• No results found

Vergelijkend onderzoek tussen etage- en batterijhuisvesting : 3e ronde, produktie en eikwaliteit van W.L. hennen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vergelijkend onderzoek tussen etage- en batterijhuisvesting : 3e ronde, produktie en eikwaliteit van W.L. hennen"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Proj ektnummer Projektleider Technisch medewerker Proefbegeleider Proefdierverzorger Datum Prijs 660-27 Th.G.C.M, van Niekerk B.F.J. Reuvekamp W.G.M. Hiskemuller J. Bloem januari 1992 f

(2)

15,-Voorwoord

Voor u ligt het verslag van de derde ronde in het vergelijkend onderzoek tussen het etagesysteem en de batterij. De uitvoering van de proef en de verslaggeving kon niet plaatsvinden zonder de inzet van tal van Spelderholt medewerkers, zoals de mensen van de proevendienst, technische dienst en sectie diergeneeskunde. Het is onmogelijk een ieder die aan de derde ronde heeft bijgedragen apart noemen. Langs deze weg wil ik een ieder bedanken voor hun inzet en bijdragen.

(3)

Inhoud Samenvatting 1. Inleiding 6 1.1. Voorgaande ronden 6 2. Materiaal en methode 8 2.1. Opfokperiode 8 2.2. Legperiode 10 2.2.1. Leghennenstal 10 2.2.2. Aanpassingen 13 2.2.3. Het plaatsen van de hennen 13

2.2.4. Voerprogramma 14 2.2.5. Verlichting 14 2.2.6. Waarnemingen en registraties 15 2.2.7. Gegevensverwerking 17 3. Resultaten 18 3.1. Resultaten opfokperiode 18

3.2. Resultaten en discussie legperiode 19 3.2.1. Produktie-resultaten batterij 19 3.2.2. Produktie-resultaten etage 20 3.2.3. Vergelijking etage batterij 23

3.2.4. Gezondheidsproblemen 25

3.2.5. Uitval 27 3.2.6. Effekt van bezetting in de etage 29

4. Algemene discussie en conclusies 30

Literatuur 41 Bijlage 1. Het entschema tijdens de opfok

Bij lage 2. De voederwaarde van de voeders

Bijlage 3. De voerbeurten in de etage-afdelingen

Bijlage 4. Uitval, gewichtsverloop en waterverbruik tijdens de opfok Bijlage 5. Produktiegegevens 20 tot 55 weken

Bijlage 6. Percentage doorgetrapte eieren

Bijlage 7. Diergewichten en uniformiteit verkregen met handwegingen Bijlage 8. Resultaten exterieurbeoordeling

Bijlage 9. Resultaten mestonderzoek naar coccidiën en wormeieren Bijlage 10. Behandelingen met medicijnen en vitaminen/mineralen Bijlage 11. Resultaten bloedonderzoek

(4)

Samenvatting

In het vergelijkend onderzoek tussen het etagesysteem en de batterij (in stal 03 op "Het Spelderholt" zijn tot nu toe beide huisvestingssystemen drie maal met elkaar vergeleken. De eerste vergelijking liet slechts een minimaal verschil zien ten gunste van de batterij afdeling. In de tweede ronde waren de resultaten van het etagesysteem slecht te noemen. Naar aanleiding hiervan zijn er enige aanpassingen gedaan in de stalhelft met het etagesysteem. Deze stalhelft is gesplitst in_twee afdelingen, de linker afdeling met een lage bezetting (20 hennen per m strooisel) en de rechter afdeling met een hoge bezetting (21,4 hennen per m ). Deze laatste

bezetting is ook toegepast in de beide voorgaande ronden. Verder zijn er drinknippels aangebracht boven de rustetages. Tussen de resultaten van beide bezettingen bleken onder de gegeven proefomstandigheden nauwelijks verschillen te bestaan. Geconcludeerd kan worden dat de hoge bezetting geen nadelen biedt.

De resultaten van het etagesysteem in de derde ronde bleven belangrijk achter bij die van de batterij. Dit werd hoofdzakelijk veroorzaakt door gezondheidsproblemen en de kaalheid van de hennen ontstaan door

verenpikken. Bij de batterij waren er ook gezondheidsproblemen waarvan de ontkalking van het skelet de belangrijkste is. Toch hebben de

(5)

-6-VERGELIJKEND ONDERZOEK TUSSEN ETAGE- EN BATTERIJHUISVESTING 3E RONDE, PRODUKTIE EN EIKWALITEIT VAN W.L. HENNEN

1. Inleiding

Met de ontwikkeling van het etagesysteem voor leghennen is in 1981

begonnen. Aanleiding hiervoor waren bezwaren vanuit de maatschappij tegen het houden van leghennen op de batterij. In die tijd heeft "Het

Spelderholt" de ontwikkeling Van een alternatief systeem ter hand genomen (in samenwerking met het IMAG-DLO). Dit systeem moest enerzijds tegemoet komen aan het welzijn van leghennen. Anderzijds mocht het geen

verslechtering voor de pluimveehouder betekenen voor zaken als kostprijs en arbeidsomstandigheden. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van het

etagesysteem. Hierin kunnen de hennen zich vrij bewegen op meerdere niveau's en hebben de beschikking over strooisel en legnesten.

Gedragsonderzoek toonde aan dat het welzijn van hennen in een etagesysteem duidelijk beter is dan op de batterij (Blokhuis en Rommers, 1987; Rommers en Blokhuis, 1990, 1991)

De proeven met dit systeem in kleine opstellingen verliepen met wisselend succes en in 1987 kon een stal worden gebouwd voor een vergelijkend

onderzoek op serai-praktijkschaal tussen het etagesysteem en een 3 etage batterij. Voor deze batterij is gekozen om een met het etagesysteem vergelijkbare stalbezetting te verkrijgen van + 20 dieren per m grondoppervlak. Een vergelijking, wordt gemaakt op het gebied van

zoötechnie_k, economie, arbeid, mileubelasting_ en stalklimaat. Dit onderzoek maakt deel uit van het onderzoekprogramma "Ontwikkeling en

praktijkbeproeving van volière-systemen voor leghennen", waaraan onder andere ook het IMAG-DLO deelneemt.

Het etagesysteem is inmiddels ook geïntroduceerd in de praktijk, waar momenteel twee bedrijven ingericht zijn met deze huisvestingsvorm. Het doel van het vergelijkend onderzoek is:

- Het kwantitatief aangeven van verschillen tussen etage en batterij in

produktieresultaten (C0VP-DL0), eikwaliteit (COVP-DLO), arbeidsbehoefte en .rtiA-O - 7 -omstandigheden (COVP-DLO) , stofconcRntratips (IMAG-DLO), ammoniak-emissie

*^ ' ' (IMAG-DLO) en kostprijs van de eieren (LEI-DLO)

- Het geven van een indicatie omtrent het maximaal aantal hennen dat per

volwaardige arbeidskracht (v.a.k.) in het etagesysteem kan worden gehouden. - Het opsporen van knelpunten, c.q. bedrij fsonzekerheden van het

etagesysteem en het verhelpen of minimaliseren hiervan door eventuele aanpassingen van het systeem.

1.1. Voorgaande ronden Ie Ronde

In het onderzoek zijn tot nu toe drie vergelijkingen uitgevoerd, alle met witte leghennen. In de eerste ronde was er slechts een gering verschil in produktieresultaten tussen het etagesysteem en de batterij (Donkers en Ehlhart, 1989; Ehlhardt en Donkers, 1989; De Wit et al., 1989).

Het verschil in kostprijs bedroeg 0,8 cent per ei (Van H o m e en Donkers, 1990).

(6)

-7-In het etagesysteem werden 5,2% buiten-nest-eieren (BNE) geraapt. Het percentage tweede soort (inclusief BNE) was 2% hoger voor de etage. Dit heeft een lagere opbrengstprijs van de eieren tot gevolg.

De arbeidsbehoefte voor het etagesysteem is hoger, maar kan beperkt blijven indien het percentage BNE laag is en de mechanisatiegraad gelijkwaardig (Ehlhardt en Hiskemuller, 1990).

Geconcludeerd werd dat het etagesysteem kan concurreren met de batterij.

2e Ronde

De tweede ronde gaf nogal wat problemen. Zowel de etage- als de

batterijhennen kwamen traag aan de leg. In de etageafdeling kwam een deel van de hennen zelfs geheel niet in produktie. De belangrijkste oorzaken wa-ren: een niet optimale ypersamenstelling, een te hoge bezetting per voerpan en het niet kunnen drinken op de rustetages. Nadat een ernstige voerstoring in de 29ste week was opgetreden, is de tweede ronde vervroegd afgebroken, omdat het niet zinvol geacht werd om verder te gaan (Ehlhardt en Donkers, 1990).

De tweede ronde gaf een duidelijk lagere produktie voor de hennen in het etagesysteem, ook wanneer het effect van de voerstoring eruit gehaald werd. Voor de kostprijsberekening werd gecorrigeerd voor de voerstoring en werd een schatting gemaakt van het verloop van het tweede deel van de

produktieperiode. Aldus berekend kwam de kostprijs van een etage-ei 1,8 cent hoger uit dan die van een batterij-ei (Van H o m e , 1990). Het

percentage BNE tot een leeftijd van 44 weken was 4,3 %. Verder was er

nauwelijks een verschil tussen etage en batterij in percentage 2e soort. De problemen in deze ronde waren aanleiding in de derde ronde enkele wijzigingen aan te brengen bij de etage, welke in het volgende hoofstuk zullen worden beschreven.

(7)

-8-2. Materiaal en methode

2.1. Opfokperlode Stallen

De opfok van hennen voor het etagesysteem stelt enige eisen aan de stal. De dieren moeten zich leren bewegen in het verticale vlak en leren drinken uit nippels. Met opfok in een aangepaste strooisel/rooster stal voorzien van zitstokken en drinknippels zijn goede ervaringen opgedaan. (Gerritsen en Hiskemuller, 1989; Reuvekamp, 1991a en 1991d).

De Hisex witte leghorns zijn opgefokt op één bedrijf, dat zowel in een strooisel/rooster stal als op de batterij kon opfokken.

De grondstal bestond uit een verhoogde roostervloer met aan weerskanten strooisel (zie figuur 1). Op het rooster waren de voergoten met een

sleepketting en de zitstokken geplaatst. Boven het rooster hingen de nip-pelleidingen. Zowel de strooisel/rooster stal als de batterijstal werden natuurlijk geventileerd. De verlichting in de strooisel/rooster stal

be-stond uit gloeilampen en in de batterijstal uit TL-lampen.

In de batterijstal stonden 4 rijen compactbatterijen met drie etages en met voergoten voor de kooien. De dieren werden gevoerd met een voerwagen. De natte mest werd onder de batterij opgevangen.

Aan het einde van de opfok waren de bezettingen als volgt:

Strooisel/rooster stal

Aantal hennen per m 14,9 Aantal hennen per drinknippel 11,6

Voerbaklengte per dier (cm) 6,8 Zitstoklengte per hen (cm) „ 7,1 Kooioppervlakte per hen (cm )

Een deel van de opfokbatterij werd gebruikt voor de opfok van de hennen voor deze ronde. De rest van de opfokcapaciteit werd gebruikt voor derden.

Batterij 6 5,6 333

(8)

Opfok

In de batterijkooien werden in de bovenste rij 60 kuikens per kooi

geplaatst, totaal 7400 kuikens. In de eerste weken zijn de kuikens verdeeld over alle kooien (18 kuikens per kooi).

In de strooisel/rooster stal werden 6750 kuikens geplaatst en tot 2 1/2 week op het rooster gehouden met daarop plasticfolie met een dunne laag houtkrullen. Vanaf de eerste dag waren alle bokken met zitstokken geplaatst.

In de batterijkooien waren gedurende de eerste 4 dagen enkele drinkbakjes aangebracht op de plaats van de nippels. In de strooisel/rooster werd aan elke 6e nippel een drinkcupje bevestigd. Cupjes en bakjes zijn in één keer verwijderd, waarna alleen drinknippels beschikbaar waren.

De batterij dieren kregen tot 5 1/2 week opfokvoer I verstrekt en daarna opfokvoer II. Er werden geen coccidiostatica toegevoegd. De grondkoppel ging op dezelfde leeftijd over van I naar II. Tot 15 weken werd Amprolium bijgemengd en van 15-16 weken Monensin. Per abuis hebben deze dieren ook in

de eerste drie weken Monensin door het voer gehad.

Het lichtschema is toegepast volgens het advies van de fokkerij organisatie (zie figuur 2). In tijden dat er wat meer geventileerd moest worden was er een dusdanige daglichtinval dat van de natuurlijke daglengte uitgegaan moest worden, waarbij volgens schema is bijverlicht.

Het entschema is in bijlage 1 gegeven.

c 0) .c ü

. ^ r

r\ i 1 1 i 1 1 1 1 1 1 1 1 i i 1 I i i i i i • t * * O 10 2 0 3 0 4 0 50 Etage Leeftijd (weken) Batterij Figuur 2. Het lichtschema in opfok- en legperiode.

(9)

•10-Waarnemingen

Van beide koppels is het gewichtverloop bijgehouden, door vanaf 5 weken regelmatig een steekproef handmatig te wegen. Alleen de laatste weging is individueel uitgevoerd: van beide koppels zijn 167 dieren gewogen. Per dag werd de uitval geregistreerd. Omdat het voerverbruik van de beide koppels niet eenvoudig apart gemeten kon worden, zijn daarvan geen gegevens van beschikbaar. Van de grondkoppel is wel het waterverbruik vastgesteld. 2.2. Legperiode

2.2.1. Leghennenstal Semi-praktijkstal

Het onderzoek werd uitgevoerd in stal 03 op "Het Spelderholt" (zie ook COVP-uitgave 474, 1988). Deze stal is gebouwd op semi-praktijk schaal met twee hoofdafdelingen gescheiden door een centrale werkruimte (zie figuur 3). In deze ruimte worden de eieren verzameld, staan de voerwegers opgesteld en zijn de regelkasten en klimaat-computer geplaatst. In een

kantoortje boven deze ruimte staat een PC opgesteld die verbonden is met de klimaatcomputer.

De ventilatie van de beide

hoofdafdelingen geschiedt met 5 nokventilatoren (8000 m per ventilator) per afdeling en

zijkleppen. Aan de buitenzijde zijn winddrukkappen aangebracht. De afdelingen worden verlicht met hoog frequente, dimbare TL-lampen. Batterij systeem

In één van de hoofdafdelingen is een 3 etage mestbandbatterij geplaatst (merk Hellman) voorzien van mestbandbeluchting. Via een warmtewisselaar wordt buitenlucht aangezogen, opgewarmd door afgezo-gen stallucht en vervolafgezo-gens over de mest geblazen. In de afdeling zijn 6 batterij-rijen opgesteld. Per kooi (0,5 x 0,5 m) werden 5 hennen geplaatst, in totaal 6480 hennen. Het voer wordt in een voergoot met een sleep ketting verstrekt. Onder de nippe1leidingen met twee nippels per kooi is een morsgoot aangebracht,

O

u

batterij stal

M.-QLJU

JH

u

H serviceruimte i ' ' i , i ii M i ^ ^ T etaqesta ;l

S

\ S I ^ > « M > ^ \ ^ ; \

SS

SS

2 3.-11 3.-m 4,6 n 2

3.-X

Figuur 3. Plattegrond van s t a l 03 met de b a t t e r i j en e t a g e a f d e l i n g e n .

(10)

-11-De eieren worden vanaf de eierband met een dwarsband (eierlift) naar de centrale werkruimte getransporteerd, waar ze op één punt handmatig worden geraapt.

Etagesysteem

Het etagesysteem bestaat uit vier stellingen met ieder 3 etages (zie figuur 4 en 5). Een etagebodem bestaat uit vlak liggende draadroosters met aan de zijkanten van dit rooster aanvliegstokken. Op de onderste twee etages (de zogenaamde voeretages) worden voer en water verstrekt. Voor het voer wordt gebruik gemaakt van voerpannen, voor het water van drinknippeIs voorzien van lekbakjes. Op de bovenste etage (de rustetage) zijn 5 rijen zitstokken gemonteerd. Onder iedere etage is een mestband aanEebracht. De mest wordt gedroogd volgens hetzelfde principe als bij de batterij met aan beide zijkanten van de etages luchtkanalen met gaatjes.

De etagestellingen zijn twee aan twee geplaatst, gescheiden door een gang van 65 cm breed. De aan de binnenkant geplaatste stelling is hoger waardoor de etages verspringen ten opzichte van die van de aan de buitenkant

geplaatste stelling.

De gehele vloer van de etageafdeling is bedekt met strooisel. Voor de derde ronde is hiertoe, voordat de hennen werden geplaatst, een dunne laag houtkrullen gemengd met gehakseld stro ingebracht (+1,5 kg/m ) .

Legnesten

In het midden van de afdeling, tussen de twee aan twee geplaatste

etagestellingen is een dubbele rij legnesten geplaatst met drie lagen nesten. Aan de beide buitenzijden van de afdeling is een enkele rij legnesten geplaatst met twee lagen. De nesten (individuele Van Gent

wegrol-legnesten) zijn uitgevoerd met een naar achteren hellende kunstgras nestbodem. De eieren rollen zonder overgang van de nestbodem op de

eierband.

5,8 m

2.13m

ip=0

(11)

•12-In de centrale ruimte worden de eieren op drie plaatsen geraapt: linker- en rechterzijkant en in het midden. Aan de zijkanten rollen de eieren van de onderste banden direct vanaf de band op de raaptafel. Van de bovenste band komen de eieren op de raaptafel via een hellende spijlenband. Volgens dit zelfde principe komen de eieren van de centrumnesten op een in hoogte ver-stelbare raaptafel.

Aan de voorkant van de legnesten zijn opklapbare aanvliegstokken

gemonteerd, waarmee 's avonds de nesten worden afgesloten. Nadat het licht uitgegaan is worden ze weer handmatig geopend.

Reinigen en ontsmetten

Na afloop van de tweede ronde is het strooisel verwijderd door het weg te zuigen met een vacuum-vrachtauto. Vervolgens werd het etagesysteem en ook de batterij eerst droog gereinigd en daarna nat. Direct na de reiniging is de stal ontsmet. Voordat de hennen in de stal kwamen zijn beide afdelingen nog een keer nat ontsmet met incidin (1,5%). Een derde ontsmetting is uitgevoerd met een formaline nevel (17 ml formaline per m ) .

1.5 m zitstokken 014-m •» 0.7 m

-1 ï

0.7 m ei

F ^

d

-&f.

voerbak * « ? T mestband

(12)

•13-2.2.2. Aanpas sIngen

Naar aanleiding van de problemen in de tweede ronde zijn voor de derde ronde enige aanpassingen aan het etagesysteem gedaan. De afdeling is gesplitst door in het midden een afgazing aan te brengen. De linker

afdeling is ingekort door ter hoogte van de voorkant van de stellingen een afgazing aan te brengen. Door in deze afdeling 440 hennen minder te

plaatsen zijn de bezettingen verlaagd (zie tabel 1). Langs deze weg kregen de hennen meer eet- en drinkgelegenheid. De lagere bezetting per legnest zou tot minder buiten-nest-eieren kunnen leiden.

Door aanpassingen aan de voer- en waterverstrekking en het eiertransport kunnen gegevens van de beide etage afdelingen apart verzameld worden. De klimaatregeling en de verlichting zijn niet gescheiden.

Op de rustetages in beide afdelingen zijn drinknippelleidingen aangebracht, om afgepikte dieren in ieder geval de gelegenheid te geven tot drinken,

waardoor de koppel uniformer blijft.

Tabel 1. De bezettingen per etage afdeling op 20 weken leeftijd.

Aantal opgehokte hennen Aantal hennen per m„ strooisel Aantal hennen per m loopvloer Zitstoklengte per hen (cm) Aantal hennen per voerpan Aantal hennen per legnest Aantal hennen per drinknippel

2.2.3. Het plaatsen van de hennen

Op een leeftijd van 16 weken (ongeveer 2 weken voordat de dieren aan de leg zouden komen) werden de hennen overgebracht van het opfokbedrij f naar de proefstal. Er was voor gezorgd dat de hennen goed nuchter waren, waardoor zij gestimuleerd worden op zoek te gaan naar voer en water. De hennen van de grond waren om + 8.00 uur bij de proefstal. De containers werden in de centrale ruimte bij de deuren naar de afdelingen geplaatst. De hennen werden uit de containers gehaald en in bosjes van 5 stuks aan lopers gegeven. Om exact het aantal geplaatste hennen te weten zijn exta mensen ingezet, die geteld hebben hoeveel bosjes (5 kippen) de stal in zijn ge-bracht. De lopers brachten de dieren de stal in en legden ze rustig op de voeretages. Op deze manier weten de hennen waar zij het voer en water kunnen vinden. Tijdens het plaatsen was het licht gedimd, om te voorkomen dat de hennen direct weer van de etages zouden springen. De

strooiselverlichting was geheel uit, om te voorkomen dat de hennen te snel van de voeretages naar het strooisel zouden gaan.

De legnesten waren gesloten. De onderste rijen werden tijdens het plaatsen geopend zodat de hennen gebruik konden maken van de aanvliegstokken, om zich gemakkelijk naar andere etages te kunnen verplaatsen. Na het plaatsen werd de lichtsterkte op de voeretages weer opgevoerd, om de hennen goed de gelegenheid te geven voer en water te vinden.

Lage bezetting 2802 20 8,4 15 35 7,6 6,1 Hoge bezetting 3241 21,4 9,4 13 40,5 8,8 7,0

(13)

•14-In de afdeling met de lage bezetting werden op een leeftijd van 16 weken 2805 hennen geplaatst en in de afdeling met de gebruikelijke, hoge bezetting waren dit er 3245 (inclusief 5 extra hennen om uitval tot 20 weken op te vangen).

's Avonds werden, nadat het licht in de etageafdelingen uit was, de laatste hennen naar boven gelokt door enige malen het licht gedurende korte tijd aan en uit te doen. De eerste nacht bleven er in de afdeling met de hoge bezetting ±40 hennen op het strooisel zitten en in de afdeling met de lage bezetting 15 hennen.

In de batterij werden op een leeftijd van 16 weken 6490 hennen geplaatst (inclusief 10 reserve dieren), 5 hennen per kooi.

2.2.4. Voerprogramma

Van 16-17 weken kregen de dieren opfokvoer met Amprolium en vervolgens legmeel (zonder coccidiostatica). Tijdens de derde ronde werd in beide systemen fasevoedering toegepast (voederwaarde zie bijlage 2). In de legperiode is onbeperkt pevoerd.

Bij de batterij is in het laatste deel een lichte voerbeperking toegepast. Vanwege de conditie van de dieren in de etageafdeling was het daar

praktisch onmogelijk kwantitatieve beperking toe te passen. Op een leeftijd van 42 weken is zowel bij de batterij als bij de etage overgeschakeld op fase II (minder energie, eiwit en.Dit gebeurde

geleidelijk door één partij gemengd te voeren, gedurende 8 dagen (1/2 fase I en 1/2 fase II). Bij de etage is op een leeftijd van 59 weken in twee

weken tijd overgeschakeld naar fase III (verdere verlaging van energie, eiwit en fosfor en gelijk blijvend calcium). Fase IV is bij de etageafde-ling de laatste paar weken toegepast (vanaf een leeftijd van 71 weken) om toch een geringe (kwalitatieve) beperking te verkrijgen. Gedurende een week is gemengd gevoerd. Met fase IV wordt weer minder energie, eiwit en fosfor verstrekt. Bij de batterij hebben we fase III niet meer toegepast omdat daar nog een redelijke voerbeperking mogelijk was.

Aan de etagekant werd vanaf 18 weken iedere middag 1 gram haver per hen over de grond gestrooid.

2.2.5. Verlichting

De daglengte in de opfokstallen was op het einde van de opfok de

natuurlijke daglengte en was op een leeftijd van 16 weken +12 1/4 uur. In figuur 2 is het lichtschema weergegeven.

Vanaf 17 weken werd aan de batterijkant intermitterend verlicht (BMLP: in plaats van elk uur licht 1 kwartier licht en 3 kwartier donker). Overdag viel er, tijdens de donkerperioden, met name door de zijkleppen nog een behoorlijke hoeveelheid licht naar binnen, zodat de hennen in de buitenste rijen gewoon door aten. In de overige rijen deden ze dat niet. Op 20 weken leeftijd kregen de batterij dieren een 1/2 uur extra licht op het einde van de lichtperiode, om de voeropname te stimuleren. In de etageafdeling gingen de en etageverlichting in één keer tegelijk aan. De

plafond-verlichting werd drie kwartier later uitgeschakeld dan de etageplafond-verlichting. Beide werden automatisch teruggedimd gedurende 15 minuten. Om het aantal grondeieren te beperken werd het strooisel verlicht tijdens het deel van de dag waarin de meeste eieren gelegd werden. De strooiselverlichting is vanaf 18 weken leeftijd ingeschakeld en ging 's morgens om 7.00 uur aan en om

(14)

•15-2.2.6. Waarnemingen en registraties Dagelijks

Dagelijks werden per afdeling de volgende gegevens geregistreerd: - Voer- en waterverbruik.

Voer- en waterverbruik werden automatisch vastgelegd. Ook het aantal voerbeurten werd geregistreerd.

Het haververbruik werd bij het voerverbruik opgeteld. Gedurende de dag konden de hennen vrij beschikken over water. - Aantal eieren (Ie soort, 2e soort en grond- en roostereieren).

Bij de batterij werd voor het verzamelen van de eieren eerst de

besmettelijke 2e soort (windeieren, open breuk en erg vuile eieren) van de banden geraapt. Om de dagproduktie vast te stellen werden vrijwel alle eieren werden geteld, ook de eieren die kapot gegaan zijn en in de struifbak verdwijnen.

Bij de etage was het niet mogelijk eerst de besmettelijke 2e soort te rapen. Bij dit systeem werd vanaf het begin twee keer per dag geraapt,

's morgens zo vroeg mogelijk om het aantal door stof bevuilde eieren te beperken en 's middags. Bij de batterij werd soms ook vaker geraapt, met name in het tweede deel van de legperiode werd twee keer rapen noodzakelijk om het percentage 2e soort te beperken.

De buiten-nest-eieren (BNE) werden in het begin zo vaak mogelijk verzameld (ca. 8 à 10 keer per dag). Later in de legperiode is het aantal keren verminderd (ca. 4 à 5 keer per dag). Grond- en roostereieren werden apart geregistreerd.

- Uitval (aantal + vindplaats)

Van alle uitgevallen en uitgeselecteerde dieren werd de vindplaats genoteerd. Verder werden ze bekeken door de dierenarts van "Het Spelderholt" om de uitvalsoorzaak en andere bijzonderheden vast te stellen.

- Temperatuur.

Deze werden automatisch ieder kwartier gemeten en per dag gemiddeld. Verder werd per 24 uur een temperatuur grafiek uitgedraaid.

Wekelijks

Op één dag in de week werden per afdeling de volgende gegevens geregistreerd:

- Aantal dubbeldooiers. In de periode van 29 tot 34 weken leeftijd zijn de dubbeldooiers apart geteld en gewogen.

- Eigewicht. Voor de bepaling van het gemiddeld eigewicht is elke week één volledige dagproduktie eerste soort eieren gewogen.

- Onderverdeling van de tweede soort eieren in aantallen breuk/kneus, vuilschalig, misvormd en overig. Elke week werd de tweede soort van één dagproduktie uitgesorteerd.

- Verdeling van de eieren naar de plaats waar ze gelegd werden:

* Etage: - Eén dag per week werd geteld hoeveel eieren in de nesten aan de linkerkant, aan de rechterkant en in het midden werden gelegd. Bij de nesten in het midden werden ze per nestlaag (boven, midden en onder) apart genoteerd. Hierbij werden eerste en tweede soort eieren apart geteld.

- onderverdeling van de buiten-nest-eieren in le en 2e soort.

* Batterij : Het aantal eieren werd per niveau (boven, midden en onder) genoteerd en werden eerste en tweede soort eieren apart geteld.

(15)

•16-Regelmatig

Regelmatig werden de volgende gegevens geregistreerd:

- Het % 2e soort dat achter was gebleven in de eerste soort eieren, onderverdeeld in zichtbare breuk/kneus, misvormd, vuilschalig, haarscheuren en sterbarsten.

Bij de batterij werden daartoe per niveau monsters van 300 eieren getrokken uit de dagproduktie.

Bij de etage waren er twee monsterplaatsen: de zijkanten en het centrum. Hierbij werden de eieren van de beide etageafdelingen niet gescheiden gehouden, omdat er geen effect van de bezetting verwacht werd op de schouwresultaten. Voor de monstergrootte werd rekening gehouden met de verdeling van de eieren over het centrum en de

zijkanten. Er werd naar gestreefd een gelijk aantal eieren van etage en batterij te schouwen.

Iedere monsterplaats werd twee keer in een periode bemonsterd en elk monster werd apart geschouwd. In totaal zijn

48 monsters van de batterij en 32 van de etage geschouwd.

- Eiverlies, één keer per 8 weken werden de doorgetrapte eieren op de mestbanden geteld.

Tijdens het afdraaien van de mest werden de eirestanten geteld. Er lag mest van hooguit 4 dagen op de banden.

- Exterieur. Een vijftal keren is het exterieur van de hennen beoordeeld op de volgende punten:

* Snavels: lengte ondersnavel t.o.v. de bovensnavel en de weekheid van de boven- en de ondersnavel.

* Verenkleed van 7 vlakken: achterkop, hals, rug, staart, borst en buik, dijbeen en scheenbeen en als laatste de vleugels.

* Onbevederde delen: kam en lellen, onderpoten, nagels en voetzolen. Zie ook Blokhuis et al. 1982.

Per afdeling werden per keer 100 hennen door twee beoordelaars beoordeeld (elke beoordelaar bekeek 50 hennen).

- Dierweging. Tijdens de exterieurbeoordelingen werden alle beoordeelde dieren individueel gewogen. Bij de etage werd dit gedaan ter controle van het automatisch dierweegsysteem. Met dit systeem werd de afdeling met de lage bezetting vanaf 28 weken gevolgd en de afdeling met de hoge bezetting vanaf 37 weken (dit vanwege de beschikbaarheid van de apparatuur). In het kader van een onderzoek naar automatische dierweging in etagesystemen is de individuele dierweging vaker

uitgevoerd (Reuvekamp, 1991c). In het begin van de legperiode heeft ook een aantal malen een groepsweging van etagedieren plaats gevonden (60 dieren per weging) om het verloop van het diergewicht beter te kunnen volgen. De hennen voor deze wegingen werden op verschillende plaatsen in het etagesysteem gevangen. Voor een individuele weging van 100 dieren werden van iedere voeretage 15 dieren gevangen, van iedere rustetage 10 en van de grond 20 hennen.

Bij de batterij is één keer per 6 weken een steekproef hennen

individueel gewogen (100 dieren, genomen uit kooien met 5 hennen, wil-lekeurig van alle drie niveau's). Tussentijds is om de twee weken een groepsweging uitgevoerd (60 hennen uit kooien met 5 hennen, willekeurig van het middelste niveau).

- Gezondheid. Bloedonderzoek is op 5 leeftijden verricht (21, 27, 35, 50 en 73 weken). Mestmonsters ter controle op aanwezigheid van wormeieren en coccidiën werden in eerste instantie twee wekelijks en daarna één keer per 4 weken genomen. Hierbij werd vooral blindedarm-mest genomen.

(16)

-17-Een tweetal keren werd een aantal dieren onderzocht door de gezondheidsdienst.

- Strooisel. Tijdens de proef werd regelmatig het strooisel visueel beoordeeld op rulheid (score 1 tot 9, 9 = zeer goed).

- Broedse hennen. Op de onderste voeretages zijn afscheidingen aangebracht waar broedse hennen en slechte of droge hennen kunnen worden vastgezet. Tijdens de derde ronde zijn regelmatig hennen vastgezet. Nadat zij hersteld waren en/of weer legden zijn zij teruggeplaatst. Hierbij is het aantal hennen niet vastgelegd.

2.2.7. Gegevensverwerking

Gegevens over het aantal eieren, de soort eieren, de verdeling van de

eieren, het eigewicht en haververbruik werden handmatig verzameld op voor dit doel gemaakte lijsten. Afhankelijk van de freqeuntie van registratie werden de gegevens dagelijks of wekelijks ingevoerd in de PC in de stal. De

computer registreerde automatisch het voer- en waterverbruik,

klimaatsgegevens en energieverbruik. Om 24.00 uur werden alle gegevens van de afgelopen dag in een datafile gezet. Deze file bevatte de gegevens van 7 afzonderlijke dagen.

Nadat de file was aangevuld werd zij automatisch naar de hoofdcomputer van "Het Spelderholt" verzonden. Hier werden de gegevens verder verwerkt tot week- en cumulatieve kengetallen.

Op basis van deze file kon elke dag met de PC een verkort overzicht worden uitgedraaid met daarop klimaatsgegevens en belangrijke cijfers als legpercentage, % 2e soort, BNE, voer-, waterverbruik en water/voer verhouding. Hiermee konden de koppels van dag tot dag gevolgd worden.

(17)

-18-3. Resultaten

3.1. Resultaten opfokperiode

t In figuur 6 is het gewichtsverloop gedurende de opfok van de batterij - en etagedieren weergegeven. Figuur 7 geeft de uitval en het waterverbruik van de grondkoppel weer. In bijlage 4 zijn de cijfers van gewichtsverloop, uitval en waterverbruik opgenomen. Gegevens over voerverbruik waren niet beschikbaar, omdat het voerverbruik van de beide koppels niet apart gemeten kon worden.

In de 7e en 8e week was bij de hennen op de grond enige uitval als gevolg van pikkerij. Naar aanleiding hiervan is een vitaminekuur gegeven. Op 7 weken leeftijd zijn van de batterij dieren de snavels gekapt. De grondkoppel t is 5 dagen later gekapt i.v.m. een coccidiose uitbraak. De dieren zijn

behandeld met Esb,. Er was geen uitval als gevolg van coccidiose. De piek in uitval (figuur 7) is het gevolg van de selektie van hanen en slechte hennetjes tijdens het snavelkappen.

De schommeling in het waterverbruik (figuur 7) is zeer waarschijnlijk het gevolg van de pijnlijke snavels door het snavelkappen. Omdat de dieren alleen de beschikking hadden over drinknippels daalde het waterverbruik. Toen de opfokker dit zag op de watermeter, heeft hij de drinkcupjes weer aan de nippelleidingen gehangen. Hierdoor konden de dieren weer ruim water opnemen. Op de batterij is er waarschijnlijk een soortgelijke reactie geweest, maar omdat daar geen watermeter geplaatst was en de opfokker een daling in waterverbruik niet kon signaleren, zijn er geen cupjes

aangebracht na het snavelkappen.

Op 15 weken leeftijd werden er in de mest wormeieren gevonden. Op het einde van de opfok zijn de hennen op de grond ontwormd met piperazinecitraat. Doordat in de batterijstal wat meer licht naar binnen viel dan bij de grondkoppel, was de batterijkoppel aan het einde van de opfok wat verder ontwikkeld dan de dieren op de grond.

Op een leeftijd van 16 weken was het gemiddeld gewicht voor de batterij-dieren 1057 gram en de uniformiteit (+/- 10%) 73,1%. Voor de grondkoppel was dit 1061 gram en 77,8%. Het gewicht lag voor beide koppels iets boven

de norm van 1055 gram. De norm voor uniformiteit op 17 weken leeftijd is 75%. De uitval over de periode van 0 tot 16 weken leeftijd bedroeg 5,1% op de grond en 7,3% bij de batterij. De norm voor uitval is 4% op 17 weken leeftijd.

(18)

•19-3.2. Resultaten en discussie legperiode

In figuur 8 tot en met 21 is van de meeste produktieresultaten het verloop tijdens de legperiode weergegeven. In tabel 2 en 3 (blz. 31 en 32) zijn de resultaten van 20 tot 76 weken opgenomen. Achtereenvolgens zullen worden besproken: produktieresultaten batterij, produktieresultaten etage en de vergelijking tussen etage en batterij. Verder worden in aparte paragrafen de gezondheidsproblemen en uitvalspercentages en -oorzaken aan de orde gesteld.

3.2.1 Produktieresultaten batterij

De batterij dieren kwamen wat eerder in produktie dan de etagehennen, doordat er tijdens de opfok wat meer licht in de stal van de batterij dieren doordrong (zie figuur 8 en 9). Het zonder overgang invoeren van het intermitterend lichtschema heeft geen enkele nadelige invloed gehad. Op 20 weken leeftijd bleef de voeropname achter bij de norm. Om de

voeropname te stimuleren zijn enkele maatregelen genomen: een half uur extra licht, de lichtsterkte is verhoogd, de streeftemperatuur is omlaag gebracht en extra voerbeurten zijn ingesteld. Enkele dagen later is om 15.30 uur één lichtperiode verlengd met een 1/2 uur.

Ook een coccidiose uitbraak op 21 weken leeftijd heeft de koppel niet weerhouden snel in produktie door te stijgen.

De topproduktie in de batterij was echter niet hoofi, ook was de periode met meer dan 90% produktie niet lang (16 weken). Zeer waarschijnlijk zijn de gezondheidsproblemen hiervan de oorzaak (zie paragraaf 3.2.4.). In de periode van 32 tot 36 weken bleef het voerverbruik achter door het warme weer. Op 35 weken leeftijd is enkele dagen geen intermitterend

lichtschema toegepast om de voeropname te stimuleren. Een week later zijn in dit verband een drietal voerbeurten op de koele tijden verlengd. De lage voeropname leidde in de periode van 35 tot 37 weken tot een wat lager

eigewicht en eimassa (g ei per aanwezige hen per dag), diergewicht en voerconversie (kg voer per kg eieren). Het legpercentage werd niet

beinvloed. Het waterverbruik was hoger waardoor de water/voerverhouding veel hoger kwam te liggen.

Na 38 weken bleef het eigewicht achterlopen bij de norm voor Hisex-wit (zie figuur 8). Op zich is dit niet ongunstig omdat er dan ook minder eieren in

de hogere gewichtsklassen geproduceerd worden. De gemaakte voerkosten voor het produceren van dergelijke eieren worden niet terug verdiend, want de zwaardere eieren brengen minder op dan de lichtere.

Doordat het legpercentage hoog bleef werd voldoende eimassa geproduceerd tijdens de legperiode. Het aantal eieren per aanwezige hen op 76 weken leeftijd (333 stuks) was ruim voldoende. De uitval was echter hoog, 9,82 (zie tabel 2, blz 31), waardoor het aantal eieren per opgehokte hen tegen-viel 317 stuks).

De belangrijkste uitvalsoorzaken waren ontkalkingsverschijnselen, ontstekingen en afwijkingen in buikholte, pikkerij en problemen met de bloedcirculatie (zie paragraaf 3.2.5.).

Om problemen door ontkalking te beperken is extra kalk in de vorm van grit door het voer verstrekt. Vanaf een leeftijd van 48 weken is gedurende 8

dagen één partij voer verstrekt waarin 1,5% grit en 0,5% monocalciumfosfaat was bijgemengd. Vanaf 55 weken is permanent 1,5% grit door het voer

(19)

•20-Het percentage grit is verhoogd tot 2% op een leeftijd van 61 weken. Op een leeftijd van 62 weken en 2 dagen werd nogmaals 0,52

monocalciumfosfaat bijgemengd, waarmee 8 dagen is gevoerd. Verder werd vanaf 43 weken drie keer een vitaminen/mineralen mengsel door het

drinkwater gegeven gedurende 4-7 dagen (zie bijlage 1 0 ) . Opvallend was dat bij de eerste twee keer, na het geven van dit mengsel de uitval tijdelijk afnam. Bij de derde keer was er voor het verstrekken van de

vitaminen/mineralen weinig uitval, zodat toen geen effekt kon worden waargenomen.

Naast de verhoogde uitval door prohlemen met de kalkhuishouding van de dieren was ook de schaalkwaliteit op de batterij slecht. Het percentage breuk- en kneuseieren, uitgesorteerd op de raaptafel, liep op tot 7X op een

leeftijd van 76 weken.

Het percentage breuk, kneus, haarscheur en sterbarsten in de eerste soort liep op tot 15%. Verder kwamen er nogal wat zogenaamde gaatjes (pinholes) voor in de eierschalen, die hoofdzakelijk door de nagels van de kippen veroorzaakt werden. Bij het schouwen van de eerste soort eieren werden gaatjes ingedeeld bij de overige eieren.

3.2.2. Produktieresultaten etage

De etagehennen kwamen wat later in produktie dan de batterij dieren. Factoren die hierbij een rol spelen zijn:

- Aan het einde van de opfokperiode waren de dieren wat minder ver ontwikkeld, al was het diergewicht ongeveer gelijk.

- Er was een terugval in voeropname en lichaamsgewicht waarbij een drietal factoren een rol speelden:

* De dieren in het etagesysteem hebben door het grote verschil tussen opfok- en etagesysteem, in vergelijking met de batterij meer problemen met zich aan te passen aan het systeem en het vinden van voer en

water.

* Er was een klein verschil in gemiddelde snavellengte van boven- en ondersnavel tussen de hennen op de batterij en in de etage-afdelingen

(zie bijlage 8 ) . Bij de etagehennen zijn de verschillen wat groter dan bij de batterij dieren.

* Doordat de etagedieren wat later gekapt zijn, waren de snavels op 17 weken leeftijd minder goed hersteld dan bij de batterij (bijlage 8 ) . Het legpercentage steeg snel naar een niveau varCJÖJP (zie figuur 9, en tabel 2, blz 31). De hennen hielden dit echter niet lang-.yol. In de periode van 29 tot 32 weken zakte het legpercentage terug to^_84%^) De oorzaak moet waarschijnlijk gezocht worden in een combinatie van een aantal faktoren die hierbij een rol speelden:

1. Gezondheidsproblemen: dikkekoppen ziekte met mogelijk een secundaire Coli-infektie, IB, en spoelwormen (zie paragraaf 3.2.4.).

2. Het geleidelijk verschuiven van een voerbeurt, uit de periode op de dag waarin de meeste eieren werden gelegd naar de middag.

3. Een verhoging van het lichtniveau met als reactie verhoogde pikkerij. 4. Een onrustige schrikachtige koppel (hysterie).

De maatregelen onder punt 2 en 3 zijn genomen om te trachten het hoge percentage buiten-nest-eieren terug te dringen.

(20)

-21-Het schuiven met de voerbeurt is gebeurd in het tijdvak van 22 weken tot 29 weken en 2 dagen (zie bijlage 3). Op 27 weken en 4 dagen is het aantal

voerbeurten verhoogd van 4 tot 5, waarbij de tijd tussen de eerste en de tweede voerbeurt terug gebracht was tot één uur, door de tweede naar voren te schuiven. De 5de voerbeurt is er 's middags bijgezet. Hierdoor steeg het voerverbruik van 114 tot 122 g/hen/dag voor de afdeling met de lage bezetting en van 112 tot 118 g/hen/dag voor de afdeling met de hoge

bezetting. Tegelijkertijd nam de voervermorsing in omvang toe. Nadat het aantal voerbeurten weer teruggebracht was tot 4 (door de tweede eruit te halen) daalde het voerverbruik tot een niveau van 114 gram voor de afdeling met de lage bezetting en 110 g/hen/dag voor de afdeling met de hoge

bezetting. Rekening houdend met produktie, lichaamsgewicht en

staltemperatuur zou deze voeropname hoog genoeg moeten zijn om de behoefte van de dieren te dekken (Reuvekamp, 1991b). De voervermorsing bleef

aanwezig, maar nu op een lager niveau. Verder werd getracht de

voervermorsing te verminderen door enige keren een voerbeurt iets te verzetten (zie bijlage 3).

Om er zeker van te zijn, dat de produktiedaling niet door de aanwezigheid van schadelijke micro-organismen in het drinkwater veroorzaakt werd, is op 32 weken leeftijd het drinkwater gecontroleerd op aanwezigheid van die micro-organismen. Vastgesteld werd dat alleen normaal voorkomende , - 7 micro-organismen in het drinkwater aanwezig waren. £*-v/»-f * Na de produktie daling liep het legpercentage langzaam weer op tot iets

boven de norm. Het legpercentage bleef echter achter bij dat van de batterij. Doordat de hennen al snel erg kaal waren en onrustig en

schrikachtig bleven, waren zij waarschijnlijk erg gevoelig voor

verstoringen en klimaatsveranderingen. Verder werden de dieren geplaagd door een ernstige besmetting met spoelwormen (zie paragraaf 3.2.4.). Deze besmetting droeg waarschijnlijk bij aan de onrust in de koppel. Om de

hogere voerbehoefte door de kaalheid en spoelwormen te dekken is op een leeftijd van 33 weken een extra voerbeurt ingesteld.

Bij de afdeling met de hoge bezetting zakte de produktie op 55 weken voor een tweede keer in. Deze keer was een storing in de voervoorziening

verantwoordelijk, waardoor de dieren vanaf vrijdag 12.00 uur zonder voer zaten. Vanaf zaterdag 12.00 uur konden de dieren weer volop vreten.

In vergelijking met de andere afdeling werden 4 eieren per aanwezige hen minder geraapt. In de vier weken na de storing was het eigewicht gemiddeld 1 gram lager. Op een leeftijd van 68 weken was de afdeling met de hoge

bezetting weer terug op het niveau van de afdeling met de lage bezetting om vervolgens normaal door te produceren. Na de voerstoring begon bij de meeste dieren het verenpak weer uit te groeien. De nieuwe veren werden echter weer weggepikt voordat ze de kans kregen volledig uit te groeien. De dieren in de afdeling met de lage bezetting konden vanaf ongeveer 61 weken de produktie niet langer op peil houden. Sommige dieren vielen zelfs in de rui.

Kale hennen

De verhoging van het lichtniveau om het aantal roostereieren terug te dringen had meer verenpikkerij tot gevolg. Hierdoor waren de hennen in de tweede helft van de legperiode erg kaal (zie bijlage 8, onderdeel bevederde delen). Kaalheid heeft een aantal nadelen:

- De hennen zijn gevoeliger voor kjimaatsveranderineen zoals tocht en temperatuur daling.

(21)

-22-- De huid van de hennen raakt eerder en meer beschadigd (zie bijlage 8, onbevederde delen: beschadigingen) en zelfs ontstoken.

- Door de beschadigingen er is een grotere kans op kannibalisme.

- De hennen verliezen veel warmte, waardoor de energiebehoefte van deze dieren groter is dan die van normaal bevederde dieren. Mede hierdoor is de voeropname van de etagedieren zo hoog (zie figuur 16).

Om te voorkomen dat het verenpikken zou leiden tot veel uitval door kannibalisme is de lichtsterkte op een leeftijd van 37 en 39 weken weer omlaag gebracht. Op 47 weken leeftijd is de strooiselverlichting nogmaals verminderd. Ook zijn daarna drie keer strobalen in de afdelingen geplaatst om de dieren iets te pikken te geven en zo pikkerij te voorkomen. Op een

leeftijd van 43, 50 en 68 weken betrof dit één strobaal per afdeling. Op 56 weken zijn voor hetzelfde doel eiertrays op de grond gelegd. De pikkerij had wel meer uitval tot gevolg maar heeft niet geleid tot grote problemen.

Een voordeel van het verlagen van het lichtniveau was het verdwijnen van de voervermorsing. Tot die tijd is een viertal keren gescoord of er

verschillen waren in voervermorsing tussen de afdelingen. Dit kon niet uit de resulaten van de visuele beoordeling worden afgeleid.

Buiten-nest-eieren

In de derde ronde hadden we te maken met een hoog percentage

buiten-nest-eieren. Opvallend was dat in deze ronde het percentage BNE vanaf het begin hoog bleef en geen snelle daling liet zien zoals in de proeven in kleine opstellingen en tijdens de eerste ronde. In het begin werd het grootste deel van de BNE op de roosters gelegd (zie figuur 21). Om het percentage buiten-nest-eieren te verminderen zijn een aantal maatregelen genomen:

- Door het schuiven met een voerbeurt werd getracht het aantal rooster-eieren te verminderen. Het idee hierachter was te voorkomen dat de hennen bij een voerbeurt van de nesten naar het voer werden gelokt en hun ei op de roosters zouden leggen.

- Het lichtniveau op de voeretages werd verhoogd (op 24-26 weken

leeftijd), om deze plaats voor de hennen minder aantrekkelijk te maken om een ei te leggen (meer drukte op de voeretages).

- De BNE werden zo vaak mogelijk verzameld. Hierbij werd zo weinig mogelijk langs de nesten gelopen, om de hennen in de nesten niet te verstoren.

- De nesten werden zo laat mogelijk gesloten, vlak voordat het licht uitging.

- In de onderste nesten werden vooral in het begin van de legperiode de minste eieren gelegd en in de bovenste nesten de meeste (zie figuur 20). Er is getracht de verdeling van de hennen over de nesten te verbeteren, door verlichting aan te brengen in de onderste nesten van de

centrumrijen. Hiervoor werd op een leeftijd van 27 weken aan de

achterkant van de dubbele rij centrumnesten een halogeenlamp van 50 watt over de eierbanden gericht, zodat de eierbanden en de eieren hierop beter op zouden vallen. Deze maatregel had echter een ongunstig effect. Bij beide afdelingen daalde het percentage eieren in de onderste nesten met 7%. Bij de middelste en bovenste nesten steeg het percentage gelegde eieren met ongeveer 3% per laag. Na ruim een week trok de verdeling van de eieren weer bij tot het niveau van voordat het licht aangedaan werd.

(22)

•23-Hierna bleef het percentage gelegde eieren in de onderste nesten toenemen en in de bovenste en middelste nesten afnemen in dezelfde orde van grote als voordat het licht aanging. Omdat er geen positief effekt meer verwacht werd van de verlichting werd deze op een leeftijd van 34 weken uitgeschakeld. Dit bracht geen reactie teweeg.

- Het aantal grondeieren is getracht te verlagen door tussentijds een deel van het strooisel te verwijderen om de vloer minder aantrekkelijk te maken. Verder werden een kunststof rooster en kunststof matjes op plekken neergelegd, waar veel eieren op de grond werden gelegd. Op een.leeftijd van 41 weken werd uit de afdeling met de lage bezetting 1,25 m strooisel verwijderd en uit de afdeling met de hoge bezetting 1,5 m . Toen dit geen merkbaar effekt had op het aantal grondeieren werd op een leeftijd van 47 1/2 week uit de afdeling met de hoge bezetting 5 m strooisel gehaald. In de afdeling met de hoge bezetting werd dit een week later gedaan (5,25 m strooisel).

Een duidelijk effekt van de verschillende maatregelen kan niet worden aangegeven. Het percentage BNE daalde langzaam maar gestaag gedurende de legperiode (zie figuur 21).

3.2.3. Vergelijking etage en batterij

In bijlage 5 zijn de resultaten van 20 tot 55 weken opgenomen. Dit zijn de cijfers tot de voerstoring (in de etage-afdeling met de hoge bezetting). Als deze cijfers vergeleken worden met die van 20 tot 76 weken, dan blijkt het niet uit te maken welke worden gebruikt voor het trekken van

conclusies.

In het begin van de legperiode produceerden de batterijdieren meer

dubbeldooiers dan de etagehennen (zie figuur 14). Rond de topproduktie was dit bijna drie keer zoveel. Na circa 36 weken was het verschil minder dan 1%. Het hogere aantal dubbeldooiers is het gevolg van het feit dat er meer dan één dooier op een dag vrijkomt van de eierstok. De kans dat dit optreed was bij de batterijhennen groter dan bij de etagehennen, door het hogere produktieniveau van de batterij dieren in het eerste deel van de legperiode. Hiernaast werden de batterijhennen waarschijnlijk wat meer gestimuleerd doordat er meer voer overblijft voor de eiproduktie (Van Niekerk, 1991a). Dit komt omdat de batterij dieren wat minder bewegen en hierdoor minder energie nodig hebben.

Het eigewicht in tabel 2, blz. 31 en figuur 10 is inclusief het gewicht van de dubbeldooiers (zie ook figuur 1 5 ) . Mede hierdoor is het eigewicht van de batterij-eieren tot 36 weken hoger dan die van de etage-eieren. In de tweede helft van de produktieperiode is het percentagedubbeldooiers zo laag, dat de invloed ervan op het eigewicht te verwaarlozen is.

Omdat in het tweede deel van de legperiode de voeropname van de etagehennen veel hoger was dan die van de batterij dieren (en daarmee ook de opname van aminozuren) en de produktie lager, konden de etage-eieren zwaarder worden. Daarmee is het eigewicht in de periode van 20-76 weken voor de etage-eieren wat hoger dan bij de batterij.

Ervaringen in de eerste ronde hebben geleerd dat bij nagenoeg gelijk

voerverbruik voor batterij en etage het eigewicht van de etage-eieren lager is dan die van de batterij-eieren (Donkers en Ehlhardt, 1989). De hogere energiebehoefte van de etagehennen, door de iets lagere temperatuur en het feit dat etagedieren meer bewegen leidde tot een lager eigewicht.

(23)

• 2 4

-De e t a g e h e n n e n l e g d e n m i n d e r e i e r e n p e r aanwezige h e n d a n de

b a t t e r i j d i e r e n . D o o r d a t de u i t v a l in b e i d e e t a g e - a f d e l i n g e n lager w a s d a n b i j de b a t t e r i j is h e t v e r s c h i l in a a n t a l e i e r e n p e r o p g e h o k t e h e n k l e i n e r . D o o r h e t v e e l lagere aantal e i e r e n p r o d u c e e r d e n de etage h e n n e n r u i m e e n h a l v e k g ei p e r o p g e h o k t e h e n m i n d e r d a n de b a t t e r i j d i e r e n (zie figuur 1 2 ) . H e t v o e r v e r b r u i k v a n de e t a g e d i e r e n w a s h o o g . H i e r v o o r w a s de b e l a n g r i j k s t e o o r z a a k de k a a l h e i d v a n de k i p p e n . O o k f a c t o r e n als b e w e g i n g , v e r m o r s i n g e n de w o r m i n f e k t i e s p e l e n m e e . V a n deze drie z a k e n is n i e t a p a r t a a n te g e v e n om h o e v e e l v o e r h e t gaat. Op b a s i s v a n p r o d u k t i e , l i c h a a m s g e w i c h t e n s t a l t e m p e r a t u u r k a n de b e h o e f t e v a n de h e n n e n w o r d e n b e r e k e n d (Een o v e r z i c h t w o r d t g e g e v e n d o o r R e u v e k a m p ,

1 9 9 1 b ) . H e t v e r s c h i l tussen h e t resultaat v a n deze b e r e k e n i n g e n de v o e r o p n a m e in deze ronde is dan v e r b r u i k t v o o r k a a l h e i d

( w a r m t e v e r l i e s - c o m p e n s a t i e ) , b e w e g i n g , w o r m i n f e k t i e , e i v e r l i e s e n v o e r v e r m o r s ing.

M e t e i v e r l i e s w o r d t b e d o e l d de e i e r e n die door de b a t t e r i j b o d e m o f door de r o o s t e r s v a n de etages w o r d e n g e t r a p t , in h e t s t r o o i s e l v e r l o r e n g a a n of tijdens h e t r a p e n v a n de e t a g e - e i e r e n . A l l e e n de e i e r e n die op de

m e s t b a n d e n terecht k o m e n k u n n e n w o r d e n geteld. In b i j l a g e 6 z i j n de

r e s u l t a t e n v a n de t e l l i n g e n o p g e n o m e n . Bij de b a t t e r i j w a s h e t p e r c e n t a g e d o o r g e t r a p t e e i e r e n groter d a n bij h e t e t a g e s y s t e e m . In w e r k e l i j k h e i d zal h e t v e r s c h i l in eiverlies k l e i n e r z i j n o f m i s c h i e n w e l k u n n e n o m d r a a i e n . Bij de b a t t e r i j w o r d e n w i n d e i e r e n e n o p e n b r e u k e i e r e n v o o r h e t a f d r a a i e n v a n de e i e r e n g e r a a p t . Bij h e t e t a g e s y s t e e m is d i t n i e t m o g e l i j k e n k u n n e n deze e i e r e n d a n ook n i e t w o r d e n geteld. M e t n a m e w i n d e i e r e n g a a n v e r l o r e n v o o r d a t ze op de raaptafels k o m e n . Deze w o r d e n v o o r a l 's a v o n d s e n 's n a c h t s g e l e g d , w a a r d o o r ze n i e t a l l e m a a l in de n e s t e n t e r e c h t k o m e n . V e r d e r is h e t n i e t b e k e n d h o e v e e l e i e r e n er in h e t s t r o o i s e l v e r l o r e n g a a n . M e d e g e z i e n de slechte k o n d i t i e v a n de e t a g e h e n n e n k o n d e n w e s l e c h t s e e n geringe v o e r b e p e r k i n g t o e p a s s e n bij de e t a g e . D o o r de k a a l h e i d e n de w o r -m i n f e c t i e k o n n i e t w o r d e n v a s t g e s t e l d w e l k n i v e a u a c c e p t a b e l w a s . D o o r m i n d e r te v e n t i l e r e n is de temperatuur iets o p g e s c h r o e f d om de v o e r o p n a m e e n i g z i n s in de h a n d te h o u d e n . V e r d e r z i j n m e t h e t z e l f d e d o e l in h e t

m i d d e n d e e l v a n de legperiode v o e r b e u r t e n naar elkaar t o e g e s c h o v e n (3e v o e r b e u r t n a a r de 2e e n de 4e naar de 5 e , zie b i j l a g e 3 ) . Op e e n l e e f t i j d v a n 50 w e k e n is h e t aantal v o e r b e u r t e n w e e r t e r u g g e b r a c h t v a n 5 n a a r 4. B e h a l v e d a t de h o g e v o e r o p n a m e leidde tot e e n h o g e r e i g e w i c h t , w a s ook h e t g e m i d d e l d d i e r g e w i c h t h o g e r v o o r de e t a g e h e n n e n in v e r g e l i j k i n g m e t de b a t t e r i j d i e r e n (zie figuur 18 e n 1 9 ) . D o o r de h o g e v o e r o p n a m e e n de lagere e i p r o d u k t i e is de v o e r c o n v e r s i e (kg v o e r p e r k g e i ) v o o r de e t a g e d i e r e n erg h o o g in v e r g e l i j k i n g m e t d e b a t t e r i j h e n n e n (zie figuur 1 7 ) . D e w a t e r / v o e r v e r h o u d i n g is v o o r de e t a g e d i e r e n lager d a n v o o r de b a t t e r i j h e n n e n . D i t k o m t w a a r s c h i j n l i j k d o o r d a t de b a t t e r i j d i e r e n u i t v e r v e l i n g m e e r m e t h e t w a t e r s p e l e n e n zo m e e r v e r m o r s e n e n m i s c h i e n z e l f s o p n e m e n . V e r d e r v e r m o r s t e n de e t a g e d i e r e n in h e t eerste d e e l v a n de legperiode v o e r , w a a r d o o r w e l h e t v o e r v e r b r u i k steeg, m a a r n i e t de w a t e r o p n a m e . D i t leidde o o k w e e r tot e e n lagere w a t e r / v o e r v e r h o u d i n g .

H e t p e r c e n t a g e tweede soort e i e r e n (inclusief b u i t e n - n e s t - e i e r e n ) w a s v o o r de etage h o g e r d a n v o o r de b a t t e r i j . Zonder de B N E is h e t p e r c e n t a g e tweede soort lager.

(24)

•25-Bij de batterij-eieren ging de schaalkwaliteit sterker achteruit met het ouder worden van de dieren dan bij de etagehennen. Dit kwam door de

problemen met de kalkhuishouding die de batterij dieren hadden. De

etagehennen produceerden minder, waardoor er minder werd gevraagd van de dieren. Hiernaast bewegen de dieren zich meer in het etagesysteem, waardoor de botten sterker zijn en waarschijnlijk de schaalkwaliteit beter is. Op het einde van de proef is de botsterkte gemeten van het opperarmbeen

(Humerus) en scheenbeen (Tibia). Hieruit bleek de breuksterkte van het opperarmbeen nauwelijks te verschillen (etage 20 kg druk, batterij 23 kg druk). De scheenbeenderen bleken bij de etagedieren veel sterker te zijn (40 kg druk) dan bij de batterijhennen (28 kg druk). Ook bij waarnemingen in de slachterij aan dieren aan de slachtlijn bleek dat bij de

batterij dieren meer botbreuken voorkwamen dan bij de etagehennen (Van Niekerk, 1991b).

De slechtere schaalkwaliteit komt tot uiting in het percentage breuk- en kneuseieren in de 2e soort, dat bij de batterij hoger was. Ook het

percentage breuk + kneus en haarscheur + sterbarsten achtergebleven in de eerste soort was hoger bij de eieren uit de batterij (zie tabel 2, blz. 31).

Het grootste deel van de tweede soort eieren bij de etage zijn vuilschalig. Dit komt doordat windeieren en (open)breuk eieren voor het rapen van de eieren niet verwijderd kunnen worden en er een grotere kans is op bevuiling met mest en door stof. De strooiselkwaliteit is gedurende de hele ronde mooi droog en rul geweest, waardoor er gedurende de hele legperiode wel meer stof op de eieren kwam.

Bij de etage-eieren neemt het percentage tweede soort voornamelijk toe doordat de eieren vuiler worden. Aan het einde van de legperiode treedt er wat meer breuk op waardoor meer eieren vuil kunnen worden. Ook werden in de laatste maanden enkele keren ratten gesignaleerd. De kans is aanwezig dat deze dieren een aantal eieren kapot hebben gemaakt, waardoor andere eieren besmeurd werden. Verder hadden de weersomstandigheden aan het einde van de

legperiode (droge periode) wat meer met stof bevuilde eieren tot gevolg.

3.2.4. Gezondheidsproblemen

In de vorige paragrafen is aangegeven dat er nogal wat gezondheidsproblemen zijn geweest. Deze zullen hieronder nader worden besproken.

Batterij

Aan het einde van de opfok en in de legperiode werd regelmatig de mest

gekontroleerd op de aanwezigheid van coccidiën en wormeieren (zie bijlage 9).

Op een leeftijd van 21 weken werd er bij een deel van de batterij dieren coccidiose geconstateerd (E. Necatrix). Dit betrof vooral dieren uit de onderste laag van één rij. Doordat de hennen hier mest konden opnemen van de mestbandondersteuning kon de uitbraak plaatsvinden. De dieren zijn dezelfde dag behandeld met Esb_. Dit is op een leeftijd van 22 weken

herhaald. Na de behandeling is een vitaminen/mineralen mengsel verstrekt om nadelige invloeden van Esb, op te vangen.

(25)

26-R o n d d e t o p p r o d u k t i e v i e l e n e r n o g a l w a t h e n n e n u i t a l s g e v o l g v a n o n t s t e k i n g e n a a n e i l e i d e r e n b u i k v l i e s . V e r d e r b l e e f d e p r o d u k t i e w a t achter. Daarom zijn op een leeftijd van 27 1/2 week 2 dieren uit de

batterij onderzocht door de gezondheidsdienst. Deze dieren bleken een E. Coli infectie te hebben. Ook heeft op dezelfde leeftijd bloedonderzoek plaatsgevonden, waarbij een infectie met dikke koppen ziekte (TRT) werd aangetoond (zie bijlage 11). Typische symptomen hebben we niet gezien. Naar aanleiding van beide onderzoeken hebben de batterijhennen

vitaminen/mineralen vertrekt gekregen.

Uit bloedonderzoek is gebleken dat de hennen tussen 28 en 32 weken een IB-veldinfektie hebben doorgemaakt.

E t a g e

Naar aanleiding van de coccidiose-uitbraak in de batterij zijn de hennen in de beide etage-afdelingen op een leeftijd van 21 weken uit voorzorg één keer behandeld met Esb„. Er is geen uitval geweest als gevolg van

coccidiose. Op 27 en 32 weken leeftijd zaten er in de mestmonsters van de mestbanden behoorlijke aantallen coccidiën (zie bijlage 9). Deze

besmettingsdruk heeft niet geleid tot problemen. Een behandeling werd niet nodig geacht.

Evenals bij de batterij werd op een leeftijd van 27 weken een infektie met dikke koppen ziekte (TRT) aangetoond. Tegen een mogelijk aanwezige secundiare E. Coli infectie zijn de hennen behandeld met het antibioticum Tetrafur, gevolgd door een vitaminen/mineralen kuur. Ook bij de etagedieren is er een veldinfektie met IB geweest in de periode van 28-32 weken.

Op een leeftijd van 32 weken werden per etage-afdeling, 2 niet-leggende hennen onderzocht door de gezondheidsdienst. De bevindingen waren lx nekrui, 4x ontstekingen op de rug, lx een met bacteriën verontreinigde eileider.

Verder werden aanwijzingen gevonden voor een IB-veldinfektie. Met een bloedonderzoek op 35 weken is dit bevestigd. Met name de titer van D1466 was verhoogd bij de hennen in alle afdelingen (ook batterij).

Vormen

De cyclus van de spoelwormen begint met het oppikken van wormeieren uit mest of strooisel. Wanneer er zich in de eieren larven bevinden, komen deze vrij in het maag/darmkanaal van de hennen. De larven boren zich in de

darmwand waar ze uitgroeien tot jonge spoelwormen. Deze bewegen zich uit de darmwand in de darm waar ze verder uitgroeien. De volwassen vrouwelijke wormen produceren grote aantallen eieren die met de mest worden

uitgescheiden.

Gedurende de legperiode werden regelmatig in mest en strooisel wormeieren gevonden van vrijwel uitsluitend de grote spoelwormen (Ascaridia Galli, zie bijlage 9).

Op een leeftijd van 29 weken zijn voor het eerst groepjes spoelwormen aangetroffen op de mestbanden. Op 34 weken werden grote aantallen wormen gesignaleerd. Vanaf 35 weken is regelmatig behandeld met Piperazinecitraat. Dit middel verlamt de wormen zodat deze door de hennen kunnen worden

afgedreven. Tot 48 weken leeftijd werd de behandeling na + 2 weken herhaald om ondertusssen uitgegroeide wormen af te drijven.

(26)

-27-Vanaf 48 weken leeftijd is overgegaan op een behandeling gedurende 1 dag, die elke 4-6 weken moest worden herhaald. Dit om de hennen niet zwaarder te belasten dan nodig is. Omdat tussentijds verwijderen van het met wormeieren besmet strooisel niet uitvoerbaar was en er tijdens de legperiode steeds wormen werden aangetroffen op de mestbanden of bij uitgevallen dieren was het noodzakelijk de etagehennen periodiek te behandelen.

Na de derde behandeling met piperazine werd begonnen met het verstrekken van een vitaminen/mineralen mengsel (leeftijd 42 weken) om nadelige gevolgen van de behandeling met piperazine te verzachten en de dieren weer op te peppen. De hennen maakten op dat moment een suffe indruk en zaten in elkaar gedoken.

Enkele keren werd op de dag dat de behandeling gestart is, een deel van de mestbanden bekeken op voorkomen van groepjes uitgescheiden wormen. Na de eerste behandelingen werden zeer veel uitscheidingen gevonden. Na een aantal behandelingen nam het aantal uitscheidingen belangrijk af. Alleen op 55 weken leeftijd werd 's avonds, op de dag dat een behandeling werd

ingezet, op een deel van de mestbanden de keutels met wormen geteld. In de afdeling met de lage bezetting zat in +50% van de keutels wormen, in de afdeling met de hoge bezetting was dit 17%.

Al met al is er in de periode van 30 tot 55 weken een flinke besmetting met wormen geweest. Na 55 weken werd de besmetting minder, maar het probleem bleef tot het einde van de legperiode aanwezig.

Door de behandeling halverwege de dag te beginnen zullen 's nachts de meeste wormen op de mestbanden terecht komen (dus niet meer in het strooi-sel) en niet meer door de hennen kunnen worden opgenomen.

In de mestmonsters van de batterijhennen werden ook wormeieren

aangetroffen. Doordat in de batterij de scheiding van dieren en mest veel beter is, heeft de aanwezigheid van wormeieren niet geleid tot een

probleem.

3.2.5. Uitval

In bijlage 12 zijn de resultaten van de sectie-bevindingen van zieke en dode dieren vermeld, onderverdeeld naar hoofddiagnose en gegroepeerd naar min of meer samenhangende bevindingen.

In tabel 4 is een samenvatting van de uitvalsoorzaken weergegeven. De uitvalsnorm ligt op 6,5% over de periode van 20 tot 76 weken. De in tabel 4 onder 4, 6 en 11 genoemde afwijkingen zijn als normale

bevindingen te beschouwen en verschillen zoals verwacht ook vrijwel niet tussen de batterij en de etage. Voor de batterij is opvallend de ontkalking van de botten en de daarmee gepaard gaande verzwakking, waardoor meer dieren uitgevallen zijn door ongelukken (breuk en bloedingen). In totaal 2,69% van de batterij dieren en 0,58% van de etagedieren vielen uit door ontkalking en ongelukken. De mindere bewegingsmogelijkheden van de batterij dieren komen mogelijk ook tot uiting in het aantal hartafwijkingen

(0,48% bij de batterij dieren en 0,17% bij de etage dieren), waarmee het verschil in bloedcirculatie afwijkingen is verklaard. Bij de etage komen ongelukken onder andere voor door het botsen tegen obstakels, wat

vermoedelijk ook de verklaring is voor het hogere percentage overige maag/darmafwijkingen bij de etagedieren (punt 3 in tabel 4 en bijlage 12). Hoewel de kippen in het etagesysteem erg kaal waren is het verschil in uitval t.o.v de batterij dieren als gevolg van pikkerij niet extreem groot.

(27)

•28-Uitval als gevolg van spoelworraen is alleen bij de etagedieren

aangetroffen. Voor deze uitval geldt dat dit alleen dieren betreft met hoofddiagnose wormen. Dieren waarbij als nevenbevinding wormen zijn

aangetroffen, zijn hierbij niet opgenomen.

Uitval als gevolg van coccidose is alleen bij de batterij voorgekomen. Uitgevallen hennen die niet konden worden onderzocht komen bij de batterij vaker voor dan dan bij de etage. Dit komt doordat dode dieren in de

batterij moeilijker te zien zijn waardoor het vaker voorkomt dat ze te lang blijven liggen.

Tussen de beide etageafdelingen waren er slechts geringe verschillen in uitvalsoorzaken.

Tabel 4 Samenvatting van de uitval naar hoofdoorzaken bij de batterij en de etagedieren.

_

Uitvaloorzaak Etage Batterij (%) (X) 1. Spoelwormen (Ascardioses) 2. Coccidiose 3. Overige maag/darmafwijkingen 4. Tumoren 5. Gewrichtsontstekingen (Arthrites) 6. Ontstekingen/afwijkingen in buikholte 7. Ontkalking skelet 8. Ongelukken 9. Pikkerij

10. Bloed circulatie afwijkingen 11. Overige afwijkingen

12. Niet te onderzoeken

13. Geen afwijkingen gevonden

Totale uitval 7,35 9,78 * - Voor de etage zijn de gegevens van beide afdelingen samen genomen. In

bijlage 12 zijn de afzonderlijke aantallen per oorzaak vastgelegd, gegroepeerd naar samenhangende bevindingen.

Vindplaats uitval

In de etage-afdelingen werd het grootste deel van de uitgevallen dieren (20 tot 76 weken leeftijd) op het strooisel gevonden en het kleinste deel in de nesten (zie tabel 5 ) .

Bij de batterij waren er geen eenduidige verschillen tussen de rijen of niveau's in aantallen uitval over de periode van 20 tot 76 weken.

0,15 0 0,35 0,58 0,03 2 , 8 1 0,10 0,48 1,42 0,63 0,65 0,07 0,08 0 0,25 0 , 1 1 0,57 0,25 2,98 1,87 0 , 9 1 0,85 0,93 0,48 0,40 0,19

(28)

•29-Strooisel Voeretages Rus te tage Nesten 52% 28% 16% 4%

Tabel 5. Vindplaats uitgevallen en zieke uitgeselecteerde dieren, in de periode van 20 tot 76 weken leeftijd.

Plaats Etage Etage Hoge bezetting Lage bezetting

62% 17% 16% 5%

3.2.6. Effekt van bezetting in de etage

In de derde ronde was„er tussen beide etage-kanten een verschil aangebracht in de bezetting per m stooisel en tegelijkertijd in aantal hennen per

voerpan, drinknippel en per legnest. Uit de resultaten blijkt geen effekt van het verschil in bezetting (tabel 2 en 3, blz. 31 en 3 2 ) . Wel lijkt het percentage buiten-nest-eieren wat lager te zijn in de afdeling met de lagere bezetting. Verder was de uitval iets lager en de produktie iets beter in de etage-afdeling met de hoge bezetting. De verschillen kunnen door toeval veroorzaakt zijn. Dit kan niet worden uitgesloten omdat er per bezetting maar één afdeling beschikbaar was.

(29)

-30-4. Algemene discussie en conclusies

In het batterij systeem is een intermitterend lichtschema toegepast. Door de zijkleppen viel tijdens de donkerperioden nog zoveel licht naar binnen dat de hennen in de buitenste rijen echter door bleven eten. Door de

ventilatiekokers viel ook licht naar binnen, maar dit was veel minder dan bij de zijkleppen.

I

Door de daglichtinval is het effekt van het intermitterend lichtschema waarschijnlijk niet maximaal geweest.

In deze ronde was het percentage buiten-nest-eieren erg hoog. Maatregelen om dit hoge percentage terug te dringen hebben in deze ronde geen duidelijk effekt gehad. Indien deze maatregelen vanaf het begin van de legperiode waren genomen (als de hennen nog geen vaste gewoontes hebben), had het percentage BNE mogelijk lager kunnen zijn.

De resultaten behaald met het etagesysteem zijn duidelijk slechter dan de batterij. Van Horne (1991) berekende een kostprijsverschil van circa 1,8 cent per ei (bij gelijk eigewicht). Hij is bij de berekening van het

kostprijsverschil uitgegaan van 5% buiten-nest-eieren. In deze ronde was echter het percentage BNE bijna 8%. Dit geeft een hogere kostprijs door de toegenomen arbeidsbehoefte. Het kostprijs verschil wordt bij 87! BNE circa 1,9 cent per ei.

Doordat het percentage tweede soort bij de etage hoger was dan bij de

batterij zijn de opbrengsten lager. Hier tegenover staat dat het percentage tweede soort achtergebleven in de eerste soort (uitgeschouwde eieren) voor de batterij hoger is dan bij de etage. Dit hoeft niet te leiden tot een

verlaging van de opbrengsten, wanneer een pluimveehouder in staat is om onder de grens te blijven waarop hij een korting krijgt op de eierprijs

(uitbetaling voor A/B kwaliteit). Bij het schouwen voor het onderzoek wordt zeer streng gekeken naar afwijkingen om duidelijke verschillen te kunnen aantonen. Hierdoor kan het niveau van het percentage tweede soort

achtergebleven in de eerste soort niet zonder meer vertaald worden naar praktij koms tandigheden.

Het gemiddeld lichaamsgewicht was op het moment van afleveren aan de slachterij lager voor de etagehennen. Omdat de etagedieren beter nuchter waren dan de batterij dieren is het verschil op het moment van slachten groter dan tijdens de steekproef weging op 75 weken leeftijd. Door het lagere lichaamsgewicht was de slachtopbrengst van de etagedieren ook iets lager.

De verschillen tussen de beide bezettingen in de etage-afdelingen waren klein. Gezien de problemen die er in deze ronde zijn geweest, wordt de kans dat een effekt van de lagere bezetting naar voren zou komen groot geacht. Omdat geen herhalingen ingebouwd konden worden kan een toevalseffekt niet uitgesloten worden. Met enige voorzichtigheid kan geconcludeerd worden dat de hoge bezetting in deze ronde geen duidelijke nadelen gaf. Mogelijk geldt dit ook in andere gevallen.

oeiü-De opgetreden problemen hebben weer eens aangetoond dat het etagesysteem veel vraagt van het management van de pluimveehouder. Verder is een koppel hennen in het etagesysteem gevoeliger voor veranderingen en verstoringen. Een koppel etagehennen is moeilijker te sturen dan de vele kooitjes met een aantal hennen in een batterij (zie ook Hiskemuller, 1991).

(30)

•31-Tabel 2. Produktie gegevens van de derde ronde in de vergelijkende proef tussen etage en batterij (20 tot 76 weken leeftijd).

Kenmerk itterij 92 16 26-31 317 333 85 60,1 51,0 112,1 19,05 41,86 2,20 231,0 2,06 9,79 8,0 8,0 1711 1657 Etage Lage Hoge bezetting bezetting 91

1

27 304 314 80 60,8 48,7 124,2 18,45 46,97 2,55 238,0 1,92 8,17 6,6 13,5 6,9 37 63 1710 1593 90

2

27-29 305 313 80 60,6 48,4 122,7 18,50 46,81 2,53 236,3 1,93 6,70 5,7 14,1 8,4 41 59 1667 Topproduktie (% leg)

Aantal weken boven 90% leg periode (weken) Eieren per opgehokte hen Eieren per aanwezige hen Legpercentage

Gemiddeld eigewicht

Eimassa (g per aanwezige hen per dag) Voerverbruik (g aanwezige per hen per dag) Eiproduktie (kg per opgehokte hen)

Voerverbruik (kg per opgehokte hen) Voerverbruik (kg) per kg eieren

Waterverbruik (ml per aanwezige hen per dag) Water/voer verhouding

Uitval (%)

Tweede soort (%, excl. buiten-nest-eieren) Tweede soort (%, inclusief alle BNE)

Buiten-nest-eieren (%) Grondeieren (% van de BNE) Roostereieren (% van de BNE)

Hengewicht 75 weken (steekproef 100 dieren) Hengewicht (slachterij)

Steekproefgegevens tweede soort (nest) eieren Percentage tweede soort eieren steekproef dag Percentage breuk en kneus

Percentage vuil schalige eieren Percentage misvormde eieren

Percentage overige tweede soort eieren

8,0 2,6 4,6 0,2 0,4 6,9 0,5 6,0 0,2 0,1 6,0 0,4 5,3 0,2 0,1

Percentage eerste soort van de BNE, 20-48 weken 1,6 1,8

Steekproefgegegevens geschouwde eerste soort eieren Percentage uitschouw

Percentage kneus en breuk

Percentage haarscheur en sterbarsten Percentage vuilschalige eieren Percentage misvormde eieren Percentage overige afwijkingen

15,8 1,1 6,0 4,2 2,2 2,3 12,0 0,3 4,0 5,2 2,2 0,3

(31)

•32-Tabel 3. Overige gegevens van de derde ronde in de vergelijkende proef tussen etage en batterij (20 tot 76 weken leeftijd).

Kenmerk Batterij Etage Lage Hoge bezetting bezetting

Gegevens over de verdeling van de eieren (%) *

Nesten aan de zijkant Centrumnesten

Bovenste laag centrumnesten Middelste laag centrumnesten Onderste laag centrumnesten Batterij bovenste laag

middelste laag onderste laag 32,8 34,1 33,4 26 74 35 41 24 28 72 39 40 21 KIimaatgegevens Temperatuur buiten 12,8 C Temperatuur klep 1, klep 2 en nok

klep 1 klep 2 nok mestdroging 24,2 23,9 23,7 24,8 22,7 23,5 23,1 22,8 24,7 20,6 Electriciteit (KWH) 3426 3171 * = Bij volledige gelijke verdeling van de hennen over de nesten wordt 43%

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit alles heeft voor meerdere habitattypen en leefgebieden van soorten – maar zeker niet voor alle – geleid tot een set van wetenschappelijk bewezen herstelmaatregelen en vaak

Drie algemeen voorkomende soorten op Nederlandse kwelders (schorren) zijn onderzocht: Engels slijkgras (Spartina anglica), zeeaster (Aster tripolium) en zeebies

Sr bestond wat het aantal bloemen per z^atengel betreft geen grote verschillen tussen de Objekten» Bö de normaal bewaar­ de Objekten valt geen duidelijk verband tussen de duur van de

>> SAMENWERKEN >> VERBREDEN > veehouderij > tips > links > colofon > canvas < HOME > akkerbouw SAMENWERKEN naar beschrijving i naar voorbeeld

De plantenopkweek in de 4 cm perspotten gaf, door een te lange _ opkweekduur van de planten, een betrouwbaar lager kropgewicht dan de 5 en 6 cm perspot. Gesteld kan worden dat

In the search for some methodological guidelines for congregational analysis for the South African context there will, firstly, be a discussion of a number of theological points

Die enorme grootte van die heelal en sy strukturele en funksionele eenheid met al sy miljarde sterrestelsels as deelstelsels van hierdie eenheid, getuig van God se almag en

The chapter contains a number of textual problems, but the ancient versions, the Septuagint, Peshitta, Vulgate, and Targum can help the reader to solve these