VERBODEN TE ADEMEN
STAP 1
1. Je krijgt een kaartje. Volg nauwkeurig de instructies die erop staan.
2. Welke vorm van het werkwoord gebruiken we het meest om iemand te zeggen wat
hij moet doen?
3. Hoe vorm je die?
4. Vind je de werkwoorden die je hebt gebruikt in dezelfde vorm terug in het
woor-denboek? Waarom is dat zo?
5. Ken jij nog ‘boeken’ waarin men je zegt hoe je iets doet? Welke? Geef een
voor-beeld.
Samengevat
119
STAP 2
1. Hier volgen een aantal pictogrammen met een boodschap. Waar vind je ze zoal?
2. Probeer de boodschap in woorden uit te drukken.
3. Vul onderstaande bordjes in.
4. Maak zelf pictogrammen van wat op de bordjes staat.
5. Wat roept een sergeant in het leger zoal?
6. Hoe zeg je tegen een hond dat hij moet gaan zitten? En hoe zeg je dat tegen de
di-recteur?
7. Formuleer je het bevel overal op dezelfde manier? Vanwaar de verschillen?
Samengevat
Oefening
1. De gebruiksaanwijzing van een telefoontoestel. Schrijf een briefje waarop je de
ge-bruikers het gebruik uitlegt. Het is belangrijk dat ze alles in de juiste volgorde doen,
anders lukt het niet. Je mag sommige woorden meer dan één keer gebruiken.
2. We willen een doos met stof bekleden. Jammer genoeg zijn in de instructies een
heleboel woorden weggevallen. Je mag ze uit onderstaand lijstje kiezen en invullen,
maar zet ze wel in de juiste vorm.
trekken - instrijken - leggen - kleven - tekenen - vergeten - drukken - zetten -
knip-pen - insmeren - doen - beplakken - wrijven - afknipknip-pen.
Stoffen doos
. . .