• No results found

Onveilige hechting en morele ontwikkeling schaamte en schuld

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onveilige hechting en morele ontwikkeling schaamte en schuld"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onveilige Hechting en Morele Ontwikkeling Schaamte en Schuld

L. van den Heerik Universiteit van Amsterdam

Bachelorscriptie 2014/2015 Naam: Lisette van den Heerik Begeleider: Peter Hoffenaar Studentnummer: 10363904 Datum: 25 januari 2015 Aantal woorden: 5108

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Inleiding 4

Sekseverschillen in schaamte en schuld 6

Invloed onveilige hechting op schaamte 9

Invloed onveilige hechting op schuld 12

Elementen van een onveilige hechting 14

Conclusies en discussie 17

(3)

Abstract

Huidig literatuuroverzicht onderzocht de invloed van een onveilige hechting op de

ontwikkeling van schaamte en schuld bij kinderen van vier tot en met 12 jaar. Hierbij werd rekening gehouden met geslachtsverschillen en met een direct en indirect verband tussen een onveilige hechting en de ontwikkeling van schaamte en schuld. Gebleken is dat meisjes meer schaamte ervaren dan jongens. Met betrekking tot schuld is geen sekseverschil gevonden. Verder kan men voorzichtig de conclusie trekken dat onveilig gehechte personen meer gevoelens van schaamte en minder gevoelens van schuld ontwikkelen dan veilig gehechte leeftijdsgenoten. Ook bleek een relatie te bestaan tussen een onveilige hechting een lager zelfbeeld en meer schaamte. En een relatie tussen onveilige hechting, lagere sociale capaciteiten en meer schuld.

Trefwoorden: (On)Veilige Hechting, Schaamte, Schuld, Sekseverschil, Zelfbeeld, Socialisatie

(4)

Onveilige Hechting en Morele Ontwikkeling Schaamte en Schuld

De morele ontwikkeling begint al in de eerste levensjaren van het kind, waarbij straf en beloning in de eerste jaren een grote rol spelen (Kohlberg, 1958). Naarmate het

moraliteitsbesef groeit krijgen kinderen het besef en de wil om iets voor een ander te doen. Ook worden ze gevoelig voor verwachtingen van anderen en ontwikkelen kinderen de morele emoties van schaamte en schuld (Kohlberg, 1958; Kochanska, Gross, Lin & Nichols,

2002; Bafunno & Camodeca, 2013). De morele emoties van schaamte en schuld worden vaak als negatieve emoties gezien. Men ervaart deze emoties als vervelend. Toch hebben ze een belangrijke functie, de emoties zullen namelijk motiveren tot prosociaal gedrag (Hooge, de, Zeelenberg, Breugelmans, 2007). De morele ontwikkeling is van cruciaal belang voor het maken van de juiste keuzes gedurende het leven. Wanneer de ontwikkeling van schaamte en schuld problematisch verloopt, kan dit leiden tot antisociaal en delinquent gedrag

(Robinson, Roberts, Strayer & Koopman, 2009; Stuewig, Tangney, Kendall, Folk, Meyer & Dearing, 2013).

Een andere belangrijke ontwikkeling in de eerste levensjaren is het vormen van een hechtingsrelatie. Hechting is een diepgaande emotionele band tussen het kind en de verzorger, gebaseerd op de interactie en ervaringen met de verzorger (Bowlby, 1969). Alle kinderen hechten aan de verzorgers, maar de kwaliteit van de hechting verschilt sterk (Kerns & Brumariu, 2014). Het is van belang om de verschillende hechtingsstijlen duidelijk te formuleren. Veel onderzoeken hanteren namelijk verschillende terminologie. In dit literatuuroverzicht wordt er uitgegaan van de gehechtheidstheorie van Bowlby (1969). Bowlby ging uit van vier mogelijke hechtingsrelaties, namelijk: veilig, onveilig ambivalent, onveilig vermijdend en gedesorganiseerd. Een veilige hechting brengt veel positieve gevolgen mee op zowel emotioneel, cognitief als sociaal vlak. Daarentegen vormt een onveilige

(5)

2012). Daarbij komt ook dat veilige gehechtheid is gekoppeld aan positieve emoties, terwijl onveilige gehechtheid is gekoppeld aan negatieve emoties (Bowlby, 1973).

Zowel de morele ontwikkeling als de hechtingsrelatie zijn veel besproken

onderwerpen in de bestaande literatuur. Toch wordt de link tussen de rol van ouders met betrekking tot de morele ontwikkeling van kinderen verrassend weinig gelegd (Hinnant, Nelson, O'Brien, Keane & Calkins, 2013). Dit terwijl in de bestaande literatuur wel

aanwijzingen zijn dat de hechtingsstijl het emotionele, cognitieve en sociale gedrag op latere leeftijd beïnvloedt (Zayas, Mischel, Shoda, & Aber, 2011; Chen & Chang, 2012). Ook de morele gedragingen van een persoon vallen hieronder (Koleva, Selterman, Iyer, Ditto, & Graham, 2013).

Om een overzichtelijk beeld te scheppen van de relatie tussen de hechtingsrelatie en de morele ontwikkeling van kinderen, zal de volgende hoofdvraag centraal staan: Wat is de invloed van een onveilige hechtingsrelatie op de morele ontwikkeling van schaamte en schuld van kinderen in de leeftijd van vier tot en met 12 jaar? Om deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden zal allereerst gekeken worden of het geslacht een rol speelt bij de ontwikkeling van schaamte en schuld. Vervolgens zullen schaamte en schuld onderverdeeld worden in twee aparte deelvragen. Omdat er niet alleen sprake kan zijn van een direct verband, worden

vervolgens verschillende componenten van hechting gekoppeld aan de ontwikkeling van schaamte en schuld. Dit om een indirect of modererend verband niet uit te sluiten.

Hoewel veel bestaand onderzoek is gericht op volwassenen, wordt in dit onderzoek gericht op kinderen. Dit omdat er aanwijzingen zijn dat de morele emoties al vroeg aanwezig zijn. In het experimentele onderzoek van Barret (2005) werden namelijk morele emoties herkend bij kinderen vanaf 17 maanden. Dit door middel van verschillende observaties, zowel in een laboratoriumsetting als bij het kind thuis. Vanaf de leeftijd van drie jaar kunnen ook schuldbewuste gedragingen geobserveerd worden (Barret, Zahn-Waxler & Cole, 1993;

(6)

Kochanska, Gross, Lin & Nichols, 2002) en vanaf vier/vijf jaar wordt het kind meer

schuldgevoelig en schaamtebewuster. Dit door het groeiende besef van regels en de mentale staat van anderen (Bafunno & Camodeca, 2013). Voor de hechtingsrelatie zijn de eerste drie jaar cruciaal. In de eerste drie jaar vormt het kind een intern werkmodel waarin het

verwachtingen creëert over hoe mensen in bepaalde situatie zullen reageren (Koleva et. al., 2013; Waters & Waters, 2006). Op de leeftijd van vier jaar gaan kinderen naar school. Dit literatuuronderzoek richt zich specifiek op kinderen in de basisschoolleeftijd. In deze leeftijd zal het kind geconfronteerd worden met situaties met leeftijdsgenoten. Dit is van belang omdat de uitingen van schaamte en schuld kunnen verschillen als het kind reageert op een volwassene of een leeftijdsgenoot. Hier is een aantal verklaringen voor. Allereerst willen kinderen door leeftijdsgenoten graag geaccepteerd worden (Bafunno & Camodeca, 2013). Dit kan zowel positieve als negatieve gevolgen hebben voor de gevoelens van schuld en schaamte. Daarbij komt dat volwassenen geassocieerd worden met autoriteitsfiguren. Zij hanteren de regels en kunnen straf geven. Dit zou ertoe leiden dat kinderen meer schaamte en schuld laten zien ten opzichte van een autoriteitsfiguur (Bafunno & Camodeca, 2013).

Wanneer blijkt dat de vroege hechtingsrelatie van invloed is op de morele emotieontwikkeling, zullen er mogelijk nieuwe, vroegtijdige interventies gericht op de hechtingsrelatie ontwikkeld kunnen worden die de problematische morele ontwikkeling tegengaan of voorkomen. Dit zal bij kunnen dragen aan een veiligere samenleving met minder delinquentie.

Sekseverschillen in Schaamte en Schuld

Voordat in wordt gegaan op de relatie tussen een onveilige hechting en de

ontwikkeling van schaamte en schuld, is het van belang om de sekseverschillen te benoemen. Dit is van belang omdat er verschillen zouden bestaan tussen de morele ontwikkeling van jongens en meisjes (Piquero, Gover, MacDonald, & Piquero, 2005). Dit kan er toe leiden dat

(7)

de effectiviteit van interventies tussen jongens en meisjes verschillen. Het is dan ook van belang om de verschillen duidelijk in beeld te brengen, zodat een interventie zo effectief mogelijk zal zijn.

Helen Block Lewis (1971) beargumenteert dat vrouwen meer investeren in verwantschap en hierdoor vaker schaamte zouden ervaren dan mannen. Mannen ervaren daarentegen meer competitie en druk. Dit leidt tot het schenden van de regels, waardoor zij meer schuld zouden ervaren dan vrouwen. Akbar en Erden (2010) deden onderzoek naar de voorspellende waarde van zowel hechting als het geslacht op de ontwikkeling van de negatieve emoties van schaamte en schuld. Ze onderzochten 360 personen en gebruikten drie instrumenten om de constructen te meten. Allereerst de Relationships Questionnaire (RQ), vervolgens de UCLA Loneliness Scale en tot slot de Shame and Guilt Scale. Uit de resultaten bleek dat vrouwen vaker schaamte ervaren dan mannen. Dit komt overeen met voorgaand onderzoek van Gross en Hansen (2000) en Tagney en Dearing (2002). Zij vonden dat vrouwen meer schaamte ervoeren dan mannen en dat dit van toepassing was op alle leeftijden. Tot slot vonden Kochanska, Gross, Lin en Nichols (2002) dat meisjes meer schaamte ervoeren nadat zij iets fout deden in vergelijking met jongens. Dit betekent dat ook op jonge leeftijd al geslachtsverschillen bestaan in de mate van schaamte. Waarbij over het algemeen meisjes en vrouwen meer schaamte ervaren dan jongens en mannen.

Ook zijn er onderzoeken met betrekking tot schuldgevoelens. Hoewel de theorie van Lewis suggereert dat mannen meer schuld ervaren, is er weinig wetenschappelijk bewijs voor de rol van het geslacht in het ontwikkelen van schuld. Er worden veelal tegenstrijdige resultaten gevonden met betrekking tot de ontwikkeling van schuld van mannen en vrouwen. Zo kwam uit het eerder genoemde onderzoek van Akbar en Erden (2010) geen significant verschil tussen mannen en vrouwen in de mate van schuld. Daarentegen werd er wel een significant verschil gevonden in het onderzoek van Else-Quest, Higgins, Allison & Morton

(8)

(2012). In dit onderzoek stond het verschil tussen mannen en vrouwen in de beleving van de zogeheten ‘Self-Conscious Emotions’ (SCE) centraal. Onder deze emoties vallen schaamte, schuld en trots. Zij vonden verschillen in de mate van schaamte en schuld binnen de

domeinen van het lichaam, seks, voedsel of eetgedrag, emotionele expressie en problemen in de omgeving. Vrouwen zouden in deze domeinen zowel meer schaamte als meer schuld ervaren dan mannen. Het gaat wel om een klein effect (Else-Quest, Higgins, Allison &

Morton, 2012). Ook Benetti-McQuoid & Bursik (2005) en Tagney & Dearing (2002) vonden beiden een significant verschil, waarbij vrouwen meer schuld zouden ervaren dan mannen. Dit zou dus niet aansluiten bij de eerder genoemde theorie van Lewis, waarin gesuggereerd werd dat mannen meer schuld zouden ervaren dan vrouwen.

Er is een aantal mogelijke verklaringen voor de tegenstrijdige resultaten. Allereerst blijkt er een grote rol te zijn weggelegd voor de instrumenten waarbij men de verschillen tussen mannen en vrouwen meet. Zo blijken er meer verschillen gevonden te worden wanneer men gebruik maakt van op scenario gebaseerde metingen, in tegenstelling tot alternatieve manieren, zoals zelfrapportage (Benetti-McQuoid & Bursik, 2005). Verklaring voor de vertekening is te vinden in het feit dat personen wel een hogere mate van schaamte bezitten, maar hier zelf niet bewust van zijn. Een voorbeeld hierbij zijn delinquenten. Zij bezitten meer schaamtegevoelens dan niet-delinquenten (Kors, 2006). Deze schaamte leidt tot meer

agressie, boosheid, ontkenning en verdediging. Echter, zijn zij hier zelf niet bewust van. Een vragenlijst die direct betrekking heeft op de mate van schaamte zal dus geen verschil laten zien. Alternatief hiervoor is een vragenlijst die niet direct, maar indirect vraagt naar de schaamtegevoelens van de persoon. Ook kunnen de culturele invloeden van belang zijn (Akbar & Erden, 2010). Zo zal de sociaal wenselijkheid van gedrag per cultuur verschillen. Dit heeft mogelijk uitwerking op het gedrag van jongens en meisjes in de verschillende

(9)

landen, wat mogelijk de resultaten van de onderzoeken beïnvloedt (Benetti-McQuoid & Bursik, 2005).

Zoals hierboven is beschreven, zijn er verschillen gevonden tussen jongens en meisjes in de ontwikkeling van schaamte, maar minder overtuigende resultaten voor de ontwikkeling van schuld. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn te vinden in de meetmethoden en culturele invloeden.

Invloed Onveilige Hechting op Ontwikkeling Schaamte

Dat de uitkomst met betrekking tot schaamte en schuld onderling verschilt lijkt verrassend. De emoties van schaamte en schuld worden namelijk vaak in combinatie met elkaar onderzocht. Beide emoties zorgen er dan ook voor dat men zich aan sociale normen houdt (Tagney & Tracy, 2012). Toch is er is wel degelijk een verschil tussen de twee emoties. Zo zou schaamte terugslaan op de negatieve zelf (bv. I made a mistake), terwijl schuld

terugslaat op een negatieve actie (bv. I made a mistake) (Lewis 1971; Muris et al., 2013; Tracy & Robins, 2004; Tagney & Tracy, 2012; Fedewa, Burns & Gomez, 2004). Beide emoties hebben ook verschillende functies. Schaamte zorgt ervoor dat men zich druk maakt om de mening van anderen. Dit leidt tot verdediging en vermijding. Terwijl het bij schuld draait om het effect van de daad. Dit leidt tot excuses (Akbar & Erden, 2010; Muris et. al, 2013). Schaamte en schuld worden dan ook onderverdeeld in twee deelvragen. Allereerst wordt er ingegaan op de invloed van een onveilige hechting op de ontwikkeling van schaamte, vervolgens op de ontwikkeling van schuld.

Om te beginnen is het van belang de theorieën achter de ontwikkeling van schaamte duidelijk in beeld te brengen. Zo blijkt dat de zelfbewuste emoties van schaamte en schuld met name van belang zijn wanneer het aankomt op het zelfbeeld van de persoon. Dit betreft het beeld zoals iemand zichzelf ziet en over zichzelf denkt (Muris & Meesters, 2013). Wanneer wordt gekeken vanuit de gehechtheidstheorie zou dit betekenen dat onveilig

(10)

gehechte individuen met een negatief zelfbeeld, meer gevoelens van schaamte zullen

ontwikkelen ten opzichte van het eigen kunnen dan veilig gehechte leeftijdsgenoten (Lopez, 1997). Ook zijn er aanwijzingen dat een onveilige hechting een significant negatieve impact heeft op het sociale leven van een kind (Sroufe, 2005). Het kind zal minder gevoelens van acceptatie ontwikkelen dan een veilig gehecht kind. Volgens Lewis (2005) kan dit een oorzaak zijn voor het feit dat onveilig gehechte kinderen meer schaamte ervaren dan veilig gehechte kinderen. Tot slot blijkt dat interventies gericht op de hechtingsstijl effectief

gebleken zijn bij kinderen die last hebben van psychische problemen (May, 2005; Siqueland, Rynn & Diamond, 2005; Diamond, Reis, Diamond, Siqueland & Isaacs, 2002). Dit was van toepassing wanneer er bij de psychische problemen een rol was weggelegd voor de emoties van schaamte, schuld en trots.

De theorieën worden onderbouwd door verschillende onderzoeken naar de invloed van een onveilige hechting op de ontwikkeling van schaamte (Lopez, Gover, Leskela, Sauer, Schirmer & Wyssmann, 1997; Gross & Hansen, 2000; Wei, Schaffer, Young

& Zakalik, 2005). Gross en Hansen (2000) deden onderzoek naar de rol van gehechtheid op de beleving van schaamte. Door middel van de Brief Shame Rating Scale (BSRS),

de Relationship Styles Questionnaire (RSQ), de Depressive Experience Questionnaire (DEQ) en tot slot een vragenlijst over het verleden van de persoon, werden alle benodigde gegevens van de 204 deelnemende volwassenen verzameld. Uit de resultaten bleek dat de

hechtingstijlen met een positief zelfbeeld (veilig en vermijdend), negatief correleren met schaamte. Dit wil zeggen dat een veilige en vermijdende hechting in verband stond met minder schaamte. Aan de hand van de literatuur werd verwacht dat de angstige en gedesoriënteerde hechtingsstijlen een positieve correlatie zou hebben met schaamte. Dat wil zeggen dat een angstige en gedesoriënteerde hechtingsstijl zou leiden tot meer schaamte. De resultaten lieten een ander beeld zien. De gedesoriënteerde stijl zorgde wel voor meer

(11)

schaamte bij de proefpersonen, maar voor de angstig gehechte personen was dit niet het geval. Zij ontwikkelden minder schaamte dan verwacht werd (Gross & Hansen, 2000). Deze

bevindingen worden bevestigd door onderzoek van Lopez en collega’s (1997). Zij onderzochten de gehechtheid aan de hand van twee verschillende tests: de Relationship Questionnaire en de Adult Attachment Style Inventory. Voor het meten van de

schaamtegevoelens gebruikten zij de Test of Self-Conscious Affect. Ook het onderzoek van Wei en collega’s (2005) komt overeen met de eerder gevonden resultaten. Zij deden

onderzoek aan de hand van de Experiences in Close Relationships Scale (ECRS), dit is een zelfrapportage vragenlijst om de hechting van volwassenen te meten. Voor het construct schaamte maakten ze gebruik van de Harder Personal Feelings Questionnaire (HPF), een tien item zelfrapportage vragenlijst. Beide onderzoeken vonden dat onveilig gehechte personen meer geneigd zijn om de negatieve gevoelens van schaamte te ondervinden, in vergelijking met de veilig gehechte controlegroep. Vooral de personen met een ambivalente hechtingsstijl ondervonden veel schaamtegevoelens (Lopez et al., 1997; Wei et al., 2005). Belangrijk kritiekpunt bij de bestaande literatuur is dat de onderzoeken in het algemeen gericht zijn op volwassenen.

Over schaamte bij kinderen is minder bekend. Wel is gebleken dat sensitieve

responsiviteit van ouders een voorspeller is van de morele emoties die kinderen ontwikkelen (Feldman, 2007; Kochanska, Forman, Aksan & Dunbar, 2005). Dit is van belang omdat de sensitieve responsiviteit van ouders een van de ouderfactoren is die de kans vergroot op een veilige hechtingsrelatie. Ook is er recent onderzoek gedaan door Muris en

collega’s (2013). In het onderzoek van Muris en collega’s (2013) wordt gericht op de invloed van een onveilige hechting op de ontwikkeling van schaamte en schuld bij kinderen in de leeftijd van negen tot en met 13 jaar. In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van

(12)

beeld te brengen. Vervolgens werd er gebruik gemaakt van de Self-conscious Emotions Maladaptive and Adaptive Scales (SCEMAS) om de mate van schaamte en schuld bij het kind te meten. Verwacht werd, op basis van eerder onderzoek bij volwassenen, dat een onveilige hechting van kinderen zou zorgen voor een hogere mate van schaamte. Deze hypothese werd bevestigd. De resultaten wezen uit dat onveilig gehechte kinderen een hogere mate van schaamte lieten zien dan de veilig gehechte kinderen. Met name de ambivalent gehechte kinderen (Muris et al. 2013).

Op basis van de bestaande literatuur kan men voorzichtig stellen dat onveilig gehechte personen meer gevoelens van schaamte ontwikkelen dan veilig gehechte leeftijdgenoten. Wel zijn de onderzoeken naar kinderen nog zeer beperkt. Nu de invloed van een onveilige

hechting op de ontwikkeling van schaamte duidelijk is, kan er overgegaan worden op de ontwikkeling van schuld.

Invloed Onveilige Hechting op Ontwikkeling Schuld

De voorgaande informatie laat zien dat er een relatie gevonden wordt tussen de onveilige hechting van een persoon en de mate waarin een persoon schaamte ervaart. De relatie tussen de hechtingsstijl en schuld is daarentegen een stuk minder uitgesproken. De theorie suggereert dat met betrekking tot schuld, een rol is weggelegd voor de mate waarin nabijheid en betrokkenheid aanwezig zijn in relaties. Zo stellen Mikulincer en Shaver (2005) dat vermijdend gehechte personen de voorkeur hebben om emotionele betrokkenheid en onderlinge afhankelijkheid te minimaliseren. Dit leidt ertoe dat zij overtredingen minder snel als problematisch ervaren. Gevolg hiervan is dat zij minder zelfbewuste emoties, zoals schaamte en schuld ervaren (Mikulincer & Shaver, 2005). Hier sluiten verschillende

onderzoeken op aan (Covert, Tangney, Maddux & Heleno, 2003; Tagney, Miller, Flicker & Hill-Barlow, 1996). Deze onderzoeken wijzen uit dat een hogere mate van schuld

(13)

Maddux & Heleno, 2003; Tagney, Miller, Flicker & Hill-Barlow, 1996). In de onderzoeken werd gebruik gemaakt van verschillende meetmethoden: zelfrapportage, vragen over ervaringen met schuld en gebruikte strategieën in hypothetische situaties. De factoren nabijheid en betrokkenheid spelen ook een belangrijke rol bij de hechtingsrelatie. Voor de hechtingsrelatie zou dit betekenen dat een persoon die veilig is gehecht, hogere mate van schuld zou ervaren dan iemand die onveilig is gehecht. Ook wordt gesteld dat onveilig gehechte personen minder verantwoordelijkheid zouden voelen voor de negatieve gevoelens van anderen (Akbar & Erden, 2010). Dit zou ertoe leiden dat onveilig gehechte personen minder gevoelens van schuld ervaren. De theorie suggereert dus dat onveilig gehechte personen minder schuld zouden ervaren dan veilig gehechte personen.

Er is een aantal onderzoeken zijn gedaan naar de invloed van hechting op schuld (Akbar & Eden, 2010; Lopez et al., 1997; Muris et al., 2013). Lopez en collega’s (1997) voorspelden dat veilig gehechte personen vatbaarder zouden zijn voor schuldgevoelens dan onveilig gehechte personen (Lopez et al., 1997). Zij zouden dus meer schuldgevoelens ervaren dan onveilig gehechte leeftijdsgenoten. Dit werd onderzocht aan de hand van de Relationship Questionnaire en de Adult Attachment Style Inventory. Beide tests zijn gericht op het meten van de hechtingsstijl, waarbij de deelnemers zichzelf konden scoren. De

schuldgevoelens werden onderzocht aan de hand van de Test of Self-Conscious Affect. Deze test bestond uit vijftien korte scenario’s, waarop de deelnemer zichzelf kon scoren op een vijfpunts Likert schaal van “not likely” (1) tot “very likely” (5). De resultaten wezen uit dat de hypothese niet bevestigd kon worden; er werd geen bewijs gevonden dat veilig gehechte personen meer schuldgevoelens ervaren dan onveilig gehechte personen. Echter, vonden ze wel dat een angstige en vermijdende hechting negatief correleerde met schuld. Dit betekent dat een angstige en vermijdende hechtingsstijl tot minder schuld leidt dan bij een veilig hechting. Verklaring voor het feit dat de hypothese niet bevestigd kon worden, zoeken de

(14)

onderzoekers in het feit dat de onderzoeksgroep vooral bestond uit vrouwen in een relatie. Dit zou een vertekend beeld geven van de effecten en interactie tussen schuld en hechting (Lopez et al., 1997).

Het resultaat dat onveilig gehechte personen minder schuld ervaren dan veilig

gehechte personen, komt overeen met het onderzoek van Akbar & Erden (2010). Hierin werd de invloed van hechting op schuld onderzocht. Ze onderzochten 360 personen en gebruikten drie instrumenten om de constructen te meten. Allereerst de Relationships Questionnaire, vervolgens de UCLA Loneliness Scale en tot slot de Shame and Guilt Scale. Uit de resultaten bleek dat een vermijdende hechtingsstijl leidt tot minder gevoelens van schuld dan een veilige hechtingsstijl. Verklaring voor de resultaten zochten zij in het feit dat vermijdend gehechte personen zich minder verantwoordelijk voelen voor de negatieve gevoelens van anderen. Zij zouden dan ook minder snel schuld ervaren (Akbar & Erden, 2010). Tot slot het eerder genoemde onderzoek van Muris en collega’s (2013). Zij onderzochten naast schaamte ook de schuldgevoelens van kinderen van negen tot en met 13 jaar. Zij vonden aan de hand van de SDQ en de SCEMAS dat er geen verschil in schuld bestond tussen kinderen die zichzelf als onveilig gehecht en veilig gehecht classificeerden (Muris et al. 2013).

De relatie tussen schuld en de hechtingsstijl is nog weinig onderzocht. Met name het onderzoek naar kinderen is schaars. De onderzoeken die er zijn, suggereren dat onveilig gehechte personen minder schuldgevoelens ervaren dan veilig gehechte personen. Dit kan verklaard worden door minder verantwoordelijkheidsgevoel. Ook lijkt de mate van nabijheid en betrokkenheid in een relatie een rol te spelen.

Elementen van een Onveilige Hechting

Nu de relatie tussen een onveilige hechting en schaamte en schuld duidelijk is, kan er overgegaan worden op de indirecte relatie tussen hechting en schaamte en schuld. Omdat er weinig onderzoeken zijn gedaan naar het directe verband tussen een onveilige hechtingsstijl

(15)

en de ontwikkeling van schaamte en schuld, wordt in dit literatuuronderzoek ook gekeken naar factoren die een belangrijke rol spelen bij een onveilige hechting. Een onveilige hechting is bepalend voor het verdere leven van een persoon. Met onder andere gevolgen voor het zelfbeeld, de sociale capaciteiten, het interne werkmodel, de zelfregulatie en de mate van empathie. Mogelijk staan deze factoren in relatie met de ontwikkeling van schaamte en

schuld. Wanneer dit het geval is, kunnen interventies worden gericht op specifieke kenmerken van de hechtingsrelatie. Een voorbeeld hiervan is de Victim Impact training. Dit is een

interventie die niet alleen is gericht op schaamte en schuld, maar ook op het verhogen van empathie (Jackson & Bonacker, 2006). De resultaten wezen uit dat jongeren na het volgen van dit programma minder recidiveerden in vergelijking met de controle groep. Mogelijk zijn andere elementen van hechting ook van invloed, waardoor interventies optimale resultaten kunnen boeken.

Allereerst het zelfbeeld. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat er een negatieve relatie is tussen het zelfbeeld en een onveilig hechtingsstijl (Lee & Hankin, 2009; Goodall, 2014; Huis, Vingerhoets & Denollet, 2011; Dam, Ilan & Kurman, 2014). Dit wil zeggen dat kinderen die onveilig gehecht zijn een lager zelfbeeld hebben dan veilig gehechte kinderen. Een oorzaak hiervoor kan gezocht worden in de emotieregulatie. Zo blijkt dat veilig gehechte personen andere strategieën gebruiken als reactie op negatieve emoties dan onveilig gehechte personen (Goodall, 2014). Ook is gebleken dat veilig gehechte personen meer positieve emoties ervaren wanneer zij hieraan blootgesteld worden in vergelijking met onveilig gehechte leeftijdgenoten (Shiota et al., 2006; Simpson, Collins, Tran, & Haydon, 2007; Goodall, 2014). Hierbij speelt de emotieregulatie een rol. Een verklaring hiervoor is te vinden in het feit dat kinderen die veilig gehecht zijn, meer succes en aanmoediging ervaren dan onveilig gehechte kinderen (Marcus & Kramer, 2001; Decety & Cowell, 2014). Er bestaat dus een relatie tussen een onveilige hechting en het zelfbeeld, waarbij onveilige kinderen een

(16)

lager zelfbeeld blijken te hebben dan veilig gehechte kinderen. Het kind zal minder gevoelens van acceptatie ontwikkelen dan een veilig gehecht kind (Sroufe, 2005; Lopez, 1997). Volgens Lewis (2005) kan dit een oorzaak zijn voor het feit dat onveilig gehechte kinderen meer schaamte ervaren dan veilig gehechte kinderen. Wanneer wordt gekeken vanuit de gehechtheidstheorie zou dit betekenen dat onveilig gehechte individuen met een negatief zelfbeeld, meer gevoelens van schaamte zullen ontwikkelen ten opzichte van het eigen kunnen dan veilig gehechte leeftijdsgenoten (Lopez, 1997).

Daarnaast lijkt ook socialisatie een rol te spelen. Wanneer er sprake is van een

onveilige hechtingsrelatie, heeft dit een significant negatieve impact op het sociale leven van een persoon (Sroufe, 2005). Dit geldt voor zowel de kindertijd, de adolescentie als de

volwassenheid (Muris et al. 2013; Luebbert, 2000; Rispoli, McGoey, Koziol & Schreiber, 2013). Hierbij kan het interne werkmodel een rol spelen. Tijdens de hechting wordt een intern werkmodel gevormd, waarin de verwachtingen over situaties van een persoon staan

(Koleva et. al., 2013; Waters & Waters, 2006). Onveilig gehechte kinderen creëren een werkmodel waarin de persoonlijke interacties zijn gebaseerd op afwijzing en verwaarlozing (Marcus & Kramer, 2001). Dit kan leiden tot een antisociale houding ten opzichte van

leeftijdsgenoten. Ook blijkt dat kinderen die op een leeftijd van negen maanden een sensitieve responsieve interactie hadden met een verzorger, op een leeftijd van twee jaar vaker veilig gehecht waren en meer sociale competenties bezaten dan kinderen waarbij de sensitieve responsieve interactie ontbrak (Rispoli, McGoey, Koziol & Schreiber, 2013). Sensitiviteit en responsiviteit zijn belangrijke ouderkenmerken die een rol spelen bij het ontwikkelen van een hechtingsrelatie (Dunst & Kassow, 2008). Interventies gericht op het verhogen van de

sensitiviteit en responsiviteit van ouders bleken dan ook erg effectief voor het verbeteren van de hechtingsrelatie (Dunst & Kassow, 2008). Daarbij komt dat een veilige hechting een voorspeller is van meer zelfregulatie en sociale competenties in de adolescentie (Alviso,

(17)

2014). Er blijkt dus een relatie te zijn tussen een onveilige hechting en verminderde sociale capaciteiten. Ook is er een verband te leggen tussen de sociale capaciteiten en de mate van schaamte en schuld bij personen. Zo kunnen de psychosociale capaciteiten van een persoon voorspeld worden door de mate van schuld (Luebbert, 2000). Een gezonde psychosociale ontwikkeling wordt positief voorspeld door schuld. Dit betekent dat meer gevoelens van schuld leiden tot een gezondere psychosociale ontwikkeling (Luebbert, 2000). Dit wordt bevestigd door onderzoek van Muris en collega’s (2013). Hieruit bleek dat een lagere mate van schuld in verband staat met meer antisociaal gedrag, meer agressie en ander

externaliserend probleemgedrag. Men kan dus spreken van een indirect verband tussen een onveilige hechting en schuld, wanneer men kijkt naar het sociale gedeelte van een onveilige hechting. Een onveilige hechting zal leiden tot minder sociale capaciteiten en minder schuldgevoelens.

Al met al lijkt er een verband te zijn tussen verschillende elementen van een

hechtingsrelatie en de ontwikkeling van schaamte en schuld. Zo lijken empathie, zelfregulatie en het interne werkmodel een rol te spelen. Daarbij komt dat een onveilige hechting in

verband staat met een laag zelfbeeld en leidt tot meer schaamte. Daarnaast bezitten onveilig gehechte personen over het algemeen minder sociale capaciteiten dan veilig gehechte personen. Dit staat in verband met minder gevoelens van schuld.

Conclusies en discussie

In dit literatuuroverzicht stond de invloed van een onveilige hechtingsrelatie op de morele ontwikkeling van schaamte en schuld van kinderen in de leeftijd van vier tot en met elf jaar centraal. Allereerst werd gekeken naar mogelijke sekseverschillen. Hieruit is gebleken dat meisjes meer gevoelens van schaamte ontwikkelen dan jongens. Voor de ontwikkeling van schuld zijn geen sekseverschillen gevonden. Ten tweede is gebleken dat er in de huidige literatuur nog weinig bekend is over de relatie tussen een onveilige hechting en de morele

(18)

ontwikkeling van schaamte en schuld bij kinderen. Over volwassenen is er meer bekend. Uit huidig onderzoek kan een voorzichtige conclusie getrokken worden dat onveilig gehechte personen meer gevoelens van schaamte en minder gevoelens van schuld ontwikkelen dan veilig gehechte leeftijdsgenoten. Vervolgens is er onderzocht of belangrijke elementen van de hechtingsrelatie in verband stonden met de mate van schaamte of schuld van een persoon. Hieruit is gebleken dat een laag zelfbeeld leidt tot minder schaamte en dat lage sociale capaciteiten leiden tot minder schuld.

Wel moet er bij het interpreteren van de resultaten kritisch gekeken worden naar de gebruikte meetmethoden. Eerder is gebleken dat culturele invloeden een rol kunnen spelen bij het interpreteren van schaamte en schuldgevoelens. Ook kwam naar voren dat personen vaak niet op de hoogte zijn van de aanwezige schaamte gevoelens. Men kan zich afvragen in hoeverre zelfrapportages objectief en betrouwbaar zijn. En in hoeverre de meetmethoden de resultaten beïnvloeden. Een beter alternatief is om gebruik te maken van observaties of op scenario’s gebaseerde vragenlijsten. Een voorbeeld hiervan is terug te vinden in het onderzoek van Lopez en collega’s (1997).

Een andere belangrijke kanttekening bij het beantwoorden van de hoofdvraag is dat er verrassend weinig onderzoek is gedaan naar de morele ontwikkeling van schaamte en schuld bij kinderen. Hierdoor is de hoofdvraag niet geheel beantwoord. Veel onderzoek is gericht op adolescenten of volwassenen. Hierdoor gelden de conclusies vooral voor volwassenen. In dit onderzoek werd gekozen voor de kindertijd, omdat kinderen al vroeg morele emoties laten zien en de vroege aanwezigheid van schaamte en schuldgevoelens een voorspeller kan zijn voor later antisociaal en delinquent gedrag. Er is slechts één onderzoek uitgevoerd naar de invloed van hechting op de ontwikkeling van schaamte en schuld bij kinderen (Muris et al., 2013). Zij vonden wel degelijk een verschil; onveilig gehechte kinderen ervoeren meer schaamte gevoelens dan veilig gehechte kinderen. Dit is een belangrijke bevinding omdat de

(19)

literatuur uitwijst dat een hogere mate van schaamte positief correleert met zowel meer internaliserende als externaliserende gedragsproblemen. Belangrijke aanbeveling voor vervolgonderzoek is dan ook om te richten op de kindertijd. Wanneer er meer bekend is over de vroege aanwezigheid van meer gevoelens van schaamte en minder gevoelens van schuld, kunnen vroegtijdige interventies ingezet worden. De invloed van de hechtingsrelatie werkt door gedurende het hele leven van het kind. Om risico’s van een onveilige hechting te beperken is het dus van belang om zo vroeg mogelijk met een interventie te beginnen.

Hoewel de onderzoeksvraag betrekking had op kinderen, zijn de bevindingen gericht op de volwassenheid, zoals in dit onderzoek voornamelijk naar voren zijn gekomen, wel degelijk van belang. Het is namelijk gebleken dat er meer sprake is van psychopathologie wanneer een persoon zowel in de kindertijd als in de adolescentie een hogere mate van schaamte en lagere mate van schuld bezit. Een longitudinaal onderzoek naar de ontwikkeling van schaamte en schuld bij zowel onveilig als veilig gehechte kinderen zou dan ook

interessante inzichten kunnen bieden. Een andere belangrijke toevoeging van huidig

literatuuroverzicht kan gevonden worden in het feit dat er is gekeken naar de indirecte relatie tussen een onveilige hechting en de ontwikkeling van schaamte en schuld. Een interventie zou zich volgens het behoeftebeginsel uit de ‘What Works Principles’ namelijk moet richten op veranderbare factoren. De hechtingsrelatie wordt gevormd in de eerste drie levensjaren en het is gebleken dat het erg moeilijk is om hier op latere leeftijd nog invloed op uit te oefenen. In dit literatuuroverzicht is gebleken dat een aantal elementen van de hechtingsrelatie van belang is voor de aanwezigheid van schaamte en schuld. Dit betreft het zelfbeeld, de sociale

capaciteiten, het interne werkmodel, de mate van empathie en de zelfregulatie van een persoon. Dit zijn wel degelijk veranderbare factoren. Voor de praktijk betekenen deze onderzoeksresultaten dan ook dat er mogelijk veel winst kan worden behaald wanneer interventies zich richten op bovenstaande elementen van de hechtingsrelatie.

(20)

Al met al biedt huidig literatuuroverzicht een belangrijk inzicht op de invloed van een onveilige hechting op de ontwikkeling van schaamte en schuld. Wel is meer onderzoek naar de kindertijd gewenst. Ook zou longitudinaal onderzoek mogelijk nieuwe, interessante inzichten kunnen bieden. Daarbij komt dat huidig onderzoek handvaten geeft voor nieuwe interventies, deze zouden zich moeten richten op de veranderbare factoren binnen de hechtingsrelatie. Tot slot is het voor nieuw onderzoek van belang om schaamte en schuld te meten op basis van scenario’s gebaseerde vragenlijsten, om de objectiviteit en

betrouwbaarheid zo hoog mogelijk te houden. Meer onderzoek naar de ontwikkeling van schaamte en schuld in de kindertijd zal leiden tot betere interventies.

(21)

Referenties

Akbag, M., & Erden, I. S. (2010). The prediction of gender and attactment styles on shame, guilt and loneliness. Department of Educational Sciences, 10(2), 669-682. Verkregen van:

http://web.b.ebscohost.com.proxy.uba.uva.nl:2048/ehost/pdfviewer/pdfviewer?sid=b7 b38d07-f54f-472b-ae1b-257f496ec8c9%40sessionmgr198&vid=1&hid=125

Bafunno, D., & Camodeca, M. (2013). Shame and guilt development in preschoolers: The role of context, audience and individual characteristics. European Journal of Developmental Psychology, 10(2), 128-143. doi:10.1080/17405629.2013.765796 Barrett, K. C. (2005). The origins of social emotions and self-regulation in toddlerhood: New

evidence. Cognition and Emotion, 19(7), 953-979. doi:10.1080/02699930500172515 Barrett, K. C., Zahn-Waxler, C., & Cole, P. M., (1993). Avoiders vs. Amenders: Implications

for the investigation of guilt and shame during Toddlerhood? Cognition and Emotion, 7(6), 481-505. doi:10.1080/02699939308409201

Benetti-McQuoid, J., & Bursikm, K. (2005). Individual Differences in Experiences of and Responses to Guilt and Shame: Examining the Lenses of Gender and Gender Role. Sex roles, 54(1), 133-142. doi:10.1007/s11199-005-4287-4

Bowlby, J. (1969). Attachment and loss: Vol. 1. Attachment. Reading MA: Addison-Wesley. Bowlby, J. (1973). Attachment and loss: Vol. 2. Separation: anxiety and anger. New York:

Basic Books

Chen, B. B., & Chang, L. (2012). Adaptive insecure attachment and resource control

strategies during middle childhood. International Journal of Behavioral Development, 36(5), 389-397. doi:10.1177/0165025412445440

(22)

Covert, M. V., Tangnery, J. P., Maddux, J. E., & Heleno, N. M. (2003). Shame-proneness, guilt-proneness, and interpersonal problem solving: A social cognitive analysis. Journal of Social and Clinical Psychology, 22(1), 1-12. doi:10.1521/jscp.22.1.1.22765 Dan, O., Ilan, O. B. & Kurman, J. (2014). Attachment, self-esteem and test anxiety in

adolescence and early adulthood. Educational Psychology: An International Journal of Experimental Educational Psychology, 34(6), 659-673.

doi:10.1080/01443410.2013.814191

Decety, J., & Cowell, J. M. (2014). Friends or Foes: Is Empathy Necessary for Moral Behavior? Perspectives on Psychological Science, 9(5), 525-537.

doi:10.1177/1745691614545130

Diamond, G. S., Reis, B. F., Diamond, G. M., Siqueland, L., & Isaacs, L. (2002). Attachment based family therapy for depressed adolescents: A treatment development study. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 41(10), 1190-1196. doi:10.1097/01.CHI.0000024836.94814.08

Drake, K., Belsky, J., & Fearon, R. M. P. (2014). From Early Attachment to Engagement With Learning in School: The Role of Self-Regulation and Persistence.

Developmental Psychology, 50(5), 1350-1361. doi:10.1037/a0032779

Dunst, C. J., & Kassow, D. Z. (2008). Caregiver sensitivity, contingent social responsiveness, and secure infant attachment. Journal of Early and Intensive Behavior Intervention, 5(1), 40-56. Verkregen van: http://files.eric.ed.gov/fulltext/EJ805609.pdf op: 20-01-2015.

Else-Quest, N. M., Higgins, A., Allison, C., & Morton, L. C. (2012). Gender Differences in Self-Conscious Emotional Experience: A Meta-Analysis. Psychological Bulletin, 138(5), 947-981. doi:10.1037/a0027930

(23)

the shame/guilt distinction: adaptive and maladaptive characteristics. Personality and Individual Differences, 38(7), 1609–1619. doi:10.1016/j.paid.2004.09.026

Feldman, R. (2007). Mother-infant synchrony and the development of moral orientation in childhood and adolescence: Direct and indirect mechanisms of developmental continuity. American Journal of Orthopsychiatry, 77(4), 582-597.

doi:10.1037/0002-9432.77.4.582

Gross, C. A., & Hansen, N. E. (2000). Clarifying the experience of shame: the role of attachment style, gender, and investment in relatedness. Personality and Individual Differences, 28(5), 897-907. doi:10.1016/S0191-8869(99)00148-8

Goodall, K. (2014). Individual differences in the regulation of positive emotion: The role of attachment and self esteem. Personality and Individual Differences, 74, 208–213. doi:10.1016/j.paid.2-14.10.033

Hinnant, J. B., Nelson, J. A., O'Brien, M., Keane, S. P., & Calkins, S. D. (2013). The interactive roles of parenting, emotion regulation and executive functioning in moral reasoning during middle childhood. Cognition and Emotion, 27(8), 1460-1468. doi:10.1080/02699931.2013.789792

Hooge, de, I. E., Zeelenberg, M., & Breugelmans, S. M. (2007). Moral Sentiments and Cooperation: Differential Influences of Shame and Guilt. Cognition and Emotion, 21(5), 1025-1042. doi:10.1080/02699930600980874

Huis, E. M. J., Vingerhoets, J. J. M., & Denollet, J. (2011). Attachment style and

self-esteem: The mediating role of Type D personality. Personality and Individual Differences, 50(7), 1099-1103. doi:10.1016/j.paid.2011.01.034

Jackson, A. L., & Bonacker, N. (2006). The effect of victim impact training programs on the development of guilt, shame and empathy offenders. International Review of

(24)

Kerns, K. A., & Burmariu, L. E. (2014). Is Insecure Parent–Child Attachment a Risk Factor for the Development of Anxiety in Childhood or Adolescence? The Society for Research in Child Development, 8(1), 12-17. doi:10.1111/cdep.12054

Kochanska, G., Forman, D. R., Aksan, N., & Dunbar, S. B. (2005). Pathways to conscience: Early mother–child mutually responsive orientation and children’s moral emotion, conduct, and cognition. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 44(1), 19-34. doi: 10.1111/j.1469-7610.2004.00348.x

Kochanska, G., Gross, J. N., Lin, M., & Nichols, K. L., (2002). Guilt in Young Children: Development, Determinants, and Relations with a Broader System of Standards. Child Development, 73(2), 461-482. doi:10.1111/1467-8624.00418

Koleva, S., Selterman, D., Iyer, R., Ditto, P., & Graham, J. (2013). The moral compass of insecurity anxious and avoidant attachment predict moral judgment. Social

Psychological and Personality Science, 5(2), 185-194. doi:10.1177/1948550613490965

Kors, E. (2006). Hechting en schaamte bij delinquenten. Faculteit Gedragswetenschappen. Verkregen van http://essay.utwente.nl/58815/ op: 10-12-2014.

Laible, D. J., & Thompson, R. A. (2003). Mother-child discourse, attachment security, shared positive affect, and early conscience development. Child Development, 71(5), 1424- 1440. doi: 10.1111/1467-8624.00237

Lee, A., & Hankin, B. L. (2009). Insecure Attachment, Dysfunctional Attitudes, and Low Self-Esteem Predicting Prospective Symptoms of Depression and Anxiety During Adolescence. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 38(2), 219-231. doi:10.1080/15374410802698396

Lewis, H. B. (1971) Shame and guilt in neurosis. International Universities Press, New York Lopez, F. G., Gover, M. R., Leskela, J., Sauer, E. M., Schirmer, L., & Wyssmann, J. (1997).

(25)

Attachment styles, shame, guilt, and collaborative problem-solving orientations. Personal Relationships, 4(2), 187-199. doi: 10.1111/j.1475-6811

MacDonald, K., Berlow, R., & Thomas, M. L. (2013). Attachment, affective temperament, and personality disorders: A study of their relationships in psychiatric outpatients. Journal of Affective Disorders, 15(1), 932-941. doi:10.1016/j.jad.2013.07.040 Marcus, R. F., & Kramer, C. (2001) Reactive and Proactive Aggression: Attachment and

Social Competence Predictors. The Journal of Genetic Psychology: Research and Theory on Human Development, 162(3), 260-275. doi:10.1080/00221320109597483 May, J. C. (2005). Family attachment narrative therapy: Healing the experience of early

childhood maltreatment. Journal of Marital and Family Therapy, 31(3), 221-237. doi:10.111/j.1752-0606.2005.tb01565x

Mikulincer, M., & Shaver, P. R. (2005). Attachment theory and emotions in close

relationships: Exploring the attachment-related dynamics of emotional reactions to relational events. Personal Relationships, 12(2), 149-168.

doi: 10.1111/j.1350-4126.2005.00108.x

Muris, P., & Meesters, C. (2013). Small or big in the eyes of the other. On the developmental psychopathology of self-conscious emotions as shame, guilt, and pride. Clinical Child and Family Psychology Review, 17(1), 19-40. doi:10.1007/s10567-013-0137-z

Muris, P., Meesters, C., Cima, M., Verhagen, M., Brochard, N., Sanders, A., Kempener, C, Beurskens, J., & Meesters, V. (2013). Bound to feel bad about oneself: Relations between Attachment and the Self-conscious emotions of guilt and shame in children and adolescents. Journal of Child and Family Studies, 23(7), 1278-1288.

doi:10.1007/s10826-013-9817

(26)

delinquent peers on delinquency: Does Gender Matter? Youth Society, 36(3), 251-275. doi:10.1177/0044118X04265652

Rispoli, K. M., McGoey, K. E., Koziol, N. A., & Schreiber, J. B. (2013). The relation of parenting, child temperament, and attachment security in early childhood to social competence at school entry. Journal of School Psychology 51(5), 643-658.

doi:10.1016/j.jsp.2013.05.007

Robinson, R., Roberts, W. L., Strayer, J., & Koopman, R. (2009). Empathy and Emotional Responsiveness in Delinquent and Non-delinquent Adolescents. Social Development, 16(3), 555-579. doi:10.1111/j.1467-9507.2007.00396.x

Shiota, M. N., Keltner, D., & John, O. P. (2006). Positive emotion dispositions differentially associated with Big Five personality and attachment style. The Journal of Positive Psychology, 2(1), 61-71. doi:10.1080/17439760500510833 Simpson, J. A., Collins, W. A., Tran, S., & Haydon, K. C. (2007). Attachment and the

experience and expression of emotions in romantic relationships: A

developmental perspective. Journal of Personality and Social Psychology, 92(2), 355-367. doi:10.1037/0022-3514.92.2.355

Siqueland, L., Rynn, M., & Diamond, G. S. (2005). Cognitive behavioral and attachment based family therapy for anxious adolescents: Phase I and II studies. Journal of Anxiety Disorders, 19(4), 361-381. doi:10.1016/j.janxdis.2004.04.006

Sroufe, L. A. (2005). Attachment and development: A prospective, longitudinal study from birth to adulthood. Attachment and Human Development, 7(4), 349-367.

doi:10.1080/14616730500365928

Stuewig, J., Tangney, J. P., Kendall, S., Folk, J. B., Meyer, C. R., & Dearing, R. L. (2013). Children’s Proneness to Shame and Guilt Predict Risky and Illegal Behaviors in Young Adulthood. Child Psychiatry & Human Development. doi:10.1007/s10578-

(27)

014-0467-1 Verkregen van: http://link.springer.com/article/10.1007/s10578-014-0467-1 op: http://link.springer.com/article/10.1007/s10578-014-0467-18-0http://link.springer.com/article/10.1007/s10578-014-0467-1-20http://link.springer.com/article/10.1007/s10578-014-0467-15

Tagney, J. P. & Dearing, R. N, (2002). The psychodynamics of gender and gender role. Empirical studies in psychoanalytic theories, 10, 251-269. doi:10.1037/10450-007 Tangney, J. P., Miller, R. S., Flicker, L., & Hill-Barlow, D. (1996). Are

shame, guilt, and embarrassment distinct emotions? Journal of Personality and Social Psychology, 70(6), 1256-1269. doi:10.1037/0022-3514.70.6.1256 Tracy, J. L., & Robins, R. W. (2004). Putting the Self Into Self-Conscious Emotions: A

Theoretical Model. Psychological Inquiry: An International Journal for the Advancement of Psychological Theory, 15(4), 103-125.

doi:10.1207/s15327965pli1502_01

Umemura, T., & Jacobvitz, D. B. (2014). Nonmaternal care hours and temperament predict infants’ proximity-seeking behavior and attachment subgroups. Infant Behavior & Development 37(3), 352-365. doi:10.1016/j.nfbeh.2014.05.007

Waters, H. S., & Waters, E. (2006). The attachment working models concept: Among other things, we build script-like representations of secure base experiences. Attachment & Human Development, (8)3, 185-197. doi:10.1080/14616730600856016

Wei, M., Schaffer, P. A., Young, S. K., & Zakalik, R. A. (2005). Adult attachment, shame, depression, and loneliness: The mediation role of basic psychological needs

satisfaction. Journal of Counseling Psychology, 52(4), 591-601. doi:10.1037/0022-0167.52.4.591

Zayas, V., Mischel, W., Shoda, Y., & Aber, J. (2011). Roots of adult attachment: Maternal caregiving at 18 months predicts adult peer and partner attachment. Social

Psychological And Personality Science, 2(3), 289-297. doi: 10.1177/1948550610389822

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dat nu dan toch de stilte wordt verbroken, is vooral het gevolg van de omstandigheid dat de nazaten van de slaven niet meer ver weg wonen, maar voor het eerst duidelijk aanwezig zijn

Samengevat lijkt het dat de kwaliteit van de hechting gevolgen heeft voor de later sociaal-emotionele ontwikkeling. Onveilige hechting wordt door verschillende onderzoekers in

onderzocht doordat een geschreven tekst, een communicatie-uiting wordt bestudeerd. Doordat in de teksten geschreven wordt over een persoonlijke ervaring met schaamte kan ook meer

Zoals gezegd, die harmonie is een front. Dat er achter een front andere realiteiten schuil kun- nen gaan is maar al te bekend. Ook bij de Dogon is dat het geval. Er zijn spanningen

Mo- tivated by these findings, we present a novel regression al- gorithm (Correlated-Spaces Regression, CSR), inspired by Canonical Correlation Analysis (CCA) which learns

Deze thesis heeft zich gericht op het gebruik van Twitter van corporaties en ngo’s als bron in krantenartikelen, waarbij variabelen zijn meegenomen als het onderwerp van het artikel,

De scheiding tussen kerk en staat, die het eigenlijke, op de achtergrond liggende thema van het recente debat leek te vormen, kan nooit betekenen dat kerkelijke

De legalisering van euthanasie is lovenswaardig en de wetgever heeft goed nagedacht over de voorwaarden vervat in de wet, maar het kan nooit de bedoeling zijn geweest om van