• No results found

Bepaalt je persoonlijkheid of je op een fascist stemt? : een onderzoek over Adorno’s boek the Authoritarian Personality : is het een geslaagd alternatief voor het Marxistische verklaringsmodel van ideologie?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bepaalt je persoonlijkheid of je op een fascist stemt? : een onderzoek over Adorno’s boek the Authoritarian Personality : is het een geslaagd alternatief voor het Marxistische verklaringsmodel van ideologie?"

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bepaalt je persoonlijkheid of je op een fascist stemt?

Een onderzoek over Adorno’s boek the Authoritarian Personality: is het een geslaagd alternatief voor het Marxistische verklaringsmodel van ideologie?

Door: Charlotte Bouwman Studentnummer: 10188231

Bachelorproject: Ideology, Cultural Hegemoy and False Beliefs Docent: A. de Dijn

Datum: 21 augustus 2017 Plaats: Amsterdam

(2)

1 Inleiding

Met de opkomst van populistische leiders zoals Trump, Le Pen en Wilders is een vraagstuk uit de vorige eeuw weer op de agenda van politicologen komen te staan. Dit vraagstuk gaat over wat ik ‘het ongelijk van Marx’ noem: hoe komt het dat zoveel arbeiders, die volgens de theorie van Marx aan hun onderdrukking zouden moeten ontsnappen en een communistische opstand hadden moeten leiden, massaal kozen voor het fascisme? Oftewel: waarom kwamen Hitler en Mussolini aan de macht en niet hun communistische collega’s? En hoe komt het dat zoveel kiezers nu hebben gestemd op Trump, Le Pen en Wilders, en niet op Sanders, Melenchon of Roemer?

TheodorAdorno probeert hier een antwoord op te formuleren in zijn boek ‘The Authoritari-an Personality’. Volgens Adorno is persoonlijkheid de verklarende factor voor het feit dat mensen zich aangetrokken voelen tot het fascisme, specifieker gezegd: de autoritaire persoonlijkheid. Waar de theorie van Marx focust op economische factoren legt Adorno de focus bij persoonlijkheid. Waar Marx een voorspelling doet op basis van economische factoren, probeert Adorno een verklaring te geven voor iets dat al gebeurt is, op basis van individuele factoren. Adorno en de wetenschappers waarmee hij samenwerkte stelden een schaal op die volgens hen kon voorspellen in hoeverre ie-mand vatbaar is voor fascisme, de f(ascism)-schaal.

Persoonlijkheid wordt tegenwoordig door wetenschappers weer gebruikt om een verklaring te geven voor hedendaagse politieke tendensen, zoals de hernieuwde opkomst van populisme en nationalisme (e.g., Lavine et al., 2005; Roiser & Willig, 2002; Stenner, 2005).. De verklaring van Adorno wordt uit de kast getrokken om uitleg te geven aan de onvoorziene populariteit van leiders die volgens sommigen fascistische trekken hebben (Macwilliams, 2016).

De vraag is echter of Adorno’s werk en dat van zijn nazaten erin slaagt een verklaring te geven voor deze tendensen. Is persoonlijkheid bruikbaar en sluitend als verklaring van de opkomst van populistische/fascistische leiders? En in hoeverre wijkt deze verklaring af van de Marxistische theorie, die economische factoren gebruikt om ideologie te verklaren?

In dit paper wil ik daarom onderzoeken in hoeverre Adorno met zijn nadruk op persoon-lijkheid geslaagd is een alternatief te formuleren voor het Marxistische verklaringsmodel voor ide-ologie. Dat is de centrale vraag die ik wil beantwoorden. Dit zal ik doen door een kritische reflectie te geven op het werk van Adorno en enkele van zijn nazaten en uiteindelijk tot een beargumenteerd oordeel te komen.

Om te beginnen zal ik de context schetsen rondom Marx. Vervolgens zal ik kort het Marxis-tische verklaringsmodel van ideologie schetsen. Dit is tenslotte het verklaringsmodel waarop Adorno een alternatief heeft willen formuleren. Volgens Marx wordt ideologie gevormd door mater-iële activiteit, door economische omstandigheden. Dit zorgt ervoor dat ideologie eigenlijk een ‘vals’ bewustzijn is. Uiteindelijk zal de arbeidersklasse volgens Marx tegen deze onderdrukking in op-stand komen door een communistische revolutie. Marx richtte zich hierbij voornamelijk op Duits-land. Zoals we nu weten is er geen communistische revolutie gekomen, maar kwam het nationaal-socialisme op dat uiteindelijk resulteerde in de Tweede Wereldoorlog.

In het bijzonder zal ik schetsen hoe Marx de samenleving dus gebruikt als verklarende fac-tor in het voorspellen van de opkomst van het proletariaat en de hierop volgende revolutie. Hiervoor zal ik nog dieper ingaan op de tekst van The German Ideology, en concepten als base en super structure uitleggen, die Marx gebruikt om de verhouding tussen wat hij de base noemt, productie, productieverhoudingen en wat hij de superstructure noemt, cultuur, religie, etcetera, uit te leggen. Volgens hem creëert de superstructure de voorwaarden waarin de productieverhoudingen eerlijk of natuurlijk lijken, terwijl ze in werkelijkheid oneerlijk zijn en gecreëerd om de kleine heersende klasse te dienen, en niet de arbeiders..

(3)

Nadat ik in ben gegaan op Marx zal ik schrijven over de meer algemene context van Adorno. Om uit te leggen waarom hij het werk ‘The Authoritarian Personality’ schreef, is het van belang eerst de context van dit werk te schetsen, en die context begint bij Adorno zelf. Wie was hij, van waaruit schreef hij en wat zijn andere van zijn belangrijke werken? Hierna zal ik uitgebreider vertellen over de Frankfurter Schule, een groep onderzoekers die bekend staan vanwege het on-twikkelen van de kritische theorie en waar Adorno onderdeel van uitmaakte. Ik denk dat dit belan-grijke context is om Adorno’s rol in The Authoritarian Personality te begrijpen en zijn latere kritiek op de studie. Vervolgens zal ik het boek, The Authoritarian Personality, behandelen. Dit is een al-ternatief voor wat Marx schreef over ideologie, maar vooral geschreven naar aanleiding van de Holocaust, met als uitgangspunt dat de Marxistische verklaring niet goed of in ieder geval niet goed genoeg was. Hier was Adorno zelf natuurlijk heel nauw bij betrokken, vanwege zijn Joodse achter-grond.

Als ik duidelijk heb gemaakt wat de context van de autoritaire persoonlijkheid is en hoe deze verklaring gebruikt is, zal ik overgaan op mijn argument. In dit deel van mijn paper zal ik antwoord geven op de vraag of Adorno erin geslaagd is een alternatief te formuleren op het Marxis-tische verklaringsmodel van ideologie. Volgens mij is dit niet het geval. Dit zal ik beargumenteren door eerst in te gaan op de algemenere kritiek op het boek zelf. Vervolgens zal ik me toespitsen op de kritiek op persoonlijkheid. Eerst zal ik duidelijk maken wat Adorno verstond onder persoon-lijkheid. Adorno gebruikt het individu als belangrijkste factor in zijn verklaring, in tegenstelling tot Marx, die de verklaring juist zocht in de samenleving als geheel. Om dit verschil goed duidelijk te maken zal ik uitleggen waarom Adorno dit heeft gedaan en hier een kanttekening bij plaatsen: Adorno zelf is hier namelijk later op teruggekomen. Hierna zal ik kort ingaan op hoe zijn nazaten (ik gebruik hiervoor Jost en Altemeyer) het begrip persoonlijkheid hebben gebruikt. Vervolgens zal ik beargumenteren dat dit geen consistente verklaring is en daarom geen geslaagd alternatief voor Marx. Hierbij zal ik ook expliciet aandacht besteden aan de kritiek die Adorno zelf, vlak na het uit-brengen van The Authoritarian Personality, al uitte op dit werk. Tenslotte zal ik alles samenvatten en tot een conclusie komen.

2 Marx

Karl Marx is voornamelijk bekend als revolutionair, wiens werken de fundering vormen van veel communistische regimes in de twintigste eeuw. Er zijn niet veel mensen die zoveel invloed hebben gehad als hij op de totstandkoming van de moderne wereld. Marx genoot een opleiding als filosoof, maar schakelde over op economie en politiek in het midden van zijn twintiger jaren (Wolff, 2017).

Naast zijn openlijk filosofische eerdere werken hebben de latere werken van Marx veel raakvlakken met hedendaagse filosofische debatten, vooral met de geschiedfilosofie en de sociale wetenschappen, en met morele en politieke filosofie. Historisch materialisme - de maatschappijthe-orie van Marx en Engels, hun geschiedbeschouwing - is gebaseerd op het idee dat vormen van de maatschappij opkomen en ondergaan, omdat ze de ontwikkeling van menselijke productiekrachten weliswaar eerst bevorderen, en dan belemmeren. Marx ziet het historische proces als iets dat zich ontwikkelt door een noodzakelijke reeks modi van productie, gekarakteriseerd door klassenstrijd, culminerend in het communisme (ibid). Marx’s economische analyse van het kapitalisme is gebaseerd op zijn versie van de arbeidswaardetheorie, en behelst de analyse van kapitalistische winst als de extractie van meerwaarde van het geëxploiteerde proletariaat. De analyse van de geschiedenis en de economie komen samen in Marx’s voorspelling van de onvermijdelijke economische ineenstorting van het kapitalisme, dat vervolgens wordt vervangen door het commu-nisme. Toch weigerde Marx te speculeren over de details van een communistische maatschappij,

(4)

omdat het volgens hem zou ontstaan door historische processen, en niet de realisatie van een van tevoren vastgestelde morele ideaal zou zijn (ibid).

The German Ideology, geschreven samen met Engels in 1845, is waar Marx begon met het on-twikkelen van zijn theorie van de geschiedenis. Het Communistisch Manifest is waarschijnlijk het meest gelezen werk van Marx, ook al is dit niet de beste gids van zijn denken. Dit was ook weer geschreven samen met Engels en werd gepubliceerd met grote verwachtingen, aangezien Marx terugkeerde naar Duitsland uit ballingschap om deel te nemen aan de revolutie in 1848. Met het falen van de revolutie verhuisde Marx naar Londen waar hij de rest van zijn leven verbleef. Hier focuste hij zich op het bestuderen van economie en productie, wat resulteerde in het in 1859 gepub-liceerde Contribution to a Critique of Political Economy. Dit werk wordt vooral herinnerd door haar Preface, waar Marx uitwerkt wat hij noemt ‘the guiding principles’ van zijn denken, waarop veel interpretaties van het historisch materialisme zijn gebaseerd. Marx’s belangrijkste economische werk is natuurlijk Das Kapital (Volume 1), gepubliceerd in 1867, hoewel Volume 3, geëdit door En-gels, en posthumus gepubliceerd in 1894, ook veel interessante materie bevat. Tenslotte, het late pamflet Critique of the Gotha Programme (1875) is een belangrijke bron voor Marx’s reflecties op de aard en organisatie van een communistische samenleving. (ibid)

De tot nu toe genoemde werken zijn maar een klein deel van het volledige opus van Marx, dat uiteindelijk ongeveer 100 grote delen behelst als zijn verzamelde werken worden gemaakt. Maar de bovenstaande boeken vormen wel de meest belangrijke kern als je kijkt naar Marx’s con-nectie met filosofie, alhoewel andere werken, zoals de Staatsgreep van 18 Brumaire van Louis Napoleon (1852), vaak gezien worden als even belangrijk om Marx’s analyse van concrete politieke evenementen te begrijpen (ibid).

2.1 The German Ideology

Het intellectuele klimaat waarin de jonge Marx werkte werd gedomineerd door de invloed van Hegel, en de reactie op Hegel door een groep die bekend stond als de Jonge Hegelianen, die datgene wat zij zagen als de conservatie implicaties van Hegel’s werk afwezen. De bekendste van deze denkers was Ludwig Feuerbach, die probeerde om Hegel’s metafysica om te vormen, en daarmee een kritiek gaf op Hegel’s doctrine van religie en de staat. Een groot deel van de filosofische inhoud van Marx’s werk geschreven in de vroege jaren 1840 gaat eigenlijk over de worsteling van Marx om zich te positioneren in reactie op Hegel, Feuerbach en de andere Jonge Hegelianen.

Marx schreef The German Ideology dus als reactie op de ‘jonge Hegelianen’. Hij schreef dat ideologie een centraal concept is in hun theorie. Volgens Marx is deze ideologie echter een schijn. Hij beschrijft ideologie zelfs als camera obscura, die de wereld juist op de omgekeerde manier laat zien. Dit werkt Marx uit in The German Ideologie. Hij stelt dat hij iets heel nieuws doet, namelijk “de Duitse filosofie verbinden met de Duitse realiteit” (Marx, 1985: 41).

In The German Ideology contrasteren Marx en Engels hun nieuwe materialistische methode met het idealisme dat de voorgaande Duitse theorieën had gekarakteriseerd. Dienovereenkomstig doen ze moeite om de ‘premises of the materialist method’ uiteen te zetten. Ze beginnen, zo zeggen ze, vanuit ‘real human being’, nadruk leggend op het feit dat mensen in essentie productief zijn, omdat ze hun eigen middelen voor levensonderhoud moeten produceren om hun materiële be-hoeften te bevredigen (ibid: 42). De bevrediging van bebe-hoeften veroorzaakt nieuwe bebe-hoeften, zowel materiële als sociale, en er ontstaan vormen van samenleving die corresponderen met de staat van ontwikkeling van de menselijke productieve krachten.

Het materiële leven bepaalt, of in ieder geval conditioneert het sociale leven, en daarom is de voor-naamste richting van sociale verklaring die van materiële productie naar sociale vormen, en van

(5)

daaruit naar vormen van bewustzijn. Als de materiële middelen van producten zich ontwikkelen, ontstaan en vergaan modi van ‘co-operation’ of economische structuren, en uiteindelijk zal het communisme een echte mogelijkheid worden zodra de situatie van de arbeiders en hun bewustzijn van een alternatief hen genoeg motiveert om revolutionairen te worden.

Voor Marx is het dus niet genoeg om te zeggen dat mensen hun eigen ideeën, ideologieën enzovoorts creëren, zoals Feuerbach en anderen stellen. Volgens Marx zijn de ideeën en ideologieën van mensen geconditioneerd door de historische formatie van productiekrachten en productiever-houdingen, zoals hij ook in The German Ideology uitlegt. Dit is de basis van de distinctie die Marx maakt tussen de economische ‘base’, productiekrachten, productieverhoudingen en de division of labour (ibid: 47), en de ‘superstructure’, die bestaat uit cultuur, ideologie, religie etcetera, dus eigenlijk alle andere aspecten van de samenleving die niet tot de base behoren (ibid: 57). Volgens Marx is de superstructure gedetermineerd door de materiële base, en niet andersom, zoals de Ideal-istische filosofen zeggen. Volgens Hegel bepaalt ideologie het sociale leven, en is de werkelijkheid om ons heen dus gedetermineerd door onze gedachten. Marx was het hier niet mee eens. Volgens Marx is religie bijvoorbeeld een manier waarop de superstructure de base rechtvaardigt, omdat het een acceptatie genereert van de condities zoals ze zijn. Dit is hoe Marx ideologie gebruikt.

3 Adorno

Adorno werd geboren in 1903 als zoon van een rijke Duitse wijnhandelaar met geassimileerde Joodse achtergrond. Hij studeerde filosofie in Frankfurt, werkte twee jaar als universiteitsdocent en werd toen door de nazi’s uitgesloten, samen met andere professoren van Joodse komaf. In 1943 ver-liet hij Duitsland en vertrok hij naar de Verenigde Staten, waar hij woonde in Oxford, New York en Zuid Californie. Daar schreef hij verschillende boeken waarvoor hij later beroemd werd, zoals Di-alectiek der Verlichting, met Max Horkheimer, en The Authoritarian Personality (een samenwerk-ingsproject) (Zuidervaart, 2015).

In 1949 ging hij terug naar Frankfurt om een positie te bekleden in het filosofiedepartement, waar hij zich al snel positioneerde als belangrijk Duits intellectueel en een van de leiders van het Institut für Sozialforschung aan de universiteit in Frankfurt. Aan dit instituut ontstond de Frank-furter Schule, een filosofische en sociologische stroming die tot op de dag van vandaag veel invloed heeft. Andere leden waren o.a. Horkheimer, Walter Benjamin en Marcuse. Het gedachtegoed van de Frankfurter Schule is te typeren als een neomarxistische, kritische theorie: de leden van de Frank-furter Schule ageerden tegen het positivisme en bouwden vaak voort op Marx aan de hand van het werk van bijvoorbeeld Freud (ibid).

Adorno is voornamelijk bekend vanwege zijn werk samen met Horkheimer: Dialectiek der Verlichting. Dit boek is net zoals The Authoritarian Personality geschreven na de Tweede Werel-doorlog. Hierin vragen zij zich af hoe het kan dat de ontwikkeling van moderne wetenschap, ge-neeskunde en industrie belooft om mensen te bevrijden van onwetendheid, ziekte en zware, hersen-loze arbeid, maar toch helpt om een wereld te creëren waar mensen gewillig fascistische ideologie slikken, bewust genocide plegen en energiek dodelijke massavernietigingswapens produceren? Hun antwoord: rede is irrationeel geworden (ibid). Volgens hen is het fascisme de meest extreme vorm van de Westerse Verlichting.


Adorno en Horkheimer formuleren de theorie, dat al aan het begin van de geschiedenis van de mensheid met de geldingsdrang van het subject tegenover een dreigende natuur zich een instru-mentele rede heeft doorgezet (Adorno, 2007: xix). Die heeft zich als regel boven de natuur geves-tigd. De Verlichting wilde eigenlijk de mythische wereldblik overwinnen, maar omdat de wereld dus al in het begin de rede boven de natuur stelde is de moderne maatschappij in een nieuwe mythologie teruggeworpen (ibid: 11, 22). Dit leidt dus niet tot bevrijding, maar tot een

(6)

zelfver-storend proces, dat volgens de auteurs door zelfbezinning en zelfkritiek een halt toe kan worden geroepen (ibid: 32).

3.1 Frankfurter Schule

De Frankfurter Schule verwijst naar een groep onderzoekers die bekend staat om het ontwikkelen van de kritische theorie en het populariseren van de dialectische leermethode doormiddel van het ondervragen van maatschappelijke tegenstellingen. De Frankfurter Schule wordt het meest geasso-cieerd met het werk van Max Horkheimer, Erich Fromm, Theodor Adorno en Herbert Marcuse. Het was geen school in die fysieke zin van het woord, maar eerder een school van gedachten geasso-cieerd met sommige studenten aan het Instituut voor Sociaal Onderzoek aan de Universiteit van Frankfurt in Duitsland (Bohman, 2016).

Dit instituut was opgericht door de Marxistische geleerde Carl Grüneberg in 1923 en werd in eerste instantie gefinancierd door een andere Marxistische onderzoeker, Felix Weil. Toch staat de Frankfurter Schule vooral bekend om een bepaald type van cultureel gefocuste neo-Marxistische theorie - een hernieuwde blik op het klassieke Marxisme om het te herwaarderen naar hun eigen sociaal-historische periode - die een basis legde voor veel onderzoek in verschillende velden, waaronder, maar niet beperkt tot, de sociologie, cultuurstudies, en mediastudies (ibid).

In 1930 werd Max Horkheimer directeur van het Instituut. Hij nam veel mensen aan die lat-er collectief bekend kwamen te staan als de Frankfurtlat-er Schule. Levend, denkend en schrijvend in de nasleep van het falen van Marx’s voorspelde revolutie, en verbijsterd door de groei van het or-thodoxe partijenmarxisme en een dictatoriale vorm van communisme, focusten deze onderzoekers zich op het probleem van macht door ideologie, of macht die wordt uitgeoefend in de sfeer van cul-tuur. Ze geloofden dat deze vorm van macht ontstaan was door technologische vernieuwingen in de communicatie en door de reproductie van ideeën.

Andere vroege leden van de Frankfurter Schule waren Friedrich Pollock, Otto Kirchheimer, Leo Löwenthal en Franz Leopold Neumann. Walter Benjamin werd er ook mee geassocieerd tijdens de bloeitijd in het midden van de twintigste eeuw.

Een kern van de bezorgdheid van de geleerden van de Frankfurter Schule, vooral van Horkheimer en Adorno, was de opkomst van wat Horkheimer en Adorno in eerste instantie ‘massa-cultuur’ noemden (In Dialectiek van de Verplichting). Dit refereert aan de manier waarop technolo-gische ontwikkelingen ervoor zorgden dat culturele producten - zoals muziek, film, en kunst - op een massale schaal gedistribueerd konden worden, en zo iedereen in de samenleving bereikten die aangesloten was op de technologie (ibid).

Radio, bioscoop en dergelijke waren net nieuwe fenomenen, en de televisie bestond toen nog niet eens, toch maakten de onderzoekers zich zorgen en schreven ze kritieken. Hun bezorgdheid focuste zich vooral op de manier waarop technologie zorgde voor eenvormigheid in productie en culturele ervaring. Doordat er nu op grote schaal geproduceerd kon worden, en veel mensen dezelfde kunst en cultuur zouden zien, maakten ze zich zorgen dat een ongehoord grote massa van mensen nu passief naar culturele inhoud zou kijken, in plaats van actief deel te nemen en te interac-teren met elkaar als entertainment, zoals dat in het verleden wel het geval was. Hun theorie was dat deze nieuwe ervaring zorgde voor mensen die intellectueel inactief en politiek passief zouden raken, omdat de ideologie en waarden nu in massaproductie over hun heen konden komen en hun bewustz-ijn konden infiltreren. Ze beargumenteerden dat dit proces een van de ontbrekende schakels was in Marx’s theorie over de overheersing van het kapitalisme, en dat dit voor een groot deel verklaarde waarom de door Marx voorspelde revolutie nooit echt van de grond was gekomen.

Dit framework werd ook gebruikt door Marcuse; hij paste het toe op consumptiegoederen en de nieuwe consumptielevensstijl die de norm was geworden in Westerse landen in het midden van

(7)

de twintigste eeuw. Hij beargumenteerde dat consumentisme in dezelfde manier functioneert, namelijk door de creatie van valse behoeftes die alleen bevredigd kunnen worden door de producten van het kapitalisme.

In de politieke context van het vooroorlogse Duitsland in die tijd, koos Horkheimer ervoor om het instituut te verhuizen voor de veiligheid van haar leden. Ze verhuisden eerst naar Geneve in 1933, en daarna naar New York in 1935, waar ze zich aansloten bij Columbia University. Later, na de oorlog, werd het instituut gehervestigd in Frankfurt, in 1953. Latere theoretici die zich aansloten bij de Frankfurter Schule zijn onder anderen Jürgen Habermas en Axel Honneth.

3.2 ‘The Authoritarian Personality’

Waarom schreef Adorno eigenlijk ‘The Authoritarian Personality’? Het boek is geschreven naar aanleiding van de holocaust en de anti-semitische en anti-democratische tendensen die speelden in de Duitse samenleving. Het uitgangspunt van het werk is dat de marxistische verklaring niet goed of in ieder geval niet genoeg verklaring bood, want waarom kozen zoveel arbeiders, die volgens Marx communistische opstand zouden moeten leiden, voor fascisme? Zelf was Adorno hier natu-urlijk heel persoonlijk bij betrokken, vanwege zijn joodse achtergrond.

Een paar leden van het Instituut voor Sociaal Onderzoek aan de universiteit van Frankfurt (die de Frankfurter Schule werd genoemd) die gearriveerd waren in de Verenigde Staten als vluchtelingen uit nazi-Duitsland - Horkheimer, Fromm, Marcuse en Adorno, onder anderen - on-twikkelden het concept van de autoritaristische persoonlijkheid, een concept dat een causaal ver-band aanbrengt tussen politieke overtuigingen en persoonlijkheidstypen. Deze ideeën inspireerden Adorno en zijn collega’s van Berkeley om een invloedrijke empirische studie uit te voeren, die wordt gepresenteerd in ‘The Authoritarian Personality’. Deze studie is gebaseerd op een meting van de F(ascisme)-schaal, die right-wing authoritarianisme linkt aan een familiepatroon van starheid, discipline, strenge regels en een uit angst gedreven onderdanigheid aan de ouders. Een voorkeur voor autoritaire leiders zou dus gefundeerd zijn op gebeurtenissen in de kindertijd. Dit idee is gro-tendeels beïnvloed door het werk van Freud (Adorno, 1950: 5).

De theorie focust op het individu als oorzaak van sociaal kwaad. Ouders, zo beargumenteren de onderzoekers, creëren autoritarianisme door het frequent en serieus straffen en beschamen van hun kinderen voor kleine vergrijpen. Dit maakt hen vijandig tegenover volwassenen en alle autori-taire machthebbers. Het kind erkent deze agressiviteit niet bewust, omdat dit simpelweg leidt tot meer bestraffing. Daarom worden ze afhankelijk van hun ouders, van wie ze zouden moeten

houden. Dit veroorzaakt grote spanning. Daarom, zo stelt de theorie, projecteren zij die blootgesteld zijn geweest aan autoritair ouderschap hun onderdrukte antagonisme op zwakkere leden van de samenleving. Dit is de kern van de totstandkoming van de autoritaire persoonlijkheid volgens Adorno et al.

Hoewel het werk alom bekritiseerd is voor de zware afhankelijkheid van de psychoanalytis-che perspectieven van de Freudiaanse theorie, laat dit nu klassieke werk zien hoe bepaalde politiek relevante aspecten van de psyche leiden tot fascistische of autoritaire geloofssystemen. De F-schaal beschrijft een persoonlijkheidstype dat gekarakteriseerd wordt door etnocentrisch nationalisme, ex-treme groepsconformiteit, een rigide aanhankelijkheid van conventionele waarden, onderworpen-heid aan autoriteit, een bereidwilligonderworpen-heid om te straffen, oppositie van de vrijdenkenden en goedhar-tigen, arrogantie jegens hen die als inferieur worden beschouwd, en andere autoritaire attitudes die grote politieke resultaten verklaren, zoals bijvoorbeeld de opkomst van ultranationalistische en fascistische ideologieën en oorlog in het twintigste-eeuwse Europa.

De studie is zowel kwalitatief als kwantitatief, er werden vragenlijsten gebruikt en inter-views afgenomen. Hieraan is duidelijk de invloed van de Amerikaanse onderzoekers waarmee

(8)

Adorno samenwerkte te herkennen. Hij werkte samen met mensen van Berkeley, en ze maakten dus een manier om die aanleg voor fascisme te meten, die bekend staat als de Californische f-scale, ne-gen factoren. De Californische f-schaal is opgezet om niet alleen fascistisch commitment, maar fas-cisme als een expliciete trek van het bewuste te meten (Gordon: 2016). De negen factoren van het autoritaristische persoonlijkheidstype zijn de volgende:

1. Conventionalisme: Blinde trouw aan conventionele overtuigingen van goed en kwaad. Een rigide aanhankelijkheid van conventionele, middenklasse waarden.

2. Autoritaire onderwerping: Onkritisch respect voor onderwerping aan geïdealiseerde morele autoriteiten, zoals overheden of gezagsfiguren.

3. Autoritaire agressie: Een geloof in agressie tegenover hen die het niet eens zijn met het con-ventionele gedachtegoed, zij die anders zijn. Een constante neiging om op zoek te zijn naar hen die conventionele waarden schenden, en om hen te veroordelen, af te wijzen en te straffen. 4. Anti-intraceptie: Een afkeer van het subjectieve, het imaginaire, het esthetische. Weerstand

tegen creatieve, gevaarlijke ideeën.

5. Bijgeloof en stereotypisme: Het geloof in mystieke determinanten van het individuele lot; aan-leg om in rigide categorieën te denken. Zwart-wit denken.

6. Kracht en ‘hardheid’: Een preoccupatie met de volgende dimensies: dominantie-onderwerp-ing; sterk-zwak; leider-volger. De mate waarin iemand zich identificeert met machthebbers. 7. Destructivititeit en cynisme: Gegeneraliseerde vijandigheid, genoegen ervaren om iemand

an-ders naar beneden te brengen.

8. Projectie: De neiging om te geloven dat alle slechte dingen zich ‘buiten’ afspelen; naar buiten geprojecteerde emotionele impulsen.

9. Sex: een overdreven bezorgdheid met seksuele activiteiten. (Adorno et al. 1982: 228)

4 Argument

4.1 Algemene kritiek op het boek

De sfeer in Amerikaanse sociale psychologie in de late jaren 40 was erg ontvankelijk voor de studie van Adorno et.al. De eerste kritieken waren mild en methodologisch. Cohn (1953) beargumenteerde dat autoritaire individuen de neiging hadden om op autoriteit te berusten en ‘ja’ op vragen te antwo-orden. Dit was een probleem, want de meeste vragen waren geformuleerd als beweringen van anti-semitische, etnocentrische of autoritaire sentimenten, en niet als ontkenningen of als liberale alter-natieven. Als Cohn gelijk had, betekende dit dat de scores van autoritaire individuen kunstmatig vergroot zouden worden. Dit is een voorbeeld van de methodologische kritiek, maar veel conclusies uit de studie zijn later met andere methoden wel bevestigd.

In de jaren vijftig zorgde het McCarthyism voor nieuwe kritiek op de studie. In de autori-taire persoonlijkheid wordt alleen gekeken naar right-wing autoritarianisme. Maar door de opkomst van de koude oorlog kwam het idee op van ‘links-autoritarianisme’. Adorno en Horkheimer waren tegen die tijd al teruggegaan naar Duitsland om het Frankfurter instituut opnieuw op te bouwen. Het idee van links-autoritarianisme bepaalde een groot deel van de agenda van kritiek en onderzoek op en naar aanleiding van The Authoritarian Personality.

Deze kritiek werd voornamelijk geuit door E. Shils, die in eerste instantie de studie prees, maar daar in de jaren vijftig op terugkwam. Hij was een neo-conservatief die argumenteerde tegen het conceptuele framework van het onderzoek in The Authoritarian Personality: de tegenstelling tussen links en rechts als representatie van het politieke spectrum. Hij schreef hierover: 


(9)

attitudes at the extreme right of which stands the Fascist, the product and proponent of monopoly capitalism and at the other end what the authors call the complete democrat who – as I shall pres-ently demonstrate – actually holds the views of the non-Stalinist Leninist.” (Shils, 1954: 28) Vol-gens Shils waren de ‘complete democraten’ dus eigenlijk cryptocommunisten.

Andere kritiek op het boek kwam op in de jaren tachtig en richt zich vooral op het Freudi-aanse fundament van het boek. Deze kritiek is terug te zien in hoe nazaten van Adorno op The Au-thoritarian Personality hebben voortgebouwd: verwijzingen naar de kindertijd zijn volledig verdwe-nen, persoonlijkheid is bij hen alleen nog maar een verzameling van behavioristische kenmerken, attitudes (Altemeyer, Jost).

Maar het voornaamste kritiekpunt op The Authoritarian Personality is meer fundamenteel: wat is persoonlijkheid nou precies? Zie daarvoor de volgende paragraaf.

4.2 Persoonlijkheid Volgens Adorno

Al in de tweede alinea van de introductie schrijven de auteurs: “the major concern was with the po-tentially fascistic individual” (Adorno, 1950: 1). Deze studie richt zich, in tegenstelling tot de an-dere teksten van Adorno, op het individu en niet op de samenleving. Dat is waarschijnlijk het resul-taat van de samenwerking tussen Adorno en de onderzoekers van Berkeley, die psychologen waren en dus gedreven in het doen van statistisch onderzoek naar individuele factoren.

Op pagina 5 van ‘The Authoritarian Personality’ gaat Adorno in op persoonlijkheid

“…personality is a more or less enduring organization of forces within the individual. These persisting forces of personality help to determine response in various situations (…) person-ality lies behind behavior and within the individual. The forces of personperson-ality are not re-sponses but readinesses for response.”

Het gaat om de gedachten die mensen niet hardop zeggen, die bepalen of ze vatbaar zijn voor fas-cisme.

Persoonlijkheid is volgens Adorno et.al. datgene wat “lies behind behavior and within the individ-ual. The forces of personality are not responses but readinesses for response (…)” (ibid: 5) Wat zijn de krachten van persoonlijkheid en de processen waardoor de persoonlijkheid zijn geor-ganiseerd? Voor theorie van de structuur van persoonlijkheid leunen Adorno et.al. het meest op Freud, voor een min of meer systematische formulering van de meer direct observeerbare en meet-bare aspecten van persoonlijkheid zijn ze gestuurd vooral door de academische psychologie (ibid: 5).

Op dezelfde pagina gaat Adorno ook in op de structuur van persoonlijkheid:

“For theory as to the structure of personality we shave leaned most heavily upon Freud, while for a more or less systematic formulation of the more directly observable and measur-able aspects of personality we have been guided primarily by academic psychology. The forces of personality are primarily needs (drives, wishes, emotional impulses) which vary from one individual to another in their quality, their intensity, their mode of gratification, and the objects of their attachment, and which interact with other needs in harmonious or conflicting patterns. (…) personality is essentially an organization of needs.”

(10)

Volgens Adorno is persoonlijkheid dus een verzameling van krachten binnen het individu, die er-voor zorgen dat een persoon zich op een bepaald moment op een bepaalde manier gedraagt. Aan de ene kant zegt Adorno dat hij wat betreft theorie over de structuur van de persoonlijkheid voor-namelijk op Freud leunt, aan de andere kant noemt hij persoonlijkheid in essentie een verzameling of organisatie van behoeften. Dit gedeelte van persoonlijkheid lijkt eigenlijk heel erg op het ideolo-gieconcept van Marx, dat ook gevormd wordt door needs, behoeften.

Echter, hoewel de term ideologie ook door Adorno et.al. wordt gebruikt, is dit op een an-dere manier dan Marx. Marx gebruikt de pejoratieve betekenis van ideologie: een ideologie bestaat uit ideeën die ons misleiden, die zijn ontstaan door de historische formatie van productiekrachten en productieverhoudingen: ideologie verhult economische onderdrukking. Adorno gebruikt een andere, neutrale betekenis van ideologie. “The term ideology is used in this book, in the way that s common in current literature, to stand for an organization of opinions, attitudes, and values-a way of thinking about man and society.” (Adorno, 1950: 2)

Behoeften worden door Marx ook anders geoperationaliseerd dan bij Adorno. Hij stelt dat ze ontstaan doordat iedere bevrediging van behoeften nieuwe behoeften veroorzaakt, zowel materiële als sociale (Marx, 1985: 49). Hierdoor ontstaan steeds nieuwe vormen van samenleving, die corre-sponderen met de staat van ontwikkeling van de menselijke productieve krachten. Dit is hoe het materiële leven het sociale leven conditioneert, en hoe dus volgens Marx materiële productie so-ciale vormen creëert, en van daaruit naar vormen van bewustzijn en dus ideologie.

Voor Adorno bestaat persoonlijkheid uit twee elementen, die ik de Freudiaanse en de Marxistische kant noemt. De Freudiaanse kant is de kant die is ontstaan door ‘childhood experiences’, dus de opvoeding van de ouders, belangrijke gebeurtenissen in die tijd, etcetera. Dit wordt door het hele boek heen ook gebruikt als manier om persoonlijkheid te meten (Adorno, 1950: 315, 351, 353, 389, 406, 417, 430, 443, 446, 452, 647, 751, 768). De Marxistische kant is minder aan de oppervlakte, maar hiermee bedoel ik de economische situatie van iemand (ibid: 54, 197, 307, 715).

Adorno schrijft expliciet in de introductie dat hij met persoonlijkheid niet bedoelt: aange-boren aspecten (Adorno, 1950: 6). De conceptie van een persoonlijkheidsstructuur is hier volgens Adorno een noodzakelijke safeguard tegen. Dit is nodig, omdat stellen dat persoonlijkheid aange-boren, fundamenteel of ras-eigen is, schadelijk is. Dit zou volgens hem schadelijk zijn om te stellen, omdat dit overeenkomt met de aantijgingen van de Nazi’s, dat natuurlijke, biologische eigenschap-pen het totale zijn van een persoon bepalen (ibid: 6). Adorno schrijft bovendien dat het ook belan-grijk is om persoonlijkheid niet te zien als iets dat aangeboren is Op deze manier kan een afwijk-ende persoonlijkheid gezien worden als “pathologisch”, terwijl iets dat vandaag pathologisch is on-der veranon-derende sociale condities, de dominantie trend van morgen kan zijn (ibid: 7).

Volgens nazaten Altemeyer


In de jaren zeventig en tachtig ontwikkelde de Canadese psycholoog Robert Altemeyer (1988: 25) aanvullende schalen om autoritaire attitudes te meten. Hij vond toenemend authoritarianism in Canadian students. De drie aanvullende clusters die Altemeyer onderzocht waren autoritaristische submissie: autoritaristische agressie; en conventionalisme. Altemeyer maakte eigenlijk een switch van persoonlijkheid naar attitude.

“If my findings have shown me anything they have revealed that what happened in Ger-many in 1933 can happen in North America too. Many people are already disposed to

(11)

sup-port a fascist overthrow of democracy. For example the militias publicised after the Okla-homa City bombing bear more than a passing resemblance to the disgruntled, military mind-ed men whom Hitler mouldmind-ed into his private army of S.A. storm-troopers for his rise to power.”

(1996: 5)

Ondanks pogingen van Adorno om rechts-conservatisme te onderscheiden van de autoritaire persoonlijkheid is Altemeyer’s versie van de autoritaire persoonlijkheid bijna gelijk aan het rechts-conservatisme. Altemeyer’s versie van de autoritaire persoonlijkheid bevatten zoals gezegd dus maar drie van Adorno’s negen dimensies van de autoritaire persoonlijkheid: conventionalisme, autoritaire agressie en autoritaire submissie.

Jost: 5 traits

John Jost stelt dat de persoonlijkheidspsychologie een antwoord geeft op de vraag waarom er een verschil is in een voorkeur voor enerzijds sociale verandering, egalitarisme en systeemkritiek en anderzijds traditie, hiërarchie en systeemjustificatie. Dit is de psychologie die voortbouwt op het werk van Adorno et. al. (1950). Jost stelt dat een bepaald aantal van algemene karaktertrekken en waarden gerelateerd zijn aan politieke oriëntatie. Om deze verschillen samen te vatten gebruikt Jost twee van de Big Five persoonlijkheidsdimensies, namelijk Openness to Experience, dat hoger is onder liberals, en Conscientiousness, dat hoger is onder conservatieven (Jost, 2006).

In zijn artikel ‘The end of the end of Ideology’ schrijft Jost over de hernieuwde interesse in politieke ideologie. Hierin legt hij uit dat er na WOII een ‘end of ideology’ was volgens verschil-lende wetenschappers. Een van de redenen hiervoor was volgens de wetenschappers, die dit zeiden als kritiek op The Authoritarian Personality, dat “there are no fundamental psychological differ-ences between proponents of left-wing and right-wing ideologies.” (Jost, 2006: 651) Volgens Jost is het werk van Adorno veel in diskrediet gebracht, zowel inhoudelijk als op grond van de methoden, maar lijkt het erop dat er nieuwe waardering is voor het boek (ibid: 661). “The important point is not that Adorno and colleagues bested their critics; it is that psychologists are finally returning to the kinds of questions raised by The Authoritarian Personality after many years of neglect during the end-of-ideology era.” (ibid: 662)

Zowel Jost als Altemeyer zijn vooral verdergegaan met de vragen die Adorno en zijn colle-ga’s opwierpen, maar hebben daar hele andere methoden voor gebruikt en zijn tot andere conclusies gekomen. Zo zijn Jost en Altemeyer vooral op de behavioristische manier verdergegaan met het persoonlijkheidsconcept. Maar het idee dat persoonlijkheid een verklaring kan geven voor politieke vraagstukken komt wel van Adorno. Dus hoewel ik vind dat het geen goed alternatief is voor het Marxistische verklaringsmodel van ideologie, heeft het zeker veel bijgedragen aan het wetenschap-pelijk debat en veel ander onderzoek geïnspireerd.

Adorno’s eigen kritiek op persoonlijkheid

Adorno heeft zelf al snel na het verschijnen van The Authoritarian Personality kritiek geuit op het gebruiken van persoonlijkheid, en dus individuele factoren, als verklarende factor voor de opkomst van het fascisme. Een goed overzicht hiervan staat in het artikel The Authoritarian Personality Re-visited: Reading Adorno in the Age of Trump van Peter E. Gordon (2016). Dit artikel gaat in op Adorno’s rol in The Authoritarian Personality, zijn ongepubliceerde opmerkingen bij de studie en

(12)

geeft een beeld van hoe Adorno dus eigenlijk ook kanttekeningen had over het gebruiken van per-soonlijkheid als verklarende factor.

Volgens Gordon representeert The Authoritarian Personality een van de meest significante pogingen om politieke ideologie met psychoanalyse te correleren. Dit is wat ik bedoel met dat per-soonlijkheid in the Authoritarian Personality bestaat uit een Marxistische kant, politieke ideologie, en een Freudiaanse kant, psychoanalyse. Gordon stelt dat “the scandal of a working class that moved against its own ostensibly objective interests could only be made intelligible by measuring the depths of subjective consciousness and reaching for the language of psychopathology” (2016). In andere woorden, het feit dat de werkende klasse in grote mate op fascisten stemde en dus tegen hun eigen belangen in niet op communisten, kon alleen verklaard worden door de psychopathologie erbij te betrekken.

Gordon stelt dat het probleem van The Authoritarian Personality is, dat het maar de vraag is of het überhaupt mogelijk is zoiets te identificeren als een persoonlijkheid. Dit is een iets andere vraag dan de klassieke vraag over de relatie tussen sociologische en psychologische variabelen: welke van hun een grotere verklarende factor heeft. Volgens Gordon komt Adorno’s visie in The Authoritarian Personality niet duidelijk (genoeg) naar voren, omdat de studie een compromis was tussen verschillende, met elkaar competerende onderzoeksagenda’s. Hij stelt dat er een verschil van mening was over de stelling van de onderzoekers van Berkely, die een autoritair “type” mens wilden aanwijzen, en de Frankfurter Schule, waaronder dus Adorno, die, meer globaal, niet de indi-viduele mens maar de hele moderne samenleving beschuldigen. “The world in which we live is typed,” schrijft Adorno (1950: 349), hier blijkt uit dat hij dus niet de individuele mens maar de hele samenleving beschuldigt.

Dit verschil van mening komt veel duidelijker naar voren in de ongepubliceerde “Remarks on The Authoritarian Personality” van Adorno (1948), dat Adorno had willen insluiten in de orig-inele studie maar vanwege vanzelfsprekende redenen (de onderzoekers waarmee Adorno samen-werkte waren het met dit gedeelte niet eens) niet voorbij de redactie is gekomen. In deze opmerkin-gen stelt Adorno dat de ultieme bron van vooroordelen gezocht moet worden in sociale factoren die onvergelijkbaar sterker zijn dan de psyche van een individu (1948: 11). Het is begrijpelijk dat deze remarks niet zijn opgenomen in de uiteindelijke versie van The Authoritarian Personality, omdat deze stelling van Adorno betekent dat sociale psychologie nooit toereikend kan zijn als onder-zoeksmethode naar vooroordelen (Gordon, 2016). Adorno concludeert, geheel in lijn met het gedachtegoed van de Frankfurter Schule, dat anti-semitisme, fascisme en autoritarianisme te wijten is aan “the total structure of our society” (Adorno, 1948: 11). Alleen het woord al, structuur, ver-raadt de Marxistische basis van Adorno’s denken.

4.3 Verschil persoonlijkheid en ideologie

Nu ik uiteen heb gezet wat Adorno en zijn nazaten precies bedoelden als ze het hadden over per-soonlijkheid, is het tijd om te kijken wat het precieze verschil is tussen dit begrip en tussen het verk-laringsmodel van ideologie van Marx, om zo te bepalen of Adorno’s werk hierop een geslaagd al-ternatief heeft geboden.

Het grootste verschil tussen persoonlijkheid en ideologie is dat persoonlijkheid de verklar-ingskracht legt bij het individu, terwijl ideologie niet het individu, maar de hele maatschappij als verklaring of oorzaak neemt. Dit heeft Adorno zelf ook onderkend en bekritiseerd: hij stelde in zowel de eerder besproken “remarks” als in het essay “Freudian Theory and the Pattern of Fascist Propaganda” dat “fascism as such is not a psychological issue” (Adorno, 1987: 135) “Only an ex-plicit theory of society, by far transcending the range of psychology, can fully answer the question

(13)

raised here” (ibid: 134). Het gaat in zijn ogen dus later toch niet om personen maar om de hele maatschappij.

Het grote verschil tussen de theorie van Adorno en die van Marx is dat Adorno probeert een verklaring te geven voor iets dat al gebeurd is, en Marx eigenlijk een vormende theorie heeft, die ook de toekomst ‘voorspelt’. Nu, ruim zestig jaar na het publiceren van The Authoritarian Personal-ity en meer dan honderd na The German Ideology, Verschil met Marx: inductie/deductie. Individu/ maatschappij.

Volgens Adorno is persoonlijkheid ontstaan door hoe iemand is opgevoed. Dat idee is volledig gebaseerd op de theorieën van Freud, die nu compleet achterhaald zijn. Wat overblijft is dat persoonlijkheid wordt gevormd door de sociale omstandigheden waarin iemand opgroeit. Maar zijn die sociale omstandigheden niet ook afhankelijk van de economische omstandigheden, als je dus het Freudiaanse verklaringsmodel wegneemt? Dat is dus eigenlijk niet heel anders dan de verk-laring van Marx.

Wat ze meten in ‘the authoritarian personality’ is eigenlijk niet echt persoonlijkheid maar of iemand een voorkeur heeft voor leiders zoals Hitler, Le Pen, Trump etc. en dat is geen verklaring voor het feit dat mensen die voorkeur hebben. In dit opzicht is het dus een cirkelredenering. Ik denk dan ook dat het geen alternatief is, maar een (zeer minimale) uitbreiding van het marxistische verklar-ingsmodel.

Is het iets anders dan ideologie van Marx? Ja, want het focust op individuele factoren. Maar het is geen alternatief voor het Marxistische model. Adorno zelf lijkt ook al tijdens het schrijven van The Authoritarian Personality onenigheid te hebben met de Amerikaanse onderzoekers waarmee hij samenwerkt, omdat hij zich verzet tegen het aanwijzen van een autoritair type mens. Adorno wil niet individuele mensen beschuldigen, maar meer globaal, de samenleving als geheel. Dit is in lijn met zijn werk in bijvoorbeeld Dialectiek der Verlichting.

5 Conclusie

In deze thesis heb ik onderzocht of Adorno met zijn boek The Authoritarian Personality erin ges-laagd is een alternatief te formuleren op het Marxistische verklaringsmodel van ideologie. Ik heb uitgelegd dat het grote verschil is dat, waar Marx een voorspellend model maakte dat uitgaat van de samenleving als geheel als bepalende factor, Adorno niet probeerde te voorspellen maar een

gebeurtenis (de opkomst van het fascisme en de Tweede Wereldoorlog) wilde verklaren, en hij niet de samenleving, maar het individu als bepalende factor nam.

Persoonlijkheid is geen goed alternatief voor het ideologieconcept van Marx. Het is eigen-lijk een zeer minimale voortzetting van dat concept, gecombineerd met theorie van Freud, dat de problemen van persoonlijkheid in de kindertijd van iemand liggen. Maar die theorie van Freud is compleet achterhaald, bovendien dingen in kindertijd zijn ook vaak economisch: veel is afhankelijk van de sociaal-economische status van de familie. Daarom blijft er van het begrip persoonlijkheid weinig over dat verschilt van Marx’ ideologieconcept. Adorno zelf vond persoonlijkheid eigenlijk ook geen geschikte verklaring: hij schreef zelf dat men de oorzaak eerder moest zoeken in de samenleving als geheel, dan de schuld leggen bij individuen met bepaalde persoonlijkheidstrekken.

Verder onderzoek naar de autoritaire persoonlijkheid zou kunnen uitwijzen of dit begrip in-derdaad geen verklaringskracht heeft, door te kijken naar de mensen die nu op Trump, Wilders of Le Pen hebben gestemd. Oftewel: komen de cijfers nog overeen met wat Adorno stelde, of zit er meer verklaring in de economische omstandigheden van mensen. Waarschijnlijk is er alleen geen dataset die zulke uitgebreide informatie heeft over deze stemmers. Mocht die er wel zijn, zou ik een multivariabele regressie doen om te kijken wat er meer effect heeft: de psychologische kenmerken

(14)

die volgens Adorno staan voor de autoritaire persoonlijkheid of de economische omstandigheden die eerder passen bij het ideologieconcept van Marx.

De vraagt blijft natuurlijk, waarom stemden al die arbeiders op Hitler en Mussolini en niet op hun communistische medepolitici? Ik denk dat dit een vraag is die interdisciplinair beantwoordt moet worden: zo speelt de economische crisis van de jaren ’30 zeker een rol, net zoals de belofte van eendracht en kameraadschap, en de dichotomie tussen zij/wij waar Hitler en de zijnen steeds op inspeelden. Hoe dan ook, ik denk in ieder geval dat het antwoord op deze vraag te vinden is door te zoeken naar wat er op dat moment in de samenleving gebeurde, en niet door de schuld te leggen bij individuen met een voorkeur voor een bepaald type leider. Dat is in mijn ogen geen consistente verklaring, en ik hoop dat in deze scriptie duidelijk gemaakt te hebben.

6 Bibliografie

Adorno, T.W., Else Frenkel-Brunswik, Daniel J. Levinson and R. Nevitt Sanford (1950) The Authoritarian Personality. American Jewish Committee.

Adorno, Theodor W. (1984) Remarks on The Authoritarian Personality. Unpublished, available on line sammlungen.ub.uni-frankfurt.de/horkheimer/content/zoom/6323018?

zoom=1&lat=1600&lon=1000&layers=B.

Adorno, T.W., and Max Horkheimer. (2007) Dialectic of Enlightenment: Philosophical Fragments. Translated by Edmund Jephcott. Stanford, CA: Stanford University Press.

Altemeyer, B. (1988) Enemies of Freedom: Understanding Right-wing Authoritarianism. San Francisco: Jossey Bass.

Altemeyer, B. (1996) The Authoritarian Spectre. Cambridge, MA: Harvard University Press.

Bohman, J. (2016) Critical Theory The Stanford Encyclopedia of Philosophy (Fall 2016 Edition), Edward N. Zalta (ed.), plato.stanford.edu/archives/fall2016/entries/critical-theory/.

Brown, R. (1965). The Authoritarian Personality and the Organization of Attitudes. R. Brown. Social Psychology, 10 477-546. New York: The Free Press.

Gordon, P. (2016) The Authoritarian Personality Revisited.

Jost, J.T. et al. (2008) Ideology: Its Resurgence in Social, Personality, and Political Psychology. Perspectives on Psychological Science 3 125-136.

Jost, J. T. (2006). The end of the end of ideology. American Psychologist, 61 651– 670.

Jost, John T. (2009) Elective Affinities: On the Psychological Bases of Left-Right Differences. Psychological Inquiry, 20 (2/3) 129–141., www.jstor.org/stable/40646410.

Lavine, H., Lodge, M., & Freitas, K. (2005). Threat, authoritarianism, and selective exposure to information. Political Psychology, 26 219–244.

(15)

Macwilliams, M. (2016) The One Weird Trait That Predicts Whether You’re a Trump Supporter. Politico http://www.politico.com/magazine/story/2016/01/donald-trump-2016-authoritarian-213533.

Marx, K. & Engels, F. (1985) The German Ideology. (ed.) C.J. Arthur, Lawrence and Wishart: London, 39-95.

Roiser, M., & Willig, C. (2002). The strange death of authoritarian personality: 50 years of psychological and political debate. History of the Human Sciences, 15 71–96. Shils, E. A. (1954) Authoritarianism, Right and Left, Christie and Jahoda 24–49.

Stenner, K. (2005). The authoritarian dynamic. New York: Cambridge University Press. Wolff, J.(2017) Karl Marx. The Stanford Encyclopedia of Philosophy (Summer 2017 Edition),

Edward N. Zalta (ed.), https://plato.stanford.edu/archives/sum2017/entries/marx/.

Zuidervaart, L. (2015) Theodor W. Adorno. The Stanford Encyclopedia of Philosophy (Winter 2015 Edition), Edward N. Zalta (ed.), plato.stanford.edu/archives/win2015/entries/adorno/.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

For this purpose, a generic port-based model is presented, that allows the analysis of the power flows between the internal degrees of freedom and the internal elastic elements of

This study examined whether patients with TTC have higher levels of psychological distress (depres- sive symptoms, perceived stress, general anxiety), illness- related anxiety

rostriformis bugensis (dashed line) depending on lake morphometry, based on data that zebra mussels reach their maximum density in 2.5 ± 0.2 years and quagga mussels reach their

To assess whether mindful attention can diminish impulsive responses, three studies compared the reactions to attractive food of participants who completed a mindfulness

To test whether associating a bottle of water with anger would motivate participants to get it as a result of increased value only in the attainable condition, we performed a

bundel The Adultiple Self Op deze beschrijving van de Pare- tiaanse liberaal als aspectenpersoonlijkheid baseert hij zijn oplos- sing voor de casus van Lady Chatterley's Lover

Authoritative Parenting: like authoritarian par- ents, those with an authoritative parenting style establish rules and guidelines that their children are expected to follow..

With a strong focus on three case studies, this thesis studies what has constructed the concept of national identity in the party positions of right wing Western-European