipline .11 .268

Tabel 6

Overzicht resultaten regressieanalyse positieve discipline en externaliserend probleemgedrag

Variabele β p Positieve discipline moeders .04 .723 Positieve discipline vaders -.07 .526

Discussie

In dit onderzoek is het effect van zelfregulatie, negatieve emotionaliteit en de discipline van ouders op externaliserend probleemgedrag onderzocht. Er is gevonden dat minder zelfregulatie op 2,5 jarige leeftijd meer externaliserend probleemgedrag voorspelt op 4,5 jarige leeftijd en dat meer negatieve emotionaliteit op 2,5 jarige leeftijd meer

externaliserend probleemgedrag voorspelt op 4,5 jarige leeftijd. Verder is gevonden dat er geen moderatie effect is van negatieve emotionaliteit bij deze relatie. Daarnaast bleek dat meer harde discipline van ouders op 2,5 jaar meer externaliserend probleemgedrag voorspelt op 4,5 jaar. Permissieve discipline van ouders en positieve discipline van vaders en moeders

(18)

hebben geen voorspellend effect op externaliserend probleemgedrag bij 4,5 jarigen.

Concluderend hebben zelfregulatie, negatieve emotionaliteit en harde discipline van ouders van 2,5 jarigen een voorspellend effect op externaliserend probleemgedrag bij 4,5 jarigen. De bevinding dat minder zelfregulatie meer externaliserend probleemgedrag voorspelt, komt overeen met verschillende onderzoeken (Cole et al., 1996; Olson et al., 1999). Cole et al. (1996) hebben gevonden dat bij kinderen van 3 jaar een lage zelfregulatie kan leiden tot meer externaliserend probleemgedrag op 6 jarige leeftijd. Olson et al. (1999) hebben

gevonden dat bij kinderen van 6 jaar een lage zelfregulatie kan leiden tot meer externaliserend probleemgedrag wanneer de kinderen 8 jaar zijn. Er kan geconcludeerd worden dat minder zelfregulatie een belangrijke voorspeller is voor meer externaliserend probleemgedrag, ook al op jonge leeftijd. De kinderen die weinig zelfregulatie hebben, kunnen waarschijnlijk hun dominante responsen nog niet genoeg onderdrukken, waardoor zij impulsiever reageren en meer externaliserend probleemgedrag laten zien (Murray & Kochanska, 2002). Voor zover bekend is nog niet eerder op de leeftijd van 2,5 jaar en 4,5 jaar een voorspellende relatie van zelfregulatie op externaliserend probleemgedrag gevonden, waardoor het een belangrijke uitkomst is van dit onderzoek.

Verder blijkt uit dit onderzoek dat meer negatieve emotionaliteit bij kinderen op 2,5 jarige leeftijd meer externaliserend probleemgedrag voorspelt bij de kinderen op 4,5 jarige leeftijd. Voorgaande onderzoeken hebben aangetoond dat negatieve emotionaliteit bij

kinderen is gerelateerd aan externaliserend probleemgedrag tijdens de adolescentie(Rothbart, et al., 1994; Eisenberg et al., 1997; Stice & Gonzales, 1998). Het is dus een belangrijke uitkomst dat al op jonge leeftijd meer negatieve emotionaliteit bij kinderen meer

externaliserend probleemgedrag kan voorspellen. Waarschijnlijk kunnen de kinderen die meer negatieve emotionaliteit hebben hun emoties minder goed onder controle houden, waardoor zij emotioneler reageren op stress of frustratie. Hierdoor reageren zij agressiever dan andere

(19)

kinderen en laten ze meer externaliserend probleemgedrag zien (Matthys, Van der Schuren, & Schutter, 2012).

Uit dit onderzoek blijkt dat er een direct effect is van zelfregulatie en negatieve emotionaliteit op externaliserend probleemgedrag, maar dat er geen moderatie effect is van negatieve emotionaliteit op de relatie tussen zelfregulatie en externaliserend probleemgedrag, in tegenstelling tot verschillende onderzoeken (Eisenberg et al., 2001; Valiente et al., 2003). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de kinderen relatief jong zijn in huidig onderzoek. Uit onderzoek blijkt dat externaliserende gedragsproblemen beginnen tijdens de kindertijd en voornamelijk tot uiting komen tijdens de puberteit (McGee et al., 1992). Het zou kunnen dat het moderatie effect van negatieve emotionaliteit ook pas later tot uiting komt. Uit onderzoek van Rothbart (2007) blijkt daarnaast dat specifiek de temperamentstrekken extraversie, boosheid en frustratie externaliserend probleemgedrag voorspellen. Eisenberg et al. (2001) hebben gevonden dat specifiek de gedragingen boosheid en verdriet in combinatie met een lage zelfregulatie worden gezien als belangrijke voorspellers van externaliserend

probleemgedrag. In dit onderzoek zijn meerdere schalen meegenomen om de variabele negatieve emotionaliteit te meten. Vervolgonderzoek kan meer specifiek gebruik maken van de componenten extraversie, boosheid, frustratie en verdriet, zodat gekeken kan worden of er bij deze componenten wel sprake is van een moderatie effect van negatieve emotionaliteit op de relatie tussen zelfregulatie en externaliserend probleemgedrag.

Verder blijkt uit onderzoek van Kim en Kochanska (2012) dat kinderen van 2 jaar die meer negatieve emotionaliteit hebben, minder zelfregulatie vertonen bij een niet-responsieve omgeving. Deze kinderen vertoonden daarentegen meer zelfregulatie bij een responsieve omgeving. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de omgeving een invloed heeft op de interactie tussen zelfregulatie en negatieve emotionaliteit van kinderen. Waarschijnlijk heeft de omgeving in dit onderzoek een effect gehad op de interactie tussen zelfregulatie en

(20)

negatieve emotionaliteit, waardoor er geen moderatie effect is gevonden van negatieve emotionaliteit op de relatie tussen zelfregulatie en externaliserend probleemgedrag. Vervolgonderzoek kan zich daarom ook richten op de omgeving van de kinderen, zodat duidelijk wordt in hoeverre deze een invloed heeft op de interactie tussen zelfregulatie en negatieve emotionaliteit van kinderen.

De resultaten van dit onderzoek laten verder zien dat harde discipline van ouders bij kinderen van 2,5 jaar voorspellend is voor externaliserend probleemgedrag op 4,5 jarige leeftijd. Dit komt overeen met onderzoek van Chang et al. (2003), waarin ook is laten zien dat harde discipline bij kinderen van 5 jaar meer externaliserend probleemgedrag voorspelt. Volgens de sociale leertheorie zouden kinderen het gedrag van ouders kunnen overnemen en daardoor meer externaliserend probleemgedrag laten zien. Uit dit onderzoek blijkt dat zelfs al op 2,5 jarige leeftijd kinderen het gedrag van hun ouders kunnen overnemen en dat dit op 4,5 jarige leeftijd tot uiting kan komen in de vorm van externaliserend probleemgedrag. Verder bestond de onderzoeksgroep uit hoog opgeleide ouders. Straus en Stewart (1999) hebben gevonden dat ouders met een laag sociaal economische status meer harde discipline laten zien. Uit het huidige onderzoek blijkt dat ouders die hoog opgeleid zijn, blijkbaar ook harde discipline laten zien en dat dit voorspellend is voor externaliserend probleemgedrag van hun kind.

Permissieve discipline is daarentegen geen voorspeller gebleken van externaliserend probleemgedrag. Een verklaring hiervoor kan zijn dat het afhangt van de combinaties van opvoedingsstijlen van vaders en moeders in hoeverre kinderen van 3 tot 6 jaar agressief gedrag vertonen. In onderzoek van Schalenbourg en Verschueren (2003) is gevonden dat een permissieve opvoeding door vaders alleen zorgt voor meer agressief gedrag bij het kind als de moeder een hoog-permissieve opvoedingstijl of een laag-autoritatieve opvoedingstijl hanteert. Daarentegen voorspelde een hoog-autoritatieve opvoeding door moeder in combinatie met

(21)

hoge permissiviteit door vader niet meer probleemgedrag. Daarom zou vervolgonderzoek zich kunnen richten op eventuele verschillen tussen vaders en moeders wat betreft

permissieve discipline en welke invloed deze verschillen hebben op het externaliserend probleemgedrag van kinderen.

Positieve discipline van vaders en moeders is naast permissieve discipline eveneens niet voorspellend gebleken voor externaliserend probleemgedrag, wat niet overeenkomt met eerder onderzoek (Eisenberg et al., 2001). Hiervoor zou ook een verklaring kunnen zijn dat de kinderen relatief jong zijn. Er is uit onderzoek van Olson et al. (2000) gebleken dat positieve discipline bij kinderen van 17 jaar minder externaliserende gedragsproblemen voorspelt bij deze kinderen op dezelfde leeftijd. Daarom kan vervolgonderzoek zich richten op het effect van positieve discipline op latere leeftijd.

Een ander onderdeel waar vervolgonderzoek zich op kan richten, is de invloed van het gedrag van de kinderen op hun ouders. Er is namelijk gebleken dat het opvoedingsgedrag van ouders een invloed heeft op het gedrag van het kind en dat het gedrag van het kind van invloed is op het opvoedingsgedrag van ouders (Katainen, Raikkonen, & Keltikangas-Jarvinen, 1997). Onderzoek van Anderson, Lytton en Romney (1986) heeft aangetoond dat het gedrag van kinderen de grootste invloed heeft op het vertonen van symptomen die horen bij conduct disorder, en niet het opvoedgedrag van de moeders. Mogelijk werkt deze invloed ook op dezelfde manier voor externaliserend probleemgedrag. Het externaliserend

probleemgedrag van kinderen zou kunnen zorgen voor opvoedingsgedrag om het

externaliserend probleemgedrag te verminderen, bijvoorbeeld harde discipline, waardoor het externaliserend probleemgedrag meer wordt versterkt. Daarom kan vervolgonderzoek zich richten op de invloed van het gedrag van kinderen op ouders en daarmee op het

externaliserend probleemgedrag van de kinderen.

(22)

de kindertijd en voornamelijk tot uiting komen tijdens de puberteit (McGee et al., 1992). Het is daarom voor vervolgonderzoek raadzaam om zich ook te richten op de basisschoolleeftijd en de adolescentie, waardoor nog beter zichtbaar kan worden in hoeverre zelfregulatie, negatieve emotionaliteit en de discipline van ouders een effect hebben op externaliserend probleemgedrag zodat daarop interventies gericht kunnen worden.

Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. De resultaten van dit onderzoek zijn alleen verkregen door middel van zelfrapportage door ouders. Het is mogelijk dat deze resultaten een vertekenend beeld geven omdat ouders een subjectief beeld kunnen geven van de

werkelijke situatie (Patterson et al., 1992). Wanneer er gebruik wordt gemaakt van observaties en indien mogelijk kindrapportages, wordt er van verschillende kanten informatie gegeven, waardoor de resultaten een realistischer beeld laten zien.

Verder heeft het huidige onderzoek gebruik gemaakt van een agressieschaal om externaliserend probleemgedrag te meten. Hierdoor is mogelijk de score van externaliserend probleemgedrag minder betrouwbaar, omdat er alleen maar op het onderdeel agressie van externaliserend probleemgedrag is gericht. Vervolgonderzoek kan gebruik maken van vragenlijsten en/of observaties om meerdere factoren van agressie te meten, zoals woede, ongehoorzaamheid en oppositioneel gedrag (Batum & Yagmurlu, 2007). Daarnaast is door de hoog opgeleide ouders de onderzoeksgroep homogeen, waardoor de resultaten mogelijk minder goed generaliseerbaar zijn. Vervolgonderzoek kan daarom gebruik maken van een onderzoeksgroep met gezinnen die meer variëren wat betreft de sociaal economische status. Concluderend is er in huidige studie een relatie gevonden tussen lage zelfregulatie op 2,5 jarige leeftijd en externaliserend probleemgedrag op 4,5 jarige leeftijd en tussen harde discipline van ouders op 2,5 jaar en externaliserend probleemgedrag 2 jaar later. Er is geen moderatie effect gevonden van negatieve emotionaliteit op de relatie tussen zelfregulatie en externaliserend probleemgedrag. Verder is er ook geen relatie gevonden tussen positieve

(23)

discipline van vaders en moeders en permissieve discipline van ouders op externaliserend probleemgedrag. Vervolgonderzoek is nodig en kan kinderen ook op latere leeftijden onderzoeken, richten op de omgeving van de kinderen, een heterogene onderzoeksgroep gebruiken, verschillende meetmethoden gebruiken, het verschil tussen disciplines van vaders en moeders onderzoeken, de invloed van gedragingen van kinderen op hun ouders bekijken en meerdere factoren van externaliserend probleemgedrag meenemen.

Daarnaast kunnen er interventies ingezet worden, wanneer blijkt dat kinderen een lage zelfregulatie hebben en/of dat ouders harde discipline vertonen. Op die manier leren ouders opvoedingsgedragingen om de zelfregulatie van hun kind te vergroten (LeCuyer-Maus & Houck, 2002). Een voorbeeld van een interventie zou Video-feedback Intervention to promote Positive Parenting and Sensitive Discipline (VIPP-SD) kunnen zijn. Hierbij leren ouders door middel van feedback op video opnamen van hun opvoedingsgedrag tijdens dagelijkse situaties gebruik te maken van een sensitieve opvoedingsstijl en het positief aanleren van regels (Van Zeijl et al., 2006). Door gebruik te maken van die sensitieve opvoedingsstijl leren ouders op de juiste manier signalen van hun kinderen te interpreteren en hierop te reageren, waardoor de emoties en het gedrag van hun kinderen worden gereguleerd (Karreman, Van Tuijl, Van Aken, & Deković, 2006). Door deze emotie- en gedragsregulatie zijn kinderen in staat om hun zelfregulatie vergroten, waardoor er minder kans is dat ze externaliserend probleemgedrag gaan vertonen (Baumrind, 1996).

(24)

Referenties

Anderson, K. E., Lytton, H., & Romney, D. M. (1986). Mothers' interactions with normal and conduct-disordered boys: Who affects whom?. Developmental Psychology, 22(5), 604. Verkregen via http://ovidsp.tx.ovid.com/sp

Asher, S. R., Parkhurst, J. T., Hymel, S., & Williams, G. A. (1990). Peer rejection and loneliness in childhood. In S. R. Asher & J. D. Coie (Eds.), Peer rejection in childhood (pp. 253–273). Cambridge, U.K.: Cambridge University Press. Batum, P. & Yagmurlu, B. (2007) What Counts in Externalizing Behaviors? The

Contributions of Emotion and Behavior Regulation. CurrentPsychology, 25, 272-294. doi: 10.1007/BF02915236

Baumrind, D. (1996). The discipline controversy revisited. Family Relations, 45, 405-414. doi: 10.2307/585170

Bergh, B. R. H. & Ackx, M. (2003). Een Nederlandse versie van Rothbarts ‘Children’s

Behavior Questionnaire’. Interne consistentie en driefactorenmodel van de subschalen. Kind en Adolescent, 24, 77-84. doi: 10.1007/BF03060876

Brezina, T., & Piquero, A. R. (2007). Moral beliefs, isolation from peers, and abstention from delinquency. Deviant Behavior, 28, 433-465. doi:10.1080/01639620701233324 Blair, C. & Razza, R.P. (2007). Relating effortful control, executive function, and false belief understanding to emerging math and literacy ability in kindergarten. Child

development, 78, 647-663. Verkregen via

http://www.jstor.org/stable/4139250?seq=1#page_scan_tab_contents

Boutwell, B. B., & Beaver, K. M. (2008). A biosocial explanation of delinquency abstention. Criminal Behaviour and Mental Health, 18, 59-74. doi:10.1002/cbm.678

Chang, L., Swartz, D., Dodge, K. A., & McBride-Chang, C. (2003). Harsh parenting in relation to child emotion regulation and aggression. Journal of Family Psychology, 17,

(25)

598–606. doi:10.1037/0893-3200.17.4.598.

Cole, P. M., Zahn-Waxler, C., Fox, N. A., Usher, B. A., & Welsh, J. D. (1996). Individual differences in emotion regulation and behavior problems in preschool children. Journal of Abnormal Psychology, 105, 518 – 529. doi:10.1037/0021-843X.105.4.518 Collins, W. A., & Russell, G. (1991). Mother – child and father – child relationships in middle childhood and adolescence: A developmental analysis. Developmental Review, 11, 99-136. doi:10.1016/0273-2297(91)90004-8

Darling, N., & Steinberg, L. (1993). Parenting style as context: An integrative model. Psychological Bulletin, 113, 487 – 496. doi:10.1037/0033-2909.113.3.487

Deater-Deckard, K., & Dodge, K. A. (1997). Externalizing behavior problems and discipline revisited: Nonlinear effects and variation by culture, context, and gender.

Psychological Inquiry, 8, 161–175. doi:10.1207/s15327965pli0803_1

Dishion, T. J., Capaldi, D. M., & Yoerger, K. (1999). Middle childhood antecedents to progressions in male adolescent substance use: An ecological analysis of risk and protection. Journal of Adolescent Research, 14, 175-205.

doi: 10.1177/0743558499142003

Eisenberg, N., Cumberland, A., Spinrad, T. L., Fabes, R. A., Shepard, S. A., Reiser, M., et al. (2001). The relations of regulation and emotionality to children’s externalizing and internalizing problem behavior. Child Development, 72, 1112-1134.

doi:10.1111/1467-8624.00337

Eisenberg, N., Fabes, R. A., Shepard, S. A., Murphy, B. C., Guthrie, I. K., Jones, S., et al. (1997). Contemporaneous and longitudinal prediction of children’s social functioning from regulation and emotionality. Child Development, 68, 642-664.

doi:10.1111/j.1467-8624.1997.tb04227.x

(26)

Poulin, R., & Reiser, M. (2000). Prediction of elementary school children's externalizing problem behaviors from attentional and behavioral regulation and negative emotionality. Child development, 71, 1367-1382.

doi:10.1111/1467-8624.00233

Eisenberg, N., & Losoya, S. (1997). Emotionality and regulation predict social competence, problem behavior. Brown University Child and Adolescent Behavior Letter, 13, 1-3.

Verkregen via

http://web.b.ebscohost.com/ehost/detail/detail?sid=b417d919-5660-4bfa-aea6-

acc3195eb6b9%40sessionmgr110&vid=1&hid=102&bdata=JnNpdGU9ZWhvc3QtbG 12 ZQ%3d%3d#db=a2h&AN=1200558

Eisenberg, N., Losoya, S., Fabes, R. A., Guthrie, I. K., Reiser, M., Murphy, B., Shepard, S. A., Poulin, R.,& Padgett, S. J. (2001). Parental socialization of children's dysregulated expression of emotion and externalizing problems. Journal of family Psychology, 15, 183-205. doi:10.1037/0893-3200.15.2.183

Elliott, D. S., Huizinga, D., & Menard, S. (1989). Multiple problem youth: Delinquency, substance use, and mental health problems. New York, NY: Springer.

Farrington, D. P. (2005). The integrated cognitive antisocial potential (ICAP) theory. In D. P. Farrington (Ed.), Integrated developmental & life-course theories of offending (pp. 73- 92). New Brunswick, NJ: Transaction.

Fergusson, D.M., Horwood, L.J., & Ridder, E.M. (2005). Show me the child at seven: The consequences of conduct problems in childhood for psychosocial functioning in adulthood. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 46, 837-849.

doi:10.1111/j.1469-7610.2004.00387.x

González, C., Fuentes, L. J., Carranza, J. A., & Estevéz, A. F.(2001). Temperament and attention in the self-regulation of 7-year-old children. Personality and Individual

(27)

Differences, 30, 931-946. doi:10.1016/S0191-8869(00)00084-2

Huizinga, D., Loeber, R., Thornberry, T. P., & Cothern, L. (2000). Co-occurrence of

delinquency and other problem behaviors. Washington, DC: Office of Juvenile Justice and Delinquency Prevention.

Johnson, M. C., & Menard, S. (2011). A longitudinal study of delinquency abstention: Differences between life-course abstainers and offenders from adolescence into adulthood. Youth Violence and Juvenile Justice, 1-14.

doi:10.1177/1541204011427714

Junger-Tas, J., Haan Marshall, I., Enzmann, D., Killins, M., Steketee, M., & Gruszczynska, B. (2010). Juvenile delinquency in Europe and beyond. New York/NY.

Karreman, A., Van Tuijl, C., Van Aken, M. A. G., & Deković, M. (2006). Parenting and selfregulation in preschoolers: a meta-analysis. Infant and child development, 15, 561- 579. doi: 10.1002/icd.478.

Katainen, S., Raikkonen, K. & Keltikangas-Jarvinen, L. (1997) Childhood Temperament and Mother’s Child-Rearing Attitudes: Stability and Interaction in a Three-Year Follow-up Study. European Journal of Personality, 11, 249-265.

doi:10.1002/(SICI)1099-0984(199711)11:4<249::AID-PER289>3.0.CO;2-Y Kochanska, G., & Murray, K. T. (2000). Mother–child mutually responsive orientation and conscience development: From toddler to early school age. Child Development, 71, 417–431. doi:10.1111/1467-8624.00154

LaFreniere, P. J., & Dumas, J. E. (1996). Social competence and behavior evaluation in children ages 3 to 6 years: The short form (SCBE-30).Psychological Assessment, 8, 369-377. doi:10.1037/1040-3590.8.4.369

Le Cuyer-Maus, E. A., & Houck, G. M. (2002). Mother-toddler interaction and the

(28)

17, 184-200. doi: 10.1053/jpdn.2002.124112

Londerville, S., & Main, M. (1981). Security of attachment, compliance, and

maternal training methods in the second year of life. Developmental Psychology, 17, 289–299. doi:10.1037/0012-1649.17.3.289

Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S.M. (2008). The Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire. Research Institute Child of Development and Education, University of Amsterdam.

Matthys, W., Van der Schuren, L., & Schutter, D. (2012). The neurobiology of oppositional defiant disorder and conduct disorder: Altered functioning in three mental domains. Development and Psychopathology, doi:10.1017/S0954579412000272

McKee, L., Roland, R., Coffelt, N., Olson, A. L., Forehand, R., Massari, C., Jones, D., Gaffney, C. A., & Zens, M. S. (2007). Harsh discipline and child problem Behaviors: the roles of positive parenting and gender. Journal of Family Violence, 22, 187-196. doi: 10.1007/s10896-007-9070-6

McCord, J., Widom, C. S., & Crowell, N. A. (Eds.). (2003). Juvenile crime, juvenile justice. Washington, DC: National Academy Press.

Moffitt, T. E. (1993). Adolescent-limited and life-course-persistent antisocial behavior: a developmental taxonomy. Psychological Review, 100, 674-701.

doi:10.1037/0033-295X.100.4.674

Murray, K.T., & Kochanska, G. (2002). Effortful control: Factor structure and relation to externalizing and internalizing behaviors. Journal of Abnormal Child Psychology, 30, 503-514. doi:10.1023/A:1019821031523

Olson, S. L., Bates, J. E., Sandy, J. M., & Lanthier, R. (2000). Early developmental precursors of externalizing behavior in middle childhood and adolescence. Journal of Abnormal Child Psychology, 28, 119–133. doi: 10.1023/A:1005166629744

(29)

Olson, S. L., Schilling, E. M., & Bates, J. E. (1999). Measurement of impulsivity: Construct coherence, longitudinal stability, and relationship with externalizing problems in middle childhood and adolescence. Journal of Abnormal Child Psychology, 27, 151– 165. doi:10.1023/A:1021915615677

Parpal, M., & Maccoby, E. E. (1985). Maternal responsiveness and subsequent child compliance. Child Development, 56, 1326–1334. Verkregen via

http://www.jstor.org/stable/1130247?seq=1#page_scan_tab_contents

Patterson, G. R., Reid, J. B., & Dishion, T. J. (1992). Antisocial boys. Eugene, OR: Castalia Piquero, A. R., Brezina, T., & Turner, M. (2005). Testing Moffitt’s account of delinquency abstention. Journal of Research in Crime and Delinquency, 42, 27-54.

doi:10.1177/0022427804266559

Prinzie, P., Onghena, P., & Hellinckx, W. (2006). A cohort-sequential multivariate latent growth curve analysis of normative CBCL aggressive and delinquent problem behavior: Associations with harsh discipline and gender. International Journal of Behavioral Development, 30, 444-459. doi:10.1177/0165025406071901

Putnam, S. P., Gartstein, M. A., & Rothbart, M. K. (2006). Measurement of fine-grained aspects of toddler temperament: The Early Childhood Behavior Questionnaire. Infant Behavior and Development, 29, 386-401.doi:10.1016/j.infbeh.2006.01.004

Roeser, R., Eccles, J., & Strobel, K. (1998). Linking the study of schooling and mental health: Selected issues and empirical illustrations at the level of the individual. Educational Psychologist, 33, 153 – 176. doi:10.1207/s15326985ep3304_2

Rothbart, M. K. (2007). Temperament, development, and personality. Current directions in psychological science, 16/ 207-212. doi:10.1111/j.1467-8721.2007.00505.x

Rothbart, M.K., & Derryberry, D. (1981). Development of individual differences in temperament. In M.L. Lamb & A.L. Brown (Eds.), Advances in developmental

(30)

psychology (Vol. 1, pp. 37–86). New York: Guilford Press

Rothbart, M.K., Ahadi, S.A., & Hershey, K.L. (1994). Temperament and social behavior in childhood. MerrillPalmer Quarterly, 40, 21-39. Verkregen via

http://www.jstor.org/stable/23087906?seq=1#page_scan_tab_contents Rothbart, M. K., & Bates, J. E. (1998). Temperament. In W. Damon (Series Ed.), N. Eisenberg (Volume Ed.), Handbook of child psychology: Vol. 3, Social, emotional, and personality development (5th ed., pp. 105–176). New York: Wiley.

Rothbart, M.K. & Bates, J.E. (2006). Temperament. In W. Damon, R. Lerner, & N. Eisenberg (Eds.), Handbook of child psychology, 3. Social, emotional, and personality

development (6th ed., p. 99-1666) New York: Wiley.

Rothbaum, F., & Weisz, J.R. (1994). Parental caregiving and child externalizing behavior in nonclinical samples. A meta-analysis. Psychological Bulletin, 116, 55–74. doi:10.1037/0033-2909.116.1.55

Rubin, K. H., LeMare, L. J., & Lollis, S. (1990). Social withdrawal in childhood:

Developmental pathways to peer rejection. In S. R. Asher & J. D. Coie (Eds.), Peer rejection in childhood (pp. 217–249). Cambridge, U.K.: Cambridge University Press. Schalenbourg, K., & Verschueren, K. (2003). Probleemgedrag van kleuters op school en de relatie met ouderlijke opvoeding. Kind en adolescent, 24, 111-121.

doi:10.1007/BF03060891

Simons, R. L., Whitbeck, L. B., Conger, R. D., & Chyi-In, W. ( 1991 ). Intergenerational transmission of harsh parenting. Developmental Psychology, 27, 159-171.

doi: 10.1037/0012-1649.27.1.159

Snyder, J., Cramer, A., Afrank, J., & Patterson, G.R. (2005). The contributions of ineffective discipline and parental hostile attributions of child misbehavior to the development of

(31)

conduct problems at home and school. Developmental Psychology, 41, 30–41. doi:10.1037/0012-1649.41.1.30

Snyder, H. N., & Sickmund, M. (2006). Juvenile offenders and victims: 2006 national report. Pittsburgh, PA: National Center for Juvenile Justice.

Stice, E., & Gonzales, N. (1998). Adolescent temperament moderates the relation of parenting to antisocial behavior and substance use. Journal of Adolescent Research, 13, 5-31. doi:10.1177/0743554898131002

Stouthamer-Loeber, M., & Loeber, R. (2002). Lost opportunities for intervention: Undetected markers for the development of serious juvenile delinquency. Criminal Behaviour and Mental Health, 12, 69-82. doi:10.1002/cbm.487

Straus, M. A., & Field, C. J. (2003). Psychological aggression by American parents: National data on prevalence, chronicity, and severity. Journal of Marriage and Family, 65, 795-808. doi:10.1111/j.1741-3737.2003.00795.x

Straus, M. A., & Stewart, J. H. (1999). Corporal punishment by American parents: National data on prevalence, chronicity, severity, and duration, in relation to child and family characteristics. Clinical Child and Family Psychology Review, 2, 55–70.

doi:10.1023/A:1021891529770

Thompson, R.A. (1994). Emotion regulation: A theme in search of definition. In N. A. Fox (Ed.), The development of emotion regulation: Biological and behavioral

considerations. Monographs of the Society for Research in Child Development, Vol. 59, pp. 25-52.

Valiente, C., Eisenberg, N., Smith, C. L., Reiser, M., Fabes, R. A., Losoya, S., Guthrie, I., & Murphy, B. C. (2003). The relations of effortful control and reactive control to children's externalizing problems: A longitudinal assessment. Journal of personality, 71, 1171-1196. Verkregen via

(32)

http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1111/1467-6494.7106011/pdf

Van Zeijl, J., Mesman, J., Van IJzendoorn, M. H., Bakermans-Kranenburg, M. J., Juffer, F., Stolk, M. N., Koot, H., & Alink, L. R. (2006). Attachment-based intervention for enhancing sensitive discipline in mothers of 1-to 3-year-old children at risk for externalizing behavior problems: a randomized controlled trial. Journal of consulting and clinical psychology, 74, 994. doi:10.1037/0022-006X.74.6.994

Verhoeven, M., Junger, M., van Aken, C., Dekovic, M., & van Aken, M. A. G. (2007). Parenting during toddlerhood: Contributions of parental, contextual, and child characteristics. Journal of Family Issues, 28, 1663-1691.

doi:10.1177/0192513X07302098

Vondra, J.I., Shaw, D. S., Swearingen, L., Cohen, M., & Owens, E. B. (2001). Attachment stability and emotional and behavioral regulation from infancy to preschool age. Development and Psychopathology, 13, 13–33. Verkregen via

http://journals.cambridge.org/action/displayFulltext?type=1&fid=67568&jid=DPP& volumeId=13&issueId=01&aid=67567&bodyId=&membershipNumber=&societyET OCSession=

Wasserman, G. A., Keenan, K., Tremblay, R. E., Cole, J. D., Herrenkohl, T. I., Loeber, R., et al. (2003). Risk and protective factors of child delinquency. Washington, DC: Office of Juvenile Justice and Delinquency Prevention.

Zeanah, C.H, & Fox, N.A. (2004). Temperament and attachment disorders. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 33, 32-41.

doi:10.1207/S15374424JCCP3301_4

Zeman, J., Shipman, K., & Suveg, C. (2002). Anger and sadness regulation: Predictions to internalizing and externalizing symptoms in children. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 31, 393-398. doi:10.1207/S15374424JCCP3103_11

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hindu Priest May 26, 2017 Trincomalee Yes Primary school principal May 27, 2017 Trincomalee No Buddhist monk May 26, 2017 Trincomalee Yes Jesuit Father May 26, 2017 Trincomalee

Among the Albanian public, national identity in terms of perception does not influence how Albanians feel about people who practice a ‘foreign’ religion or how tolerant they

To this end, we propose the Ball-I3D method, which consists of a conversion of player positions to a video of coordinate histograms, which are used as inputs to the I3D video encoder

Note that you also need to hand in 4 hard copies of the master thesis and a CD/DVD with felevant data material to the supervisor. addition you are asked to send an abstract (max.

Objective Objectives of this study were to determine (1) reference maximum standardized uptake values (SUVmax) for normal adrenal 18 F-DOPA tracer uptake and (2) the optimal

The involvement of the national level (the EA and DEFRA) in coastal and flood erosion management projects often depends on whether the project applies for national funding (Flood

Major components of this programme comprise the computerisation of all land records including mutations, digitisation of maps and integration of textual and spatial

They demonstrate the use of GIS as a versatile tool to integrate land use and transport system components in an accessibility metric, allowing the analysis of