• No results found

Het taalpolitieke spanningsveld in Nederland: een strijd voor erkenning? - Een kwalitatieve studie naar de bijdrage van (niet-)officiële taalerkenning van het Fries en het Bildts

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het taalpolitieke spanningsveld in Nederland: een strijd voor erkenning? - Een kwalitatieve studie naar de bijdrage van (niet-)officiële taalerkenning van het Fries en het Bildts"

Copied!
88
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het taalpolitieke spanningsveld in Nederland: een strijd voor erkenning?

Een kwalitatieve studie naar de bijdrage van (niet-)officiële taalerkenning van het Fries en het Bildts

Ruby Slijkhuis (10153950)

Onder begeleiding van:

Prof. Dr. Folkert Kuiken Tweede lezer:

Dr. Sible Andringa

dMA Nederlands als tweede taal en meertaligheid Masterscriptie

(2)
(3)

3

Samenvatting

In deze studie is de bijdrage van officiële taalerkenning aan het behoud van minderheidstalen onderzocht. Uit een theoretische uiteenzetting van het thema bleek dat talen met weinig (jonge) sprekers en mogelijkheden tot gebruik, bedreigde talen zijn. In het uiterste geval, na het sterven van de laatste spreker, is er sprake van taaldood. Uitstervende talen tasten het cultureel erfgoed en de mogelijkheden voor sociale en economische mobiliteit aan. Om bedreigde talen naar een minder of niet meer bedreigde status te tillen zijn maatregelen nodig. Welke maatregelen dit zijn, is afhankelijk van de individuele taalsituatie, maar de theorie van een omgekeerde taalverschuiving van Fishman (1991) kan hierbij als leidraad worden gebruikt.

Voor de bescherming van minderheidstalen zijn de belangrijkste instanties van wereldwijd naar lokaal niveau: UNESCO, de Raad van Europa, de nationale overheid (in Nederland de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het bijzonder) en de provinciale en gemeentelijke overheden van minderheidstaalgemeenschappen. In Nederland is de nationale standaardtaal niet officieel erkend in de Grondwet, ondanks een recente poging hiertoe van de toenmalige regering die hier voornamelijk argumenten voor het behoud van de Nederlandse identiteit voor gaf.

De talen waar in deze studie nader op wordt ingegaan zijn het Fries en het Bildts. Het Fries is onder het Europees Handvest voor Regionale Talen of Talen van Minderheden erkend, maar het Bildts kent geen dergelijke erkenning ondanks een aanvraag vanuit de taalgemeenschap hiervoor in het

verleden. Toch vinden er relatief veel lokale initiatieven plaats voor de promotie en het behoud van het Bildts en is er veel (landelijke) aandacht in de media voor de taal en het gebied. Men zou zich kunnen afvragen wat erkenning voor deze taal bijdraagt. En, als niet precies bekend is wat officiële erkenning een taal effectief oplevert, waarom lopen de lobby’s voor taalerkenning dan vaak hoog op; wat zijn de motieven van een taalgemeenschap om een erkenning aan te vragen? Deze kwesties zijn het onderwerp van de onderzoeksvragen van dit onderzoek.

Beleidsmedewerkers van verschillende bij taalerkenning betrokken instanties zijn geïnterviewd om tot een antwoord op de hoofdvraag te komen: In welke mate draagt de toekenning van een officiële erkenning van een taal bij aan het behoud en de promotie van die taal?

Uit de interviews bleek dat officiële erkenning (aan de hand van het Europees handvest) enkel bij lijkt te dragen wanneer de erkenning een logisch gevolg is van het historisch verleden, zoals voor het Fries het geval is, en de positie van de taalgemeenschap (vanuit nationaal perspectief). Een gedeeltelijke erkenning in het Europees handvest, zonder beleidsmatige gevolgen, dient vooral als middel voor erkenning van de identiteit van de sprekers van een taal. Deze erkenning van de identiteit lijkt in waarde te stijgen voor de huidige, globaliserende samenleving, waar talen die economische mobiliteit bieden (zoals het Standaardnederlands en Engels) groeien in aanzien. Het

(4)

4 behoud van minderheidstalen die niet in aanmerking komen voor een (volledige) erkenning lijkt meer bevorderd te worden bij een constructieve samenwerking en afspraken op lokaal niveau, dan een gedeeltelijke erkenning onder het Europees handvest.

(5)

5

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 3

1. Inleiding ... 7

2. Minderheidstalen ... 9

2.1. Verschillende soorten talen ... 9

2.1.1. Officiële talen en nationale talen ... 10

2.1.2. Groepstalen ... 13

2.2. Minderheidstalen: een bedreigde soort? ... 14

2.2.1. Talen in gevaar ... 14

2.2.2. Taalrevitalisatie ... 17

3. Taalbeleid ... 19

3.1. Wat is taalbeleid? ... 20

3.2. Taalbeleid op verschillende beleidsniveaus ... 21

3.2.1 Wereldwijd ... 21

3.2.2. Europa ... 22

3.2.3. Nationaal, regionaal en lokaal (in context) ... 24

3.3. Tussentijdse conclusie en onderzoeksvragen ... 27

4. Methode en resultaten ... 29 4.1. Design ... 29 4.2. Deelnemers ... 29 4.3. Procedure ... 32 5. Resultaten... 35 5.1. Taalunie ... 35

5.2. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ... 38

5.3. Provincie Fryslân ... 40

5.4. Gemeente Waadhoeke... 42

5.5. Stichting Bildts Aigene ... 44

(6)

6

Dankwoord ... 53

Referenties ... 55

Bijlagen ... 59

1. Europees Handvest voor Regionale Talen of Talen van Minderheden ... 60

2. Wet gebruik Friese taal ... 74

3. Installatie ‘Statencomité’ Fries in de grondwet ... 80

4. Bestuurlijke overeenkomst Fries taalbeleid in de nieuwe gemeenten Leeuwarden en Súdwest-Fryslân en in de nieuw te vormen gemeente Waadhoeke ... 83

(7)

7

1. Inleiding

De wereld kent op dit moment zo’n 7099 levende talen (Simons & Charles, 2018) en 195 staten (“Independent States in the World”, 2018). Volgens een rapport van de UNESCO ad hoc expert group on endangered languages (2003) wordt zo’n 96% van de talen gesproken door ongeveer 3% van de wereldbevolking. Dit impliceert dat de wereld veel kleine talen kent die vaak door (zeer) kleine groepen gesproken worden. Sinds de toenemende globalisering een feit is, maakt men zich grote zorgen over het behoud van de eigen cultuur. Een recent voorbeeld hiervan is de strijd voor onafhankelijkheid van de Spaanse regio Catalonië waar naast economische redenen, ook cultureel-emotionele gemoederen aan ten grondslag liggen (Greven, 2017). Een van de belangrijke wensen van deze regio is internationale erkenning en een sterkere verankering van de Catalaanse taal in de Spaanse grondwet. Maar ook in Nederland is er de afgelopen decennia regelmatig discussie geweest over de erkenning van talen die vanuit historisch perspectief verbonden zijn met de cultuur van bepaalde groepen.

In Nederland is taalbeleid voor minderheidstalen vooral gebaseerd op de ratificatie van het Europees Handvest voor Regionale Talen en Talen van Minderheden (zie: bijlage 1. Hierna ook: ‘het handvest’ genoemd) en de politieke keuzes daarin van de huidige bewindslieden. In de Nederlandse ratificatie van het handvest zijn vijf talen officieel erkend: Jiddisch, Romani, Limburgs, Nedersaksisch en Fries. Wat zijn de motieven voor het erkennen van juist deze talen? Het taalkundige onderscheid tussen een taal en een dialect moeilijk te bepalen. Toch zijn aanvragen tot erkenning van

taalgemeenschappen van het Bildts en het Zeeuws afgewezen. Bovendien verlangen sommige taalgemeenschappen met een taal die reeds is erkend onder het handvest, maatregelen voor de erkenning. Zo lobbyt de Nedersaksische taalgemeenschap waarvan de taal gedeeltelijk erkend is onder het handvest, al enkele jaren voor een uitgebreidere erkenning. Om tegemoet te komen aan de wensen van de Nedersaksische taalgemeenschap is het ministerie van BZK momenteel in gesprek met lokale beleidsmakers en andere betrokkenen om tot een convenant te komen waarin extra maatregelen ten behoeve van de taal(promotie en -behoud) worden vastgelegd.

Deze scriptie beoogt een beter beeld te scheppen van het taalpolitieke spanningsveld van officiële taalerkenning en de werkelijke bijdrage hiervan aan het behoud van (minderheids)talen. Om dit te bereiken worden de theoretische, onderliggende thema’s en de actuele taalpolitieke praktijk uiteen gezet, waarbij de taalsituaties van het Fries en het Bildts worden uitgediept. In hoofdstuk 2 worden verschillende taalsoorten en hun functies en oorsprong besproken (§2.1.) en wordt de mate van bedreiging van minderheidstalen en taalrevitalisatietheorieën behandeld (§2.2.). In hoofdstuk 3 wordt het begrip taalbeleid uitgediept door eerst in te gaan op de invulling en positie hiervan op verschillende bestuurlijke niveaus (§3.1.) en deze vervolgens in een relevante context te plaatsen

(8)

8 (§3.2.), waarna een tussentijdse conclusie wordt opgemaakt en de onderzoeksvragen uiteen worden gezet (§3.3.). Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de methode van het onderzoek en in hoofdstuk 5 worden de resultaten hiervan besproken. Deze resultaten monden uit in een conclusie die in samenhang met de behandelde theorie in een discussie worden besproken in hoofdstuk 6.

(9)

9

2. Minderheidstalen

1

In dit hoofdstuk wordt de relatie tussen taal en identiteit besproken door in te gaan op de terminologie en het onderscheid tussen verschillende soorten talen (§2.1). Daarna volgt een

beschrijving van de gevaren voor minderheidstalen en mogelijke oplossingen om deze gevaren tegen te gaan (§2.2).

2.1. Verschillende soorten talen

Taal is een verzamelnaam voor alle vormen van communicatie door middel van spraak, schrift of gebaar. Om preciezer op bepaalde taalvormen in te kunnen gaan, is het wenselijk om de

verschillende vormen van dit brede begrip te onderscheiden. Dit kan door een typologie van talen te maken op basis van hun eigenschappen. Stewart (1968) heeft dit gedaan door middel van een vergelijking aan de hand van vier verschillende kenmerken: (1) standaardisatie, (2) onafhankelijkheid, (3) historisch verleden en (4) vitaliteit. Alle eigenschappen bevatten een binaire waarde (wel (+) of niet (-) aanwezig). Een verzameling van de waardes van alle vier de kenmerken bepaalt de taalsoort. Op deze manier heeft Stewart verschillende taalvormen getypeerd: standaardtalen, klassieke talen, kunstmatige talen, spreektalen, dialecten, creooltalen en pidgins:

Taalsoort Kenmerken

Standaardisatie Onafhankelijkheid Historiciteit Vitaliteit

Standaardtaal + + + + Klassieke taal + + + - Kunstmatige taal + + - - spreektaal - + + + Dialect - - + + Creooltaal - - - + Pidgin - - - -

Figuur 1: Typologie van talen op basis van hun kenmerken (attributes) door Stewart (1968:537).

Een andere manier van het categoriseren van verschillende taalsoorten gebeurt door onderscheid te maken op basis van de functie die de verschillende soorten vervullen. Een bekend

classificatiesysteem is dan van Fasold (1984) die zijn schema heeft gebaseerd op eerdere pogingen van Stewart (zie: figuur 1) en Ferguson (1959). Fasold onderscheidt acht verschillende soorten taalfuncties die worden gedefinieerd aan de hand van de daarbij behorende kenmerken met dezelfde binaire waarde zoals in Stewart’s typologie. Het classificatieschema van Fasold is

weergegeven in figuur 2. In de linkerkolom van het schema staan de acht taalfuncties: officiële talen,

1 De term (nationale) minderheidstaal wordt in deze scriptie gebruikt voor talen die van oudsher binnen de

landsgrenzen worden gesproken, maar niet de standaardtaal zijn. Migrantentalen zijn dus uitgesloten. De term minderheidstaal wordt vaak niet door de sprekers ervan geapprecieerd, vanwege de boerse, regionale

connotatie. Zij noemen het liever een kleine taal. Ik heb ervoor gekozen de term minderheidstaal hier toch te gebruiken vanwege het collectieve gebruik van deze term (minority language) in de wetenschappelijke literatuur en (internationale) beleidsdocumenten, maar wil me distantiëren van een eventueel negatieve connotatie.

(10)

10 nationale talen, groepstalen, schooltalen, wereldtalen, internationale talen, schoolvaktalen en religietalen. In de middelste kolom van het schema in figuur 2 staan de bij de taalfuncties behorende kenmerken, en in de rechter kolom is ruimte voor het markeren van de aanwezigheid (+) of

afwezigheid (-) van de individuele kenmerken.

Figuur 2: Classificatieschema van verschillende taalvormen op basis van functie en daarbij behorende kenmerken door Fasold (1984).

Fasold stelt dat de taalfuncties zich grofweg op twee niveaus kunnen positioneren: op een individueel niveau en op een nationaal niveau. Taalfuncties op het eerste niveau worden ingezet om individuele identiteit, persoonlijkheid en sociale status uit te drukken. De taalfuncties op het tweede niveau worden ingezet om de nationale identiteit en eenheid uit te drukken. De eerste drie functies in Fasold’s classificatie (officiële talen, nationale talen en groepstalen) lijken zich op beide niveaus te kunnen bevinden. Hier wordt (in §2.1.1. en §2.1.2.) verder op ingegaan door de term standaardtaal te verduidelijken en de drie genoemde functies uit te diepen.

2.1.1. Officiële talen en nationale talen

De officiële taal en nationale taal van een land kunnen gelijk aan elkaar zijn, maar dit hoeft niet. Fasold (1985) beschrijft het onderscheid tussen de twee aan de hand van hun belangrijkste kenmerken: instrumenteel (een gevolg van de standaardisatie en het gebruik van de taal in

(11)

11 bestuurlijk verkeer: kenmerken van een officiële taal) en symbolisch (nationale taal). In Nederland is de officiële taal gelijk aan de nationale taal: het Standaardnederlands (de Nederlandse

standaardtaal).

Meyerhoff (2011) noemt dat een standaardtaal binnen de landsgrenzen de norm is in (de communicatie met) de overheid, de media en het onderwijs, behalve wanneer een uitzondering hierop (wettelijk) van toepassing is. In dat geval is er dus wel een scheiding tussen de officiële en nationale taal. Bovendien biedt de standaardtaal volgens haar toegang tot sociale mobiliteit. Meyerhoff benadrukt dat standaardtalen om die reden een belangrijke sociale betekenis hebben gekregen: ze bepalen niet alleen de norm, maar ook wie wel of geen macht kan uitoefenen. Ook Hemminga (2000) benadrukt dat een standaardtaal vooral een instrument van macht is waar invloed mee kan worden uitgeoefend. Dit impliceert dat er ook taalvariëteiten bestaan die mogelijk verwant zijn aan de standaardtaal, maar geen machtsfunctie vervullen: minderheidstalen. Een belangrijke vraag die dan gesteld moet worden is wie de standaardtaal (en daarmee dus ook de

minderheidstalen) bepaalt en hoe dit is vastgelegd.

Een standaardtaal is het resultaat van taalstandaardisatie. Taalstandaardisatie is een abstract, doorlopend proces wat Meyerhoff (2011) als volgt beschrijft:

The process of standardisation involves a community of speakers converging on a shared sense that some forms (spoken or written) are valued more than others and are therefore more appropriate in situations where people are speaking carefully and the exercise of social power is relevant. (p. 18)

Haugen (in Cobarrubias & Fishman, 1983) heeft als houvast voor taalbeleidsmakers het proces van taalstandaardisatie in een model beschreven aan de hand van vier verschillende stadia: (1) Selectie, (2) Codificatie, (3) Implementatie en (4) Detaillering (zie: figuur 3).

Figuur 3. Model ter beschrijving van het proces van taalstandaardisatie (Haugen, in Cobarrubias & Fishman, 1983) De stadia in het model moeten niet noodzakelijk worden gezien als in tijd opeenvolgende stappen in het proces naar taalstandaardisatie, maar kunnen (gedeeltelijk) tegelijkertijd plaatsvinden.

Selectie (1) vindt plaats wanneer (leiders van) een samenleving besluit(en) om (een onderdeel van) een taal met een bepaalde status te waarderen en daarmee tot (de) norm te verheffen. Dit besluit

(12)

12 kan ontstaan over een langere tijdspanne door voorkeur voor het gebruik van een bepaalde variant door een meerderheid van de samenleving, maar ook door een individu (vaak de leider) op één moment of, daartussenin, door een groep in de samenleving die als elite wordt bestempeld. De codificatie (2) van een taal is een verzameling voorschriften voor het gebruik van de taal. Deze komen vaak tot uiting in de vorm van vastgelegde spellingregels, schrift en een woordenboek. Implementatie (3) verwijst naar de verspreiding in het functionele gebruik van de taal door middel van bijvoorbeeld boeken, media, overheidscommunicatie en onderwijs.

Detaillering (4) tot slot is de functionele ontwikkeling van de taal als gevolg van het voorgaande stadium (implementatie) in bijvoorbeeld culturele praktijken.

Van der Sijs en Willemyns (2009) beschrijven de vorming van de Nederlandse standaardtaal. De start daarvan was in de 17e en 18e eeuw toen de Hollandse elite het Standaardnederlands schrift

bepaalde, op het moment dat nog in verschillende Nederlandse dialecten werd geschreven. De standaard schrijfvorm werd enkel beheerst door de elite die deze had bepaald. De gesproken vorm van deze standaard werd op dat moment enkel gebruikt in voorgelezen vorm tijdens officiële plechtigheden. De uitspraak varieerde toen nog sterk tussen regio’s door de verschillende manieren van vertaling van schrift naar foneem. Begin 19e eeuw besloot Napoleon dat de implementatie van

het Standaardnederlandse schrift uitgebreid moest worden en in dezelfde tijd werden ook de eerste officiële regels voor de Nederlandse spelling en grammatica vastgelegd door de Leidse hoogleraar Siegenbeek (in 1804) en predikant Weiland (in 1805). Siegenbeek stelde bij zijn spelling de regel dat de standaarduitspraak exact de spelling moest volgen. De regels ondervonden veel weerstand, maar de elite in de grote steden van Holland bleek hier toch behoefte aan te hebben en langzaamaan steeg het gebruik van de opgestelde regels voor de Nederlandse standaardtaal binnen deze gebieden. Later, in de tweede helft van de 19e eeuw verspreidde het gebruik zich naar omliggende

gebieden van de provincie Holland en daarna ook naar de rest van Nederland en Vlaanderen, wat ten koste ging van vele dialecten. Een aantal belangrijke gebeurtenissen in die tijd hebben het proces naar het Standaardnederlands als taalnorm sterk bevorderd, waaronder de oprichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815), de invoering van de nationale dienstplicht (1815), de industrialisatie (eind 19e eeuw), de reorganisatie van het onderwijs (vanaf 1857) en de afschaffing

van het Latijn als officiële voertaal op de universiteit (1876) (van der Sijs & Willemyns, 2009). In het bovenstaande is beschreven dat het Standaardnederlands in Nederland de functie van zowel nationale taal als officiële taal vervult en hoe deze standaardvorm of norm bepaald is. Van de verwante, niet-standaardtaalvormen zou beargumenteerd kunnen worden dat deze talen binnen bepaalde regionale gebieden een functie van nationale taal vervullen, want de bijbehorende

(13)

13 communicatie en vloeiend gesproken, geen dominante, alternatieve taal is aanwezig, symbool van authenticiteit en verbinding met een historisch verleden. Op bijvoorbeeld het Fries zijn vrijwel al deze eigenschappen (behalve de afwezigheid van een alternatieve taal) van toepassing binnen de Friese taalregio. Het Fries heeft als enige nationale minderheidstaal in Nederland, bovendien een officiële (instrumentele) functie binnen de regio. Andere nationale minderheidstalen (zonder officiële functie) zijn bijvoorbeeld het Limburgs en het Zeeuws.

2.1.2. Groepstalen

In Fasold’s classificatieschema (figuur 2) worden twee kenmerken aan de functie van een groepstaal toegekend: (1) de taal wordt gebruikt in dagelijkse, informele situaties, en (2) de taal brengt mensen van een taalgemeenschap samen en separeert hen van andere taalgemeenschappen. Taalvariëteiten van bepaalde groepen worden bepaald door een gemeenschappelijke deler van de groep.

Voorbeelden van verschillende soorten groepstalen zijn sociolecten, etnolecten en dialecten. De sociaal bepaalde variëteiten worden sociolecten genoemd: “A variety or lect which is thought of as being related to its speakers' social background rather than geographical background” (Trudgill, 2003, p.122). Een sociolect wordt binnen een groep met een bepaalde gemeenschappelijke sociale dimensie zoals leeftijd of sociale klasse gesproken. Een voorbeeld van een sociolect is jongerentaal waarvan een van de kenmerken is dat deze veel Engelse leenwoorden bevat.

Taalvariëteiten die gesproken worden door groepen die eenzelfde etnische achtergrond delen worden etnolecten genoemd. Deze taalvariëteiten bevatten kenmerken van een taal van de gedeelde etnische achtergrond van de sprekers. Een voorbeeld van een etnolect is Moroccan Flavoured Dutch (MFD).

Geografisch bepaalde talen worden ook wel dialecten (of regiolecten of regionale talen) genoemd. De sprekers van een dialect delen een geografisch gebied waar zij zijn opgegroeid of wonen. Een voorbeeld van een bekend Nederlands dialect is het Brabants, wat (in verschillende varianten) wordt gesproken in de provincie Noord Brabant. Dialectische taalvariëteiten zijn verwant aan de

standaardtaal, maar verschillen structureel met die taalnorm op morfologisch, fonologisch en/of semantisch niveau (Meyerhoff 2011). Een taalvariëteit die soortgelijk is aan dialecten is de mengtaal met het verschil dat mengtalen ontstaan uit de samenkomst van twee verschillende talen, meestal in een twee- of meertalige gemeenschap. Het ontstaan van een mengtaal heeft niet noodzakelijk praktische redenen, maar kent vaak juist een sociale motivatie als een markeerder voor identiteit: “Mixed languages emerged due to social conditions that fostered a desire for an in-group identity marker which took the form of a mixed language” (Velupillai, 2015, p. 99). Een mengtaal kan zich als moedertaal ontwikkelen, maar sprekers spreken over het algemeen ook minstens één van haar brontalen.

(14)

14 In deze paragraaf is het onderscheid tussen verschillende soorten talen aan bod gekomen. Talen kunnen worden ingedeeld aan de hand van hun eigenschappen of naar hun functie met de daarbij behorende eigenschappen. In deze studie worden de taalsituaties van het Fries en het Bildts

uitgediept en daarom zijn drie taalsoorten van Fasold (1984) die relevant zijn in deze studie, in meer detail besproken: officiële talen, nationale talen en groepstalen. We hebben gezien dat de eerste twee soorten taalfuncties door een en dezelfde taal vervuld kunnen worden (zoals het

Standaardnederlands), maar ook apart kunnen functioneren (zoals het Limburgs: een officiële minderheidstaal zonder officiële functie). Ook werd genoemd dat een nationale taal toegang geeft tot sociale en economische mobiliteit. Deze toegang tot mobiliteit en zaken zoals economische groei en ambities voor een cultureel homogenere samenleving zijn van steeds groter belang geworden in de huidige maatschappij (Hemminga, 2000, p. 26-27) waardoor discussies over het belang van het behoud van de niet-standaardvariëteiten oplopen.

2.2. Minderheidstalen: een bedreigde soort?

Een taal met weinig sprekers loopt het risico uit te sterven. Bij een uitgestorven taal spreekt men in de sociolinguïstiek van taaldood. Een taal die taaldood is kent geen moedertaalsprekers meer. Een groot gevaar voor minderheidstalen is dat ze steeds minder worden doorgegeven aan nieuwe generaties, omdat de dominantere taal als belangrijker wordt gezien, wat leidt tot taalverlies bij haar sprekers. Als gevolg hiervan kan de minderheidstaal uiteindelijk uitsterven. Een uitstervende taal doet niet alleen afbreuk aan het cultureel erfgoed, maar wordt internationaal vanuit de UNESCO ook gezien als maatschappelijk probleem vanwege de sociaaleconomische immobiliteit die het gevolg is voor de overgebleven sprekers. Een andere eigenschap van talen is volgens Fasold (1985) de

mogelijkheid tot het uitdrukken van individuele of nationale identiteit. Officiële talen, nationale talen en groepstalen kunnen beide identiteiten uitdrukken: ze kunnen niet alleen worden ingezet om individuele identiteit, maar ook om nationale identiteit en eenheid te benadrukken. Het verlies van een dergelijke taal kan dus leiden tot het (gevoel van) verlies van een individuele identiteit of van gezamenlijke eenheid. In de volgende paragraaf wordt de taalvitaliteitsindex van UNESCO besproken en wordt ingegaan op theoretische en praktische mogelijkheden voor het beschermen en promoten van bedreigde minderheidstalen.

2.2.1. Talen in gevaar

Zoals hierboven is genoemd is UNESCO de internationale organisatie die zich inzet voor het behoud van (minderheids)talen. In UNESCO’s constitutie staat het hoofddoel van de organisatie beschreven als:

(15)

15 “… to contribute to peace and security by promoting collaboration among the nations

through education, science and culture in order to further universal respect for justice, for the rule of law and for the human rights and fundamental freedoms which are affirmed for the peoples of the world, without distinction of race, sex, language or religion, by the Charter of the United Nations.” (UNESCO constitution, 1946, artikel I.1)

Om taalgemeenschappen met een bedreigde taal te ondersteunen in het behouden, ontwikkelen en revitaliseren van hun taal heeft een expertcommissie van UNESCO een rapport opgesteld (UNESCO Ad Hoc Expert Group on Endangered Languages, 2003) met daarin onder andere negen factoren die gezamenlijk een taxonomie vormen voor het bepalen van de sociolinguïstische situatie of de status van een taal. In het genoemde rapport wordt dit de Language Vitality Index genoemd. De

verschillende factoren van de Language Vitality index worden hieronder genoemd en kort toegelicht. Factoren 1-6 hebben betrekking op de taalvitaliteit en mate van bedreiging van de taal, factoren 7-8 op de taalattitude van de sprekers van de taal en factor 9 op het belang van documentatie van de taal. Voor iedere factor (behalve factor 2) kan de mate van bedreiging van een taal worden bepaald op een 6-puntsschaal: veilig -> onveilig -> bedreigd -> ernstig bedreigd -> kritiek -> uitgestorven. Factor 1. Taaloverdracht tussen generaties

Een taal is veilig wanneer deze door alle generaties wordt gesproken, bedreigd wanneer de taal niet meer als moedertaal wordt verworven en uitgestorven wanneer niemand de taal meer spreekt of herinnert.

Factor 2. Exact aantal sprekers

Een kleinere taalgemeenschap loopt meer risico op taalverlies of taaldood dan een grote taalgemeenschap.

Factor 3. Aantal sprekers ten opzicht van de totale populatie

Een taal is veilig wanneer deze door de hele populatie wordt gesproken, ernstig bedreigd wanneer enkel een minderheid van de populatie de taal spreekt en uitgestorven wanneer niemand de taal meer spreekt. De totale populatie kan ook een regionale gemeenschap omvatten.

Factor 4. Taaldomeinen

Een taal is veilig wanneer de taal in alle tijden binnen alle domeinen de norm is, ernstig bedreigd wanneer deze enkel in zeer formele (niet-alledaagse) context of juist zeer informele context (zoals binnen een bejaardentehuis) wordt gebruikt en uitgestorven wanneer de taal nergens en in geen

(16)

16 enkele situatie meer gebruikt wordt. De domeinen waarin een taal gesproken wordt hebben invloed op de overdracht van de taal aan nieuwe generaties.

Factor 5. Omgang met nieuwe domeinen en media

Door de ontwikkeling van de samenleving en technologie ontstaan nieuwe domeinen en media waarvoor nieuw vocabulaire aan talen wordt toegevoegd. Een taal is veilig wanneer deze taal in alle nieuwe domeinen wordt gebruikt (een taal wordt in dit geval ook wel dynamisch genoemd), ernstig bedreigd wanneer deze enkel in bepaalde nieuwe domeinen wordt gebruikt en uitgestorven wanneer deze in geen enkel nieuw domein wordt gebruikt.

Factor 6. Beschikbaarheid van materiaal voor onderwijs en in de literatuur

Een taal is veilig wanneer deze wordt gebruikt in het onderwijs en bovendien gestandaardiseerd is door middel van een woordenboek en grammatica, ernstig bedreigd wanneer de literatuur in deze taal enkel een symbolische waarde heeft en het taalonderwijs geen plaats heeft in het reguliere onderwijsprogramma, en uitgestorven wanneer er geen schriftelijke bronnen meer in deze taal beschikbaar zijn.

Factor 7. Taalattitude en taalbeleid op bestuurlijk niveau

Een taal is veilig wanneer deze officieel wordt erkend, ernstig bedreigd wanneer de overheid het gebruik van de taal belemmert en tegengaat, en uitgestorven wanneer gebruik van de taal (in de openbare ruimte) wordt verboden door de overheid.

Vanaf bestuurlijk niveau wordt bepaald in welke domeinen de taal gebruikt kan worden en hoe met meertalige situaties wordt omgegaan.

Factor 8. Taalattitude van de eigen taalgemeenschap

Een taal is veilig wanneer al haar sprekers de taal waarderen en willen promoten, ernstig bedreigd wanneer slechts een selecte groep sprekers strijdt voor taalbehoud en de rest van de gemeenschap hier geen waarde aan hecht, en uitgestorven wanneer niemand zich zorgen maakt om het behoud van de taal en prefereert om de dominante taal te spreken.

Factor 9. Beschikbare documentatie

Een taal is veilig wanneer uitgebreide documentatie in zowel geschreven, auditieve en visuele vorm in goede kwaliteit beschikbaar is, ernstig bedreigd wanneer slechts zeer gelimiteerde hoeveelheid van geschreven materiaal beschikbaar is en audio en visuele materialen van uit uiteenlopende kwaliteit en schaars beschikbaar zijn, en uitgestorven wanneer geen enkele vorm van documentatie beschikbaar is (UNESCO Language Vitality & Endangerment, 2003).

(17)

17 De bovenstaande taalvitaliteitsindex kan worden gebruikt als instrument om de mate van bedreiging van een taal in te schatten en een beeld te krijgen van de benodigde middelen voor (extra)

ondersteuning en behoud van de taal.

2.2.2. Taalrevitalisatie

Het bewust omkeren van het proces van een taal die bedreigd wordt door taalverlies of taaldood wordt in de literatuur Reversing Language Shift genoemd (Fishman, 1991). Fishman beschrijft de acht stadia van taalverschuiving die volgens hem achtereenvolgens worden doorlopen door talen die aan taalverlies lijden.

1) taal x wordt gebruikt in onderwijs, massamedia en op nationaal arbeidsniveau en - bestuurlijk niveau (vb: Catalaans in Catalonië).

2) taal x wordt gebruikt in lokale media en - bestuurlijk niveau (vb: Omrop Fryslân in Friesland). 3) taal x wordt gebruikt tussen minderheidstaal- en dominante taalsprekers op lokaal arbeidsniveau (vb: Corsicaans in Corsica).

4a) onderwijs vindt (gedeeltelijk) plaats in taal x (vb: tweetalig onderwijs waarbij een deel van de schoolvakken in taal x en het andere deel in taal y wordt onderwezen).

4b) er bestaat de mogelijkheid tot gebruik van taal x in onderwijs waar een andere taal de schooltaal is (vb: op de Universiteit van Wales mogen studenten hun werk en examens in het Welsh afleveren waar Engels de voertaal is).

5) er is onderwijs beschikbaar voor verwerving (van de geschreven en gesproken vorm van) taal x (vb: buitenschools (tweede)taalonderwijs).

6) taal x wordt gebruikt binnen alle generaties en verworven als moedertaal (vb: Berber (Tamazight) in Spanje).

7) interactie in taal x vindt vooral plaats in interactie met en tussen oudere generaties.

8) taal x moet worden gereconstrueerd (en opnieuw verworven) (vb: de reconstructie van het Cornish (Keltische taal) begin 20 eeuw).

(Fishman, 1991. Voorbeelden afkomstig van Grin en Moring, 2002 en eigen kennis)

Een omgekeerde taalverschuiving vindt plaats wanneer een taal deze acht stadia in omgekeerde volgorde, van onder naar boven, doorloopt.

Bewuste promotie voor het verbeteren van de positie van een minderheidstaal (door overheden) wordt ook wel language emancipation genoemd (Huss & Lindgren, 2011). Volgens onderzoek van

(18)

18 Huss en Lindgren kan taalemancipatie verschillende elementen bevatten, zoals het verkrijgen van respect binnen en buiten de taalgemeenschap, het verkrijgen van een officiële taalstatus, de introductie van de taal in nieuwe (sociale) domeinen, het vertragen of omkeren van de

taalverschuiving (zoals hierboven beschreven) en corpusplanning (het planmatig toewerken naar de standaardisatie van een taal) (Huss & Lindgren 2011 p. 3).

Ook UNESCO’s expertgroep (2003) beschrijft in het eerdergenoemde rapport een aantal praktische stappen voor taalbehoud en -promotie, zoals: het aanbieden van taaltraining, ontwikkeling van documentatievaardigheden, ondersteuning en ontwikkeling van nationaal taalbeleid, ondersteuning en ontwikkeling van onderwijsbeleid, verbetering van leefomstandigheden en vergroting van de waardering van mensenrechten.

In dit hoofdstuk zijn de functies van (minderheids)talen en hun gevaren aan bod gekomen. Het Standaardnederlands is zowel de nationale als officiële taal in Nederland. Het Fries is ook een

nationale taal in Nederland en een officiële taal in de provincie Fryslân. Het Bildts lijkt geen van beide functies te kunnen bekleden, maar voldoet als mengtaal zijnde meer aan de kenmerken van een groepstaal. Minderheidstalen kunnen aan het gevaar voor uitsterving onderhevig zijn. De Language Vitality Index van UNESCO biedt grip op het vaststellen van de mate van bedreiging van een taal en geeft inzicht in de benodigde middelen om de (bedreigde) situatie van een minderheidstaal te verbeteren. Fishman (1991) heeft een theorie opgesteld die inzicht geeft in het omdraaien van het proces van taalverschuiving. Om uitsterving van deze talen tegen te gaan, kan in verschillende stappen en op verschillende beleidsniveaus worden ingegrepen. In de stappen voor het tegengaan van taalverlies is taalbeleid2 een terugkerende factor. In het volgende hoofdstuk wordt dieper op die

factor ingegaan.

2 Huss & Lindgren (2011) noemen niet specifiek taalbeleid als element naar taalemancipatie, maar wel “het

(19)

19

3. Taalbeleid

In het vorige hoofdstuk werd taalbeleid genoemd als een van de mogelijke factoren die de bedreiging van een taal kan tegengaan. Dit hoofdstuk gaat in op de plaats en invulling van taalbeleid op

verschillende bestuurlijke niveaus.

Taalbeleid is een onderdeel van taalplanning wat volgens Ferguson (in Cobarrubias & Fishman, 1983) kan worden gezien als het proces van een onnatuurlijke taalverandering. Deze taalverandering gebeurt bewust en door middel van menselijk ingrijpen. Kloss (1969) initieerde twee vormen van taalplanning: corpusplanning en statusplanning. De eerste vorm kan worden beschreven aan de hand van het model van Haugen (zie: figuur 3) waarmee eerder het proces van taalstandaardisatie werd beschreven. Corpusplanning bevat volgens Kloss innovaties om een taal te modificeren, bijvoorbeeld door veranderingen in de morfologie te initiëren, zoals nieuwe regels ten aanzien van affixen (Kloss, 1969, p. 81).

Statusplanning gaat niet zoals corpusplanning over het beïnvloeden van de structuur van de taal, maar over het bepalen van de positie van een taal ten opzichte van andere talen of naar de voorkeur van de macht. Die voorkeur wordt bepaald door de taalideologieën van de heersende machtselite of conflicterende taalideologieën tussen de machtselite en andere groepen.

Een derde vorm van taalplanning is verwervingsplanning die later door Cooper (1989) aan Kloss’ model is toegevoegd. Deze vorm omvat de inspanningen om het aantal sprekers van een taal te vergroten.

Beleid speelt een centrale rol in een democratische rechtsstaat. Het doel van beleid in een dergelijke rechtsstaat is om de omstandigheden voor het individu en de samenleving te verbeteren (Williams, 2013). In het geval van minderheidstalen kan taalbeleid zorgen voor een promotie van de positie van de betreffende minderheidstaal op de stadia van een omgekeerde taalverschuiving (Fishman, 1991, zie ook: §2.2.2.). Taalbeleid kan door zowel overheden als onafhankelijke (niet-gouvernementele) organisaties of individuen worden bepaald, afhankelijk van de context. De verschillende

implementaties van taalbeleid op verschillende beleidsniveaus staan niet volledig los van elkaar: op internationaal beleidsniveau is door de Verenigde Naties vastgelegd dat het spreken van je

moedertaal een mensenrecht is (“Mensenrechten op een rij”, 2018) en op Europees niveau speelt de Raad van Europa (RvE) hierop in, want deze noemt de regionale talen en talen van minderheden een onderdeel van het Europees erfgoed, vindt de bescherming en promotie ervan bijdragen aan een cultureel divers Europa en heeft tot doel bij te dragen aan de bescherming van de

VN-mensenrechten (Europees Handvest voor Regionale Talen of Talen van Minderheden, zie: bijlage 1). Op nationaal niveau wordt vanuit de heersende politieke taalideologie gehandeld en bepaald of en welke talen een officiële status krijgen, wat hiervan de consequenties in beleid zijn, en wordt, indien

(20)

20 geratificeerd, het Europees handvest gehandhaafd of gecoördineerd. Op lokaal beleidsniveau voeren provincies, gemeenten en eventueel andere organisaties het taalbeleid uit voor aanwezige

minderheidstaalgemeenschappen.

In deze paragraaf wordt het begrip taalbeleid eerst theoretisch ingebed en wordt vervolgens ingezoomd op de rollen en de taken van taalbeleid van verschillende beleidsniveaus, waarbij dit in context wordt geplaatst door dieper in te gaan op de taalbeleidssituatie in Nederland, met in het bijzonder het Fries en het Bildts.

3.1. Wat is taalbeleid?

Een taalbeleid is de uitkomst van taalplanning door een overheid dat alle middelen omvat die benodigd zijn om een taalsituatie te veranderen (Kaplan & Baldauf, 1997). Deze middelen bestaan uit ideeën, wetten, regels en praktijken voor het bereiken van een verandering van de taalsituatie in de samenleving of een onderdeel daarvan. Om tot een taalbeleid te komen moet een bepaalde

taalbeleidsstrategie worden gekozen. De term taalbeleidsstrategie is een breed begrip voor de gekozen koers om vanuit een bepaalde visie, de daarbij behorende resultaten en doelen te bereiken. Williams (2013) heeft een groot scala aan taalbeleidsstrategieën geanalyseerd en destilleert uit deze analyse een aantal algemene eigenschappen van de strategieën:

- aankondiging, bevestiging of ontwikkeling van de officiële status van de taal (of talen); - politieke bevestiging/onderbouwing;

- beschrijving van de huidige sociolinguïstische situatie;

- (eventueel:) kanttekening om ervoor te zorgen dat de juiste verwachtingen worden geïnterpreteerd;

- vooruitblik op hoe de overheid haar doelen in de praktijk denkt te bereiken; - beschrijving van de verschillende beleidsthema’s die bijdragen aan de strategie;

- uitdieping van de rollen van de verschillende bestuursvormen en regelgeving waar een individu in zijn leven mee in aanraking komt;

- (vaak:) moderne en/of vernieuwende eigenschappen van de strategie, bijvoorbeeld op het gebied van ICT ontwikkeling (in de taal).

(Williams, 2013, p. 198-199)

Verder stelt Williams dat iedere overheid (in haar strategie) nadruk legt op belangrijke thema’s in de unieke (taal)situatie en behoeften van de samenleving in het betreffende land. Meer specifiek hangt de gekozen strategie van een land volgens hem af van een aantal voorwaardelijke factoren:

historische ideologie en politieke stabiliteit, economische vitaliteit, interne en externe veiligheid, bevolkingssamenstelling en immigratie/emigratietrends, mensenrechten en behoeften van de

(21)

21 samenleving. Binnen de eerste, variabele factor in dit rijtje (ideologie) zijn volgens Cobarrubias en Fishman (1983, p. 63) grofweg vier verschillende soorten taalideologieën te onderscheiden:

1) Linguïstische assimilatie: men moet zich, onafhankelijk van de moedertaal, aanpassen aan de dominante taal in formele of officiële communicatie.

2) Linguïstische pluralisme: linguïstische diversiteit wordt erkend en de verschillende talen worden gelijk behandeld. Er bestaan verschillende vormen van linguïstisch pluralisme, maar in de sterkste variant staan alle officiële talen met gelijke rechten naast elkaar. 3) Taalwederopbouw (oorspronkelijke, Engelstalige term: vernacularization): een inheemse

taal wordt bewust gerestaureerd of uitgewerkt en tot officiële taal verheven. Een voorbeeld hiervan is de ontwikkeling van het Klassiek Arabisch; een taal zonder moedertaalsprekers, maar wel de officiële taal van de Koran.

4) Internationalisatie : een wereldtaal (zie figuur 2) wordt verheven tot officiële taal of instructietaal in het onderwijs. Een voorbeeld hiervan is de ontwikkeling van het Engels als voertaal van verschillende studies binnen het hoger onderwijs in Nederland. Voor het bereiken van een taalbeleid is een bepaalde taalbeleidsstrategie nodig. Deze wordt onder andere bepaald door de (taal)ideologie van de heersende macht. In de volgende paragraaf wordt ingezoomd op hoe taalbeleid op verschillende niveaus is vormgegeven.

3.2. Taalbeleid op verschillende beleidsniveaus

In deze paragraaf wordt ingezoomd op verschillende beleidsniveaus van taalbeleid: van wereldwijd, via Europees en nationaal niveau naar regionaal en lokaal niveau. Zoals eerder werd genoemd zijn de vormen van taalbeleid op deze verschillende niveaus (onvermijdelijk) met elkaar verweven. In principe is de oorsprong van ieder taalbeleid een gevolg van het beleid op een hoger, meer omvattend niveau.

3.2.1 Wereldwijd

Op 10 december 1948 heeft de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) als resolutie aangenomen

(“Mensenrechten op een rij”, 2018). Deze universele verklaring telt dertig artikelen die gelden voor alle mensen ter wereld. Het tweede artikel beschrijft in detail wie aanspraak mag maken op de verklaring en stelt hierbij onder andere dat er geen onderscheid mag worden gemaakt op iemands (moeder)taal.3 Zoals eerder genoemd (§2.2.2) heeft UNESCO in artikel 1 van haar constitutie vermeld

3Artikel 2: “Een ieder heeft aanspraak op alle rechten en vrijheden, in deze Verklaring opgesomd, zonder enig onderscheid van welke aard ook, zoals ras, kleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status. Verder zal geen onderscheid

(22)

22 bij te dragen aan de acceptatie en aandacht voor mensenrechten met inachtneming van het tweede mensenrecht:zonder daarin onderscheid te maken op (onder andere) iemands (moeder)taal. De activiteiten van UNESCO zijn onderverdeeld in verschillende thema’s met daarbinnen weer verschillende focuspunten. Het thema Acces to knowledge bevat het focuspunt Linguistic diversity and multilingualism on the internet. Over dit focuspunt wordt door de organisatie gesteld dat de mogelijkheid om een eigen taal te kunnen gebruiken op het internet, de mate van beschikbaarheid tot informatie en daarmee het meedoen in de huidige kennismaatschappij, voorspelt. UNESCO pleit met deze focus voor aandacht voor meertaligheid en de bescherming van kleine en/of bedreigde talen. Zelf creëert de organisatie deze aandacht voor meertaligheid en bescherming van talen met een aantal eigen acties. Zo wil UNESCO bewustzijn creëren over het bestaan van bedreigde talen onder beleidsmakers, taalgemeenschappen en andere betrokkenen aan de hand van de UNESCO atlas of the world’s languages in danger4. Hierin staan ongeveer 2500 van de naar schatting 3000

bedreigde talen van de wereld vermeld met daarbij de mate van bedreiging zoals vermeld in de Language Vitality Index (§2.2.1.). De veilige talen zijn niet in de atlas opgenomen. Onder veilige talen worden talen verstaan met sprekers in alle generaties waarbij de taal bovendien nog steeds wordt doorgegeven aan nieuwe generaties. Volgens de atlas kent Nederland zes bedreigde talen: het Limburgs, Nedersaksisch, Romani, West Vlaams, Fries en Jiddisch. De talen uit dit rijtje die behoren tot een bepaalde regio vallen onder de gradatie onveilig en Jiddisch en de Roma-talen vallen onder de gradatie bedreigd. De definitie van een onveilige taal is dat deze door een deel van de jongste generatie wordt gesproken, maar is beperkt tot specifieke domeinen (zoals thuis), en bedreigde talen worden gekenmerkt doordat deze niet meer als moedertaal worden verworven.

Een ander initiatief dat UNESCO ongeveer twintig jaar geleden in het in het leven heeft geroepen is International Mother Language Day. Het doel van deze jaarlijks terugkerende dag is om de visie over taaldiversiteit en meertaligheid te verspreiden onder de lidstaten.

3.2.2. Europa

Op Europees niveau hebben de Europese Commissie en de Raad van Europa (RvE) een adviserende rol voor haar lidstaten ten aanzien van taalbeleid. Hun strategie op bepaalde beleidsthema’s biedt de lidstaten een raamwerk voor hun beleidsvorming (Stevenson & Carl, 2010, p. 86). De genoemde instanties adviseren vanuit een gedeelde visie over taalbeleidskwesties, namelijk met als doel om bij

worden gemaakt naar de politieke, juridische of internationale status van het land of gebied, waartoe iemand behoort, onverschillig of het een onafhankelijk, trust-, of niet-zelfbesturend gebied betreft, dan wel of er een andere beperking van de soevereiniteit bestaat.”

(23)

23 te dragen aan de culturele diversiteit van Europa en het recht op het gebruik van de eigen

moedertaal te ondersteunen. De thema’s die de instanties dekken zijn verschillend: de Raad van Europa (RvE) zet zich in voor de bescherming van nationale minderheden en minderheidstalen en de Europese commissie houdt zich bezig met meertaligheid en (vreemde) taalonderwijs. De RvE heeft ter bescherming van nationale minderheden in 1998 het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden (“Framework Convention for the Protection of National Minorities”, 1998) in werking gesteld. Dit kaderverdrag is een middel om discriminatie jegens nationale minderheden in de lidstaten van de RvE tegen te gaan en gelijkheid te promoten. Nederland heeft dit kaderverdrag in 2005 geratificeerd en daarin de Friezen als nationale minderheid erkend. De inzet van de RvE voor de bescherming van nationale minderheidstalen is in deze studie van groot belang. Om deze reden wordt in wat volgt hierop nader ingegaan.

De Raad van Europa heeft in 1992 het initiatief genomen tot het Europees Handvest voor regionale talen en talen van minderheden (bijlage 1). Het belangrijkste motief voor dit document is de bescherming en promotie van de historische (regionale) minderheidstalen van Europa:

“It was adopted, on the one hand, in order to maintain and to develop the Europe's cultural traditions and heritage, and on the other, to respect an inalienable and commonly recognised right to use a regional or minority language in private and public life.” (“Details of Treaty no 148”, z.j.)

Het handvest bestaat uit vijf delen (zie: bijlage 1). De delen I, IV en V in het handvest bestaan uit artikelen die voorschrijven hoe het handvest gehanteerd moet worden: welke regelingen,

verplichtingen en procedures gevolgd moeten worden. De delen II en III beschrijven de gevolgen die van toepassing zijn op de erkende taal.

De tekst in deel II van het handvest stelt dat het beleid ten aanzien van de erkende taal gebaseerd moet zijn op een aantal ‘nagestreefde doelstellingen en beginselen’. Dit zijn vrij algemene punten die erkenning, respect, bevordering en een open houding ten aanzien van het behoud van de taal als uitgangspunt hebben. Deze doelstellingen en beginselen garanderen dat het taalbeleid ruimte geeft voor mogelijkheid tot het gebruik van de taal in het openbare en particuliere leven en benadrukken het belang van de bescherming en promotie van de minderheidstaal. De tekst in deel III van het handvest bevat zeven artikelen met daarbinnen verschillende bepalingen met ‘maatregelen ter bevordering van het gebruik’ van de erkende taal. Van deze bepalingen moeten minimaal vijfendertig leden en/of letters worden gekozen die worden toegepast in het taalbeleid ter behoud en

(24)

24 onderwijs, rechtspraak, bestuurlijk verkeer, media, culturele voorzieningen, economisch en sociaal leven en grensoverschrijdende uitwisselingen.

3.2.3. Nationaal, regionaal en lokaal (in context)

Het taalbeleid op nationaal niveau is afhankelijk van de doelen (of taalideologie; 3.1.) die de overheid nastreeft. Dit beleid wordt toegepast op de officieel erkende talen van het land. Het bepalen van de doelen van het beleid en de talen die officieel erkend worden, zijn politieke keuzes van de heersende macht. Dit is dan ook de reden dat Williams (2008) stelt dat: “… language planning can only be properly understood when seen as a form of socio-political intervention.” (p. 74).

Volgens Ethnologue (Simons & Charles, 2018) is de definitie van een officieel erkende taal dat er wetgeving bestaat die deze taal noemt en erkent dat de taal bepaalde rechten heeft voor haar gebruik en ontwikkeling. Echter is volgens dezelfde definitie een ‘de facto nationale taal’ ook een vorm van officiële erkenning (voor de nationale taal) doch zonder verankering in de wet. Dat een wettelijke verankering van de nationale standaardtaal niet noodzakelijk is merkte ook De Varennes (in: Hemminga, 2000) op toen bleek dat op het moment van schrijven 22 van de toen 39 Europese staten een bepaling in de Grondwet hadden ten aanzien van de nationale (standaard)taal. Eén van de Europese landen die niet zo’n bepaling heeft is Nederland. Wel is er een wet die stelt dat het

Nederlands in het bestuurlijk verkeer de norm is, tenzij bij wet anders is bepaald (Algemene Wet Bestuursrecht 2.2, 2:6). Ook kent het Standaardnederlands een officiële spelling, vastgelegd in de Woordenlijst Nederlandse Taal (het Groene boekje) door de Nederlandse Taalunie. Toch werd in het regeerakkoord van kabinet Balkenende IV (“Coalitieakkoord CDA, PvdA en ChristenUnie”, 2007) besloten om een Grondwetswijziging door te voeren voor de verankering van de Nederlandse standaardtaal. Het Fries werd hier oorspronkelijk niet in meegenomen, maar omdat het Fries erkend wordt als tweede officiële taal in Friesland hebben de Friese Staten het Statencomité Grondwet ingesteld om aandacht te vragen voor een gelijkwaardige behandeling van het Nederlands en het Fries in de Grondwet (zie: bijlage 3).In 2010 heeft de ministerraad ingestemd met een voorstel voor een Grondwetswijziging ten behoeve van het vastleggen van de officiële taal van Nederland. Dit voorstel zag er als volgt uit:

Artikel 23a

1. De officiële taal van Nederland is het Nederlands.

2. Bevordering van het gebruik van het Nederlands is voorwerp van zorg der overheid. De overheid treft maatregelen ter bevordering van de kennis van het Nederlands.

3. Ieder heeft het recht om in het verkeer met de overheid het Nederlands te gebruiken en door de overheid in het Nederlands te worden benaderd, behoudens in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald.

(25)

25 4. De wet stelt regels omtrent het gebruik van het Fries in het verkeer met de overheid.

(Tweede Kamer, 32 522 nr.2)

Uit de memorie van toelichting van dit wetsvoorstel (Tweede Kamer: 32 522 nr.4) blijkt dat taal als element voor ‘de Nederlandse gemeenschappelijke identiteit’ een van de belangrijkste argumenten is: “De regering is van mening dat de Nederlandse taal het cement vormt van de Nederlandse samenleving en aan de basis staat van identificatie met Nederland”. De toenmalige fracties in de Tweede Kamer zetten echter vraagtekens bij het nut, de noodzaak en de praktische meerwaarde van dit voorstel. Bovendien adviseerde de Raad van State negatief op het implementeren van dit

voorstel. Op 15 februari 2018 heeft de Minister van BZK, gemachtigd door de koning, het voorstel voor de grondwetswijziging ingetrokken (Tweede Kamer, 32 522 nr.8) met als belangrijkste redenen dat het voorstel geen rekening houdt met andere officiële talen die binnen Nederland worden gebruikt (Engels en Papiaments) en de onvoldoende noodzaak die het behoeft.

Gesteld kan worden dat in Nederland de standaardtaal erkend is door het taalgebruik in domeinen zoals het bestuurlijk verkeer, rechtspraak, onderwijs en media en het feit dat er een Nederlandse Taalunie bestaat (Hemminga, 2000).

Officiële taalerkenning kan ook worden ontleend aan een erkenning binnen het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden (bijlage 1), zoals hierboven beschreven. Een

(regionale) minderheidstaal kan aan de hand van dit handvest gedeeltelijk of volledig erkend worden. In het eerste geval zijn alleen de gevolgen van deel II van het handvest van toepassing en in het tweede geval is het hele handvest van toepassing. De gekozen bepalingen uit deel III vormen dan het startpunt van het beleid voor de betreffende taal.

Nederland heeft het Europees handvest voor regionale talen of talen van minderheden getekend op 2 mei 1996 waarna het handvest per 1 maart 1998 van kracht is gegaan. Zoals eerder in de inleiding genoemd zijn in Nederland de volgende talen (gedeeltelijk) onder dit handvest erkend: het Fries, Nedersaksisch, Limburgs, Jiddisch en Romani. Alleen voor het Fries is het volledige handvest van toepassing. De andere talen zijn gedeeltelijk erkend. De minister van BZK heeft een coördinerende verantwoordelijkheid voor het dossier minderheidstalen. Daarnaast zijn de departementen Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W) en Justitie en Veiligheid (J&V) betrokken bij het Fries. In het verleden is door verschillende taalgemeenschappen een verzoek tot erkenning onder het handvest ingediend bij de verantwoordelijke minister. Het meest recente verzoek is afkomstig van de Bildtse taalgemeenschap. De toenmalige minister van BZK heeft afgezien van een dergelijke

erkenning voor het Bildts. In het kader van deze studie wordt nu dieper in gegaan op de geschiedenis en taalsituatie van het officieel erkende Fries en het niet-erkende Bildts.

(26)

26 Na enkele doorbraken op het gebruik van het Fries in het onderwijs en bestuur in het begin van de twintigste eeuw (zoals de mogelijkheid tot het onderwijzen van Fries als facultatief vak in het lager onderwijs door een wetswijziging in 1937), vond de belangrijkste doorbraak voor officiële erkenning van het Fries plaats op 16 november 1951 met Kneppelfreed (vertaling: knuppelvrijdag). Op deze dag moest de Friese journalist Fedde Schurer voor de rechter komen, omdat hij in een artikel de

rechterlijke macht beledigd zou hebben. Hiermee had de journalist zijn doel bereikt, want hij wilde er met een provocerend artikel over een eerdere rechtszaak, waarin een rechter de veroordeelde verbood Fries te spreken, voor zorgen dat de rechter een uitspraak moest doen over de positie van het Fries in de rechtsspraak. De zitting bracht veel commotie op gang en zodoende was er ook veel interesse in het bijwonen van de zitting. Echter was er te weinig plek om alle geïnteresseerden een plaats in de rechtszaal te bieden waardoor men zich op het plein voor het gerechtsgebouw in Leeuwarden opstelde. Toen de journalist veroordeeld werd voor een gevangenisstraf braken rellen uit op het plein (Hemminga, 2000). Deze ophef en commotie bereikten ook Den Haag en waren in 1953 de aanleiding voor het verschijnen van een bestuurlijk kabinetsstandpunt wat betreft het gebruik van het Fries in de rechtsspraak en de indiening van een wetsvoorstel voor het gebruik van het Fries in het rechtsverkeer. Bovendien bezochten voor het eerst in de geschiedenis drie ministers uit Den Haag de provincie. Het wetsvoorstel voor het gebruik van het Fries in de rechtsspraak werd aangenomen en trad in 1956 in werking. In 1970 bevestigde de Commissie Taalpolitiek (ook wel: Commissie van Ommen genoemd) die de opdracht had te adviseren over de Friese taalsituatie en -problematiek, dat de Nederlandse overheid de verantwoordelijkheid droeg voor de zorg voor de Friese taal. In 1980 werd het Fries een verplicht vak op de basisschool (Wet op het primair onderwijs) en in 1993 ook op de middelbare school (Wet op het voortgezet onderwijs) in de provincie

Fryslân. Vervolgens is er in 1981 een Commissie Friese taal ingesteld om de positie van het Fries in het bestuurlijk verkeer te onderzoeken. In 1985 verscheen het advies waarna in 1989 de eerste Friese Bestuursafspraak verscheen waarin afspraken tussen het Rijk en de provincie werden vastgelegd ten aanzien van de bevordering van het gebruik van de Friese taal (Tweede Kamer, 33 335, nr. 3, en: beleidsmedewerkers van de provincie Fryslân). Zoals eerder genoemd werd in de Nederlandse ratificatie van het Europees handvest in 1996 het Fries volledig erkend en werden de Friezen erkend als nationale minderheid in het Kaderverdrag Nationale Minderheden uit 2005. In 2010 verscheen het regeerakkoord van kabinet Rutte I met daarin de ambitie voor een Friese taalwet. Hieruit volgde in 2014 de Wet Gebruik Friese Taal (bijlage 2). In deze wet is vastgelegd dat het Fries en het Nederlands gelijkwaardige, officiële talen zijn in de provincie Fryslân. Daarnaast is in deze wet het gebruik van het Fries in het bestuurlijk- en rechtsverkeer geregeld, wordt de instelling van het Friese adviesorgaan aangekondigd en kent het nog enkele aanvullende bepalingen zoals het recht tot het uitoefenen van eed en belofte in het Fries.

(27)

27 Het door de wet ingestelde onafhankelijk adviesorgaan voor de Friese taal heeft de naam DINGtiid en adviseert de minister van BZK en de gedeputeerde van Fryslân. De naam is een samentrekking van de naam voor een vergadering van de oude Germanen om kwesties en geschillen te bespreken (ding) en het Friese woord voor tijd (Over DINGtiid, z.j.). De Bestuursafspraak Friese Taal en Cultuur (BFTC) wordt periodiek tussen het Rijk en de provincie vastgesteld.

Het Bildts is een taal die wordt gesproken in een gebied in Noordwest-Friesland, grenzend aan de Waddenzee, in de voormalige gemeente Het Bildt met als grootste dorpen St. Annaparochie, St. Jacobiparochie en Vrouwenparochie. In totaal kent de Bildtse taal ongeveer vijfduizend sprekers (volgens bestuursleden van Stichting Bildts Aigene). Het gebied kent een bijzondere geschiedenis. De Bildtse streek is onderdeel van het gebied waar oorspronkelijk de Middelzee lag. Nadat deze zee dichtslibde werd in 1505 het gebied ingepolderd door de bouw van een vijftien kilometerlange dijk. Deze bouw geschiedde met behulp van ervaren (Zuid-)Hollanders (Koldijk, 2004). Gedurende de gezamenlijke bouw van Friezen en Hollanders aan deze inpoldering ontstond de behoefte aan communicatie tussen beide groepen wat resulteerde in een ‘eigen’ taalvorm: het Bildts. Koldijk concludeert na uitgebreide bestudering van de fonologie, syntaxis en morfologie dat het hier hoogstwaarschijnlijk gaat over een soort mengtaal of mengdialect. Deze conclusie trok ook de Taalunie na uitvoerige analyse van de taalkundige en bestuurlijke overwegingen voor erkenning van het Bildts na een aanvraag van de voormalige gemeente Het Bildt (Raadswerkgroep het Bildts, 2016). Dit is een belangrijke reden voor de Taalunie geweest om negatief te adviseren over de officiële erkenning van het Bildts in het handvest, omdat dit instrument expliciet migrantentalen en dialecten van bestaande cultuurtalen uitsluit en het Bildts als mengtaal onder deze laatste groep valt.

3.3. Tussentijdse conclusie en onderzoeksvragen

Uit de besproken theorie in de voorgaande hoofdstukken blijkt dat talen met weinig (jonge) sprekers en mogelijkheden tot gebruik, bedreigde talen zijn. In het uiterste geval, na het sterven van de laatste spreker, is er sprake van taaldood. Uitstervende talen tasten het cultureel erfgoed en de mogelijkheden voor sociale en economische mobiliteit aan. Om bedreigde talen naar een minder of niet meer bedreigde status te tillen zijn maatregelen nodig. Wat voor maatregelen dit zijn kan per taalsituatie verschillen, maar de theorie van een omgekeerde taalverschuiving van Fishman (1991) kan hierbij als leidraad worden gebruikt.

Het taalbeleid op verschillende beleidsniveaus loopt van wereldwijd tot lokaal niveau in stappen in elkaar over. Voor de bescherming van minderheidstalen zijn de belangrijkste instanties van

wereldwijd naar lokaal niveau: UNESCO, de Raad van Europa, de nationale overheid (in Nederland de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het bijzonder), de provinciale en

(28)

28 standaardtaal niet officieel erkend in de Grondwet, ondanks een recente poging hiertoe van de toenmalige regering die hier vooral argumenten voor het behoud van de Nederlandse identiteit voor had.

De talen waar in deze studie nader op wordt ingegaan zijn het Fries en het Bildts. De erkenning van het Fries kent een geschiedenis van meerdere gebeurtenissen die hebben geleid tot een wet voor het gebruik van het Fries (bijlage 2) en volledige erkenning onder (deel II en deel III van) het Europees Handvest voor Regionale Talen en Talen van Minderheden (bijlage 1). Het Bildts wordt gesproken in de voormalige gemeente Het Bildt in Noordwest-Friesland en heeft Zuid-Hollandse en Friese

kenmerken als gevolg van de geschiedenis van dit gebied. In 2016 deed de gemeente een verzoek tot erkenning van het Bildts in het Europees handvest bij de minister van BZK. Ondanks de afwijzing hiervan vinden er relatief veel lokale initiatieven plaats voor de promotie en het behoud van de taal en is er veel (landelijke) aandacht in de media voor de taal en het gebied. Men zou zich kunnen afvragen wat erkenning voor deze taal precies extra oplevert. En, als niet precies bekend is wat officiële erkenning een taal oplevert, waarom lopen de lobby’s voor taalerkenning dan regelmatig hoog op; wat zijn de motieven van een taalgemeenschap om een erkenning aan te vragen? Deze kwesties leiden naar de volgende hoofd- en deelvragen van deze studie:

Hoofdvraag: In welke mate draagt de officiële erkenning van een taal bij aan het behoud en de promotie van die taal?

Deelvragen:

1. Wat zijn de motieven van de overheid om een taal al dan niet te erkennen?

2. Wat zijn de onderliggende motieven van een taalgemeenschap om officiële erkenning aan te vragen?

3. Wat zijn de beleidsmatige gevolgen van (niet-)officiële taalerkenning? 4. Wat zijn de niet-beleidsmatige gevolgen van (niet-)officiële taalerkenning?

Om een antwoord te vinden op deze vragen zijn medewerkers van de op verschillende

beleidsniveaus betrokken instanties bij officiële taalerkenning geïnterviewd. Deze instanties zijn: de Taalunie, het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de provincie Fryslân, de gemeente Waadhoeke en stichting Bildts Aigene. Een beschrijving van de deelnemers, de procedure van de uitvoering en de uitkomsten van deze interviews worden in het volgende hoofdstuk

(29)

29

4.

Methode en resultaten

4.1. Design

Dit onderzoek is kwalitatief van aard. De behandelde theorie wordt aangevuld met data afkomstig uit interviews. Door de onderzoeksvragen te onderzoeken aan de hand van interviews kan dieper in worden gegaan op visie en inzichten van de deelnemers en kan gedifferentieerd worden in de precieze vraagstelling wat van belang is, omdat de onderzoeksvragen in een verschillende verhouding staan tot de posities van de deelnemers. De interviews zijn uitgevoerd met beleidsmakers en andere betrokkenen bij de officiële erkenning van een taal. De deelnemers bevinden zich op verschillende beleidsniveaus, namelijk: nationaal (Taalunie en ministerie van BZK), provinciaal (provincie Fryslân) en lokaal (gemeente Waadhoeke en stichting Bildts Aigene). De deelnemers en hun resultaten worden besproken in volgorde van nationaal naar lokaal niveau.

4.2. Deelnemers

Taalunie

De Taalunie is de grensoverschrijdende beleidsorganisatie die het Nederlands ondersteunt in Nederland, Vlaanderen, Suriname, Aruba, Curaçao en Sint Maarten. De organisatie heeft drie hoofdtaken: (1) Taalbeleid (bijvoorbeeld: advisering aan beleidsmakers), (2) Taalinfrastructuur (bijvoorbeeld: online taaladvies) en (3) Taalgebruik (bijvoorbeeld: ondersteuning van docenten Nederlands). De organisatie bestaat uit vier organen: het adviserend orgaan, het besluitvormend orgaan, het controlerend orgaan en het beleidsvoorbereidend en -uitvoerend orgaan. Het

besluitvormend orgaan bestaat uit een Comité van ministers met daarin twee Nederlandse ministers en twee Vlaamse ministers. Het huidige comité bestaat uit Ingrid van Engelshoven (Nederlandse minister van OC&W), Arie Slob (Nederlandse minister voor Basis- en voortgezet onderwijs en Media), Sven Gatz (Vlaamse minister van Cultuur, Media, Jeugd en Brussel) en Hilde Crevits (Vlaamse minister van Onderwijs en viceminister-president). Het beleidsvoorbereidend en uitvoerend orgaan bestaat uit het Algemeen Secretariaat, waarvan taalkundige Hans Bennis momenteel als Algemeen Secretaris aan het hoofd staat. Overige inhoudelijke posities worden bekleed door deskundige

beleidsmedewerkers. Met twee van deze deskundigen is gesproken in het kader van het

beantwoorden van de vragen voor deze studie. De Taalunie adviseert de Nederlandse overheid bij binnenkomende aanvragen tot officiële taalerkenning als onderdeel van hoofdtaak 1 (“De

Nederlandse Taalunie”, 2018). In het Taalunierapport Variatie in het Nederlands wordt negatief geadviseerd over het erkennen van taalvariëteiten van het Nederlands als ‘regionale taal’ op grond van het Europees handvest (werkgroep Variatiebeleid van de RNTL, 2003). Het taalvariatiebeleid van

(30)

30 de Taalunie wordt momenteel herzien. Daarin zal het niet zozeer gaan over officiële erkenning, maar wel over waardering.

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft een coördinerende

verantwoordelijkheid voor de erkende minderheidstalen in Nederland. Het dossier Minderheidstalen valt onder de verantwoordelijkheid van de afdeling Democratie bij de directie Democratie en

Burgerschap binnen het Directoraat Generaal Bestuur, Ruimte en Wonen (DGBRW) van het

ministerie van BZK. In het kader van deze studie is een beleidsadviseur op dit dossier geïnterviewd. De belangrijkste taken van de betrokken beleidsmedewerkers op dit dossier zijn de coördinatie van de taken die voortkomen uit het Europees handvest, de Wet gebruik Friese taal en alle daarbij komende zaken en verplichtingen zoals onder andere de afstemming van afspraken in de nieuwe Bestuursafspraak Friese Taal en Cultuur. Bij zaken rond de Friese taal zijn ook de ministeries Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W) en Justitie en Veiligheid (J&V) betrokken, maar ook hierin heeft het ministerie van BZK de coördinerende rol.

Provincie Fryslân

De meertalige provincie Fryslân heeft zowel een uitvoerende als coördinerende taak in het behoud en de promotie van de Friese taal. De minister van BZK belegde eind 2016 de rol van taalschipper bij dit bestuurlijk orgaan naar aanleiding van het advies van DINGtiid (adviesorgaan voor de Friese taal) om iemand vanuit deze rol (het skûtsje van) de Friese taal (en haar beleid) op koers te laten houden (Tweede Kamer, 34 550 VII, nr. 35). Dit betekent in de praktijk dat de provincie initiatief en

verantwoordelijkheid neemt voor de implementatie van de Bestuursafspraak Friese taal en cultuur 2013-2018 (2012) - zonder dat het Rijk de zorgplicht voor het Fries verliest - en daarbij, een

structureel overleg tussen de Friese gemeenten organiseert en coördineert.

In het coalitieakkoord van het huidige college (2015-2019) van de provincie Fryslân is een belangrijke positie voor de Friese taal opgenomen. De grote lijnen van het Friese taalbeleid staan beschreven in het Deltaplan Fries (2016). Daarin is te lezen dat de provincie vooral inzet op Fries en meertaligheid in het onderwijs en Fries in het bestuurlijk- en rechtsverkeer. Een eveneens belangrijk evenement van de provincie in 2018 is Lân fan Taal, waar verschillende taalpromotionele activiteiten

plaatsvinden in het kader van Leeuwarden – Fryslân Culturele Hoofdstad van Europa.

Aan drie beleidsmedewerkers van de provincie Fryslân die zich bezighouden met het Friese taalbeleid zijn de vragen gesteld ten behoeve van dit onderzoek.

(31)

31

Gemeente Waadhoeke

De gemeente Waadhoeke is sinds 1 januari 2018 een nieuwe Friese gemeente als gevolg van gemeentelijke herindelingen. De gemeente is het resultaat van een fusie tussen de gemeenten Franekeradeel, het Bildt, Menaldumadeel en vier dorpen van voormalige gemeente Littenseradeel (“Kernen en inwoners”, 2018). In artikel 3.2:1 van de BFTC (“Bestuursafspraak Friese Taal en Cultuur 2013-2018”, 2012) wordt vermeld dat bij een bestuurlijke herindeling de provincie en het Rijk zich gezamenlijk inspannen om het nieuwe bestuur te wijzen op de vorming van nieuw, adequaat taalbeleid voor de bescherming van de Friese taal. De gemeente Waadhoeke is in deze studie een belangrijke factor, omdat de voormalig gemeente Het Bildt hier opgaat in een groter geheel. In de bestuurlijke overeenkomst (zie: bijlage 4) die is getekend door de minister van BZK en alle

burgemeesters van de nieuwe gemeenten staan de afspraken die tussen de provincie, het Rijk en de gemeenten zijn bepaald. Aangezien het Bildts geen officieel erkende taal is, is er geen verplichting zoals voor het Fries om bescherming hiervoor te bieden in het nieuw te vormen taalbeleid van de gemeente Waadhoeke. Toch is door inspanningen van de voormalige gemeente Het Bildt deze taal opgenomen in de bestuurlijke overeenkomst. In de bestuurlijke overeenkomst wordt erkend dat de cultuurtaalkundige situatie in het gebied van voormalige gemeente Het Bildt uniek is en dat het Bildts hier in levend gebruik is. Ook zou volgens de tekst in de overeenkomst de taal een bijzondere positie innemen in het talenlandschap en van groot belang zijn voor de eigen identiteit en cultuur van de inwoners van Het Bildt. Op basis van deze gegevens wordt in de overeenkomst afgesproken dat de nieuwe gemeente Waadhoeke door middel van een pilotproject inzet op meertaligheid, waaronder het Bildts. Een beleidsmedewerker die werkt aan het nieuwe taalbeleid van de gemeente is

geïnterviewd voor het huidige onderzoek.

Stichting Bildts Aigene

Deze stichting zet zich in voor behoud en promotie van de Bildtse taal, cultuur en historie. De stichting is een resultaat van een samenwerking tussen Ons Bildt, ’t Bildts Dokumintasysintrum (documentatiecentrum) en Kemissy Meertalighyd (Commissie Meertaligheid), die zich alle met een ander deelgebied van de taal, cultuur en historie bezighouden. Dit allemaal onder de paraplu van het Bildts Aigene. De stichting heeft een aantal zogenoemde cultuurwaardes opgesteld die ze tracht te beschermen en waarvoor ze strijdt. Dit zijn:

- de eigenheid van Het Bildt; - de cultuurdragers op Het Bildt;

- de toeristische aantrekkelijkheid van Het Bildt. (eigen vertaling, “Stichting & Organisasy”, 2018)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vooral hoogproductieve koeien zijn veelal niet in staat om voldoende extra ruwvoer op te nemen om de conditie op peil te houden.. Wellicht door het jaarrond ver- strekken van

• Richt de meter verticaal omhoog op de lampen en houdt de meter waterpas (zoveel mogelijk) • Eventueel kan de lichtmeter op een plukkar gemonteerd zijn (let op waterpas

Er zijn tijdens de survey 2 mosselstrata (M1 & M2) en 3 kokkelstrata (K1 t/m K3) onderscheiden met ieder een andere verwachting voor het aantreffen van de mosselen en

Bij de biotoets met Rhizoctonia solani in tulp zijn interacties gevonden tussen het organisch stof gehalte en de. voorvrucht, en tussen organisch stof gehalte en

Na een veroorJcIing door de Kantonrechter voert de betrokkene in hoger beroep als verweer oom, aan dat hij de bromfietser via zijn (goed gestelde) rechter

In the present study, supplementation of pregnant women during pregnancy with p-carotene and zinc increased plasma retinol concentrations of both mothers and infants at 6

De vijf middelen die zijn opgenomen in GVS cluster 4N05AXAO V [aripiprazol, cariprazine, paliperidon, quetiapine en risperidon] zijn allen, evenals brexpiprazol, geïndiceerd

De linguistiek zoals wij die kennen is eenmaal begroet als een bevrijding. Het was de eenvoud die een systeem mogelik maakte, dat geen andere lacune vertoonde, dan aan de