• No results found

De Rol van Pestslachtofferschap op de Relatie tussen Sociaal-Economische Status en Schooluitval

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Rol van Pestslachtofferschap op de Relatie tussen Sociaal-Economische Status en Schooluitval"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Rol van Pestslachtofferschap op de Relatie tussen

Sociaal-Economische Status en Schooluitval

Merel Stoevelaar Universiteit Leiden

Naam: Merel Stoevelaar Studentnummer: s1019694

Masterdifferentiatie: Clinical Child and Adolescent Studies Vak: Masterproject

Begeleider: dr. M. van Geel Datum: 1 juni 2014

(2)

Abstract

In dit onderzoek is gekeken naar de rol van pestslachtofferschap op de relatie tussen SES en schooluitval. Schooluitval werd onderverdeeld in de twee maten schoolbetrokkenheid en schooldagen missen. Aangezien een laag SES de kans op voortijdig schooluitval verhoogd, kinderen met een laag SES vaker worden gepest en pestslachtofferschap ook een verhoogde kans op voortijdig schooluitval geeft, lag het in de verwachting dat de relatie tussen laag SES en schooluitval (deels) wordt gemedieerd doordat kinderen met een laag SES vaker pestslachtoffer zijn. In totaal hebben 364 VMBO scholieren uit de Randstad, met een leeftijdsrange van 13 tot en met 17 jaar, deelgenomen aan dit onderzoek. SES blijkt geen significante voorspeller voor schoolbetrokkenheid, noch voor schooldagen missen. Tevens is SES geen voorspeller van eventueel pestslachtofferschap. Pestslachtofferschap blijkt geen significante voorspeller van schooldagen missen. Er is een significante, negatieve relatie tussen pestslachtofferschap en schoolbetrokkenheid. Gepeste kinderen hebben voornamelijk negatieve ervaringen opgedaan in hun schoolklimaat, waardoor zij zich minder verbonden voelen met hun school en minder competent voelen om prestaties te leveren. Met een grotere steekproef, waarbij de variabele SES een grote range heeft, zullen de resultaten beter generaliseerbaar zijn. Scholen dienen een anti-pestbeleid in hun schoolsysteem op te nemen. Het inzetten van een effectief gebleken anti-pestprogramma, zoals KiVa, zou een mogelijkheid zijn om een veilig en stabiel schoolklimaat voor jeugdigen te bieden.

(3)

Inleiding

Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat jeugdigen met een lage sociaal-economische status (SES) vaker school zullen verlaten zonder geldig diploma (dropout) (Battin-Pearson et al., 2000; Newcomb et al., 2002). Uit het onderzoek van Rumberger (1995) bleek zelfs dat jeugdigen met een laag SES twee keer zoveel kans hadden om een dropout te worden, dan jeugdigen met een gemiddeld SES. Vrij weinig is er nog bekend over de invloed van pestslachtofferschap op dropout. De vraag is of een pestslachtoffer minder betrokken is met zijn school en vaker spijbelt vanwege zijn negatieve ervaringen op school. Dit zijn twee belangrijke indicatoren voor dropout: schoolbetrokkenheid en schooldagen missen (Archambault, Janosz, Fallu, & Pagani, 2009; Fall & Roberts, 2012; Nederlands Jeugdinstituut, 2013). In dit onderzoek is gekeken naar de mediërende rol van pestslachtofferschap op het effect van SES op schoolbetrokkenheid en schooldagen missen.

Schooluitval

Schooluitval of dropout is het voortijdig verlaten van school zonder diploma (Nederlands Jeugdinstituut, 2013). In Nederland betekent dit dat jeugdigen onder de 23 jaar geen havo- of vwo-diploma hebben behaald of zijn uitgevallen op mbo niveau 2. Deze diploma’s worden een “startkwalificatie’’ genoemd. In dit onderzoek werd gekeken naar vmbo scholieren. Het is lastig om met exacte percentages van uitval te komen door de grote verscheidenheid aan onderwijssoorten en gebrekkige informatie over uitval (Herweijer, 2008). Rond de 17% van de leerlingen die is begonnen in de laagste leerweg van het vmbo is na vier jaar uitgevallen. In het totale voortgezet onderwijs is 7% na de eerste vier leerjaren uitgevallen. Het is niet eenvoudig om dropout te meten, de leerlingen zitten immers niet meer op school en zijn hierdoor lastig op te sporen. In dit onderzoek werd gewerkt met twee maten die het proces naar mogelijke schooluitval beschrijven: schoolbetrokkenheid en schooldagen missen (Archambault et al., 2009; Fall & Roberts, 2012; Nederlands Jeugdinstituut, 2013).

Schoolbetrokkenheid wordt gezien als de mate waarin iemand zich kan identificeren met het schoolklimaat, zich gehecht voelt aan de school en het gevoel heeft er thuis te horen (Archambault et al., 2009). Finn (1989) beschreef dit als zijn zogenoemde “participatie-identificatie”-model. Dit model beschrijft op welke manier het behalen van een diploma het best te bereiken lijkt. De leerling dient zowel emotioneel als qua gedrag betrokken te zijn bij de school. Finn (1989) beschrijft dat een leerling die zich positief identificeert met school, zich onderdeel vindt uitmaken van de school zelf en hierdoor meer succesvolle prestaties

(4)

nastreeft op schoolgebied. Hierdoor blijft de leerling betrokken bij school en is er minder kans op uitval. Daarnaast zorgt het actief meedoen aan activiteiten binnen de school voor meer oplettendheid in de lessen en tevens zorgt het indirect voor identificatie met de school.

Er zijn meer onderzoeken geweest naar schoolbetrokkenheid en steeds blijkt dat een positieve betrokkenheid bij de school zorgt voor minder kans op schooluitval (Blondal & Adalbjarnardottir, 2012; Bowers & Sprott, 2012; Lamote, Speybroeck, Van den Noortgate, & Van Damme, 2013). Zo vonden Archambault en collega’s (2009) in hun longitudinale onderzoek van bijna 12.000 middelbare scholieren dat weinig betrokkenheid bij school uiteindelijk zorgde voor schooluitval op de korte termijn. Overigens hebben zij in hun onderzoek spijbelen als onderdeel van schoolbetrokkenheid, waar het in huidig onderzoek twee aparte maten zijn. Fall en Roberts (2012) vonden tevens dat betrokkenheid bij school, zowel in gedrag als in schoolprestaties, een goede voorspeller is voor eventuele dropout. Lamote en collega’s (2013) keken naar de relatie tussen schoolbetrokkenheid en schooluitval aan de hand van het “participatie-identificatie”-model van Finn (1989). Leerlingen met onstabiele participatie in school, dus betrokkenheid die veranderlijk is geweest in de loop der jaren, hebben meer kans op schooluitval dan leerlingen met een relatief stabiel patroon van betrokkenheid. In het geval van emotionele betrokkenheid leek het meer van belang te zijn in welke mate de leerlingen emotioneel betrokken waren aan het begin van voortgezet onderwijs. Als de emotionele betrokkenheid op dat moment al laag was, dan was er meer kans op schooluitval op latere leeftijd, ongeacht de verdere ontwikkeling van betrokkenheid vanaf dat moment. Schooluitval lijkt gerelateerd te zijn aan weinig schoolbetrokkenheid, of onstabiele schoolbetrokkenheid over de leerjaren (Janosz, Archambault, Morizot, & Pagani, 2008).

Het Nederlands Jeugdinstituut (2013) geeft aan dat regelmatig spijbelen zorgt voor vergrote kans op voortijdig school verlaten. Uit onderzoek van het Trimbos Instituut blijkt dat leerlingen die regelmatig spijbelen school minder leuk vinden en de sfeer in de klas negatiever beoordelen dan niet-spijbelaars (Van Dorsselaer et al., 2010). Er zou verondersteld kunnen worden dat leerlingen die school niet leuk vinden vaker spijbelen, dus minder aanwezig zijn op school, hierdoor wellicht slechtere schoolprestaties halen en wellicht minder betrokken zijn bij school en ten slotte voortijdig school verlaten. Uit de follow-up studie van Calderon et al. (2009) bleek dat jeugdigen die veelvuldig spijbelden vaker voortijdig school verlieten, dan jeugdigen die weinig tot niet spijbelden. Ook Erktin, Okcabol en Ural (2010) vonden dit in hun studie. Schooldagen missen, ofwel spijbelen, lijkt een voorspeller te zijn voor voortijdig schooluitval (Francissen, Cohen, & Bosveld, 2011).

(5)

Sociaal-Economische Status

Sociaal-economische status (SES) kan worden gezien als de welvaart van een persoon of gezin (Kunst, Dalstra, Bos, & Mackenbach, 2005). Daarnaast kunnen opleiding en beroep van ouders ook als maat voor SES worden gebruikt (Bradley & Corwyn, 2002). In de loop der tijd hebben onderzoekers verschillende instrumenten gebruikt om SES te meten (Currie et al., 2008). Dit leverde regelmatig moeilijkheden op in het generaliseren van conclusies, want elk onderzoek had andere maatstaven voor het meten van SES. Desalniettemin worden inkomen, opleiding of beroep vaak als maat van SES gebruikt. Currie, Elton, Todd en Platt (1997) gaven in hun onderzoek een waarde aan SES aan de hand van vier aspecten. Zij vroegen of ouders een eigen auto hadden, hun kinderen een eigen slaapkamer, hoeveel computers er in huis waren en hoe vaak het gezin op vakantie was geweest in het afgelopen jaar.

In dit onderzoek werd gekeken naar de relatie tussen SES en schooluitval. Uit meerdere onderzoeken blijkt dat leerlingen met een laag SES een grotere kans hebben op het voortijdig school verlaten, dan leerlingen met een gemiddeld of hoog SES (Battin-Pearson et al., 2000; Newcomb et al., 2002). Zo blijkt uit de longitudinale studie van Jimerson, Egeland, Sroufe en Carlson (2000) dat SES een significante voorspeller is voor schooluitval. Jeugdigen met een laag SES zouden zelfs twee keer zoveel kans hebben om een dropout te worden, dan jeugdigen met een gemiddeld SES (Rumberger, 1995). In huidig onderzoek werden twee voorspellers van schooluitval gemeten: schoolbetrokkenheid en schooldagen missen (Archambault et al., 2009; Fall & Roberts, 2012). Schoolbetrokkenheid blijkt van invloed te zijn op schooluitval (Blondal & Adalbjarnardottir, 2012). Leerlingen met een laag SES tonen vaak minder schoolbetrokkenheid dan leerlingen met een hoog SES (Blondal & Adalbjarnardottir, 2012; Lamote et al., 2013). Tevens lijkt het erop dat leerlingen met een laag SES vaker onstabiel zijn in hun schoolbetrokkenheid: deze leerlingen beginnen met een hoge schoolbetrokkenheid en in de loop der jaren neemt dit steeds meer af. Er zijn weinig onderzoeken geweest naar SES en spijbelen. Het lijkt erop dat leerlingen met een laag SES meer spijbelen dan leerlingen met een gemiddeld of hoog SES (Alexander, Entwisle, & Kabbani, 2001). Alles overziend lijkt een laag SES een structureel nadelige invloed te hebben op schooluitval (Battin-Pearson et al., 2000). Een laag SES kan, mede met andere factoren zoals etniciteit, zorgen voor slechte schoolprestaties (Battin-Pearson et al., 2000). Slecht presteren op school is gebleken van grote invloed te zijn op eventuele schooluitval (Battin-Pearson et al., 2000; Bradley & Corwyn, 2002; Rumberger, 1983; Rumberger, 1995). Daarnaast zijn ouders met een laag SES vaak lager opgeleid en hebben hierdoor minder geld te besteden voor educatief materiaal voor hun kinderen. Het kan zo zijn dat de kinderen van

(6)

deze ouders school voortijdig verlaten om zo bij te dragen aan het inkomen van hun ouders. Bij een laag SES wordt ook gezien dat ouders minder betrokken zijn bij de opleiding van hun kinderen en dus ook minder stimulerend zijn om deze te voltooien. Factoren die vaak voorkomen bij een laag SES, zoals opgroeien in achterstandswijken of in aanraking komen met criminaliteit, zullen tevens bijdragen aan het voortijdig school verlaten (Rumberger, 1983).

Pestslachtofferschap

In huidig onderzoek werd er gekeken naar pestslachtofferschap. Pesten is het stelselmatig schade aanbrengen aan een persoon (Nederlands Jeugdinstituut, 2012; Wolke, Copeland, Angold, & Costello, 2013). Dit kan op een fysieke, psychologische of verbale manier worden gedaan. Er is sprake van een machtsverhouding tussen pester en gepeste die uit evenwicht is (Olweus, 1994). Het pestslachtoffer is machteloos tegenover de pester.

Het zijn van een pestslachtoffer kan een nadelig effect hebben op schoolprestaties en leiden tot een verhoogd risico om uit te vallen op school (Wolke et al., 2013). De mate waarin iemand gepest wordt is voorspellend gevonden voor een toenemende mate aan schooluitval over vier jaar gemeten (Cornell, Gregory, Huang, & Fan, 2013). Het lijkt erop dat pestslachtofferschap nadelige gevolgen heeft voor de schoolloopbaan (Dake, Price, & Telljohann, 2003; Juvonen, Nishina, & Graham, 2000; Townsend, Flisher, Chikobvu, Lombard, & King, 2008). Townsend en collega’s (2008) vonden dat gepest worden op school kan leiden tot vaker schooldagen missen, slechte schoolprestaties en uiteindelijk schooluitval. Daarnaast is gevonden dat kinderen die gepest worden zich minder betrokken en verbonden voelen bij hun school (Dake et al., 2003). Het lijkt erop dat kinderen die gepest worden zich door hun negatieve ervaringen minder verbonden voelen met het schoolklimaat, waarschijnlijk minder geneigd zijn om goed te presteren en vaker spijbelen om zo de pesters te ontlopen (Townsend et al., 2008). Deze gevolgen kunnen uiteindelijk leiden tot voortijdig schooluitval (Archambault et al., 2009; Fall & Roberts, 2012; Nederlands Jeugdinstituut, 2013).

Wat betreft de relatie tussen SES en pestslachtofferschap zijn er minder eenduidige onderzoeksresultaten. Wynne en Joo (2011) vonden dat huishoudens met een hoog inkomen vaker kinderen hadden die gepest werden. Dit pestgedrag was overigens gericht op het bezit van de slachtoffers (pesters wilden dit bezit bijvoorbeeld stelen), dan dat het te maken had met psychologisch of fysiek geweld. De onderzoekers gaven zelf ook aan dat deze gedragingen meer de kant van criminaliteit op gingen, dan dat het daadwerkelijk pesten was.

(7)

Ook Foster en Brook-Gunn (2013) vonden dat een hoog SES voor meer kans op pestslachtofferschap zorgde. Dit was overigens een zwak verband. Opvallend is, is dat zij wel vonden dat opgroeien in achterstandswijken, vaak een gevolg van een laag SES (Rumberger, 1983), zorgde voor meer kans op pestslachtofferschap. Er lijkt enige tegenstrijdigheid te zijn in hun gevonden onderzoeksresultaten. In grootschalige, breed opgezette onderzoeken blijkt dat kinderen met een laag SES meer kans hebben om een pestslachtoffer te worden (Analitis et al., 2009; Due, Lynch, Holstein, & Modvig, 2003; Nordhagen, Nielsen, Stigum, & Köhler, 2005; Pickett & Wilkinson, 2007). Zo vonden Jansen et al. (2012) in hun grootschalige onderzoek van meer dan 6000 kinderen, dat een laag SES en een lage opleiding van ouders een verhoogde kans op gepest worden op school geven. Kinderen met een laag SES ondergaan buitensluiting bij (sociale) activiteiten en pesten; veelal wordt dit veroorzaakt doordat ouders niet de financiële middelen hebben om hun kind mee te laten komen met de andere kinderen, waardoor hun kind een mikpunt van pesterijen kan worden (Davies, Davis, Cook, & Waters, 2007). Het grootschalige onderzoek van Due et al. (2009) in 35 landen stelt dat kinderen met een laag SES veel meer kans hebben om een pestslachtoffer te worden. Daarnaast lijkt het ook zo te zijn dat kinderen met een laag SES meer schade op de lange termijn ondervinden (waaronder depressie) als zij gepest worden, dan kinderen met een hoog SES (Due, Damsgaard, Lund, & Holstein, 2009). Cook, Williams, Guerra, Kim en Sadek (2010) vonden in hun meta-analyse van 153 studies, dat kinderen die uit een negatievere thuisomgeving kwamen, en dus ook een laag SES hadden, meer kans hadden om slachtoffer te worden van pesten, dit was een medium effect.

Huidige Studie

In dit onderzoek is onderzocht wat de rol van pestslachtofferschap is op de relatie tussen SES en schooluitval. Schooluitval werd onderverdeeld in de twee meetbare maten schoolbetrokkenheid en schooldagen missen. Allereerst werd er gekeken naar het verband tussen SES en schoolbetrokkenheid en SES en schooldagen missen. De hypothese is dat een laag SES voor minder schoolbetrokkenheid en voor het vaker missen van schooldagen zorgt (Battin-Pearson et al., 2000; Rumberger, 1983). Dit omdat ouders met een laag SES wellicht minder (financiële) stimulans kunnen bieden aan hun kind om hun opleiding af te maken. Daarna werd er gekeken naar de relatie tussen SES en pestslachtofferschap. Op grond van de meta-analyse van Cook et al. (2010) werd er verwacht dat een laag SES samenhangt met een verhoogde kans op het worden van een pestslachtoffer. Een laag SES lijkt te zorgen voor nadelige sociale status waardoor het kind een mikpunt van pesterijen kan worden (Davies et

(8)

al., 2007). Vervolgens werd er gekeken naar de samenhang tussen pestslachtofferschap en schoolbetrokkenheid en schooldagen missen. Er werd verwacht dat een pestslachtoffer zich, door zijn negatieve ervaringen op school, minder betrokken voelt bij het schoolklimaat en vaker zal spijbelen om de pesters te ontlopen (Townsend et al., 2008). Ten slotte werd er gekeken naar de mediërende rol van pestslachtofferschap op de relatie tussen SES en schoolbetrokkenheid en SES en schooldagen missen. Aangezien een laag SES de kans op voortijdig schooluitval aanzienlijk verhoogd, kinderen met een laag SES vaker worden gepest en pestslachtofferschap ook een verhoogde kans op voortijdig schooluitval geeft, lag het in de verwachting dat de relatie tussen laag SES en schooluitval (deels) wordt gemedieerd doordat kinderen met een laag SES vaker pestslachtoffer zijn (Battin-Pearson et al., 2000; Dake et al., 2003; Juvonen et al., 2000; Rumberger, 1983; Townsend et al., 2008).

Methode

Steekproef

Dit onderzoek is gedaan onder middelbare scholieren van het VMBO. In totaal hebben 364 scholieren deelgenomen aan het onderzoek. Hiervan was 55.8% meisje en 43.4% jongen. Slechts 5.4% van de scholieren was in een ander land dan Nederland geboren. De gemiddelde leeftijd van de leerlingen was 14.7 jaar (SD= .85). De leeftijdsrange liep van 13 tot en met 17 jaar. Het aantal gemiste schooldagen in de afgelopen drie maanden begon bij nul gemiste schooldagen en liep door tot meer dan 11 gemiste schooldagen. Gemiddelde misten de leerlingen tussen de één en de vijf schooldagen.

Meetinstrumenten

In dit onderzoek is een enquête afgenomen met daarin meerdere vragenlijsten om de verschillende variabelen te meten. Voorafgaand aan deze vragenlijsten werden eerst algemene gegevens over de leerling gevraagd. Er werd gevraagd naar leeftijd, geslacht, geboorteland, geboorteland van ouders, godsdienst, lengte, gewicht en recente rapportcijfers.

Sociaal-economische status (SES). Om het SES van een gezin te meten is gebruik gemaakt van de Family Affluence Scale (FAS). De FAS is ontwikkeld door Currie en collega’s (1997) en bestaat uit vier items om het inkomen en de welvaart van een gezin te meten. De items zijn achtereenvolgend: (1) ‘’Hebben je ouders/verzorgers een auto?’’ (nee/ ja, één/ ja, twee of meer), (2) ‘’Heb je een eigen slaapkamer?’’ (nee/ ja), (3) ‘’Hoe veel computers staan er bij jou thuis?’’ (geen/ één/ twee/ meer dan twee), (4) ‘’Hoe vaak ben je in

(9)

de laatste 12 maanden met je familie of met je ouders op vakantie geweest?’’ (niet/ één keer/ twee keer/ meer dan twee keer). Er zijn hoge correlaties gevonden tussen de FAS andere maten om SES te meten, de FAS correleert zeer sterk met verkregen populatiegegevens, is intern consistent en heeft een hoge criteriumvaliditeit (Currie et al., 1997; Currie et al., 2008). Boyce, Torsheim, Currie en Zambon (2006) geven aan dat de, in hun onderzoek gemaakte, totale FAS-score een valide en betrouwbare maat is om sociaal-economische status te meten.

Schoolbetrokkenheid. De School Engagement Scale is gebruikt om schoolbetrokkenheid te meten. Deze vragenlijst is ontwikkeld door Fredricks, Blumenfeld, Friedel en Paris (2005) en omslaat gedrags-, emotionele en cognitieve aspecten van schoolbetrokkenheid. De vragenlijst bestond uit 14 items, waarvan elk item een Likertschaal van 1 tot en met 4 had (1= bijna nooit, 4= altijd). Voorbeelden van items zijn: ‘’Ik houd me aan de regels op school.’’, ‘’Als ik in de klas zit, doe ik alsof ik aan het werk ben.’’, ‘’Ik voel me gelukkig op school.’’, ‘’Ik ben geïnteresseerd in het werk op school.’’ en ‘’Ik lees extra boeken om meer te leren over de dingen die we op school doen.’’. De betrouwbaarheid van de vragenlijst is door de onderzoekers beoordeeld als goed (Fredricks et al., 2005). De vragenlijst is intern consistent en heeft een goede predictieve en concurrente validiteit. Cronbach’s alpha voor deze schaal was in dit onderzoek .801, wat aangeeft dat deze schaal van verschillende items betrouwbaar is.

Schooldagen missen. Het aantal gemiste schooldagen werd gemeten met de vraag ‘’Hoeveel schooldagen heb je de afgelopen 3 maanden gemist?’’. De volgende antwoorden waren hierop mogelijk: geen/ minder dan 3 dagen/ tussen 3 en 5 dagen/ tussen 5 en 7 dagen/ tussen 7 en 9 dagen/ tussen 9 en 11 dagen/ meer dan 11 dagen.

Pestslachtofferschap. Om pestslachtofferschap te meten is gebruik gemaakt van The Personal Experiences Checklist (PECK), ontwikkeld door Hunt, Peters en Rapee (2012). De vragenlijst bestaat uit 31 vragen die zijn onderverdeeld in vier factoren. De eerste factor is relationeel-verbaal pesten en bevat items als ‘’Andere kinderen zeggen gemene dingen achter mijn rug om’’ en ‘’Andere kinderen negeren mij expres’’. De tweede factor richt zich op cyberpesten en bevat onder andere de volgende items: ‘’Andere kinderen bedreigen mij via de telefoon’’ en ‘’Andere kinderen zeggen gemene dingen over mij op websites’’. De derde factor omslaat fysiek pesten en bevat items als ‘’Andere kinderen slaan mij’’ en ‘’Andere kinderen zeggen dat ze mij pijn zullen doen als ik dingen niet voor ze doe’’. De laatste factor is gericht op pesten gebaseerd op cultuur, voorbeelden van items zijn: ‘’Andere kinderen maken grappen over mijn cultuur’’ en ‘’Andere kinderen plagen mij met mijn accent’’. De schalen zijn allemaal intern consistent en er zijn hoge correlaties gevonden met andere testen

(10)

die pestslachtofferschap meten (Hunt et al., 2012). In dit onderzoek was Cronbach’s alpha .921, wat aangeeft dat deze schaal van verschillende items betrouwbaar is.

Procedure

Voor dit onderzoek zijn middelbare scholen in de Randstad benaderd. De doelgroep was scholieren van het VMBO met een leeftijdsrange van 13 tot 17 jaar. Dit omdat in het VMBO de grootste schooluitval plaatsvindt en de leerlingen oud genoeg moesten zijn om vragen over het zelfbeeld goed te kunnen beantwoorden. Er is gebruikt gemaakt van een convenience sample. Scholen zijn benaderd via e-mail of telefoon. In de eerste contacten werd voornamelijk de aard en het doel van het onderzoek besproken en aan welke leeftijd- en opleidingseisen de leerlingen moesten voldoen. In de contacten daarna werd de gehele vragenlijst en een ouderbrief aan de deelnemende scholen gemaild. Deze ouderbrief werd door de scholen verspreid aan de ouders waarvan de kinderen de vragenlijst zouden invullen. Aan de ouders werd uitgelegd dat het onderzoek volledig anoniem is en dat ouders vrij waren om alsnog bezwaar aan te tekenen en hun kind van deelneming uit te sluiten. Anonimiteit werd gegarandeerd doordat leerlingen geen naam op hun vragenlijst hoefden te zetten. De vragenlijst werd schriftelijk afgenomen tijdens een les. De vragenlijst bestond uit algemene vragen over onder andere de leeftijd en het geslacht van het kind en vragen waarin sociaal-economische status, schoolbetrokkenheid, afwezigheid en pestslachtofferschap werden gemeten. De ingevulde vragenlijsten zijn ingevoerd en verwerkt met SPSS 21.

Resultaten

De 364 participanten in dit onderzoek hebben allen vragen beantwoord over hun sociaal-economische status (SES), eventueel pestslachtofferschap, hun schoolbetrokkenheid en eventuele afwezigheid op school. Van de 364 scholieren gaf 25.5% aan in het afgelopen schooljaar gepest te zijn geweest op school. Bij 2.7% gebeurde dit meerdere keren per week. De variabele Schoolbetrokkenheid is normaal verdeeld, zoals te zien is in Tabel 1. SES is negatief scheef verdeeld, waarschijnlijk omdat in deze steekproef relatief veel kinderen met een hoog SES zaten. De variabelen Pestslachtofferschap en Afwezigheid zijn niet normaal verdeeld, zie Tabel 1. Bij de variabele Pestslachtofferschap zijn er in totaal zeven uitbijters gedetecteerd, dit waren participanten met een hoge score op pestslachtofferschap. Deze uitbijters zijn niet verwijderd uit de dataset omdat deze participanten verder niet opvallend scoorden op de overige vragen, waardoor het aannemelijk is dat ze de enquête naar waarheid

(11)

hebben ingevuld. Tevens is het inhoudelijk van belang dat deze personen in de dataset blijven zodat er ook hoge waardes van Pestslachtofferschap in de analyses zitten en er zo een grote range is.

Tabel 1

Data-inspectie van de variabelen Sociaal-economische status, Pestslachtofferschap, Schoolbetrokkenheid en Afwezigheid

M SD Zskew Zkurt Shapiro-

Wilk % missing Uitbijters SES 3.09 1.35 -3.44 -1.80 .000 0.5 - Pestslachtofferschap 1.33 0.37 19.24 31.96 .000 0.8 7 Schoolbetrokkenheid 2.55 0.39 1.31 0.53 .144 0.3 - Afwezigheid 1.47 1.59 10.69 5.50 .000 1.1 -

Note. SES= Sociaal-economische Status

Om de samenhang tussen de vier variabelen te onderzoeken zijn correlaties uitgevoerd, de resultaten hiervan staan in Tabel 2. Er is weinig tot geen samenhang tussen de variabelen. Alleen tussen Schoolbetrokkenheid en Pestslachtofferschap is er een significante correlatie en tussen Afwezigheid en Schoolbetrokkenheid. Desalniettemin zijn dit zwakke correlaties.

De mediërende rol van pestslachtofferschap op de relatie tussen SES en schoolbetrokkenheid is getoetst volgens de stappen van Baron en Kenny (1986), zie Tabel 3. Er wordt 0.5% van de variantie in Schoolbetrokkenheid verklaard door SES. SES blijkt geen significante voorspeller voor de mate van schoolbetrokkenheid. SES is tevens geen significante voorspeller van Pestslachtofferschap. Van de variantie in Pestslachtofferschap wordt 0.1% voorspeld door SES. Als er wordt gekeken naar de invloed van SES en Pestslachtofferschap op Schoolbetrokkenheid, blijkt dat SES geen significante voorspeller van Schoolbetrokkenheid is. SES heeft vrijwel geen aandeel in de verklaarde variantie. Pestslachtofferschap is daarentegen wel een significante voorspeller van Schoolbetrokkenheid. Deze onafhankelijke variabele heeft het grootste aandeel in de verklaarde variantie. De Bètacoëfficiënt geeft nogmaals bevestiging voor deze relatie, deze heeft het grootste gewicht bij Pestslachtofferschap. Er is een negatieve relatie tussen Pestslachtofferschap en Schoolbetrokkenheid: hoe meer iemand wordt gepest, des te minder betrokkenheid bij school.

(12)

Tabel 2

Correlaties van de variabelen Sociaal-economische status, Pestslachtofferschap, Schoolbetrokkenheid en Afwezigheid

SES Pestslachtofferschap Schoolbetrokkenheid

SES -

Pestslachtofferschap -.034 -

Schoolbetrokkenheid -.072 -.115* -

Afwezigheid -.077 .014 -.155**

Note. SES= Sociaal-economische Status *p < .05, **p < .01

Tabel 3

Regressie analyses met de variabelen Sociaal-economische status, Pestslachtofferschap en Schoolbetrokkenheid

B SE ß t p Tol. VIF Part Partial

1. SES  SB -.021 .015 -.072 -1.361 .174 - - - - 2. SES  P -.009 .015 -.034 -.634 .526 - - - - 3. SES  SB & P -.023 -.123 .015 .055 -.078 -.117 -1.483 -2.232 .139 .026 .999 .999 1.001 1.001 -.078 -.117 -.078 -.117 Note. SES= Sociaal-economische Status, SB= Schoolbetrokkenheid, P= Pestslachtofferschap

Er is eveneens gebruik gemaakt van regressieanalyse om de mediërende rol van Pestslachtofferschap op de relatie tussen SES en Afwezigheid in kaart te brengen, zie Tabel 4. SES blijkt niet van significante invloed te zijn op Afwezigheid. Van de variantie in Afwezigheid wordt 0.6% verklaard door SES. Beide variabelen, SES en Pestslachtofferschap, zijn niet significant van invloed op Afwezigheid. Deze variabelen verklaren 0.6% van de variantie in Afwezigheid. SES en Pestslachtofferschap hebben beide geen significant aandeel in de verklaarde variantie van de variabele Afwezigheid.

Tabel 4

Regressie analyses met de variabelen Sociaal-economische status, Pestslachtofferschap en Afwezigheid

B SE ß t p Tol. VIF Part Partial

1. SES  Afw -.091 .062 -.077 -1.462 .145 - - - - 2. SES  P -.009 .015 -.034 -.634 .526 - - - - 3. SES  Afw & P -.088 .041 .063 .226 -.075 .010 -1.412 .181 .159 .856 .999 .999 1.001 1.001 -.075 .010 -.075 .010 Note. SES= Sociaal-economische Status, Afw= Afwezigheid, P= Pestslachtofferschap

(13)

Discussie

In dit onderzoek is gekeken naar de mediërende rol van pestslachtofferschap op de relatie tussen SES en schoolbetrokkenheid en SES en schooldagen missen. SES blijkt geen significante voorspeller voor schoolbetrokkenheid, noch voor schooldagen missen. Tevens is SES geen voorspeller van eventueel pestslachtofferschap. Pestslachtofferschap blijkt geen significante voorspeller van schooldagen missen. Er is een significante, negatieve relatie tussen pestslachtofferschap en schoolbetrokkenheid.

Uit verscheidene onderzoeken is gebleken dat SES een significante voorspeller is van schooluitval en pestslachtofferschap (Battin-Pearson et al., 2000; Cook et al., 2010; Rumberger, 1983). Een verklaring voor het uitblijven van significante effecten tussen deze variabelen in huidig onderzoek, is het zogenoemde “restricted range’’-probleem (Moore, McCabe, & Craig, 2009). Dit houdt in dat de onderzochte steekproef niet de gehele breedte van de onafhankelijke en afhankelijke variabelen omslaat. Er is een kleiner deel van de populatie onderzocht. Deze ‘’restricted range’’ heeft als gevolg dat correlaties lager uitvallen dan ze in werkelijkheid zijn (Moore et al., 2009; Wiberg & Sundström, 2009). In plaats van een grote range aan laag, middel en hoog SES, zaten er relatief veel kinderen met een hoog SES in deze steekproef. Het ontstaan van dit ‘’restricted range’’-probleem zou door het huidige Nederlandse zorgstelsel kunnen komen. In Nederland is er minder spreiding in SES in vergelijking met bijvoorbeeld de Verenigde Staten, waar de spreiding tussen arm en rijk relatief groot is (Mulder, 2013; Smeeding, 2006). Dit zou kunnen worden veroorzaakt doordat Nederland een relatief welvarend, westers land is en het SES van de meeste inwoners hierdoor gemiddeld tot hoog is. Daarnaast worden de Nederlanders die minder te besteden hebben op verschillende vlakken ondersteund (Alesina, Glaeser & Sacerdote, 2001). Door dit verzorgende stelsel hebben ook de Nederlanders die een moeilijkere financiële situatie hebben alsnog de kans om een auto aan te schaffen, op vakantie te gaan en een computer te kopen. Hierdoor worden hogere SES scores behaald op de FAS en dit geeft een vertekend beeld aan de uitkomsten van de analyses. In andere onderzoeken is wel gebleken dat laag SES gerelateerd is aan schooluitval en pestslachtofferschap, dit zou te maken kunnen hebben met dat dit grootschalige, breed opgezette onderzoeken waren met een goed verdeelde range van SES (Cook et al., 2010; Due et al., 2009).

Een verklaring voor de afwezigheid van significante effecten van SES en pestslachtofferschap op schooldagen missen, zou gezocht kunnen worden bij de Leerplichtwet. In Nederland is ieder kind van zijn vijfde levensjaar tot het einde van het

(14)

schooljaar waarin zij zestien worden leerplichtig. Als het kind hierna nog geen startkwalificatie heeft (mbo niveau 2-, havo- of vwo-diploma), gaat de Kwalificatieplicht in en moet er nog onderwijs worden gevolgd tot de achttiende verjaardag (Rijksoverheid, n.d.). Er wordt hier streng op gecontroleerd door de leerplichtambtenaar en er volgen boetes of strafmaatregelen mocht deze wet niet worden nageleefd door ouders en kind. Er zou gesteld kunnen worden dat kinderen in Nederland simpelweg niet de kans krijgen om te spijbelen, ook al worden ze bijvoorbeeld gepest, omdat er een strenge leerplicht geldt (Rijksoverheid, n.d.).

Pestslachtofferschap blijkt in huidig onderzoek een significante voorspeller van schoolbetrokkenheid. Hoe meer iemand gepest wordt, des te minder betrokkenheid bij school (Dake et al., 2003). Zo gaven Townsend en collega’s (2008) al aan dat gepeste kinderen zich minder verbonden voelen met hun school. Deze kinderen voelen zich minder competent om te presteren in hun schoolklimaat en daarbij hebben ze ook minder de neiging om goede prestaties te leveren op school (Dake et al., 2003). Kinderen die hun klas en hun school als negatief beoordelen zullen dit mogelijk doen omdat zij gepest worden (Yoneyama & Rigby, 2006). Deze kinderen zullen minder schoolbetrokkenheid tonen doordat zij voornamelijk negatieve associaties hebben met betrekking tot hun schoolklimaat, de omgeving waarin zij gepest worden. Daarnaast lijkt schoolbetrokkenheid nog een protectieve factor te zijn, kinderen die gepest worden kunnen in latere schooljaren probleemgedrag laten zien, dit effect wordt echter gemedieerd door schoolbetrokkenheid (Morrison, You, Sharkey, Felix, & Griffiths, 2012). Onderzoek blijft bevestigen dat pestslachtofferschap voor een verminderde schoolbetrokkenheid zorgt en dus mogelijk een verhoogde kans op voortijdig schooluitval geeft (Archambault et al., 2009; Haynie et al., 2001).

Beperkingen

De steekproef in dit onderzoek was niet klein (N= 364), maar wel selectief. Doordat er gebruik gemaakt is van een convenience sample, de kinderen zijn allemaal woonachtig in de Randstad en hebben voornamelijk een relatief hoog SES, zullen de resultaten beperkt generaliseerbaar zijn (Linting, 2011). Met een grotere steekproef, waarbij de variabele SES een grote range heeft, zullen de resultaten beter generaliseerbaar zijn. Er is gebleken dat pestslachtofferschap een voorspeller is van minder schoolbetrokkenheid, maar mogelijk is schoolbetrokkenheid ook een voorspeller van eventueel pestslachtofferschap. Kinderen die minder betrokken zijn bij school zouden juist hierdoor meer kans hebben om gepest te worden. Het zou interessant zijn om deze relatie in een longitudinaal onderzoek te bekijken.

(15)

Er kan bij de beginmeting worden gekeken wat het niveau van schoolbetrokkenheid van de kinderen is, en bij de tussen- en eindmeting kan gekeken worden in hoeverre deze kinderen pestslachtoffer zijn geworden. Meer onderzoek is nodig om deze relatie te toetsen. In huidig onderzoek waren er geen significante effecten van SES en pestslachtofferschap op het missen van schooldagen. Gesuggereerd werd dat deze niet-significantie verklaard kan worden doordat er in Nederland een strenge leerplicht geldt, maar een andere optie is dat de leerlingen die vaak afwezig zijn op het moment van afname van de vragenlijst misschien ook wel afwezig waren. Om dit te probleem voor te zijn zou er in het vervolg in het leerlingvolgsysteem informatie kunnen worden opgevraagd over afwezigheid van leerlingen, om zo de exacte gegevens van elke leerling te verkrijgen.

Implicaties

Onderzoek blijft aantonen dat er een samenhang is tussen pestslachtofferschap en de schoolloopbaan (Cook et al., 2010; Due et al., 2009; Haynie et al., 2001). Het is belangrijk om hier bewustzijn van te creëren bij scholen. Het is voor scholen tegenwoordig verplicht om een pestprotocol op te stellen (Rijksoverheid, 2013). Desalniettemin is er nog steeds een zoektocht gaande naar de beste manier om pesten effectief te bestrijden (Dake et al., 2003). Een effectief gebleken anti-pestprogramma is KiVa (Salmivalli, Kärnä, & Poskiparta, 2011). KiVa benadrukt dat pesten een groepsfenomeen is en dat het niet alleen in stand wordt gehouden door de pester en meelopers, maar vooral door de kinderen die het zien gebeuren en er niks tegen doen. Door middel van groepslessen waarin discussies worden gehouden, films worden gekeken en oefeningen worden gedaan, een virtuele leeromgeving en speciale lessen met onderwerpen als groepsdruk en handvatten om pesten tegen te gaan wordt geprobeerd bewustzijn te creëren bij de kinderen. Daarnaast krijgen docenten en ouders ook handleidingen en tips hoe om te gaan met pestsituaties. Scholen zouden pesten een stap voor zijn door KiVa in hun pestbeleid op te nemen en zo een schoolklimaat te creëren waarbij pesten een zeldzaam voorkomend fenomeen is. Scholen moeten zich bewust worden van de verstrekkende gevolgen van pesten en dienen de handen ineen te slaan om een zo effectief mogelijk anti-pestbeleid te krijgen. Op deze manier kan een aangename, stimulerende sfeer op school de standaard worden en kunnen leerlingen zich ontwikkelen tot zelfverzekerde en zelfbewuste volwassenen.

(16)

Literatuur

Alesina, A., Glaeser, E., & Sacerdote, B. (2001). Why doesn’t the US have a European-style welfare state? Brookings Papers on Economic Activity, 2, 187–277.

Alexander, K. L., Entwisle, D. R., & Kabbani, N. S. (2001). The dropout process in life course perspective: Early risk factors at home and school. Teachers College Record, 103, 760-822.

Analitis, F., Velderman, M. K., Ravens-Sieberer, U., Detmar, S., Erhart, M., Herdman, M., … European Kidscreen Group (2009). Being bullied: associated factors in children and adolescents 8 to 18 years old in 11 European countries. Pediatrics, 123, 569-577. Archambault, I., Janosz, M., Fallu, J.-S., & Pagani, L. S. (2009). Student engagement and its

relationship with early high school dropout. Journal of Adolescence, 32, 651-670. Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator–mediator variable distinction in social

psychological research: Conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51, 1173-1182.

Battin-Pearson, S., Newcomb, M. D., Abbott, R. D., Hill, K. G., Catalano, R. F., &

Hawkins, D. (2000). Predictors of early high school dropout: A test of five theories. Journal of Educational Psychology, 92, 568–582.

Blondal, K. S., & Adalbjarnardottir, S. (2012). Student Disengagement in Relation to Expected and Unexpected Educational Pathways. Scandinavian Journal of Educational Research, 56, 85-100.

Bowers A. J., & Sprott, R. (2012). Examining the Multiple Trajectories Associated with Dropping Out of High School: A Growth Mixture Model Analysis. The Journal of Educational Research, 105, 176-195.

Boyce, W., Torsheim, T., Currie, C., & Zambon, A. (2006). The Family Affluence Scale as a Measure of National Wealth: Validation of an Adolescent Self-Report Measure. Social Indicators Research, 78, 473-487.

Bradley, R. H., & Corwyn, R. F. (2002). Socioeconomic Status and Child Development. The Annual Review of Psychology, 53, 371-399.

Calderon, J. M., Robles, R. R., Reyes, J. C., Matos, T. D., Negron, J. L., & Cruz, M. A. (2009). Predictors of School Dropout among Adolescents in Puerto Rico. Puerto Rico Health Sciences Journal, 28, 307-312.

(17)

Cook, C. R., Williams, K. R., Guerra, N. G., Kim, T. E., & Sadek, S. (2010). Predictors of bullying and victimization in childhood and adolescence: A meta-analytic investigation. School Psychology Quarterly, 25, 65.

Cornell, D., Gregory, A., Huang, F., & Fan, X. (2013). Perceived Prevalence of Teasing and Bullying Predicts High School Dropout Rates. Journal of Educational Psychology, 105, 138–149.

Currie, C. E., Elton, R. A., Todd, J., & Platt, S. (1997). Indicators of socioeconomic status for adolescents: the WHO Health Behaviour in School-aged Children Survey. Health Education Research, 12(3), 385-397.

Currie, C. E., Molcho, M., Boyce, W., Holstein, B., Torsheim, T., & Richter, M. (2008). Researching health inequalities in adolescents: The development of the Health Behaviour in School-Aged Children (HBSC) Family Affluence Scale. Social Science & Medicine, 66, 1429-1436.

Dake, J. A., Price, J. H., & Telljohann, S. K. (2003). The nature and extent of bullying at school. Journal of School Health, 73, 173-180.

Davies, B., Davis, E., Cook, K., & Waters E. (2007). Getting the complete picture: combining parental and child data to identify the barriers to social inclusion for children living in low socio-economic areas. Child: care, health and development, 34, 214-222.

Due, P., Damsgaard, M. T., Lund, R., & Holstein, B. E. (2009). Is bullying equally harmful for rich and poor children?: a study of bullying and depression from age 15 to 27. European Journal of Public Health, 19, 464-469.

Due, P., Lynch, J., Holstein, B., & Modvig, J. (2003). Socioeconomic health inequalities among a nationally representative sample of Danish adolescents: the role of different types of social relations. Journal Epidemiology & Community Health, 57, 692-698. Due, P., Merlo, J., Harel-Fisch, Y., Damsgaard, M. T., Holstein, B. E., Hetland, J., … Lynch,

J. (2009). Socioeconomic inequality in exposure to bullying during adolescence: A comparative, cross-sectional, multi-level study in 35 countries. American Journal of Public Health, 99, 907-914.

Erktin, E., Okcabol, R., & Ural, O. (2010). Examining school related factors leading to dropout through children’s conceptions and experiences: Development of a scale for attitudes toward elementary school. Australian Journal of Guidance and Counselling, 20, 109-118.

(18)

Fall, A.-M., & Roberts, G. (2012). High school dropouts: Interactions between social context, self-perceptions, school engagement, and student dropout. Journal of Adolescence, 35, 787-798.

Finn, J. D. (1989). Withdrawing from school. Review of Educational Research, 59, 117-142. Foster, H., & Brook-Gunn, J. (2013). Neighbourhood, Family and Individual Influences on

School Physical Victimization. Journal of Youth and Adolescence, 42, 1596-1610. Francissen, L., Cohen, L., & Bosveld, W. (2011). Ze moeten ergens wel de wil hebben: Wat

voorafgaat aan uitval in het MBO. Amsterdam: Gemeente Amsterdam, Dienst Onderzoek en Statistiek.

Fredricks, J. A., Blumenfeld, P., Friedel, J., & Paris, A. (2005). School engagement. In K. A. Moore & L. H. Lippman, What do children need to flourish? (pp. 305-321). NY: Springer US.

Haynie, D. L., Nansel, T., Eitel, P., Crump, A. D., Saylor, K., Yu, K., & Simons-Morton, B. (2001). Bullies, Victims, and Bully/Victims:: Distinct Groups of At-Risk Youth. The Journal of Early Adolescence, 21, 29-49.

Herweijer, L. (2008). Gestruikeld voor de start: De school verlaten zonder startkwalificatie. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Hunt, C., Peters, L., & Rapee, R. M. (2012). Development of a Measure of the Experience of Being Bullied in Youth. Psychological Assessment, 24, 156-165.

Janosz, M., Archambault, I., Morizot, J., & Pagani, L. S. (2008). School engagement trajectories and their differential predictive relations to dropout. Journal of Social Issues, 64, 21–40.

Jansen, P. W., Verlinden, M., Dommisse-Van Berkel, A., Mieloo, C., van der Ende, J., Veenstra, R., Verhulst, F. C., Jansen, W., & Tiemeier, H. (2012). Prevalence of bullying and victimization among children in early elementary school: Do family and school neighbourhood socioeconomic status matter? BMC Public Health, 12, 494. Jimerson, S., Egeland, B., Sroufe, L. A., & Carlson, B. (2000). A Prospective Longitudinal

Study of High School Dropouts Examining Multiple Predictors Across Development. Journal of School Psychology, 38, 525-549.

Juvonen, J., Nishina, A., & Graham, S. (2000). Peer harassment, psychological adjustment, and school functioning in early adolescence. Journal of Educational Psychology, 92, 349-359.

(19)

Kunst, A. E., Dalstra, J. A. A., Bos, V., & Mackenbach, J. P. (2005). Ontwikkeling en toepassing van indicatoren van sociaal-economische status binnen het Gezondheidsstatistisch Bestand. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Lamote, C., Speybroeck, S., Van den Noortgate, W., & Van Damme, J. (2013). Different pathways towards dropout: the role of engagement in early school leaving. Oxford Review of Education, 39, 739-760.

Linting, M. (2011). Introduction to Research Methods in the Social and Behavioral Sciences. Harlow, UK: Pearson Custom Publishing.

Moore, D. S., McCabe, G. P., & Craig, B. A. (2009, 6th edition). Introduction to the practice of statistics. New York: Freeman.

Morrison, G. M., You, S., Sharkey, J. D., Felix, E. D., & Griffiths, A. J. (2012). Mediation of school bonding and peer norms on the reciprocal effects of friend victimization and problem behaviour. School Psychology International, 34, 101-120.

Mulder, M. (2013). Sociaaleconomische status 2010. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM.

Nederlands Jeugdinsituut (2012). Dossier Pesten. Geraadpleegd op 24 december, 2013, van http://www.nji.nl/Pesten

Nederlands Jeugdinstituut (2013). Dossier Voortijdig schoolverlaten en verzuim. Geraadpleegd op 2 januari, 2014, van http://www.nji.nl/Voortijdig-schoolverlaten-en-verzuim

Newcomb, M. D., Abbott, R. D., Catalano, R. F., Hawkins, D., Battin-Pearson, S., & Hill, K. (2002). Mediational and deviance theories of late high school failure: Process roles of structural strains, academic competence, and general versus specific problem

behaviors. Journal of Counseling Psychology, 49, 172–186.

Nordhagen, R., Nielsen, A., Stigum, H., & Köhler, L. (2005). Parental reported bullying among Nordic children: a population-based study. Child: Care, Health & Development, 31, 693-701.

Olweus, D. (1994). Bullying at school: Basic facts and effects of a school based intervention program. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 35, 1171–1190.

Pickett, K. E., & Wilkinson, R. G. (2007). Child wellbeing and income inequality in rich societies: ecological cross sectional study. British Medical Journal, 335, 1080.

Rijksoverheid (n.d.). Leerplicht. Geraadpleegd op 24 april, 2014, van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/leerplicht/leerplicht-en-kwalificatieplicht

(20)

Rijksoverheid (2013). Veilig leren en werken in het Onderwijs. Geraadpleegd op 25 april, 2014, van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/veilig-leren-en-werken-in-het-onderwijs/veiligheid-op-school

Rumberger, R. W. (1983). Dropping out of high school: The influence of race, sex, and family background. American Educational Research Journal, 20, 199-220.

Rumberger, R. W. (1995). Dropping Out of Middle School: A Multilevel Analysis of Students and Schools. American Educational Research Journal, 32, 583-625.

Salmivalli, C., Kärnä, A., & Poskiparta, E. (2011). Counteracting bullying in Finland: The KiVa program and its effects on different forms of being bullied. International Journal of Behavioral Development, 35, 405–411.

Smeeding, T. (2006). Poor People in Rich Nations: The United States in Comparative Perspective. Journal of Economic Perspectives, 20, 69-90.

Townsend, L., Flisher, A. J., Chikobvu, P., Lombard, C., & King, G. (2008). The relationship between bullying behaviours and high school dropout in Cape Town, South Africa. South African Journal of Psychology, 38, 21-32.

Van Dorsselaer, S., De Looze, M., Vermeulen-Smit, E., De Roos, S., Verdurmen, J., Ter Bogt, T., & Vollebergh, W. (2010). Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland: HBSC 2009. Utrecht: Trimbos-Instituut.

Wiberg, M., & Sundström, A. (2009). A comparison of two approaches to correction of restriction of range in correlation analysis. Practical Assessment, Research & Evaluation, 14, 1-9.

Wolke, D., Copeland, W. E., Angold, A., & Costello, E. J. (2013). Impact of Bullying in Childhood on Adult Health, Wealth, Crime, and Social Outcomes. Psychological Science, 24, 1958-1970.

Wynne, S. L., & Joo, H. (2011). Predictors of school victimization: Individual, familial and school factors. Crime and Delinquency, 57, 458–488.

Yoneyama, S., & Rigby, K. (2006). Bully/victim students & classroom climate. Youth Studies Australia, 25, 34-41.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze Bachelorscriptie wordt er via zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek aan de hand van de global value chain gekeken naar economische kansen voor de

Van de deelnemers die op 1 oktober 2011 overstap naar onderwijs in Belgie tijdens of na het een voor bekostiging aangemelde inschrijving hadden op voortgezet

‘stevig leiderschap’ te volgen. Deze is te volgen via het consultatiebureau. Het volgen van deze cursus kan de moeder helpen om zich minder onzeker te laten voelen. Wees je er wel

Onderzoek 2016/2017, GGD Gelderland Zuid Toelichting: de n (aantal respondenten per vraag) kan

Toelichting: In de eerste kolommen staan de cijfers voor de hele gemeente, uitgesplitst naar geslacht, leeftijd en Sociaal-Economische Status (gebaseerd op het opleidingsniveau van

schoolverlaten bekijken we niet alleen hoe sterk het probleem samenhangt (paragraaf 4.4) met de kans op vsv, maar ook hoe vaak een probleem onder jongeren voorkomt (paragraaf

These findings underline that to prevent school dropout, YHC professionals should not wait until imminent dropout, but should identify and tackle risk factors as early

Luxeverzuim: de leerling blijft met medeweten van de ouders en zonder toestemming v/d schooldirectie weg van school om extra vakantie te nemen.. Incidenteel spijbelen: de