• No results found

J.W. Bonda, De meerstemmige Nederlandse liederen van de vijftiende en zestiende eeuw

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "J.W. Bonda, De meerstemmige Nederlandse liederen van de vijftiende en zestiende eeuw"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

394 Recensies

Verzameling van de oude rechtspraak in België. Zevende reeks; Brussel: Ministère de lajustice, 1998, xv+ 990 blz.).

Het grote belang van de oude rechtspraak als bron van kennis voor de praktische toepassing van normen en waarden — naast de theorie van de wet en de geleerdheid der commentatoren — is langzamerhand aan het doordringen tot de (rechts)historici. Naast de wereldlijke rechter heeft echter ook gedurende lange tijd zijn kerkelijke tegenhanger een grote rol gespeeld. Immers, sommige delen van het recht waren aan de beoordeling van de kerkelijke rechter bij uitsluiting voorbehouden, zeker in de late Middeleeuwen. We moeten daarbij vooral denken aan het huwelijksrecht dat lange tijd is geregeerd door de regels van het canonieke recht, en aan de jurisdictie over geestelijke personen.

Over de geestelijke rechtbanken in de oude Nederlanden is nog niet veel geschreven — een goede inleiding tot het onderwerp is nog steeds het boek van Anne Lefebvre-Teillard, Les offi-cialités à la veille du Concile de Trente uit 1973 — en nog minder is hun rechtspraak bestudeerd. Dat heeft ongetwijfeld mede te maken met de toestand van de overgeleverde archieven en hun moeilijke toegankelijkheid, geschreven als zij zijn in het Latijn. Van de officiaal van het bisdom Kamerijk (het gebied waartoe steden als Valenciennes, Bergen, Brussel en Antwerpen behoor-den) zijn slechts de registers over de jaren 1438 tot 1453 en 1543 tot 1551 overgeleverd — en dan nog met lacunes. De heer Vleeschouwers en mevrouw Van Melkebeek hebben een voortreffelijke editie verzorgd van de eerste serie. Zij zijn daartoe ook uitermate gekwalificeerd, want zij publiceerden al eerder het enig overgebleven register van de officiaal van Brussel (ge-sticht in 1422) over de jaren 1448 tot 1459 (recensie in BMGN, CXII (1987) 326). Zij presenteren de Latijnse teksten in extenso, voorzien van uitvoerige en precieze regesten in het Frans.

Waar gaat het om? Men vindt hier 1453 vonnissen uitgesproken tussen procederende partijen: vaak was één van hen de promotor of aanklager van het bisdom. De materie die aan de orde komt, omvat: clandestiene verloving, huwelijk in verboden graden van bloed- of aanverwant-schap (incest), echtbreuk en overspel, scheiding van tafel en bed, bigamie, buitenechtelijk verkeer van leken en clerici. Er waren nogal wat priesters die een zedeloos leven leidden. Verder vindt men incidenteel nog aanklachten als toverij en sodomie, vechtpartijen in de kerk, diefstal van kerkgoederen, geschillen over kerkelijke ambten, en dergelijke meer. De onder-zoekers krijgen nu volop de kans een studie te maken van de straftoemeting. Gedetailleerde glossaria en indices maken deze boeiende bron optimaal toegankelijk.

A. H. Huussen jr.

J. W. Bonda, De meerstemmige Nederlandse liederen van de vijftiende en zestiende eeuw (Dissertatie Utrecht 1997; Hilversum: Verloren, 1996,684 blz., ƒ115,-, ISBN 90 6550 545 8). Het is merkwaardig, maar de laatste onderzoeker die zich vóór het verschijnen van deze lijvige studie diepgaand met het Nederlandstalige polyfone repertoire uit de vijftiende en zestiende eeuw heeft beziggehouden, is René Lenaerts die daarvan in 1933 verslag deed in zijn boek Het Nederlands polifonies lied in de zestiende eeuw. Daar sinds de jaren dertig talloze nieuwe bronnen en liederen aan het licht zijn gekomen, mag worden gesteld dat Bonda's boek in een leemte voorziet. De onderhavige studie, welke in januari 1997 als proefschrift werd verdedigd aan de Universiteit Utrecht, bestaat uit zeven uitgebreide hoofdstukken die zijn ondergebracht in drie delen. Het eerste deel draagt de titel 'Liedkunst en muziekleven' en biedt een uitgebreid overzicht van de Nederlandse en buitenlandse bronnen waarin het repertoire is overgeleverd.

(2)

Recensies

395

In het tweede hoofdstuk van dit deel wordt aan de hand van historische materialen zoals brieven en rekeningen geschetst welke plaats de Nederlandstalige composities in het nationale muziekleven innamen. Deel twee is gewijd aan de teksten en de melodieën van het repertoire. De belangrijkste literaire genres die meerstemmig werden gezet — de amoureuze, zotte en schriftuurlijke liederen — worden hier uitvoerig toegelicht. In de tweede helft van dit deel wordt de relatie tussen één- en meerstemmige liederen onder de loep genomen. Het derde deel is geheel gewijd aan versritme en muziek, en omvat een complete versleer welke door de auteur wordt gekoppeld aan de muzikale metriek en ideeën en theorieën aangaande de relatie tussen tekst en muziek. Twee bijlagen besluiten het boek. De eerste biedt een beschrijving van het corpus dat aan de studie ten grondslag ligt en bestaat uit een compleet overzicht van de handgeschreven en gedrukte bronnen, de beginregels van de meer dan 490 liederen, de componisten, en alle liedfamilies. De tweede bijlage omvat edities (met commentaar) van elf bekende meerstemmige liederen.

Bonda heeft in zijn boek een schat aan gegevens bijeengebracht. Dit blijkt direct uit het eerste hoofdstuk waarin het bronnenmateriaal wordt gepresenteerd. Bonda kent de vijftiende- en zestiende-eeuwse bronnen als geen andere onderzoeker van het Nederlandse meerstemmige lied vóór hem. De uitvoerigheid waarmee een en ander wordt gepresenteerd—een uitvoerigheid die overigens niet alleen voor dit deel van de dissertatie karakteristiek is — zal hem vermoedelijk niet door alle gebruikers in dank worden afgenomen. Zo zullen niet-musicologen naar alle waarschijnlijkheid moeite hebben het nogal abstracte betoog over de verspreiding van het repertoire te volgen. Degenen die beter met deze materie bekend zijn, zullen niet in alle gevallen met Bonda's argumenten en conclusies instemmen. Zo probeert Bonda bijvoorbeeld in paragraaf 2d van het eerste hoofdstuk aannemelijk te maken dat de herkomst van het repertoire van één van de belangrijkste bronnen van omstreeks 1500, het handschrift Segovia, in Italië moet worden gezocht. De argumenten die deze veronderstelling zouden moeten ondersteunen, zijn echter problematisch. Dat een groot aantal van de Nederlandse liederen uit dit handschrift ook voorkomt in Italiaanse bronnen zegt namelijk niet veel, wanneer niet tegelijkertijd kan worden gedemon-streerd dat de lezingen van deze liederen duidelijk in de Italiaanse overleveringstraditie thuishoren. Het enige aangedragen voorbeeld dat de verbondenheid met deze Italiaanse traditie zou moeten aantonen, Tmeiskin was jonck', mist overtuigingskracht1. Dat de herkomst van

het repertoire wellicht deels in Ferrara moet worden gezocht omdat het handschrift Segovia veel werken van Obrecht bevat en Obrecht in de jaren 1487-88 in Ferrara werkzaam was, is een logica die ik niet kan volgen, zelfs niet in het geval het motet 'Inter praeclarissimae virtutes' inderdaad voor Ercole d'Esté zou zijn gecomponeerd. Als de vele werken van Obrecht in het manuscript uit Segovia iets illustreren, dan is het wel dat een Italiaanse herkomst van het repertoire niet voor de hand ligt: onder de 31 composities van Obrecht in het handschrift uit Segovia bevinden zich 18 werken die uit geen andere bron bekend zijn. Van de resterende 13 werken komen er 9 onder meer voor in Italiaanse bronnen, maar uit de bestudering van varianten blijkt dat in geen van deze 9 gevallen de lezing uit Segovia op overtuigende wijze met een Italiaanse overlevering in verband kan worden gebracht.

Ook het betoog dat het 'Nederlandse' repertoire via Italië naar het Duitstalige gebied is ver-spreid, wordt veelal geïllustreerd aan de hand van aantallen concordanties. Hoewel deze verspreidingsontwikkeling voor de zestiende eeuw in grote lijnen vermoedelijk correct is, wordt de daadwerkelijke afhankelijkheid van Duitse en Italiaanse tradities niet of nauwelijks getoetst. De auteur lijkt bovendien te gemakkelijk voorbij te gaan aan de voorbeelden die niet in dit model passen. Zo wordt bijvoorbeeld nauwelijks of geen aandacht besteed aan de Franco-Vlaamse composities in vijftiende-eeuwse Duitse bronnen, waaronder ook enkele Nederlandse liederen, die duidelijk niet via Italië in het Duitstalige gebied zijn aanbeland.

(3)

396 Recensies

Hoewel men over zaken als deze met Bonda van mening kan verschillen, doet dit niet veel af aan de kwaliteit van zijn boek. Voor het eerst wordt hier gedetailleerd ingegaan op onderwerpen als de intrigerende relatie tussen de eenstemmige en de meerstemmige liederen, en de samenhang tussen metriek en tekstplaatsing. Dat er in dit boek geen plaats voor een muzikaal-analytische benadering van het repertoire is ingeruimd, zal vermoedelijk door verschillende lezers worden betreurd. Met het complete bronnenoverzicht in bijlage 1 zal menig onderzoeker zich daaren-tegen weer uiterst gelukkig prijzen. Het is niet moeilijk de auteur te vergeven dat hij in dit omvangrijke overzicht van bijna 500 liederen in meer dan 150 handschriften en drukken niet steeds geheel consequent is geweest, enkele concordanties over het hoofd heeft gezien, en incidenteel twee verschillende composities als één werk heeft beschouwd.

Dergelijke schoonheidsfoutjes zijn ook elders in het boek te bespeuren. Zo zou de paragraaf over het Kamper liedboek (77 e. v.) er bijvoorbeeld anders hebben uitgezien als het artikel van Geertruida Krans niet over het hoofd was gezien2, had Bonda bij de bespreking van het leven

van Noé Faignient kunnen profiteren van een recente publicatie van Godelieve Spiessens3, en

komt de op bladzijde 48 vermelde Tandernaken-zetting van Obrecht niet voor in het handschrift uit Segovia. Op bladzijde 66-68 was het beter geweest het aangehaalde 'mi-fa'-motief te sol-miseren als 'la-fa' (fa super la), terwijl de op bladzijde 111 vermelde Jacob Tick, die in 1453 te Leiden werd aangesteld als zangmeester van de Pieterskerk, getuige de geciteerde Bouwstenen heel wat jaren minder in die stad verbleef dan de tien die door Bonda worden vermeld. Kleine feilen als deze nemen evenwel niet weg, dat Bonda met deze indrukwekkende studie het onderzoek naar meerstemmige Nederlandse liederen een geweldige impuls heeft gegeven.

Eric Jas 1 Vergelijk L. Kessels, E. Jas, ed., Jacob Obrecht, Collected works 17: Secular works and textless compositions (1997) xlvi-I.

2 'De eerste boekdrukkers van Kampen in hun dagelijksche omgeving en het Kamper liedboek', Verslagen en mededeelingen [van de] vereeniging tot beoefening van Overijsselsch regt en geschiedenis, LIX ( 1943) 85-103.

3 'Nieuwe biografische gegevens over Noé Faignient', Musica Antiqua, IX (1992) 15-17.

E. Huizenga, Een nuttelike practijke van cirurgien. Geneeskunde en astrologie in het Middel-nederlandse handschrift Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, 2818 (Dissertatie Groningen 1997, Middeleeuwse studies en bronnen LIV; Hilversum: Verloren, 1997,537 blz., ƒ99,-, ISBN 90 6550 292 0).

Zoals de ondertitel aangeeft, draait het in dit in oktober 1997 te Groningen verdedigde proefschrift om een te Wenen bewaard Middelnederlands handschrift over geneeskunde en astrologie. Wie zich afvraagt waarom aan één en dan juist dit handschrift een heel proefschrift — en nog dik ook — is gewijd, dient zich te realiseren dat er heel wat bij komt kijken om een eveneens omvangrijk verzamelhandschrift als het onderhavige te onderzoeken op ontstaan en functioneren in zijn tijd. Want dat is wat Huizenga zich ten doel heeft gesteld. Dat zijn keus op juist dit handschrift is gevallen heeft te maken met de rijke inhoud — het is met 317 bladen het grootste medische verzamelhandschrift in het Middelnederlands — én de relatieve onbekendheid ervan. Het was niet Huizenga's bedoeling het handschrift te editeren, al zou daar, naar hij zelf aangeeft, alle reden toe zijn. Zijn onderzoek biedt evenwel een belangrijke aanzet voor een toekomstige editie.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Afgelopen week kwam ons het bericht ter ore dat de gemeente bij de bekendmaking van het definitieve hondenbeleid vergeten is te vermelden dat er tot 9 juni nog een

Omdat artikel 13 lid 4 Zvw niet toestaat dat de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg wordt gedifferentieerd naar de financiële draagkracht van de individuele verzekerde, zal

Wij willen ons alzo op streng-Zuidnederlands standpunt plaatsen. De beeldende kunst moet ons nu het middel aan de hand doen om het specifiek-barokke in de literatuur te onderkennen.

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Daarbij koppelt de auteur de eigendomsexclusiviteit voor het eerst zeer expli- ciet aan de (actieve) elasticiteit van het eigendomsrecht. Hierdoor komen een aan- tal paradigma’s op

In de eerste twee bijdragen gaan Cyrille Fijnaut en Jan Wouters in op de crises waarmee de Europese Unie momenteel wordt geconfronteerd en op

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor