• No results found

Het achterliggende werkingsmechanisme van oogbewegingen bij EMDR-therapie : de relevantie van gelijktijdig oogbewegingen maken en informatie terughalen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het achterliggende werkingsmechanisme van oogbewegingen bij EMDR-therapie : de relevantie van gelijktijdig oogbewegingen maken en informatie terughalen"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het achterliggende werkingsmechanisme van

oogbewegingen bij EMDR-therapie

De relevantie van gelijktijdig oogbewegingen maken en informatie terughalen

Zara Sbiti

Studentennummer: 10579893

Experimenteel begeleider: Hans Phaf Schriftelijk begeleider: Lotte Mulder Aantal woorden: 5698

Universiteit van Amsterdam 25-01-2017

(2)

2

Abstract

Dit experimenteel onderzoek heeft het achterliggende werkingsmechanisme van oogbewegingen bij EMDR-therapie onderzocht. Hierbij is gekeken naar de relevantie van oogbewegingen maken en gelijktijdig informatie terughalen. 43 Nederlandse studenten tussen de 18 en 30 jaar hebben aan dit onderzoek deelgenomen. De proefpersonen voerden een categorisatietaak uit waarbij zij woorden moesten verdelen over twee categorieën. Hierna volgde een afleidingstaak. Vervolgens werden de proefpersonen random in twee condities verdeeld; een fixatie- en een oogbeweging-conditie. Tijdens het fixeren of het maken van oogbewegingen dienden de proefpersonen aan één categorie te denken. De laatste fase van het experiment bestond uit het zoveel mogelijke woorden opschrijven uit beide categorieën. Uit de resultaten bleek dat oogbewegingen geen effect hadden op de geheugenprestatie en dat gelijktijdig oogbewegingen maken en informatie terughalen niet relevant was. De gevonden resultaten dienen voorzichtig geïnterpreteerd te worden door lage effect sizes.

Inleiding

De Amerikaanse psychologe Francine Shapiro maakte in de herfst van 1987 een merkwaardige boswandeling. Tijdens deze boswandeling merkte Shapiro dat door het kijken naar blaadjes die van de bomen vielen haar gestreste gevoelens en gedachtes verminderden. Door deze bevinding stelde zij de hypothese op dat door het maken van snelle oogbewegingen de mate van stress kan afnemen. Na het uitvoeren van onderzoek volgde een succesvol

onderzoeksartikel (Shapiro, 1989) wat leidde tot de creatie van Eye Movement Desensitization

and Reprocessing (EMDR) therapie die ontwikkeld is voor personen die leiden aan een

post-traumatische stressstoornis (PTSS). Mensen die lijden aan PTSS hebben een traumatische ervaring meegemaakt, waarbij het terugdenken aan deze ervaring nare gevoelens en gedachten teweegbrengen die een groot nadelig effect hebben op het dagelijks leven. Deze mensen hebben het gevoel het trauma her te beleven en mede hierdoor vermijden zij zaken die hun doen denken aan het trauma en hebben zij klachten zoals hyperventilatie (Symptomen van PTSS, 2016). Tijdens de EMDR-therapie wordt er gefocust op nare gevoelens en

gedachtes die gepaard gaan met het terugdenken aan het trauma. Hierbij wordt geprobeerd het individu minder gevoelig te maken voor deze emoties en meer positieve emoties en gedachten te associëren met de traumatische herinnering (Coetzee & Regel, 2005). Dit wordt gedaan met behulp van bilaterale stimulatie, hierbij zijn de meest gangbare vormen; het maken van

(3)

3 oogbewegingen, auditieve klikjes uit een koptelefoon en het tikken op de bovenkant van handen van de patiënt (Sales, 2011). Over EMDR-therapie zijn verschillende meta-analyses gedaan en hieruit blijkt dat EMDR succesvol is (Bradley, Greene, Russ, Dutra, & Westen, 2005) (Seidler & Wagner, 2006).

Tot nu toe is de vraag waarom EMDR zo succesvol is en wat het achterliggende werkingsmechanisme is van de oogbewegingen onbeantwoord. Als gekeken wordt naar het effect van oogbewegingen bij gezonde personen zijn hier verschillende bevindingen over gerapporteerd. In de literatuur wordt vaak de link gelegd tussen het geheugen en het effect daarvan op oogbewegingen. Zo is er in het onderzoek van Richardson en Spivey (2000) gevonden dat bij het terughalen van recent geleerde feiten, mensen hun ogen in dezelfde richting bewegen als hoe ze stonden toen deze feitjes gecodeerd werden. In het onderzoek van Ehrlichman en Micic (2012) is iets soortgelijks gevonden, namelijk dat bij het terughalen van informatie mensen meer willekeurige oogbewegingen maken. In de literatuur naar

oogbewegingen en geheugen wordt ook een tegenovergesteld effect gevonden, namelijk dat oogbewegingen een positieve invloed zouden hebben op de geheugenprestatie, ook wel het SIRE-effect genoemd. Een theorie die het SIRE-effect tracht te verklaren is de Top-Down-Attentional-Control-hypothese. Deze hypothese stelt dat door het maken van oogbewegingen hogere cognitieve functies makkelijker uitgevoerd kunnen worden. De aandacht zou

verbeteren door de oogbewegingen en hierdoor zou informatie makkelijker uit het geheugen teruggehaald worden, met name ‘zwakke’ items (Edlin & Lyle, 2013; Lyle & Edlin, 2015. Aangehaald in Phaf, ingediend). Hoe het SIRE-effect de functie van oogbewegingen probeert te verklaren is lastig te vergelijken met de oogbewegingen die worden gemaakt tijdens

EMDR-therapie. Het grootste verschil is dat het SIRE-effect een vooruitgang in

geheugenprestatie veronderstelt op emotioneel neutrale stimuli, bij EMDR-therapie wordt tijdens de oogbewegingen aan een trauma gedacht. Een theorie die dit aspect heeft verwerkt is de Orienting-Response-hypothese. Deze theorie stelt dat als er mogelijk sprake is van gevaar snelle oogbewegingen worden gemaakt zodat het brein de omgeving kan scannen voor dreiging. Sokolov (1990) stelt dat twee verschillende reacties volgen na het maken van snelle oogbewegingen. Als eerste een alerte reactie die normaal gesproken getriggerd wordt door plotselinge onverwachtse externe stimuli, hieruit volgt een onderzoekende reactie zodat gekeken kan worden wat voor externe stimuli vernomen werd en of deze stimuli dreigend is of niet. Doordat de omgeving veilig is tijdens de EMDR-therapie vervangt het brein een gespannen gevoel voor een veilig gevoel, dit veilige gevoel wordt vervolgens gelinkt aan de traumatische herinnering (Sokolov, 1990). Tijdens het scannen van de omgeving gaat de

(4)

4 focus naar het potentiele gevaar, hierdoor verbetert de geheugenprestatie volgens deze

hypothese specifiek voor negatief materiaal. Phaf (ingediend) heeft in SIRE-context hetzelfde effect gevonden als de Orienting-Response hypothese, namelijk een verbetering in

geheugenprestatie voor negatieve woorden. Tot zover stellen de hypotheses dat

oogbewegingen een positief effect zouden hebben op de geheugenprestatie, waarbij het onderzoek van Phaf (ingediend) en de Orienting-Response-hypothese stellen dat het alleen voor affectief negatief materiaal geldt. Een hypothese die in de literatuur veel ondersteuning heeft gekregen voor het verklaren van de functie van oogbewegingen in een EMDR-context is de Working-Memory-hypothese (Marcel, 2012), hij sluit niet aan bij de bovengenoemde hypotheses en resultaten van het onderzoek van Phaf (ingediend). Deze hypothese stelt dat het visuospatiële werkgeheugen tijdens het gelijktijdig uitvoeren van oogbewegingen en het terugdenken aan de traumatische herinnering zo belast wordt dat er minder ruimte is voor negatieve emoties gelinkt aan de herinnering. De herinnering wordt op deze manier opnieuw geconsolideerd zodat deze minder traumatisch is voor de patiënt. Volgens deze theorie zou het geheugen in prestatie juist verminderen omdat het visuospatiële werkgeheugen dermate opgevuld raakt door de oogbewegingen dat het geheugen voor de traumatische herinnering verzwakt. In termen van SIRE zou bij het opgaan van deze theorie de geheugenprestatie moeten verzwakken, wat tot nog toe geen SIRE onderzoeker heeft aangetoond. De working-memory-hypothese lijkt dan ook geen plausibele verklaring te kunnen bieden voor het SIRE-effect.

Een voorbeeld van een SIRE-onderzoek dat het SIRE-effect bevestigd, is het onderzoek van Lyle, Logan en Roediger III (2008). In dit onderzoek werd gevonden dat proefpersonen die herhalende oogbewegingen maakten voordat zij een geheugentest deden een verbetert geheugen hadden in vergelijking met proefpersonen die deze oogbewegingen niet maakten. Dit effect was groter bij de groep proefpersonen die volledig rechtshandig waren dan bij proefpersonen die niet rechtshandig waren of beide handen gebruikten, daar werd of geen effect gevonden of een verslechterd geheugen. Dit effect wordt in het artikel uitgelegd aan de hand van een theorie die stelt dat bij volledig rechtshandigen in het dagelijks leven minder bilaterale hemisferische activatie bestaat dan bij niet volledig rechtshandigen. Door oogbewegingen van links naar rechts te maken wordt meer bilaterale hemisferische activiteit gestimuleerd en hier zouden de volledig rechtshandigen meer van profiteren dan de niet volledig rechtshandigen. Volgens deze theorie zouden dus ook volledig linkshandigen profiteren van horizontale oogbewegingen (Lyle, Hanaver-Torrez, Hackländer & Edlin, 2012; Aangehaald in Phaf, ingediendß). De theorie over interhemisferische activatie is later

(5)

5 tegengesproken. Gevonden werd dat verticale oogbewegingen ook een SIRE-effect

veroorzaakten en dat horizontale oogbewegingen geen interhemisferische activatie lieten zien op de EEG (Parker & Dagnall, 2007) (Samara, Elzinga, Slagter & Nieuwenhuis, 2011). Christman, Garvey, Propper en Phaneuf (2003) stellen met een soortgelijke theorie dat hemisferische interactie een verbetering van het episodisch geheugen zou bewerkstelligen. Hiermee trachtte zij ook het werkingsmechanisme van oogbewegingen bij EMDR te

verklaren, maar door de vorig genoemde redenen van het gevonden SIRE-effect bij verticale oogbewegingen en de non-existentie van een EEG-signaal tijdens interhemisferische activatie houdt deze ook geen stand.

Wanneer één theorie zowel het SIRE-effect als ook het werkingsmechanisme van de oogbewegingen bij EMDR zou kunnen verklaren, is het nodig om de opzet van een SIRE-onderzoek een meer EMDR-karakter te geven zoals gebeurd is bij het SIRE-onderzoek van Phaf (ingediend). Bij het onderzoek van Matzke, van Rijn, Nieuwenhuis, Slagter, van der Molen en Wagenmakers (2015) is dit niet gebeurd. Matzke et al., (2015) hadden een replicatie onderzoek uitgevoerd op het originele SIRE-onderzoek van Lyle et al., (2008), waarbij de onderzoekers geen effect vonden voor horizontale oogbewegingen op de geheugenprestatie. Door deze non-replicatie is het skepticisme rondom het SIRE-effect toegenomen, terwijl als er gekeken wordt naar de theorieën die in de methodes van de experimenten verwerkt zitten van zowel het SIRE-onderzoek van Lyle et al., (2008) als de non-replicatie van Matzke et al., (2015) vallen een paar dingen op. Matzke et al., (2015) maken gebruik van een neutrale woordenlijst zodat er geen affectieve woorden in zitten, Lyle et al., (2008) controleerden hier niet op, hierdoor zitten er mogelijk positieve en negatieve woorden in deze lijst. Als gekeken word naar het onderzoek van Phaf (ingediend) is het opvallend dat er een effect gevonden werd waarbij het geheugen verbeterde voor specifiek negatief materiaal en volgens de Orienting-Response-hypothese verbeterd het geheugen ook alleen voor negatief materiaal. Het kan dus zijn dat Matzke et al., (2015) geen SIRE-effect hadden gevonden omdat zij geen negatieve woorden in hun lijst hadden zitten. Het is nuttig om naar woorden te kijken die niet affectief neutraal zijn omdat bij EMDR-therapie de content waaraan gedacht wordt tijdens de oogbewegingen ook niet affectief neutraal is. Het volgende punt dat opviel is dat bij de non-republicatie gebruik werd gemaakt van een recency-buffer. Hierdoor konden de

proefpersonen minder makkelijk de laatst geleerde woorden terughalen tijdens de free recall. Dit betekent dat de proefpersonen uit de controle-conditie dit ook deden, hierdoor kan het zijn dat er geen SIRE-effect is gevonden bij de oogbeweging-conditie. Het onderzoek van Lyle et al., (2008) maakte geen gebruik van een recency-buffer, waardoor terughalen mogelijk plaats

(6)

6 heeft gevonden en een SIRE-effect gevonden kon worden. Het laatste punt is dat bij beide onderzoeken niet gecontroleerd werd of de proefpersonen gelijktijdig de oogbewegingen maakten en de geleerde woorden terughaalden, dit is bij EMDR-therapie van groot belang. Als er daadwerkelijk een verband bestaat tussen het SIRE-effect en EMDR-therapie kunnen bovenstaande kanttekeningen een reden zijn waarom Matzke et al., (2015) geen SIRE-effect hebben gevonden.

Bij dit onderzoek zal daarom geprobeerd worden de vraag te beantwoorden of het noodzakelijk is om gelijktijdig informatie terug te halen en oogbewegingen uit te voeren om zo meer duidelijkheid te krijgen over het achterliggende werkingsmechanisme van

oogbewegingen tijdens EMDR-therapie. Zo kunnen er meer ingevingen gegenereerd worden over welke hypotheses aannemelijker zijn en welke niet. Hierdoor kan er ook meer

duidelijkheid ontstaan over de non-replicatie van Matzke et al., (2015) over het

SIRE-onderzoek van Lyle et al., (2008). Het experiment wat uitgevoerd zal worden bestaat uit vier fases. Als eerste fase zullen de proefpersonen een categorisatietaak uitvoeren waarbij zij affectief negatieve woorden in twee semantisch verschillende condities zullen indelen, hierdoor treed een incidenteel leerproces op. Alle woorden zullen van negatieve aard zijn vanwege het gevonden SIRE-effect voor negatieve woorden in het onderzoek van Phaf (ingediend). De tweede fase betreft een recency-buffer, hierbij zullen de proefpersonen een afleidingstaak uitvoeren. De derde fase zullen de proefpersonen in verschillende condities doorstaan, een fixatie-conditie, waarbij proefpersonen zich fixeren op een plus/kruis teken in het midden van het scherm en een non-fixatie-conditie waarbij de proefpersonen kijken naar een plusteken op het scherm die zich van links naar rechts beweegt. Tijdens deze condities zal aan de proefpersonen gevraagd worden één semantische categorie van de zojuist

gecategoriseerde woorden terug te halen. Hierdoor kan gekeken worden of informatie

terughalen en gelijktijdig oogbewegingen maken van belang is en is dit ook de reden waarom er gekozen is voor een incidenteel leerproces. Een intentioneel leerproces zou het moeilijk maken voor de proefpersonen om juist niet aan één semantische categorie te denken, omdat de proefpersonen een vermoeden zouden hebben getest te worden op de geleerde woorden. De vierde en laatste fase bestaat uit free recall, de proefpersonen worden gevraagd zoveel mogelijk woorden uit beide categorieën te herinneren en op de schrijven.

Volgens de Orienting-Response-hypothese is het voor een verbetering in

geheugenprestatie van belang om tijdens het terughalen van informatie oogbewegingen te maken, bij de fixatie-conditie en bij de categorie die niet terug gehaald wordt zal geen sprake zijn van verbetering in geheugenprestatie. De Top-Down-hypothese stelt dat de er meer

(7)

7 OR TDAC WM Oogbewegingen-conditie, categorie teruggehaald Oogbewegingen-conditie, categorie niet teruggehaald Fixatie-conditie, categorie teruggehaald

Fixatie-conditie, categorie niet teruggehaald

verbetering in geheugenprestatie zal plaatsvinden bij het maken van oogbewegingen

vergeleken met fixeren, hierbij maakt het niet uit of de informatie gelijktijdig is teruggehaald tijdens de oogbewegingen. De Working-Memory-hypothese stelt dat de geheugenprestatie over het algemeen verslechterd, dit geldt vooral voor de informatie die wordt teruggehaald tijdens de oogbewegingen.

Grafiek 1.

Verwachtingen van Orienting-Response-hypothese (OR), Top-Down-attentional-control-hypothese (TDAC) en Working-Memory-Top-Down-attentional-control-hypothese (WM) met 95% error bars en op de y-as verwachte totaal aantal woorden bij free recall.

Methode

Deelnemers

43 studenten tussen de 18 en 30 jaar met als moedertaal Nederlands namen deel aan dit onderzoek. De meeste studenten waren afkomstig van de Universiteit van Amsterdam. Twaalf van de 43 proefpersonen kregen tien euro als beloning, de rest één proefpersoonpunt. De studenten waren geworven via de lab.uva.nl site, Facebook en mond-op-mond werving. Het onderzoek was goedgekeurd door het ethische review board van de faculteit maatschappij en gedrag van de Universiteit van Amsterdam. De exclusie criteria waren eerdere ervaring met EMDR-therapie, eerdere ervaring met SIRE-onderzoek en het duizelig of misselijk worden van een kermisattractie. Hiernaast moesten proefpersonen die gebruik maakten van

(8)

8 lenzen of een bril deze meenemen naar het onderzoek. Voor deelname aan het onderzoek hebben alle proefpersonen volgens het verdrag van Helsinki een informed consent

ondertekend. Proefpersonen dienden extreem links- of rechtshandig te zijn. Dit werd bepaald door de Nederlandse rechts- of linkshandigheid schaal (van Strien, 1992). +10 staat voor extreem rechtshandig en -10 staat voor extreem linkshandig.

Design

Het onderzoek had een 2 x 2 mixed factorial design. De oogbeweging-conditie en de fixatie-conditie waren de between-proefpersoon manipulatie. De within-proefpersoon

manipulatie was de tweede onafhankelijke variabele, namelijk het terughalen van de categorie rampen of emoties tijdens het bewegen van de ogen of het fixeren. De afhankelijke variabele is de proportie van het gemiddelde totaal aantal teruggehaalde woorden en de proportie van het gemiddelde teruggehaalde woorden voor de ingebeelde categorie. Welke categorie dit was verschilde per proefpersoon, dit was gerandomiseerd.

Materialen en apparaten

Stimuli werden gepresenteerd op een computerbeeldscherm in een verlichte kamer zonder daglicht. Gegevens over de computer: een monitor Asus VG248QE, 24 inch, full HD resolutie en 144 Hz refresh resolutie. Proefpersonen zaten op een stoel die in hoogte versteld kon worden en op ooghoogte 30 cm verwijderd van het beeldscherm. Om hier zeker van te zijn, legden de proefpersonen hun kin op een steun. De woordenlijst die bestudeerd diende te worden bestond uit 24 woorden die ingedeeld konden worden in de categorie ‘emoties’ en 24 woorden die ingedeeld konden worden in de categorie ‘rampen’. Alle 48 woorden waren van negatieve aard en er is rekening gehouden met de woordlengtes en de Nederlandse

woordfrequenties (Keuleers, Brysbaert, & New, 2010) (Phaf, van der Leij, Stienen &

Bierman, 2006). De keuze voor het aantal van 24 woorden per categorie was gebaseerd op het onderzoek van Phaf, (ingediend).

Procedure

Als eerste werd met de proefpersonen een kort laagdrempelig gesprek gehouden om ze op hun gemak te stellen en plaats te laten nemen. Vervolgens werd hun links- of

rechtshandigheid vastgesteld door middel van de Nederlandse rechts- of linkshandigheid schaal. Nadat de proefpersonen de informatiebrochure en de informed consent hadden gelezen en ondertekend hadden begon het uit 4 fase bestaande experiment.

De eerste fase bestond uit de categorisatietaak. Bij deze taak dienden de proefpersonen de woorden die op het beeldscherm naar voren kwamen onder de juiste locatie en

(9)

9 bijbehorende categorie over te typen. Het einde van de eerste fase werd getoond op het

beeldscherm en de proefleider introduceerde de tweede fase. De proefleider gaf de instructie aan de proefpersonen om hardop af te tellen met 2 vanaf 500 voor één minuut lang. Met deze fase werd getracht het werkgeheugen vrij te maken van de zojuist gecategoriseerde woorden, een recency-buffer. Bij de derde fase van het experiment werden de proefpersonen opgesplitst in condities. Tijdens oogbewegingen maken óf tijdens het fixeren probeerden de

proefpersonen woorden terug te halen uit één categorie; rampen of emoties. Welke

proefpersonen in welke condities zaten werd gerandomiseerd. De vierde en laatste fase van het experiment bestond uit een free recall. Bij deze fase werd aan de proefpersonen verteld dat dit onderzoek eigenlijk het geheugen onderzocht en niet aandacht. De proefpersonen probeerden zich zoveel mogelijk woorden uit beide categorieën te herinneren, na vijf minuten stopten de proefleiders de laatste fase handmatig.

Als laatste werd het exit-interview afgenomen waar gevraagd werd naar hun ervaring en eventueel toegepaste strategieën. Voorbeelden van de vragen die werden afgenomen zijn: “Is er iets tijdens het onderzoek opgevallen?” en “Is het gelukt om woorden uit één categorie terug te halen tijdens de oogbewegingen/fixatie? Zo niet, waarom?”.

Data-analyseplan

Voor de analyses zal gekeken worden naar gemiddeldes aangevuld met

betrouwbaarheidsintervallen van 95% en effectgroottes uitgedrukt in Cohen’s d. Bij de analyses zal niet gekeken worden naar p-waarden en statistische significantie. Hiervoor is gekozen omdat p-waarden een te dichotoom beeld schetsen over het aannemen van een hypothese (p < .05), of het niet aan nemen van een hypothese (p > .05) (Cumming, 2014). Als bijvoorbeeld bij een ANOVA toets de p-waarde .06 wordt geconstateerd zal de hypothese verworpen worden. Men zal minder snel geneigd zijn nog uitvoerig naar de data te kijken en wellicht theoretische verklaringen te vinden voor het gevonden effect. In dit onderzoek zal vanwege deze reden naar effectgroottes gekeken worden. Met behulp van effectgroottes krijgt men een beeld van wat er gebeurd met de data en vooral in welke mate. Ongeacht of de data significant is of niet kan er altijd een conclusie over de data worden getrokken. Hiernaast worden betrouwbaarheidsintervallen gerapporteerd omdat die informatie geven over de minimale en maximale waarden waarbinnen een resultaat met 95% zekerheid gevonden kan worden.

(10)

10

Resultaten

Alle proefpersonen hadden op de rechts- of linkshandigheid schaal (van Strien, 1992) een score behaald van +10 of -10 en voldeden hiermee aan de eis van volledige rechts- of linkshandigheid. Van de 43 proefpersonen die meededen aan het onderzoek zijn de data van acht proefpersonen niet meegenomen naar de uiteindelijke analyses. Bij twee proefpersonen was er sprake van een incorrecte woordenlijst in het computerprogramma hierdoor was de data niet bruikbaar. Bij één proefpersoon liep het computerprogramma vast tijdens het experiment en een andere proefpersoon had last van hoofdpijn tijdens het maken van de oogbewegingen waardoor het experiment vroegtijdig moest stoppen. Aan de hand van het exit-interview was te zien dat vier andere proefpersonen zich de categorie niet goed hadden ingebeeld tijdens het fixeren. Zij konden geen aandacht erbij houden en dachten aan andere zaken dan de woorden uit de woordenlijst. Alle proefpersonen zijn met behulp van het exit-interview verdeeld over vier groepen aan de hand van hoe zij zich de categorieën hadden ingebeeld tijdens het fixeren of tijdens het maken van oogbewegingen. Groep 1 had zich succesvol één categorie ingebeeld, groep 2 had zich beide categorieën ingebeeld, groep 3 had zich niet succesvol één categorie ingebeeld en groep 4 had geen informatie teruggekoppeld over de mate van succes van het inbeelden. Groep 3 en 4 zijn vervolgens verwijderd en niet meegenomen naar de analyses, omdat zij geen informatie generen over het SIRE-effect. Groepen 1 en 2 worden alleen onderscheden bij de eerste aanvullende analyse, bij de andere analyses wordt met ‘een categorie inbeelden of terughalen’ groepen 1 en 2 samen bedoeld. Alle proefpersonen hadden een recall tussen de vijf en zeventien waardoor zij voldeden aan de minimale prestatie eis van Matzke et al., (2015). Uiteindelijk kon van 35 proefpersonen de data gebruikt worden waarvan 16 proefpersonen in de fixatie-conditie zaten en 19

proefpersonen in die oogbeweging-conditie.

Hoofdanalyse

Er is gekeken naar gemiddeldes, standaarddeviaties, 95% betrouwbaarheidsintervallen en effectgrootte. Aan de assumptie van normaliteit was voldaan. Er was bijna geen verschil tussen proefpersonen die zich een categorie inbeeldde en in de fixatie-conditie zaten (N=16, M=0.211, BI 95% [-0.172, 0.250]) vergeleken met proefpersonen die zich een categorie inbeeldde en in de oogbeweging-conditie zaten (N=19, M=0.210, BI 95% [-0.185, 0,235]). De proefpersonen uit de fixatie-conditie hadden met een verwaarloosbaar verschil een hogere recall. Dit verschil, 0.001, liet een verwaarloosbaar negatief effect zien, d = -0.017. Hetzelfde gold voor de proefpersonen in de oogbeweging-conditie, zij hadden iets meer recall als zij

(11)

11 zich een categorie inbeeldde (N=19, M=0.210, BI 95% [-0.185, 0,235]) dan wanneer zij zich geen categorie inbeeldde (N=19, M=0.194, BI 95% [-0.161, 0.227]). Dit verschil,0.016, met was echter weer zo klein dat er bijna geen verschil was. Het verschil liet wel een klein effect zien, d = 0.241. Voor een overzicht zie grafiek 2.

Grafiek 2.

Gemiddeldes van proporties v.d. recall van groepen 1 en 2 van de ingebeelde categorie en van de niet-ingebeelde categorie voor de fixatie- en oogbeweging-conditie met 95% error bars.

Gekeken naar de proportie van de total recall van de proefpersonen ziet men dat proefpersonen uit de fixatie-conditie (N=16, M=0.203, BI 95% [-0.172, 0.234]) bijna dezelfde hoeveelheid proportie woorden recall hadden als de oogbeweging-conditie (N=19, M=0.201, BI 95% [0.193, 0.595]). De fixatie-conditie had echter een hogere recall. Dit verschil, 0.002, liet een verwaarloosbaar negatief effect zien, d = -0.045. Voor een overzicht zie grafiek 3.

0,18 0,185 0,19 0,195 0,2 0,205 0,21 0,215 Fixatie-conditie Oogbeweging-conditie

Proportie v.d. recall van ingebeelde categorie

Proportie v.d. recall van niet-ingebeelde categorie

(12)

12

Grafiek 3.

Gemiddeldes van proporties van de total recall van groepen 1 en 2 bij de fixatie- en oogbeweging-conditie met 95% error bars.

De ingebeelde categorie van proefpersonen in de fixatie-conditie had iets meer recall dan de ingebeelde categorie van proefpersonen in de oogbeweging-conditie. Dit verschil is echter zo klein dat er eigenlijk sprake is van geen verschil. Het inbeelden van een categorie versus het niet inbeelden van een categorie had een klein effect binnen de oogbeweging-conditie, dit effect is ook te zien in de fixatie-conditie en kan hierdoor niet aan de manipulatie worden toegeschreven. Voor alle scores van de hoofdanalyse zie tabel 1.

Tabel 1

Gemiddeldes en Standard Error (tussen Haakjes) van de fixatie-conditie en oogbeweging-conditie voor de proportie van de ingebeelde categorie, proportie van de niet-ingebeelde categorie en de proportie van de total recall

Proporties Prop. ingebeeld Prop. niet-ingebeeld Prop. total recall

Fixatie (N=16) 0.211 (0.020) 0.197 (0.024) 0.203 (0.016) Oogbewegingen 0.210 (0.013) 0.194 (0.017) 0.201 (0.011) (N=19)

Aanvullende analyses Eerste aanvullende analyse

Als eerste aanvullende analyse is gekeken naar groep 1 en 2 van de verschillende inbeeldingsgroepen: groep 1 (gelukte inbeelding van één categorie) (N=23) en groep 2 (inbeelding van beide categorieën) (N=12). Hiermee werd geprobeerd te kijken naar de

0,199 0,1995 0,2 0,2005 0,201 0,2015 0,202 0,2025 0,203 0,2035 0,204 Fixatie-conditie Oogbeweging-conditie

(13)

13 relevantie van het succesvol inbeelden van één categorie versus beide categorieën. Zo kon beter gekeken kon worden naar de vraagstelling van dit onderzoek; is gelijktijdig terughalen van informatie en het maken van oogbewegingen relevant. Hierbij is gekeken naar de

gemiddeldes, standaarddeviaties, 95% betrouwbaarheidsintervallen en effectgrootte. Gekeken naar proefpersonen in de oogbeweging-conditie die een categorie terughaalde was de recall het hoogst voor groep 1 (N=13, M=0.221, BI 95% [-0.189, 0.253]) vergeleken met groep 2 (N=6, M=0.184, BI 95% [-0.144, 0.224]. Dit verschil, 0.037, liet een groot effect zien, d = 0.677. Als weer gekeken wordt naar proefpersonen die ook een categorie terughaalde maar dan in de fixatie-conditie, is te zien dat wederom de recall hoger was bij groep 1(N=10, M=0.216, BI 95% [-0.168, 0.264]) dan bij groep 2 (N=6, M=0.202, BI 95% [-0.132, 0.272]). Dit verschil, 0.014, liet een klein effect zien, d = 0.168. Bij de categorie die niet werd

teruggehaald bij proefpersonen uit de oogbeweging-conditie was de recall hoger bij groep 2 (N=6, M=0.216, BI 95% [-0.147, 0.285]) dan bij groep 1(N=13, M=0.184, BI 95% [-0.146, 0.222]). Dit verschil, 0.032, liet een klein effect zien, d = 0.408. Voor een overzicht zie grafiek 4.

Grafiek 4.

Proporties van de recall voor ingebeelde- en niet-ingebeelde categorieën voor de oogbeweging- en fixatie-conditie bij groep 1 (inbeelding van 1 categorie) en groep 2 (inbeelding van beide categorieën) met 95% error bars.

Woorden uit de categorie die werd terug gehaald hadden een hogere recall als één categorie succesvol werd ingebeeld voor zowel de oogbeweging-conditie als voor de

fixatie-0 0,05 0,1 0,15 0,2 0,25 Inbeelding van 1 categorie Inbeelding van beide categorieën

Ingebeelde categorie voor oogbeweging-conditie

Ingebeelde categorie voor fixatie-conditie

Niet-ingebeelde categorie voor oogbeweging-conditie

Niet-ingebeelde categorie voor fixatie-conditie

(14)

14 conditie, al had het bij de oogbeweging-conditie een groter effect. Bij woorden uit de

categorie die niet werd terug gehaald was de recall voor zowel de oogbeweging-conditie als de fixatie-conditie hoger bij inbeelding van beide categorieën vergeleken met inbeelding van één categorie. Voor alle scores van de eerste aanvullende analyse zie tabel 2.

Tabel 2

Gemiddeldes (Gem) en Standaarddeviaties (SD) (Tussen Haakjes) voor de proporties (prop.) van de ingebeelde- en niet-ingebeelde categorieën (reimag en nonreimag) en de total recall. Hierbij gegeven de hoeveelheid proefpersonen per groep (N), conditie en groep 1 (inbeelding van één categorie) en groep 2 (inbeelding van beide categorieën)

Prop. Conditie Inbeelding Gem en SD (tussen haakjes) N

Reimag Oogbeweging Beide 0.184 (0.050) 6

1 categorie 0.221 (0.059) 13

Fixatie Beide 0.202 (0.088 6

1 categorie 0.216 (0.078) 10

Nonreimag Oogbeweging Beide 0.216 (0.086) 6

1 categorie 0.184 (0.070) 13

Fixatie Beide 0.202 (0.076) 6

1 categorie 0.193 (0.108) 10

Total recall Oogbeweging Beide 0.198 (0.037) 6

1 categorie 0.202 (0.053) 13

Fixatie Beide 0.201 (0.047) 6

1 categorie 0.204 (0.073) 10

Tweede aanvullende analyse

Gekeken is naar het effect van de soort categorie, emoties of rampen, die wel of niet werd teruggehaald op de mate van recall. Tijdens het exit-interview rapporteerden de proefpersonen vaak het makkelijker te vinden woorden te herinneren uit de categorie

‘rampen’ omdat ze woorden uit de categorie ‘emoties’ te abstract vonden en daardoor lastiger te onthouden. Het doel was twee categorieën te creëren die vergelijkbaar met elkaar waren en alleen qua semantische betekenis van elkaar verschilde. Met behulp van deze analyse wordt gekeken of de categorie ‘rampen’ inderdaad makkelijker te onthouden was en misschien ruis heeft veroorzaakt. Hierbij is gekeken naar de gemiddeldes, standaarddeviaties, 95%

betrouwbaarheidsinterval en effectgrootte. De proportie van de total recall van de categorie ‘emoties’ was iets hoger bij proefpersonen in de oogbeweging-conditie (N=10, M=0.210, BI 95% [00.179, 0.241]) vergeleken met de fixatie-conditie (N=8, M=0.203, BI 95% [-0.148, 0,258]). Dit verschil, 0.007, liet een klein verwaarloosbaar effect zien, d = 0.106. De

(15)

15 proportie van de total recall van de categorie ‘rampen’ was het hoogst bij proefpersonen in de fixatie-conditie (N=8, M=0.203, BI 95% [-0.186, 0.220]) vergeleken met de oogbeweging-conditie (N=9, M=0.190, BI 95% [-0.160, 0.220]). Dit verschil, 0.032, liet een klein effect zien, d = 0.280. Voor een overzicht zie grafiek 5.

Grafiek 5.

Proporties van de total recall bij de fixatie- en oogbeweging-conditie voor de categorieën ‘emoties en ‘rampen’ met 95% error bars.

In de fixatie-conditie is de proportie van de total recall voor beide categorieën even hoog, terwijl in de oogbeweging-conditie de categorie ‘emoties’ hoger scoort en de categorie ‘rampen’ lager. Gekeken naar het exit-interview werd er verwacht dat de categorie ‘rampen’ in zowel de fixatie- als de oogbeweging-conditie hoger zou scoren. In de discussie zal op dit resultaat verder worden ingegaan. Voor alle scores van de tweede aanvullende analyse zie tabel 3. 0,175 0,18 0,185 0,19 0,195 0,2 0,205 0,21 0,215 Oogbeweging-conditie Fixatie-conditie Emoties Rampen

(16)

16 Tabel 3

Gemiddeldes (Gem) en Standaarddeviaties (SD) (Tussen Haakjes) voor de proporties (prop.) van de ingebeelde- en niet-ingebeelde categorieën (reimag en nonreimag) en de total recall. Hierbij gegeven de hoeveelheid proefpersonen per groep (N), conditie en soort categorie Prop. Conditie Categorie Gem en SD (tussen haakjes) N

Reimag Oogbeweging Emoties 0.196 (0.058) 10

Rampen 0.224 (0.058) 9

Fixatie Emoties 0.168 (0.083) 8

Rampen 0.253 (0.049) 8

Nonreimag Oogbeweging Emoties 0.229 (0.075) 10

Rampen 0.155 (0.054) 9

Fixatie Emoties 0.238 (0.106) 8

Rampen 0.155 (0.063) 8

Total recall Oogbeweging Emoties 0.210 (0.050) 10

Rampen 0.190 (0.046) 9

Fixatie Emoties 0.203 (0.079) 8

Rampen 0.203 (0.047) 8

Discussie

Uit de resultaten blijkt dat onafhankelijk van een categorie terughalen of niet de proportie van hoeveelheid teruggehaalde woorden bij de fixatie- en oogbeweging-conditie bijna niet van elkaar verschilde, al had de fixatie-conditie iets meer woorden teruggehaald. Het effect wat hierop was gevonden was verwaarloosbaar. Hiernaast werden woorden beter herinnerd als zij werden ingebeeld maar dit gold voor zowel de oogbeweging-conditie als voor de fixatie-conditie, daarom kan dit effect niet aan de manipulatie worden toegeschreven. Deze resultaten werden niet verwacht, ten eerste werd een SIRE-effect verwacht en ten tweede werd er verwacht dat de geheugenprestatie vooruit zou gaan bij gelijktijdig inbeelden van woorden en het maken van oogbewegingen. Als naar het exit-interview gekeken wordt valt het op dat veel proefpersonen rapporteerden last te hebben van hoofdpijn of een onprettig gevoel te ervaren tijdens het maken van de oogbewegingen. Dit is bij voorgaande

onderzoeken niet gerapporteerd waar wel een SIRE-effect is gevonden. De opstelling van het experiment was hetzelfde als voorgaande onderzoeken op twee punten na. Het eerste is dat het computerscherm verschilde. Dit computerscherm was breder dan voorgaande

computerschermen waardoor proefpersonen mogelijk een grotere afstand van links naar rechts moesten afleggen om de oogbewegingen uit te kunnen voeren terwijl zij nog steeds 30

centimeter van het beeldscherm verwijderd waren. Hiernaast was het computerscherm meer reflectief dan andere computerschermen. Deze punten zouden voor de gerapporteerde irritatie gezorgd kunnen hebben en bij één proefpersoon de reden waarom het experiment voortijdig

(17)

17 afgebroken moest worden. Een suggestie voor vervolg onderzoek is precies dezelfde

computers te gebruiken die in de voorgaande onderzoeken ook gebruikt zijn. Het tweede punt waarop dit onderzoek verschilt is dat de proefpersonen incidenteel hebben geleerd in plaats van intentioneel. Hiervoor was gekozen omdat de proefpersonen zo beter aan één categorie konden denken tijdens de derde fase van het experiment, anders zouden ze de ook nog op de andere categorie focussen. Het kan zijn dat het SIRE-effect alleen optreedt met intentioneel leren. Wat uit de eerste aanvullende analyse bleek, was dat er een klein verschil was tussen de proefpersonen die zich 1 categorie hadden ingebeeld en proefpersonen die zich beide

categorieën hadden ingebeeld. Het bleek dat proefpersonen die zich 1 categorie hadden ingebeeld hier meer profijt van hadden in de oogbeweging-conditie dan in de fixatie-conditie. Uit de hoofdanalyse werd de onverwachte conclusie getrokken dat een categorie wel of niet inbeelden geen effect had. Mogelijk kan dit komen doordat het succesvol inbeelden van 1 categorie bij veel proefpersonen niet is gelukt. Als de proefpersonen bij vervolgonderzoek zich allemaal succesvol 1 categorie inbeelden zou misschien een ander resultaat gevonden kunnen worden. Wat uit de tweede aanvullende analyses bleek, was dat de oogbeweging-conditie een hogere recall had voor woorden uit de categorie ‘emoties’ dan voor de categorie ‘rampen’. Wat gedacht kan worden is dat ‘emoties’ redelijk abstracte begrippen zijn en ‘rampen’ redelijk grijpbare en duidelijke begrippen. Het kan zijn dat oogbewegingen een verbetering in geheugenprestatie veroorzaken voor negatieve abstracte informatie. Dit past bij de top-down-attentional-control-hypothese. Een verbetering in geheugenprestatie voor ‘zwakke’ items. Mensen met PTSS rapporteren een levendige herbeleving ervaren van het trauma, hierbij komen heftige emoties vrij. Hypothetisch gezien kan het wellicht zo zijn dat het werkingsmechanisme achter de oogbewegingen van EMDR-therapie zich richt op deze heftige emoties (abstracte negatieve informatie) en wel op zo een manier zodat deze minder heftig wordt en beter met het trauma om gegaan kan worden. Een alternatieve hypothese die overeenstemt met de top-down-attentional-control-hypothese is de dopamine-hypothese. Deze hypothese stelt dat als snelle oogbewegingen gemaakt worden dit een dopamine productie in gang zet door oude netwerken in het brein. “De directe tectonigrale connectie van de

superieure colliculus naar de substantia nigra pars compacta zou verantwoordelijk zijn voor de op korte termijn verhoging van het dopamine level, voor het geval van onverwachte visuele stimuli” (Redgrave & Gurney, 2006; Aangehaald in Phaf, ingediend). De dopamine zou hierbij een leer signaal kunnen afgeven zoals is gevonden in het bekende experiment van Thorndike over operant leren. De top-down-attentional-control-hypothese stelt dat snelle oogbewegingen hogere cognitieve functies vergemakkelijkt, wellicht werken deze twee

(18)

18 hypotheses dus samen.

Bijna alle analyses hadden een klein of verwaarloosbaar effect, vanwege deze reden dient men de resultaten voorzichtig te interpreteren. Nu neigen de resultaten richting de top-down-attentional-control-hypothese te gaan in samenwerking met de dopamine-hypothese, een verbetering in geheugenprestatie bij het maken van oogbewegingen en het gelijktijdig terughalen van informatie en maken van oogbewegingen is niet relevant.

(19)

19

Literatuurlijst

Bradley, R., Greene, J., Russ, E., Dutra, L., & Westen, D. (2005). A multidimensional meta-analysis of psychotherapy for PTSD. American journal of Psychiatry, 162(2), 214-227.

Christman, S. D., Garvey, K. J., Propper, R. E., & Phaneuf, K. A. (2003). Bilateral eye

movements enhance the retrieval of episodic memories. NEUROPSYCHOLOGY-NEW

YORK-, 17(2), 221-229.

Coetzee, R. & Regel, S. (2005). Eye movement desensitization and reprocessing (EMDR): An update. Advances in Psychiatric Treatment, 11, 347-354.

Cumming, G. (2014). The new statistics: Why and how. Psychological Science, 25, 7-29. Dawkins, R. (1986). The blind watchmaker. New York: Norton.


Ehrlichman, H., & Micic, D. (2012). Why do people move their eyes when they think?. Current Directions in Psychological Science, 21(2), 96-100.

Keuleers, E., Brysbaert, M., & New, B. (2010). SUBTLEX-NL: A new measure for Dutch word frequency based on film subtitles. Behavior Research Methods, 42, 643-650.

Lyle, K. B., Hanaver-Torrez, S. D., Hackländer, R. P., & Edlin, J. M. (2012). Consistency of handedness, regardless of direction, predicts baseline memory accuracy and potential for memory enhancement. Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and Cognition, 38(1), 187.

Lyle, K. B., Logan, J. M., & Roediger, H. L. (2008). Eye movements enhance memory for individuals who are strongly right-handed and harm it for

(20)

20 Matzke, D., Nieuwenhuis, S., van Rijn, H., Slagter, H. A., van der Molen, M. W., &

Wagenmakers, E. J. (2015). The effect of horizontal eye movements on free recall: A preregistered adversarial collaboration. Journal of Experimental Psychology: General. 144, e1-e15. http://dx.doi.org/10.1037/xge0000038

Phaf, H., (ingediend). Replication requires psychological rather than statistical hypotheses: An example of eye movements enhancing word recollection


Phaf, R. H., van der Leij, A. R., Stienen, B. M. C., & Bierman, D. (2006). Positieve, neutrale en negatieve woorden bij minimale aanbieding: Een ordening door perceptuele clarificatie. Amsterdam: Technical Report, Universiteit van Amsterdam

Redgrave, P., & Gurney, K. (2006). The short-latency dopamine signal: a role in discovering novel actions?. Nature reviews neuroscience, 7(12), 967-975.

Sales, S. H. D. (2011). EMDR effectiviteit: tappen versus tappen en klikjes.

Seidler, G. H., & Wagner, F. E. (2006). Comparing the efficacy of EMDR and trauma-focused cognitive-behavioral therapy in the treatment of PTSD: a meta-analytic study. Psychological medicine, 36(11), 1515-1522.

Spivey, M. J., Tyler, M., Richardson, D., & Young, E. (2000, August). Eye movements during comprehension of spoken scene descriptions. In Proceedings of the 22nd annual conference of the Cognitive Science Society (pp. 487-492).

Symptomen van PTSS (z.d). Opgevraagd op 19 Oktober 2016 van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zorg inst ituut Neder land is tot de e indconc lus ie gekomen dat de behande l ing van vo lwassenen met progress ief f ibroserende interst it ië le longz iekten (PF-ILD, inc

Zo waren in 2012 in Israëlische talkshows niet alleen minder vrouwen dan mannen te zien (omission), ze kwamen ook alleen aan het woord bij onderwerpen die volgens Warren (2002)

The aim of this study was to compare South African list of OELs as contained in the Hazardous Chemical Substance Regulations (HCSR) to several developed and developing

In order to be able to make a proper decision about which features to use, we survey how sound is used in the literature for global sound classification, age and gender

This thesis entitled ‘Beyond risk-reducing salpingo-oophorectomy: on breast cancer risk and bone health’ aims to increase knowledge of the effects of premenopausal

The numerical simulations are performed by using the compressible flow URANS equations (and RANS equations for the case of fully wetted flow) which are closed with the

A detailed biochemical characterization and product profile analysis was presented, showing that these amino acid residues in the active site were crucial to the enzyme

ICT has had a profound impact on the labor market, and it has caused a change in the set of skills that are required from workers. Employers have become more demanding in terms of