• No results found

De samenhang van keuzezekerheid en beslissingen gebaseerd op visuele perceptie van beweging

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De samenhang van keuzezekerheid en beslissingen gebaseerd op visuele perceptie van beweging"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Samenhang van Keuzezekerheid en Beslissingen

gebaseerd op Visuele Perceptie van Beweging

Anne Vonk

Studentnummer: 10554335 Universiteit van Amsterdam Begeleid door: Dilene van Campen Aantal woorden onderzoeksartikel: 4411 Aantal woorden abstract: 223

(2)

1 Inhoudsopgave 1. Abstract p.2 2. Inleiding p.3 3. Methoden p.8  Deelnemers p.8  Materialen p.8  Procedure p.9  Data-analyse p.10 4. Resultaten p.12  Confirmatief p.12  Exploratief p.15 5. Discussie p.16 6. Literatuurlijst p.19 7. Bijlage 1 p.22 8. Bijlage 2 p.23 9. Bijlage 3 p.24

(3)

2 Abstract

Deze studie onderzocht of men zich bewust is van de juiste keuze bij het nemen van beslissingen gebaseerd op visuele bewegingsperceptie. Verwacht wordt dat state

keuzezekerheid over de gemaakte beslissingen positief correleert met accuraatheid, terwijl hij negatief correleert met reactietijd. Van trait keuzezekerheid wordt ook een positieve relatie verwacht met accuraatheid. Daarbij wordt verwacht dat de state keuzezekerheid lager is wanneer de taak moeilijker is. Aan het onderzoek deden 44 mensen mee, waarvan 13 mannen en 31 vrouwen. De gemiddelde leeftijd was 22. De deelnemers voerden de Random Dot Motion taak uit in 4 blokken van 2 sub-blokken met 96 trials. Bij de helft van de blokken was de snelheid van de beweging van de stippen hoog, bij de andere helft laag. Om volgorde-effecten te voorkomen werd de snelheid gecounterbalanced in twee condities. Na elk sub-blok gaven de deelnemers aan hoe zeker ze waren over de genomen beslissingen tijdens de taak. Daarbij vulden ze de Indecisiveness Scale in. Uit de resultaten bleek dat keuzezekerheid van zowel trait als state en accuraatheid niet met elkaar samenhingen en dat snelheid geen verschil maakte in zekerheidsscores. State keuzezekerheid hing wel negatief samen met reactietijd. Hieruit kan geconcludeerd worden dat men zich niet bewust lijkt van de juiste keuze bij het nemen van beslissingen, maar dat hoe snel men reageert wel samenhangt met hoe zeker men is.

(4)

3

De Invloed van Keuzezekerheid op Beslissingen Gebaseerd op Visuele Perceptie van Beweging

Visuele perceptie is van groot belang bij het nemen van beslissingen, omdat we moeten vertrouwen op onze ogen om te weten wat er om ons heen gebeurt en omdat we onze beslissingen daarop baseren. Neem bijvoorbeeld een beroep als piloot, of luchtverkeersregelaar. Het is in deze beroepen van levensbelang, dat de juiste beslissingen met overtuiging worden genomen. De vraag is echter in hoeverre keuzezekerheid en het nemen van de juiste beslissingen met elkaar samenhangen. Oftewel, weet men daadwerkelijk of een beslissing de juiste was?

Het klinkt aannemelijk dat individuele verschillen in keuzezekerheid afhangen van de daadwerkelijke prestatie. Wanneer iemand zeker is dat een genomen beslissing juist is, dan neemt men vaak aan dat het ook de juiste is. Uit eerder onderzoek blijkt echter dat dit niet zo simpel ligt.

Pogingen tot het vinden van de oorzaak van de individuele verschillen in keuzezekerheid hebben nog niet toch eenduidige conclusies geleid. Blais, Thompson en Baranski (2005) deden onderzoek naar de invloed van cognitieve stijl. Cognitieve stijl is de voorkeur van mensen voor het verkrijgen en verwerken van informatie. Uit hun onderzoek bleek dat alleen desire for structure bij reactietijd en need for cognition bij accuraatheid significant gerelateerd waren, ondanks dat er stabiele individuele verschillen in keuzezekerheid werden gevonden over meerdere taken. Pallier, Wilkinson, Danthiir, Kleitman, Knezevic, Stankov en Roberts (2002) vonden wel dat de accuraatheid van zekerheid, dus hoe goed de inschatting van zekerheid is, wordt beïnvloed door persoonlijkheidseigenschappen zoals proactiviteit, en cognitieve vermogens. Deze invloed was echter klein.

(5)

4

Wanneer het gaat om keuzezekerheid en beslissingen gebaseerd op visuele perceptie hebben Walter & Heekeren (2015) aangetoond dat er een neurale representatie is van de mate van subjectieve keuzezekerheid, onafhankelijk van de visuele taak die uitgevoerd wordt. Dat wil zeggen dat de mate van subjectieve keuzezekerheid terug te vinden is in de hersenen en dat het hierbij niet uitmaakt wat voor taak het is. Zizlsperger, Kümmel & Haarmeier (2016) bekeken of de accuraatheid van keuzezekerheid perceptual learning stuurt. Dit bleek niet het geval te zijn. Hoewel zowel prestatie als keuzezekerheid veranderde bij perceptual learning, beïnvloedde keuzezekerheid het leren niet. Ook hier is de precieze rol van keuzezekerheid dus niet duidelijk.

In onderzoek naar het nemen van perceptuele beslissingen is de Random Dot Motion (RDM) taak een veel gebruikte taak. In de RDM taak worden stippen gepresenteerd waarvan een deel coherent een richting op beweegt, terwijl de rest van de stippen willekeurige kanten op beweegt. Het is de bedoeling dat de proefpersoon aangeeft in welke richting de meeste stippen bewegen (Ludwig & Evens, 2016). De taak is dus een manier om het nemen van perceptuele beslissingen en de juistheid ervan te testen.

De onderzoeken waarvoor de RDM ingezet kan worden zijn zeer uiteenlopend. Zo gebruikten Mamiko, Niwa en Ditterich (2008) de taak om de neurale aspecten van beslissingen, zoals de hersengebieden die meewerken bij het nemen van beslissingen, te onderzoeken. Robertson, Martin, baker en Baron-Cohen (2012) gebruikten de taak weer in een heel andere context, namelijk in onderzoek naar individuele verschillen in visuele perceptie en beslissingen bij mensen met stoornissen zoals autisme.

Niet alleen in onderzoek naar visuele perceptie en beslissingen is de RDM taak toepasbaar. Ook wanneer het gaat om keuzezekerheid bij beslissingen gebaseerd op visuele perceptie, kozen onderzoekers voor de RDM taak. Zo gebruikten Kiani, Corthell en Shadlen (2014) de taak in hun onderzoek om aan te tonen dat zekerheid over de gemaakte keuze

(6)

5

samenhangt met de reactietijd; hoe langer de reactietijd, hoe minder zeker men is. Keuzezekerheid werd in dit onderzoek gemeten door middel van oogbewegingen naar een punt op een balk met een kleurovergang van rood, wat stond voor onzeker, naar groen, wat stond voor zeker. Na elke trial werd feedback gegeven waarin werd aangegeven of de genomen beslissing juist was of niet. Ander onderzoek toonde aan dat keuzezekerheid meer vergroot wordt door ruimtelijke en kenmerk-selectieve aandacht dan door accuraatheid (Zizlsperger, Sauvigny & Haarmeier, 2012). Lufityanto, Donkin en Pearson (2016) lieten zien dat onbewuste emotionele informatie accuraatheid en zekerheid van een beslissing kan vergroten in een gelijktijdige emotie-vrije beslissingstaak. Daarbij was de reactietijd korter door de aanbieding van deze onbewuste emotionele informatie. Onbewuste emotionele informatie heeft dus effect op hoe zeker mensen zijn over de genomen beslissingen. Mcsorley, Lyne en McCloy (2014) toonden aan dat het vertrouwen dat men heeft in een keuze ook afhankelijk is van cognitieve processen na het maken van de keuze. Het vertrouwen dat men heeft in een keuze komt volgens hen dus niet alleen voort uit wat vooraf ging aan de beslissing.

Uit de hierboven genoemde onderzoeken lijkt het aannemelijk dat er samenhang is tussen het subjectieve gevoel van keuzezekerheid en objectieve zekerheid gemeten in reactietijd en accuraatheid. Echter, deze onderzoeken toonden ook aan dat er veel verschillende aspecten en processen zijn die de keuzezekerheid bij mensen kunnen vergroten of verkleinen, selectieve aandacht (Zizlsperger, Sauvigny & Haarmeier, 2012) en zelfs onbewuste informatie (Lufityanto, Donkin & Pearson, 2016), zaken die los staan van accuraatheid. Hoewel accuraatheid voorkwam in deze onderzoeken, is nog onduidelijk hoe groot de samenhang tussen keuzezekerheid en accuraatheid nu eigenlijk is. In het huidige onderzoek zal de focus juist daar op komen te liggen. Daarbij zal gekeken worden naar de samenhang met reactietijd. In het onderzoek van Kiani, Corthell en Shadlen (2014) is deze

(7)

6

samenhang aangetoond, echter, feedback werd gegeven na de trials. Keuzezekerheid is een schatting van verwachte uitkomst, maar ook eerdere prestaties (Knill & Pauget, 2004), dus informatie over de juistheid van eerdere trials kan de keuzezekerheid beïnvloeden.

De focus in het huidige onderzoek ligt op de vraag in hoeverre de samenhang tussen keuzezekerheid en reactietijd en accuraatheid echt bestaat. Om dit te onderzoeken zal wederom de RDM taak gebruikt worden voor de prestatie op visuele beslissingen. Door middel van een schaalvraag zullen de deelnemers aangeven hoe zeker ze zijn over hun beslissingen en dit zal in verband worden gebracht met de accuraatheid van hun beslissingen en hun reactietijd op de RDM taak om te kunnen bepalen of de deelnemers zich bewust zijn van de juistheid van de beslissing.

Een vraag die nog blijft bestaan is wat het effect is van het verschil in een algemeen gevoel van zekerheid over het nemen van beslissingen tussen mensen. Rassin en Murris (2005) onderzochten individuele verschillen in besluiteloosheid en toonden aan dat vrouwen besluitelozer zijn dan mannen, dat er een positief verband is tussen besluiteloosheid en obsessief-compulsieve klachten en een negatieve relatie met levenstevredenheid. Het nemen van beslissingen en hoe men hierover denkt lijkt dus ook af te hangen van de persoon zelf en niet alleen van de te nemen beslissing. Om te kunnen zeggen of de aangegeven zekerheid tijdens het onderzoek echt bewustzijn aantoont en niet afhangt van een algemeen gedrag als het gaat om het nemen van beslissingen, wordt in dit onderzoek onderscheid gemaakt tussen keuzekerheid als een state, waarbij het gaat om keuzezekerheid van een zojuist genomen beslissing, en als een trait, waarbij het gaat om keuzezekerheid bij beslissingen in het algemeen. De state keuzezekerheid zal gemeten worden door middel van de hierboven genoemde schaalvragen. Voor het meten van de trait keuzezekerheid wordt gebruik gemaakt van Frost en Shows’s indecisiveness scale (1993). Deze schaal werd in eerste instantie gebruikt voor onderzoek naar mensen met een obsessief compulsieve stoornis, maar later ook

(8)

7

in cross-cultureel onderzoek (Swami, Subramaniam, Pillai, Kannan & Chamorro-Premuzic, 2008) en in onderzoek naar het interpreteren van ambigue situaties (Rassin & Muris, 2005).

Een belangrijk aspect in het nemen van beslissingen bij beweging is de bewegingssnelheid. Uit eerder onderzoek is gebleken dat bewegingsdetectie bij kinderen minder ontwikkeld is waardoor zij minder sensitief zijn voor beweging dan volwassenen (Ahmed, Lewis, Ellemberg & Maurer, 2004). Ditzelfde onderzoek toonde echter ook aan dat er bij zowel kinderen als volwassenen een verschil zit in sensitiviteit voor verschillende snelheden. Men was sensitiever voor veranderingen op hogere snelheid dan op lagere snelheid. Hierdoor wordt verondersteld dat de RDM taak moeilijker is, wanneer de stippen langzamer bewegen. Door het aanpassen van de snelheid waarmee de stippen in de RDM taak bewegen beïnvloeden we in dit onderzoek de moeilijkheidsgraad. De invloed van dit verschil in moeilijkheidsgraad op de keuzezekerheid wordt onderzocht. De accuraatheid van de genomen beslissingen zal over het algemeen naar beneden gaan door de verlaagde snelheid. Als blijkt dat de keuzezekerheid ook naar beneden gaat bij lagere snelheid, is dat extra evidentie voor het zich bewust zijn van mensen van de juiste keuze.

Het huidige onderzoek kijkt naar de correlatie tussen keuzezekerheid op state en trait niveau en accuraatheid op de RDM taak, de correlatie tussen keuzezekerheid op state niveau en reactiesnelheid op de RDM taak, de correlatie tussen de IDS en accuraatheid op de RDM taak en ten slotte het effect van verschil in moeilijkheidsgraad van de RDM taak op de state keuzezekerheid. Hiermee zal er meer inzicht komen in het zich bewust zijn van mensen van de juiste keuze, wanneer het aankomt op het nemen van beslissingen.

Als blijkt dat de samenhang tussen keuzezekerheid en accuraatheid groot is, dan zal er voor eerder genoemde beroepen als piloot en luchtverkeersregelaar, rekening mee kunnen worden gehouden. Dit zou men bijvoorbeeld kunnen doen in de selectieprocedures, door te selecteren op mensen bij wie keuzezekerheid groot is, maar de reactietijd daarentegen laag.

(9)

8 Methoden

Deelnemers

Aan het onderzoek deden 44 deelnemers mee, waarvan 13 mannen en 31 vrouwen. Hiervan vielen er één man en één vrouw af door een fout in het opslaan van de gegevens, wat leidde tot ontbrekende data. Deze twee deelnemers zaten allebei in conditie 1. Er deden voornamelijk psychologiestudenten mee aan het onderzoek en de gemiddelde leeftijd was 22 jaar. De deelnemers werden op basis van inschrijving verdeeld over de twee condities.

Als beloning kregen de deelnemers een proefpersoonpunt. Dit zijn punten die eerstejaars psychologiestudenten krijgen voor het doen van onderzoek. Hiervan hebben zij er 20 nodig om de propedeuse te kunnen halen. Er was geen beloning in de vorm van geld.

Mensen met een motorische stoornis en/of oogstoornis en mensen die geen vloeiend Nederlands beheersten, werden uitgesloten van het onderzoek.

Materialen

Taak. Dit onderzoek maakte gebruik van de Random Dot Motion taak, uitgevoerd op een computer. In deze taak waren meerdere stippen te zien die bewegen, waarvan een deel coherent in dezelfde richting, terwijl de rest in een willekeurige richting beweegt. In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een coherentie van 10%. De stippen konden in 4 richtingen bewegen, namelijk naar beneden, naar boven, naar links of naar rechts. In iedere trial werden echter maar twee richtingen aangegeven met een gele stip waaruit de deelnemer een keuze maakte. De deelnemer gaf, door op de bijbehorende knopjes op een game consoler te drukken, aan in welke van deze twee richtingen hij of zij dacht dat de stippen bewogen. De aangegeven richting kon goed of fout zijn en de prestatie op de RDM-taak werd bepaald door het percentage goed. De reactietijd moest tussen de 150 en 2000ms liggen. Wanneer de reactietijd lager was dan 150ms verscheen er ‘te snel’ in beeld en wanneer deze boven de

(10)

9

2000ms lag ‘te langzaam’. De taak werd uitgevoerd in vier blokken bestaande uit twee sub-blokken van 96 trials. De snelheid waarop de stippen van de RDM bewogen werd gemanipuleerd, in de helft van de blokken was deze 1 degrees per seconde en in de andere helft 7.5 degrees per seconde. De stoel waarop de deelnemers kwamen te zitten was op 70 cm van het computerscherm geplaatst, dus de afstand was voor elke deelnemer hetzelfde. De deelnemer stelde de hoogte van de stoel zo in dat het computerscherm op ooghoogte was.

Dit onderzoek maakte deel uit van een groter onderzoek dat ook de invloed van de manipulatie van visus op de prestatie op de RDM taak onderzocht. Bij de laatste 4 sub-blokken droegen de proefpersonen daarom een bril met de sterkte +1.5.

Vragenlijsten. De deelnemers vulden als eerst een korte vragenlijst in met persoonsinformatie, zie bijlage 1. Na ieder sub-blok, dus in totaal 8 keer, vulden ze een schaalvraag (1-10) in om aan te geven in hoeverre ze zeker waren van hun keuzes in het sub-blok. Zie voor de schaalvragen bijlage 2.

Tot slot vulden de deelnemers Frost en Shows’s (1993) Indecisiveness Scale (IDS) in, zie bijlage 3. De deelnemers gaven op een vijf punts-schaal aan in hoeverre zij het met de items eens waren. Hierbij was 1 zeer oneens en 5 zeer eens. De te behalen score op de vragenlijst viel daarom dus tussen de 15 en 75.

Procedure

De duur van het onderzoek was ongeveer 50 minuten. Ten eerste kreeg de deelnemer uitleg over de taak en tekende het informed consent formulier. Voorafgaand aan de RDM taak deed de deelnemer twee keer een blok van 12 oefentrials.

Na elk sub-blok gaven de deelnemers op een schaalvraag aan, hoe zeker ze zijn van hun keuzes. Het formulier met de schaalvragen lag voor rechtshandigen aan de rechterkant van het toetsenbord, terwijl dit voor linkshandigen aan de linkerkant lag. De deelnemers werd

(11)

10

gezegd niet te lang over de schaalvraag na te denken. Er werd geen feedback gegeven op de trials, omdat dit de zekerheid van de deelnemers zou kunnen beïnvloeden. Wel verscheen de som van de reactietijd na elk sub-blok in beeld, dit om te kunnen controleren of deelnemers te snel of niet reageerden.

De proefpersonen voerden de eerste twee blokken uit zonder het dragen van de bril, de laatste twee blokken voerden ze uit met de bril op. Deze bril lag klaar naast de computer.

De invloed van volgorde van aanbieding van snelheid was geneutraliseerd door counterbalancing. Hierdoor werden er twee condities gevormd, in conditie 1 kregen de deelnemers eerst snelheid 1, dan snelheid 2, in conditie 2 was dit andersom. De deelnemers werden op volgorde van inschrijving verdeeld over de condities. Alle deelnemers met een oneven proefpersoonnummer kwamen terecht in conditie 1, alle deelnemers met een even proefpersoonnummer kwamen terecht in conditie 2.

Na afloop van de RDM taak gaven de deelnemers een seintje aan de proefleider dat ze klaar waren, waarop deze de indecisiveness scale opende in Qualtrics zodat de deelnemer deze in konden vullen.

Data analyse

Reactietijd & accuraatheid. Om prestatie op de RDM-taak te bepalen zal het percentage goed op de trials berekend worden voor elk sub-blok: aantal goed / totaal aantal trials * 100. Dit getal wordt afgerond op hele procenten.

Vragenlijst. De score op de indecisiveness scale wordt berekend door de gegeven cijfers (1 – 5) per item bij elkaar op te tellen. Er zijn items die omgekeerd gescoord moeten worden. Bij deze items wordt 1 een 5 en andersom, wordt 2 een 4 en andersom en 3 blijft 3.

(12)

11

De gemiddelde score op de schaalvragen wordt berekend door de cijfers per schaal (1 – 10) op te tellen en te delen door het aantal schaalvragen (8).

Outlier procedure. Mogelijke outliers zullen worden verwijderd door middel van winsorizing. Hierbij wordt de outlier vervangen door de score die het dichtstbij ligt en geen outlier is. Dit omdat outliers een te grote invloed kunnen hebben op de resultaten en daarmee de resultaten vertekenen.

Ontbrekende data. Het is niet mogelijk voor een proefpersoon om de Qualtrics vragenlijst in te leveren zonder op elk item antwoord te geven. Hierdoor zullen er geen data ontbreken in de vragenlijst. Mocht er geen response zijn gegeven op veel trials van de RDM-taak, dan zal deze deelnemer niet worden opgenomen in de analyses.

Hypothesen en analyses. Dit onderzoek bekijkt de samenhang tussen accuraatheid op de RDM-taak en keuzezekerheid op zowel state als trait niveau. De hypothese is een positieve correlatie tussen state keuzezekerheid en accuraatheid en ook tussen trait keuzezekerheid en accuraatheid. Om deze hypothese te testen zal een Pearson Correlation worden uitgevoerd als de data de assumpties niet schenden, anders zal een Spearman Correlation worden uitgevoerd. Deze analyse wordt gedaan over de resultaten van alle proefpersonen, maar alleen van sub-blok 1 tot en met 4, zodat het al dan niet op hebben van de bril de resultaten niet vertekent. De hypotheses worden ondersteund wanneer de correlatie significant is. Ook bekijkt dit onderzoek de samenhang tussen state keuzezekerheid en de reactietijd. De hypothese is een negatieve correlatie tussen keuzezekerheid en de reactietijd. Deze hypothese wordt op dezelfde manier getest als state en trait keuzezekerheid en accuraatheid.

De invloed van snelheid op gemiddelde state keuzezekerheid wordt ook onderzocht. Hier is de hypothese dat de state keuzezekerheid lager zal zijn bij de langzame snelheid dan bij de normale snelheid. Om deze hypothese te toetsen zal een dependent t-test uitgevoerd om

(13)

12

de gemiddeldes bij beide snelheden met elkaar te vergelijken. Als de assumpties door de data worden geschonden zal een Wilcoxon matched-pairs test uitgevoerd worden. De assumptie van normaliteit bij de dependent t-test wordt gecheckt door middel van de Shapiro Wilkes test. De hypothese wordt ondersteund wanneer het verschil tussen de gemiddeldes significant is.

Ten slotte wordt er gekeken naar de samenhang tussen accuraatheid op de RDM-taak en trait keuzezekerheid door middel van de IDS vragenlijst. De hypothese is dat er een positieve correlatie is tussen score op de IDS en accuraatheid op de RDM-taak. Deze hypothese wordt op dezelfde manier getest als de samenhang tussen accuraatheid op de RDM-taak en keuzezekerheid.

Resultaten

Datacorrectie. De gemiddelde reactietijden en accuraatheid zijn gecorrigeerd, door trials die te snel of te langzaam beantwoord waren uit de berekeningen te laten.

Outlier procedure. Er waren geen outliers in de gebruikte data. Ook waren er geen volgorde- effecten in de data, dus zullen de resultaten van de condities samengenomen worden in de verdere analyses.

Confirmatieve analyses

Normaalverdeling. Reactietijd was normaal verdeeld, p > 0.05. De assumptie van normaliteit werd echter wel geschonden doordat accuraatheid- en keuzezekerheidsscores op de

schaalvragen allebei significant niet normaal verdeeld waren, p < 0.001. Daarom werd

gekozen voor een Spearman correlatie. Er was geen significante relatie tussen accuraatheid en state keuzezekerheid, r = -0.02, p = .4.

(14)

13

Figuur 1. Correlatie tussen accuraatheid- en state keuzezekerheidsscore.

Voor de correlatie tussen reactietijd en state keuzezekerheidsscore op de schaalvragen werd ook een Spearman correlatie uitgevoerd. Deze was significant, r = -0.147, p < .05.

Figuur 2. Correlatie tussen reactietijd en state keuzezekerheid score.

Gemiddeld was de accuraatheidscore groter voor snelheid 1 (M = 81.62, SE = 12.43) dan voor snelheid 2 (M = 57.38, SE = 6.05). Dit verschil was significant, t(43) = 12.45, p < 0.001, r = .88. De assumptie van normaliteit werd niet geschonden door de gemiddelde keuzezekerheid van de schaalvragen op de twee snelheden, beide p-waardes waren groter dan .05. Een dependent t-test kon daarom zonder problemen uitgevoerd worden om de gemiddeldes te

(15)

14

vergelijken. De keuzezekerheidsgemiddeldes verschilden niet significant tussen snelheid 1 (M = 5,958, SE = 1.377) en snelheid 2 (M = 5.821, SE = 1.868). Dit verschil was niet significant, t(41) = 0.341, p = .735, r = .05.

Figuur 3. Gemiddelde state keuzezekerheidsscores voor snelheid 1 en snelheid 2.

Er werd nog een Spearman correlatie gedaan om de relatie tussen IDS-score en de gemiddelde accuraatheid te bekijken. Er was geen significante relatie tussen gemiddelde accuraatheid en de IDS-score, r = -0.217, p = .084.

(16)

15

Figuur 4. Correlatie tussen gemiddelde accuraatheid en IDS-score. Exploratieve analyses

De deelnemers werden op basis van de IDS-scores verdeeld over twee groepen, op basis van een median split. Deelnemers die gelijk of hoger scoorden dan de mediaan van 39.5 kwamen in de hoog scorende groep en deelnemers die lager scoorden dan de mediaan kwamen in de laag scorende groep. Om de accuraatheid en reactietijd van deze groepen te vergelijken op de 4 blokken, werden twee repeated measures ANOVA’s uitgevoerd.

Blok 3 en 4 van accuraatheid waren normaal verdeeld, p > 0.05. Blok 1 en 2 waren niet normaal verdeeld, p < 0.05. Bij blok 1 werd dit verklaard door een verschil in de gemiddeldes van de twee condities. Deelnemers in conditie 1 (M = 84.94, SD = 10.86) waren in dit blok significant accurater dan de deelnemers in conditie 2 (M = 77.55, SD = 12.73), t(40) = 2.03, p < 0.05. De repeated Measures ANOVA is wat betreft normaliteit een robuuste analyse, daarom zal deze analyse toch uitgevoerd worden.

Mauchly’s test gaf aan dat de assumptie van sphericiteit was geschonden, χ2 (5) = 41.13, p < 0.001. Daarom werden de vrijheidsgraden gecorrigeerd door middel van de Greenhouse-Geisser schattingen van sphericiteit. De resultaten laten zien dat de accuraatheid significant wordt beïnvloed door het blok, F(1.77, 70.95) = 126.58, p < 0.001. Er was echter geen significant effect van de interactie tussen de IDS hoog of laag en de sub-blokken, F(1.77, 70.95) = 0.81, p = .437. De between-subjects analyse toonde ook geen significant effect aan van de hoog of lage score op IDS op de accuraatheid, F(40) = 1.89, p = .176.

Alle groepen van reactietijd waren normaal verdeeld, p > 0.05. Mauchly’s test gaf aan dat de assumptie van sphericiteit was geschonden, χ2 (5) = 17,45, p < .05, daarom werden de vrijheidsgraden gecorrigeerd door middel van de Greenhouse-Geisser schattingen van sphericiteit. De resultaten laten zien dat de reactietijd significant wordt beïnvloed door het blok, F(2.31, 92.43) = 20.15, p < 0.001. Er was echter geen significant effect van de interactie

(17)

16

tussen de IDS hoog of laag en de sub-blokken, F(2.31, 92.43) = 0.052, p = 0.965. De between-subjects analyse toonde ook geen significant effect aan van de hoog of lage score op IDS op de reactietijd, F(40) = 3.97, p = .053.

Discussie

In dit onderzoek werd onderzocht of men zich bewust is van de juistheid van een beslissing bij beslissingen gebaseerd op visuele bewegingsperceptie.

Er is geen verband aangetoond tussen keuzezekerheidsscores op state en trait niveau en accuraatheid. De hypothese dat accuraatheid omhoog gaat wanneer keuzezekerheidsscores omhoog gaan, wordt door de resultaten dus niet ondersteund. Wel liet dit onderzoek zien dat het verschil in moeilijkheidsgraad door verschil in snelheid niet uitmaakt voor de state keuzezekerheidsscores. De state keuzezekerheid was niet lager bij de langzame snelheid dan bij de normale snelheid. Daarbij werd een significante negatieve relatie tussen state keuzezekerheidsscores en reactietijd gevonden. Dat wil zeggen dat wanneer de state keuzezekerheidsscores omhoog gaan, de reactietijd juist omlaag gaat. Oftewel, wanneer mensen zekerder zijn van hun keuze, hebben ze ook minder lang de tijd nodig om de keuze te maken.

De samenhang tussen reactietijd en state keuzezekerheidsscores repliceren de onderzoeksuitkomsten van (Kiani, Corthell & Shadlen, 2014). Dit biedt extra bewijs voor het bestaan van deze negatieve relatie, ook wanneer er geen feedback wordt gegeven op de genomen beslissingen.

Het onverwachte ontbreken van een samenhang tussen accuraatheid en state keuzezekerheidsscores, terwijl de samenhang met reactietijd wel aanwezig is, zou mogelijk verklaard kunnen worden doordat de samenhang tussen accuraatheid en state keuzezekerheidsscores niet zo sterk is waardoor het in dit onderzoek door methodologische

(18)

17

beperkingen zoals de operationalisatie van keuzezekerheid, niet is aangetoond. Op deze beperkingen wordt later in deze discussie verder ingegaan.

Een mogelijke verklaring voor het ontbreken van samenhang tussen trait keuzezekerheid en accuraatheid is het verschil in het soort beslissing bij het invullen van de IDS en het doen van de RDM taak. De beslissingen in de RDM taak zijn kortetermijnbeslissingen die weinig tot geen gevolgen voor de deelnemer zelf hebben en snel gemaakt moeten worden. Voor de meeste beslissingen in het dagelijks leven is dit niet het geval. Bij de vragenlijst is het soort beslissing en zijn de omstandigheden van de beslissing niet gespecifieerd, dus het zou goed kunnen dat deelnemers bij het invullen van de IDS hun antwoorden baseerden op hoe ze langetermijnbeslissingen nemen, die wel persoonlijke gevolgen hebben. In dat geval is het niet gek dat er geen samenhang is tussen de IDS en de accuraatheid op de RDM taak, omdat ze beiden een ander soort beslissing maten.

Uit de manipulatiecheck van snelheid bleek dat niet snelheid 1 moeilijker was, maar juist snelheid 2, in tegenstelling tot de theorie van (Ahmed, Lewis, Ellemberg & Maurer, 2004). Het is daardoor nu niet duidelijk waardoor de ene snelheid moeilijker was dan de andere en met betrekking tot het trekken van conclusies wat betreft het effect op de keuzezekerheid is het daarom verstandig om voorzichtig.

Zoals hierboven al genoemd is er een aantal beperkingen waar rekeningen mee gehouden moet worden bij het interpreteren van de huidige onderzoeksuitkomsten. In het huidige onderzoek gaven de deelnemers een keuzezekerheidsscore voor state na 96 trials. Dit maakt dat de deelnemers een schatting geven van hun keuzezekerheid samengevat over meerdere trials, waardoor de meting niet zo specifiek is. Denkbaar is dat per trial de zekerheid kan verschillen, maar dat is in de opzet van het huidige onderzoek niet onderzocht. Interessant zou zijn om in een vervolgonderzoek deelnemers te vragen na elke trial direct een zekerheidsoordeel te geven, en dit af te zeggen tegen de onderzoeksresultaten van dit

(19)

18

onderzoek. Zo kan bekeken worden of een keuzezekerheidssoordeel per trial een rol speelt in de samenhang tussen accuraatheid en keuzezekerheid. Ook aan de opzet van zo’n vervolgonderzoek kleven bezwaren. Het onderzoek zal een stuk langer duren, wat effect kan hebben op de concentratie, of zal minder trials kunnen bevatten, wat weer van invloed is op de betrouwbaarheid van de data. Men zou met beide kanten rekening kunnen houden door kleinere sub-blokken te maken, waardoor de zekerheid over minder trials gemiddeld moet worden, maar het onderzoek niet te lang zal duren.

Wanneer het gaat om het meten zelf van zekerheid, zijn er ook wat zaken om rekening mee te houden. Het begrip ‘zeker’ hoeft niet voor iedereen hetzelfde te betekenen. Zo geeft de een al een 10 wanneer hij denken dat het ‘wel goed ging’, terwijl de ander überhaupt nooit een 10 zou geven omdat je nooit helemaal zeker kan zijn. In de data zaten dus ook maar enkele tienen. Dit maakt het lastiger om de scores te interpreteren. In vervolgonderzoek zou hier rekening mee kunnen worden gehouden door aan iedere score een inhoudelijke interpretatie te geven, in plaats van alleen aan het begin en aan het einde van de schaal. Hierdoor is er minder eigen invulling door de deelnemers en zijn de scores beter onderling vergelijkbaar.

Het huidige onderzoek heeft wel aangetoond dat de vraag of men zich bewust is van de juistheid van een beslissing bij visuele bewegingsperceptie, niet eenduidig en eenvoudig te beantwoorden is. Hoewel een samenhang tussen zekerheid en accuraatheid op het eerste gezicht heel aannemelijk lijkt, hing d accuraatheid van de beslissingen bij dit onderzoek niet samen met de keuzezekerheid, wat doet concluderen dat men zich niet bewust is van de juiste keuze. Er is echter verder onderzoek nodig om dit met zekerheid vast te stellen. Het opnemen van keuzezekerheid in de selectieprocedure van beroepen als luchtverkeersleider, lijkt daarom vooralsnog niet de juiste manier.

(20)

19 Literatuurlijst

Ahmed, I. J., Lewis, T. L., Ellemberg, D., & Maurer, D. (2005). Discrimination of speed in 5 year-olds and adults: Are children up to speed?. Vision Research, 45(16), 2129-2135. Blais, A. R., Thompson, M. M., & Baranski, J. V. (2005). Individual differences in decision

processing and confidence judgments in comparative judgment tasks: The role of cognitive styles. Personality and Individual Differences, 38(7), 1701-1713.

Frost, R. O., & Shows, D. L. (1993). The nature and measurement of compulsive indecisiveness. Behaviour Research and Therapy, 31(7), 683-692.

Grossberg, S., & Pilly, P. K. (2008). Temporal dynamics of decision-making during motion perception in the visual cortex. Vision research, 48(12), 1345-1373.

Heereman, J., Walter, H., & Heekeren, H. R. (2015). A task-independent neural

representation of subjective certainty in visual perception. Frontiers in human

neuroscience, 9(551), 1-12.

Kiani, R., Corthell, L., & Shadlen, M. N. (2014). Choice certainty is informed by both evidence and decision time. Neuron, 84(6), 1329-1342.

Knill, D. C., & Pouget, A. (2004). The Bayesian brain: the role of uncertainty in neural coding and computation. TRENDS in Neurosciences, 27(12), 712-719.

Ludwig, C. J., & Evens, D. R. (2016). Information Foraging for Perceptual Decisions. Journal

of experimental psychology, 43(2), 243-264.

(21)

20

Emotional Information Boosts Decision Accuracy and Confidence. Psychological

science, 27(5), 622-634.

McSorley, E., Lyne, C., & McCloy, R. (2014). Dissociation between the impact of evidence on eye movement target choice and confidence judgements. Experimental brain

research, 232(6), 1927-1940.

Niwa, M., & Ditterich, J. (2008). Perceptual decisions between multiple directions of visual motion. Journal of Neuroscience, 28(17), 4435-4445.

Pallier, G., Wilkinson, R., Danthiir, V., Kleitman, S., Knezevic, G., Stankov, L., & Roberts, R.

D. (2002). The role of individual differences in the accuracy of confidence judgments.

The Journal of general psychology, 129(3), 257-299.

Rassin, E., & Muris, P. (2005). Indecisiveness and the interpretation of ambiguous situations. Personality and Individual Differences, 39(7), 1285-1291.

Rassin, E., & Muris, P. (2005). To be or not to be… indecisive: Gender differences, correlations

with obsessive–compulsive complaints, and behavioural manifestation. Personality

and

Individual Differences, 38(5), 1175-1181.

Robertson, C. E., Martin, A., Baker, C. I., & Baron-Cohen, S. (2012). Atypical integration of motion signals in autism spectrum conditions. PLOS ONE, 7(11), 1-9.

(22)

21

T. (2008). An exploration of the indecisiveness scale in multiethnic Malaysia. Journal

of Cross-Cultural Psychology, 39(3), 309-316.

Zizlsperger, L., Kümmel, F., & Haarmeier, T. (2016). Metacognitive confidence increases with, but does not determine, visual perceptual learning. PLOS ONE, 11(3), 1-16. Zizlsperger, L., Sauvigny, T., & Haarmeier, T. (2012). Selective attention increases choice

(23)

22

Bijlage 1

Proefpersoon nummer __

Gelieve de volgende vragen te beantwoorden.

Heeft u oog- en of motoriekstoornissen? Ja / Nee

Draagt u een bril of lenzen? Ja / Nee Zo ja, welke sterkte? Beheerst u de Nederlandse taal vloeiend? Ja / Nee

Bent u links- of rechtshandig? Links / Rechts

Wat is uw leeftijd? ___

Wat is uw geslacht? Man / Vrouw

Gamet u? Ja / Nee Zo ja, hoeveel?

(24)

23

Bijlage 2

Schaalvragen Zekerheid

Hoe zeker ben je over de gemaakte keuzes in de trials? Omcirkel het bijpassende cijfer op de schaal van 1 tot 10. Sub-blok 1: Onzeker 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Zeker Sub-blok 2: Onzeker 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Zeker Sub-blok 3: Onzeker 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Zeker Sub-blok 4: Onzeker 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Zeker Sub-blok 5: Onzeker 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Zeker Sub-blok 6: Onzeker 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Zeker Sub-blok 7: Onzeker 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Zeker Sub-blok 8: Onzeker 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Zeker

(25)

24

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wang, Hydrothermal synthesis of hier- archical flower-like SnO2 nanostructures with enhanced ethanol gas sensing properties, Mater.. Guo, Hierarchical flowerlike WO3

[r]

resonator as the optical filter, and achieved a microwave photonic notch filter with a peak rejection &gt; 60 dB, a tunable high resolution bandwidth of 247-840 MHz, and

Concluderend uit de resultaten van dit onderzoek is er een zeer zwak, maar wel significant, positief verband tussen het aantal positieve argumenten gegeven voor een attribuut en het

- De inhoud van de voor- en de nameting dient verschillend te zijn. Dit om te voorkomen dat er ervaring optreedt. - De vorm van de voor- en de nameting dient vergelijkbaar te

Enkele van deze criteria zijn: (a) er is sprake van een preventieve opvoedingssituatie, (b) het gezin stelt zelf een vraag tot opvoedingsondersteuning, (c) het gezin beschikt over

In tegenstelling tot wat Gastmans en Van den Heuvel beweren, neemt geen van

beleggingsinstellingen die beleggen in crypto’s moet bepaald te worden op welke wijze deze crypto’s gecategoriseerd moeten worden.. Dit zal per type crypto bepaald moeten worden