• No results found

Sociale relaties met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen Het verband tussen het zijn van een te vroeg geboren of enig kind en (sociaal) gedrag.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sociale relaties met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen Het verband tussen het zijn van een te vroeg geboren of enig kind en (sociaal) gedrag."

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Universiteit Leiden, Faculteit der Sociale Wetenschappen, Pedagogische Wetenschappen, Orthopedagogiek, juni 2014

Sociale relaties met leeftijdsgenootjes en

gedragsproblemen

Het verband tussen het zijn van een te vroeg geboren of enig kind en

(sociaal) gedrag.

Naam: M. A. Ballings

Studentnummer: 1158864

uMail: m.a.ballings@umail.leidenuniv.nl

Bachelorproject: prenatale factoren en psychosociale ontwikkeling (B12)

(2)

2

Inhoud

Samenvatting ... 3

Inleiding ... 4

Sociale relaties met leeftijdgenootjes ... 4

Gedragsproblemen ... 4

Risicofactoren voor problemen met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen ... 5

Vroeggeboorte ... 6 Enig kind ... 7 Methode ... 9 Participanten ... 9 Procedure ... 9 Instrumenten ... 10

Sociale relaties met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen ... 10

Vroeggeboorte en enig kind ... 11

Data-analyse ... 12

Resultaten ... 13

Achtergrondkenmerken ... 13

Descriptieve statistiek ... 14

De schaal problemen met leeftijdsgenootjes ... 16

De schaal gedragsproblemen ... 16

Discussie ... 17

Sociale relaties met leeftijdsgenootjes en het zijn van een te vroeg geboren of enig kind .. 17

Gedragsproblemen en het zijn van een te vroeg geboren of enig kind ... 18

Beperkingen en sterke punten van het onderzoek ... 19

Aanbevelingen voor vervolgonderzoek ... 20

Implicaties voor de praktijk ... 22

Conclusie ... 22

(3)

3

Samenvatting

Meer kennis over kenmerken van kinderen op jonge leeftijd die problemen met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen vertonen, is nodig om ernstige gevolgen op latere leeftijd te kunnen voorkomen. De hoofdvraag van dit onderzoek is daarom of het te vroeg geboren of enig kind van drie jaar oud meer problemen met leeftijdgenootjes en gedragsproblemen vertoont dan het niet te vroeg geboren of geen enig kind.

De deelnemers aan dit onderzoek zijn 245 kinderen (126 meisjes) van gemiddeld 3.46 (SD = 0.51) jaar oud, waarvan 24 kinderen te vroeg zijn geboren en 55 kinderen enig kind zijn. De moeders van de kinderen hebben drie vragenlijsten ingevuld om de variabelen vroeggeboorte, enig kind, sociale relaties met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen te meten.

Uit dit onderzoek blijkt dat kinderen die te vroeg geboren of enig kind zijn significant meer problemen met leeftijdgenootjes vertonen dan kinderen die niet te vroeg geboren (U(244) = 1945.00, p = .019) of geen enig kind zijn (U(244) = 4333.50, p = .035). Er is geen significant verschil gevonden tussen kinderen die te vroeg geboren of enig kind zijn op de schaal gedragsproblemen en kinderen die niet te vroeg geboren (U(244) = 1945.00, p = .175) of geen enig kind zijn (U(244) = 4500.00, p = .106). Dit onderzoek geeft meer duidelijkheid over (sociaal) gedrag van jonge kinderen. De sociale ontwikkeling van het te vroeg geboren of enig kind moet vroegtijdig gestimuleerd worden om problemen met leeftijdsgenootjes te kunnen voorkomen en daarmee mogelijk ook de ernstige gevolgen op latere leeftijd.

(4)

4

Inleiding

Problemen met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen komen regelmatig in een schoolklas voor.Kinderen luisteren bijvoorbeeld niet naar de docent en er wordt gepest in de klas, ze schelden elkaar uit of gebruiken geweld. Een vroegtijdige aanpak is nodig om ernstige gevolgen, zoals psychische problemen en criminele activiteiten bij het kind op latere leeftijd te kunnen voorkomen (Fergusson, Horwood, & Ridder, 2005). Meer achtergrondkennis is nodig over dergelijke gedragingen bij kinderen op jonge leeftijd. Dit onderzoek richt zich daarom op de sociale relaties met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen bij kinderen van drie jaar oud waarin de factoren vroeggeboorte en enig kind zijn specifiek worden onderzocht.

Sociale relaties met leeftijdgenootjes

Sociale relaties aangaan is een fundamentele behoefte van de mens, omdat ze ergens bij willen horen (Baumeister & Leary, 1995). Wanneer kinderen hier problemen in ondervinden, wordt de gezondheid, het welbevinden en de sociale, cognitieve en emotionele ontwikkeling van het kind negatief beïnvloed (Baumeister & Leary, 1995; Gustafsson, Janlert, Theorell, Westerlund, & Hammarström, 2012). Hoe ouder kinderen worden, hoe meer invloed de leeftijdsgenootjes op een kind kunnen hebben en dit kan doorlopen tot de volwassenheid (Farrell et al., 2006). Kinderen die problemen ervaren met leeftijdgenootjes zijn op latere leeftijd vaker agressief, depressief, angstig, crimineel actief en hebben een lagere zelfwaardering (Farrell et al., 2006).

Gedragsproblemen

Een gedragsprobleem dat normoverschrijdend en afwijkend is, kan gediagnosticeerd worden als een gedragsstoornis (CD) of oppositioneel- opstandige gedragsstoornis (ODD) (American Psychiatric Association, 2013). Kinderen met een gedragsstoornis overtreden herhaaldelijk de grondrechten en sociale normen of regels, zoals agressie naar mensen en

(5)

5

dieren, vernieling van eigendom, liegen en diefstal (American Psychiatric Association, 2013). Een kind met een oppositioneel- opstandige gedragsprobleem vertoont herhaaldelijk negatief, vijandig en ongehoorzaam gedrag (American Psychiatric Association, 2013). Kinderen met gedragsproblemen worden beperkt in hun functioneren en criminaliteit, drugsgebruik, psychische problemen en seksuele relaties met negatieve gevolgen komen op latere leeftijd meer voor (Fergusson et al., 2005).

Risicofactoren voor problemen met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen

Sociale relaties met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen is een wederkerige relatie. Wanneer kinderen gedragsproblemen vertonen, worden zij op jonge leeftijd vaker afgewezen door leeftijdsgenootjes (Sturaro, Van Lier, Cuijpers, & Koot, 2011). Omgekeerd zorgt de vroege afwijzing door leeftijdsgenootjes voor meer gedragsproblemen bij het afgewezen kind (Miller-Johnson, Coie, Maumary-Gremaud, & Bierman, 2002; Sturaro et al., 2011).

Daarnaast is het mogelijk dat problemen met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen samenhangen met het zijn van een te vroeg geboren of enig kind. De ondersteunende en hypothetische theorie hierachter kan het proces van overbescherming zijn. Bij een overbeschermende relatie tussen ouder en kind is de ouder zeer oplettend, controlerend en wordt er veel toezicht op het kind gehouden (Thomasgard & Metz, 1993). Daarnaast heeft de ouder moeite om zich te scheiden van het kind en wordt de onafhankelijkheid van het kind ontmoedigd (Thomasgard & Metz, 1993). Wanneer ouders één kind hebben kunnen ze meer aandacht en tijd in dit kind steken wat het risico op overprotectie en overmatige betrokkenheid vergroot (Aalbers-van Leeuwen, Van Hees, & Hermanns, 2002). Ook een te vroeg geboren kind kan voor een overbeschermende houding bij de ouders zorgen (Kusters, Van der Pal, Van Steenbrugge, Den Ouden, & Kollée, 2013).

Kinderen met overbeschermende ouders vertonen meer asociaal gedrag en dit kan gevolgen hebben voor de sociale relaties met leeftijdsgenootjes van het kind (Veenstra,

(6)

6

Lindenberg, Oldehinkel, De Winter, & Ormel, 2006). Ook zijn er gevolgen van overbescherming op latere leeftijd, want adolescenten met de diagnose gedragsstoornis of oppositioneel- opstandige gedragsstoornis vinden hun ouders meer overbeschermend dan adolescenten zonder diagnose (Rey & Plapp, 1990).

Vroeggeboorte

Verder blijkt dat te vroeg geboren kinderen meer problemen met leeftijdsgenootjes hebben (Bora, Pritchard, Moor, Austin, & Woodward, 2011; Farooqi, Hãgglöf, Sedin, Gothefors, & Serenius, 2007). Te vroeg geboren kinderen worden meer verbaal gepest en dit hangt samen met meer afwijzing door leeftijdsgenootjes, terugtrekking uit sociale situaties en eenzaamheid (Nadeau, Tessier, Lefebvre, & Robaey, 2004). Daarnaast heeft het te vroeg geboren kind op 2-jarige leeftijd een groter risico op sociaal-emotionele problemen en een kind met een lagere sociaal-emotionele competentie, heeft op 5-jarige leeftijd meer problemen met leeftijdsgenootjes (Treyvaud et al., 2012). Tenslotte hebben te vroeg geboren kinderen minder positieve interacties tijdens het spelen met leeftijdgenootjes wat voor meer problemen in het behouden van vriendschappen kan zorgen (Jones, Champion, & Woodward, 2013). Een relatie tussen het zijn van een te vroeg geboren kind en problemen met leeftijdsgenootjes wordt echter niet altijd gevonden (Winchester et al., 2009).

Kinderen die te vroeg zijn geboren, vertonen ook meer gedragsproblemen (Delobel-Ayoub et al., 2006; Delobel-(Delobel-Ayoub et al., 2009; Loe, Lee, Luna, & Feldman, 2011). Te vroeg geboren kinderen hebben minder controle over hun gedrag, een zwakkere zelfregulatie en een zwakker inhibitievermogen (Marlow, Hennessy, Bracewell, & Wolke, 2007). Uit een meta-analyse blijkt dat 81% van de 16 studies een relatie vonden tussen het zijn van een te vroeg geboren kind en gedragsproblemen en ook in andere studies werden niet altijd relaties gevonden (Aarnoudse-Moens, Weisglas-Kuperus, Van Goudoever, & Oosterlaan, 2009; Bhutta, Cleves, Casey, Cradock, & Anand, 2002; Winchester et al., 2009).

(7)

7

Enig kind

Kinderen die enig kind zijn, hebben meer problemen met leeftijdsgenootjes dan kinderen die geen enig kind zijn (Downey & Condron, 2004). In een groep met leeftijdsgenootjes worden kinderen die enig kind zijn vaker gepest en zijn ze minder populair bij hun leeftijdsgenootjes (Kitzmann, Cohen, & Lockwood, 2002). Kinderen die geen enig kind zijn, hebben betere sociale vaardigheden dan kinderen die enig kind zijn (Downey & Condron, 2004). Hoe meer broers of zussen het kind heeft, hoe beter het inlevingsvermogen van het kind wat ook omschreven kan worden als een betere theory of mind (McAlister & Peterson, 2007). Er wordt gesuggereerd dat meer sociale ervaringen met broers of zussen voor een beter sociaal begrip zorgt (McAlister & Peterson, 2007). Een voorbeeld van deze sociale ervaringen is het samen spelen met een broer of zus. Tenslotte is het enig kind meer egocentrisch ingesteld dan kinderen die geen enig kind zijn (Jiao, Ji, & Jing, 1986). De relatie tussen het zijn van een enig kind en problemen met leeftijdsgenootjes wordt echter niet altijd gevonden (Falbo & Polit, 1986).

Kinderen die enig kind zijn, vertonen ook meer gedragsproblemen dan kinderen die geen enig kind zijn (Downey & Condron, 2004). Een enig kind is agressiever ingesteld binnen een groep met leeftijdsgenootjes (Kitzmann et al., 2002). Kinderen die enig kind zijn, hebben daarnaast minder controle over hun eigen gedrag dan kinderen die geen enig kind zijn (Downey & Condron, 2004). Een relatie tussen het zijn van een enig kind en gedragsproblemen wordt echter niet altijd gevonden (Chen & Liu, 2014).

Door dit onderzoek wordt meer kennis verkregen over de sociale relaties met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen bij jonge kinderen die te vroeg geboren of enig kind zijn. De gezinnen van deze kinderen kunnen hierdoor vroegtijdig opvoedingsadviezen en begeleiding krijgen die gericht zijn op de sociale ontwikkeling en het gedrag van het kind. Ernstige gevolgen op latere leeftijd, zoals ontwikkelingsproblemen en criminaliteit kunnen

(8)

8

daardoor mogelijk voorkomen worden (Fergusson et al., 2005; Gustafsson et al., 2012). Veel onderzoek naar sociale relaties en gedragsproblemen wordt echter gedaan bij adolescenten en volwassenen (Allen, Cristofalo, & Kim, 2010; Chen & Liu, 2014; Hille et al., 2008; Loe et al., 2011; Moster, Lie, & Markestad, 2008). Dit onderzoek richt zich op kinderen van voorschoolse leeftijd. Daarnaast hebben de onderzoeken regelmatig een kleine onderzoeksgroep met minder dan 150 deelnemers (Farooqi et al., 2007; Kitzmann et al., 2002; McAlister & Peterson, 2007). Dit onderzoek richt zich op een grotere onderzoeksgroep. Ook is er meer onderzoek nodig, omdat de invloed van het te vroeg geboren of enig kind zijn op sociale relaties met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen binnen de wetenschap onduidelijk is. Er is nog weinig literatuur beschikbaar en de bevindingen uit studies die dit wel onderzochten, komen niet altijd overeen (Aarnoudse-Moens et al., 2009; Bhutta et al., 2002; Bora et al., 2011; Chen & Liu, 2014; Delobel-Ayoub et al., 2006; Delobel-Ayoub et al., 2009; Downey & Condron, 2004; Falbo & Polit, 1986; Farooqi et al., 2007; Loe et al., 2011; Winchester et al., 2009).

Daarom is het doel van dit onderzoek om meer kennis te verkrijgen over het verband tussen sociale relaties met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen bij kinderen van drie jaar oud en het zijn van een te vroeg geboren of enig kind. De hoofdvraag van dit onderzoek is of het te vroeg geboren of enig kind van drie jaar oud meer problemen met leeftijdgenootjes en gedragsproblemen vertoont dan het kind dat niet te vroeg geboren of geen enig kind is. Door middel van vier deelvragen wordt er verwacht dat kinderen die te vroeg geboren of enig kind zijn meer problemen met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen vertonen dan kinderen die niet te vroeg geboren of geen enig kind zijn.

(9)

9

Methode

Participanten

De deelnemers aan dit onderzoek zijn 245 kinderen van gemiddeld 3.46 jaar oud (SD = 0.51), waarvan 51% meisjes, 49% jongens en 10% te vroeg geboren zijn. Alleen de kinderen die drie jaar oud waren op het moment dat ze onderzocht werden, deden samen met hun moeders mee aan dit onderzoek. De gezinssamenstelling is verdeeld in 22% datéén kind heeft, 53% heeft twee kinderen, 19% heeft drie kinderen en 6% heeft meer dan drie kinderen. Het opleidingsniveau van de ouders is verdeeld in 1% zonder opleiding, 0% alleen lagere school, 7% lager beroepsonderwijs of voortgezet onderwijs (eerste trap), 35% voortgezet onderwijs (tweede trap) en 56% hoger onderwijs. Als culturele achtergrond is 87% van de kinderen autochtoon, 7% niet-westerse allochtoon en 6% westerse allochtoon. De kinderen wonen in het zuiden (41%), oosten (34%), westen (25%) en noorden (0%)van Nederland. De onderzoeksgroep is behalve de spreiding over Nederland redelijk representatief voor de Nederlandse populatie.

Procedure

Na toestemming van de ethiekcommissie Universiteit Leiden, werden de directies van verschillende kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en voorscholen in de regio’s zuid en oost Nederland benaderd. Dit onderzoek richt zich op deelnemers uit het zuiden en oosten van Nederland, zodat de bestaande onderzoeksgroep van de Nederlandstalige versie van de vragenlijst Social Responsiveness Scale-Parent (SRS-P) (Constantino & Gruber, 2005) representatief wordt voor de Nederlandse populatie en de SRS-P genormeerd kan worden. De directies werden geïnformeerd over de procedure van het onderzoek en werden daarna gevraagd om schriftelijk toestemming te geven. De ouders van de kinderen die op dat moment drie jaar waren, werden vervolgens geïnformeerd over de procedure van het onderzoek. Zij konden daarna apart schriftelijk toestemming geven voor de vragenlijsten en de handscan. De

(10)

10

vragenlijst kon digitaal of op papier ingevuld worden en de papieren vragenlijsten werden vervolgens door de onderzoeker opgehaald of konden via een retourenvelop teruggestuurd worden.

De vragenlijst die de ouders moesten invullen, bestaat uit vier vragenlijsten en het invullen duurt ongeveer 20-30 minuten. De vragenlijst Algemene gegevens werd als eerste door de ouders ingevuld en vervolgens de Nederlandstalige versie van de vragenlijst Social Responsiveness Scale-Parent (SRS-P) (Constantino & Gruber, 2005). Daarna werd de Nederlandstalige versie van de vragenlijst Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ-Dut) (Goodman, 1997; Van Widenfelt, Goedhart, Treffers, & Goodman, 2003) ingevuld. De vragenlijst Zwangerschap en geboorte (Buschgens et al., 2009) werd als laatste ingevuld. Naast de vragenlijsten werd door de onderzoeker een handscan bij het kind afgenomen om het prenatale testosteron gehalte van het kind te meten.

Instrumenten

Voor dit onderzoek zijn alleen de gegevens over sociale relaties met leeftijdsgenootjes, gedragsproblemen, vroeggeboorte en enig kind nodig.

Sociale relaties met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen. Om de sociale relaties

met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen bij het kind te meten, werd de vragenlijst Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ-Dut) gebruikt (Van Widenfelt et al., 2003). Deze vragenlijst meet de psychosociale problemen bij het kind en het invullen van de vragenlijst kost de ouders ongeveer vijf minuten (Van Widenfelt et al., 2003). Het eerste deel van de vragenlijst bestaat uit vijf schalen (emotionele problemen, gedragsproblemen, hyperactiviteit/aandachtstekort, problemen met leeftijdsgenoten en pro-sociaal gedrag) en elke schaal bestaat uit vijf items (Stinissen, n.d.). Het tweede deel van de vragenlijst bestaat uit impactvragen waarin gevraagd wordt naar de ernst van de moeilijkheden die het kind heeft en in hoeverre dit het kind belemmert in het dagelijks leven.

(11)

11

Alleen de schalen problemen met leeftijdsgenoten en gedragsproblemen uit het eerste deel van de vragenlijst werden voor dit onderzoek gebruikt. De schaal problemen met leeftijdsgenoten bestaat uit de stellingen ‘Nogal op zichzelf, neigt er toe alleen te spelen’, ‘Heeft minstens één goede vriend of vriendin’, ‘Wordt over het algemeen aardig gevonden door andere kinderen’, ‘Wordt getreiterd of gepest door andere kinderen’ en ‘Kan beter opschieten met volwassenen dan met andere kinderen’ (Stinissen, n.d.). De schaal gedragsproblemen bestaat uit de stellingen ‘Heeft vaak driftbuien of woede-uitbarstingen’, ‘Doorgaans gehoorzaam, doet gewoonlijk wat volwassenen vragen’, ‘Vecht vaak met andere kinderen of pest ze’, ‘Maakt vaak ruzie met volwassenen’ en ‘Kan gemeen doen tegen anderen’ (Stinissen, n.d.).

De ouders konden bij de stellingen kiezen uit drie antwoordmogelijkheden (‘niet waar’, ‘een beetje waar’ en ‘zeker waar’) en worden gescoord als 0, 1 of 2 (Stinissen, n.d.). De scores worden voor de schalen problemen met leeftijdsgenoten en gedragsproblemen apart opgeteld. Hoe hoger de score op de schaal, hoe meer problemen met leeftijdsgenootjes of gedragsproblemen bij het kind aanwezig zijn. Voor elke schaal is de minimale score 0 en de maximale score 10. Voor beide schalen geldt dat normaal gedrag in de range van een score 0 tot 2 valt, abnormaal gedrag in de range van een score 4 tot 10 en een score van 3 is het grensgebied daartussen (Stinissen, n.d.).

De betrouwbaarheid uitgedrukt in Cronach’s α van de totale score op de vragenlijst voor ouders is .82 en voor de schalen van de vragenlijst voor ouders .66 (Achenbach et al., 2008). De validiteit van de vragenlijst is matig- positief tot positief beoordeeld (Achenbach et al., 2008).

Vroeggeboorte en enig kind. Om vroeggeboorte bij het kind te meten, werd de

vragenlijst Zwangerschap en geboorte gebruikt (Buschgens et al., 2009). Deze vragenlijst meet de prenatale en perinatale risicofactoren en bestaat uit 19 items (Buschgens et al., 2009).

(12)

12

De open vraag die werd gebruikt uit de vragenlijst is ‘Hoe lang duurde de zwangerschap (weken)?’. Een kind is te vroeg geboren wanneer de zwangerschap korter dan 37 weken heeft geduurd (World Health Organization, 2013).

De vragenlijst Algemene gegevens die de achtergrondkenmerken van de deelnemers meet, werd gebruikt om enig kind zijn te kunnen vaststellen en bestaat uit 23 items. De gesloten vraag die gebruikt werd uit deze vragenlijst is ‘Gezinssamenstelling: Eén kind, Twee kinderen, Drie kinderen of Meer dan drie kinderen?’.

Data-analyse Er werd eerst uitgezocht of er missende waarden in het databestand waren. Deelnemers met missende waarden werden verwijderd uit het databestand. De onderzoeksgroep van 245 deelnemers werd door middel van de twee onafhankelijke variabelen onderverdeeld in twee groepen met twee niveaus, wel of niet te vroeg geboren en wel of geen enig kind. Voor elke groep werd per afhankelijke variabele de data geïnspecteerd. De normaliteit werd onderzocht door middel van visuele inspectie van histogrammen, de Kolmogorov-Smirnov toets en de Shapiro-Wilk toets. Als de variabelen geen normaalverdelingen hadden, werden de variabelen logaritmische getransformeerd en werden eventuele uitbijters onderzocht. Een uitbijter is een waarde die meer dan drie standaarddeviaties van het gemiddelde afwijkt. Door middel van visuele inspectie van boxplots werden de uitbijters onderzocht en eventueel verwijderd als ze de resultaten konden beïnvloeden. Wanneer de variabelen vervolgens nog steeds geen normaalverdelingen hadden, moest dit verwerkt worden in de toetskeuze van de analyse. Verder werden de achtergrondkenmerken (leeftijd, geslacht, opleidingsniveau van de ouders en culturele achtergrond) van de kinderen per groep onderzocht. De descriptieve statistiek (N, M, SD, minimum, maximum, skewness en kurtosis) werd voor elke groep per afhankelijke variabele onderzocht.

(13)

13

Sociale relaties met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen zijn afhankelijke, numerieke variabelen. Vroeggeboorte en enig kind zijn onafhankelijke, categorische variabelen die uit twee niveaus bestaan. Bij de eerste deelvraag wordt de relatie tussen het zijn van een te vroeg geboren kind en de mate van problemen met leeftijdsgenootjes onderzocht. De tweede deelvraag onderzoekt de relatie tussen het zijn van een enig kind en de mate van problemen met leeftijdsgenootjes. De derde deelvraag onderzoekt de relatie tussen het zijn van een te vroeg geboren kind en de mate van gedragsproblemen. De laatste deelvraag onderzoekt de relatie tussen het zijn van een enig kind en de mate van gedragsproblemen. Het betreft onafhankelijke steekproeven die niet voldoen aan de assumptie normaliteit voor een onafhankelijke t-toets. Elke deelvraag werd daarom onderzocht door middel van een Mann-Whitney U toets. De tweezijdige p-waarde werd berekend en een significantieniveau van .05 werd gehanteerd.

Resultaten

De totale onderzoeksgroep bestaat uit 245 deelnemers en er waren geen missende waarden in het gebruikte databestand. Uit de visuele inspectie van de histogrammen blijkt dat de variabelen geen normaalverdelingen hebben. Dit geldt voor beide afhankelijke variabelen in elke groep. Ook uit de Kolmogorov-Smirnov toets en de Shapiro-Wilk toets blijkt dat de variabelen geen normaalverdelingen hebben. De variabelen werden vervolgens logaritmisch getransformeerd, maar waren daarna nog steeds niet normaal verdeeld. Uit de boxplots blijkt dat er geen uitbijters waren die verwijderd moesten worden uit het databestand.

Achtergrondkenmerken

De achtergrondkenmerken van de kinderen zijn per groep onderzocht, zie Tabel 1. In de groep vroeggeboorte zitten minder jongens dan in de andere groepen. De andere achtergrondkenmerken zijn wel redelijk gelijk tussen de groepen verdeeld.

(14)

14

Tabel 1

De achtergrondkenmerken van de kinderen voor elke groep

Achtergrondkenmerken Enig kind Geen enig kind Vroeggeboorte Geen vroeggeboorte

n 55 190 24 221

Leeftijd M (SD) 3.30 ( 0.31) 3.50 (0.55) 3.37 (0.24) 3.47 (0.54) Geslacht (%) jongen (51%) jongen (48%) jongen (29%) jongen (51%)

meisje (49%) meisje (52%) meisje (71%) meisje (49%) Opleidingsniveau 1 (1%) 1 (1%) 1 (0%) 1 (1%) ouders (%) 2 (2%) 2 (0%) 2 (4%) 2 (0%) 3 (11%) 3 (6%) 3 (17%) 3 (6%) 4 (43%) 4 (33%) 4 (40%) 4 (35%), 5 (43%) 5 (60%) 5 (38%) 5 (58%) Culturele 0 (84%) 0 (88%) 0 (88%) 0 (87%) achtergrond (%) 1 (7%) 1 (6%) 1 (0%) 1 (7%) 2 (9%) 2 (6%) 2 (13%) 2 (6%) Descriptieve statistiek

In Tabel 2 is de descriptieve statistiek van de schaal problemen met leeftijdsgenootjes te zien voor elke groep. Problemen met leeftijdsgenootjes komen niet veel voor, want in Tabel 2 is te zien dat de gemiddelde scores onder de 4 liggen wat niet binnen de range van abnormaal gedrag valt en de maximale score van 10 wordt geen enkele keer gehaald (Stinissen, n.d.). Verder bestaan de groepen geen enig kind en geen vroeggeboorte uit meer deelnemers dan de groepen enig kind en vroeggeboorte, zie Tabel 1, Tabel 2 en Tabel 3.

Noot. Opleidingsniveau ouders (1 = geen enkele opleiding voltooid, 2 = lagere school, 3 = lager beroepsonderwijs

of voortgezet onderwijs eerste trap, 4 = voortgezet onderwijs tweede trap en 5 = hoger onderwijs). Culturele achtergrond (0 = autochtoon, 1 = westerse allochtoon en 2 = niet-westerse allochtoon).

(15)

15

In Tabel 3 is de descriptieve statistiek van de schaal gedragsproblemen te zien voor elke groep. Gedragsproblemen komen ook niet veel voor, want de gemiddelde scores in Tabel 3 liggen onder de 4 wat niet binnen de range van abnormaal gedrag valt en de maximale score van 10 wordt geen enkele keer gehaald (Stinissen, n.d.). Gedragsproblemen zijn in dit onderzoek meer aanwezig dan problemen met leeftijdsgenootjes, zie Tabel 2 en Tabel 3.

Tabel 2

De descriptieve statistiek van de schaal problemen met leeftijdsgenootjes voor elke groep

Descriptieve waarden Enig kind Geen enig kind Vroeggeboorte Geen vroeggeboorte

n 55 190 24 221 M 1.24 0.76 1.46 0.81 SD 1.45 1.07 1.41 1.13 Minimum 0 0 0 0 Maximum 6 5 4 6 Skewness 1.19 1.58 0.40 1.73 Kurtosis 1.21 2.44 -1.27 3.46 Tabel 3

De descriptieve statistiek van de schaal gedragsproblemen voor elke groep

Descriptieve waarden Enig kind Geen enig kind Vroeggeboorte Geen vroeggeboorte

n 55 190 24 221 M 1.18 1.56 1.88 1.43 SD 1.20 1.43 1.75 1.37 Minimum 0 0 0 0 Maximum 4 5 5 5 Skewness 0.89 0.82 0.74 0.87 Kurtosis 0.08 -0.16 -0.55 0.03

(16)

16

De schaal problemen met leeftijdsgenootjes

Een Mann-Whitney U toets onderzocht de eerste hypothese dat kinderen die te vroeg zijn geboren meer problemen met leeftijdgenootjes vertonen dan kinderen die niet te vroeg zijn geboren. Zoals verwacht, blijkt uit deze toets dat kinderen die te vroeg zijn geboren (Mdm = 1, gemiddelde rangscore = 152.46) significant meer problemen met leeftijdsgenootjes vertonen dan kinderen die niet te vroeg zijn geboren (Mdn = 0, gemiddelde rangscore = 119.80) (U(244) =1945.00, Z = -2.35, p = .019, r = -.15).

Een Mann-Whitney U toets onderzocht de tweede hypothese dat kinderen die enig kind zijn meer problemen met leeftijdgenootjes vertonen dan kinderen die geen enig kind zijn. Zoals verwacht, blijkt uit deze toets dat kinderen die enig kind zijn (Mdm = 1, gemiddelde rangscore = 139.21) significant meer problemen met leeftijdsgenootjes vertonen dan kinderen die geen enig kind zijn (Mdn = 0, gemiddelde rangscore = 118.31) (U(244) = 4333.50, Z = -2.11, p = .035, r = -.13).

De schaal gedragsproblemen

Een Mann-Whitney U toets onderzocht de derde hypothese dat kinderen die te vroeg zijn geboren meer gedragsproblemen vertonen dan kinderen die niet te vroeg geboren zijn. In tegenstelling tot de verwachtingen, is er geen significant verschil gevonden tussen kinderen die te vroeg zijn geboren (Mdm = 1, gemiddelde rangscore = 141.04) en kinderen die niet te vroeg zijn geboren (Mdn = 1, gemiddelde rangscore = 121.04) op de schaal gedragsproblemen (U(244) =1945.00, Z = -1.36, p = .175, r = -.09).

Een Mann-Whitney U toets onderzocht de vierde hypothese dat kinderen die enig kind zijn meer gedragsproblemen vertonen dan kinderen die geen enig kind zijn. In tegenstelling tot de verwachtingen, is er geen significant verschil gevonden tussen kinderen die enig kind zijn (Mdm = 1, gemiddelde rangscore = 109.82) en kinderen die geen enig kind zijn (Mdn = 1,

(17)

17

gemiddelde rangscore = 126.82) op de schaal gedragsproblemen (U(244) = 4500.00, Z = -1.61, p = .106, r = -.10).

Discussie

Dit onderzoek richt zich op de sociale relaties met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen bij kinderen van drie jaar oud die te vroeg geboren of enig kind zijn. Er werd onderzocht of het te vroeg geboren of enig kind meer problemen met leeftijdgenootjes en gedragsproblemen vertoont dan het kind dat niet te vroeg geboren of geen enig kind is.

Sociale relaties met leeftijdsgenootjes en het zijn van een te vroeg geboren of enig kind

Ten eerste werd de relatie tussen het zijn van een te vroeg geboren kind en de mate van problemen met leeftijdsgenootjes onderzocht. In overeenkomst met eerder onderzoek, vertonen kinderen die te vroeg zijn geboren meer problemen met leeftijdsgenootjes dan kinderen die niet te vroeg zijn geboren (Bora et al., 2011; Farooqi et al., 2007; Treyvaud et al., 2012). Verklaringen uit eerder onderzoek zijn dat kinderen die te vroeg zijn geboren meer verbaal gepest worden wat samenhangt met meer afwijzing door leeftijdsgenootjes, terugtrekking uit sociale situaties en eenzaamheid (Nadeau et al., 2004). Tenslotte blijkt uit eerder onderzoek dat te vroeg geboren kinderen minder positieve interacties tijdens het spelen met leeftijdgenootjes hebben wat voor meer problemen met vriendschappen kan zorgen (Jones et al., 2013).

Ten tweede werd de relatie tussen het zijn van een enig kind en de mate van problemen met leeftijdsgenootjes onderzocht. In overeenkomst met eerder onderzoek, vertonen kinderen die enig kind zijn meer problemen met leeftijdsgenootjes dan kinderen die geen enig kind zijn (Downey & Condron, 2004). Verklaringen uit eerder onderzoek zijn dat kinderen die enig kind zijn vaker gepest worden en minder populair bij hun leeftijdsgenootjes zijn (Kitzmann et al., 2002). Ook kunnen kinderen die enig kind zich minder goed in anderen

(18)

18

verplaatsen wat omschreven kan worden als een minder goede theory of mind en zijn zij meer egocentrisch ingesteld (Jiao et al., 1986; McAlister & Peterson, 2007).

Gedragsproblemen en het zijn van een te vroeg geboren of enig kind

Ten derde werd de relatie tussen het zijn van een te vroeg geboren kind en de mate van gedragsproblemen onderzocht. In tegenstelling tot de verwachtingen en tot eerder onderzoek, werd er geen verschil in de mate van gedragsproblemen gevonden tussen kinderen die wel en niet te vroeg zijn geboren (Delobel-Ayoub et al., 2006; Delobel-Ayoub et al., 2009; Loe et al., 2011). Binnen de wetenschap is echter onduidelijkheid over de relatie tussen het zijn van een te vroeg geboren kind en de mate van gedragsproblemen, want in eerder onderzoek werd in overeenkomst met dit onderzoek soms ook geen relatie gevonden (Aarnoudse-Moens et al., 2009; Bhutta et al., 2002; Winchester et al., 2009).

Een mogelijke verklaring is dat de eerdere studies die wel een relatie vonden, meer te vroeg geboren kinderen (63, 1102 en 1228 kinderen) in de onderzoeksgroep hebben dan de 24 kinderen uit dit onderzoek (Delobel-Ayoub et al., 2006; Delobel-Ayoub et al., 2009; Loe et al., 2011). Een andere mogelijke verklaring is dat er vooral weinig jongens te vroeg zijn geboren in dit onderzoek. Gedragsproblemen komen meer voor bij jongens dan bij meisjes (Loeber, Bruke, Lahey, Winters, & Zera, 2000). In dit onderzoek zijn vooral meisjes te vroeg geboren, waardoor deze groep niet meer gedragsproblemen vertoont dan de groep kinderen die niet te vroeg geboren zijn en uit meer jongens bestaat.

Tenslotte werd de relatie tussen het zijn van een enig kind en de mate van gedragsproblemen onderzocht. In tegenstelling tot de verwachtingen en tot eerder onderzoek, werd er geen verschil in de mate van gedragsproblemen gevonden tussen kinderen die wel en geen enig kind zijn (Downey & Condron, 2004; Kitzmann et al., 2002). In deze twee studies waren de kinderen echter minimaal zes jaar oud en geen drie jaar oud (Downey & Condron, 2004; Kitzmann et al., 2002). Binnen de wetenschap is ook onduidelijkheid over de relatie

(19)

19

tussen het zijn van een enig kind en de mate van gedragsproblemen, want er is nog weinig wetenschappelijke literatuur beschikbaar en in een eerder onderzoek werd in overeenkomst met dit onderzoek ook geen relatie gevonden (Chen & Liu, 2014).

Een mogelijke verklaring is dat de moeder de vragenlijst invult over het waarneembare gedrag van haar kind. Dit gedrag wordt grotendeels thuis waargenomen waar geen andere kinderen zijn. Een stelling uit de schaal gedragsproblemen is echter ‘Vecht vaak met andere kinderen of pest ze’. Ook hebben de moeders weinig tot geen vergelijkingsmateriaal voor het gedrag van hun kind wat gevolgen kan hebben op de antwoorden van de moeders.

Verder kunnen ouders die één kind hebben alle aandacht en tijd in het kind steken met het risico op overprotectie (Aalbers-van Leeuwen et al., 2002). In de adolescentie vertoont het kind van overbeschermende ouders meer gedragsproblemen (Rey & Plapp, 1990). Een andere mogelijke verklaring is daarom dat overprotectie voor het gedrag van het jonge kind geen rol speelt. Door alle aandacht en tijd is er bijvoorbeeld minder reden tot driftbuien, ongehoorzaamheid en ruzie, omdat er meer rekening gehouden wordt met de behoeften en wensen van het jonge kind. De sociale omgeving van het kind thuis kan dus een verklaring zijn dat er geen verschil in de mate van gedragsproblemen wordt gevonden tussen kinderen die wel of geen enig kind zijn. Onderzoek op bijvoorbeeld het kinderdagverblijf van het kind kan nuttig zijn, omdat het kind daar wel andere kinderen om zich heen heeft en de aandacht verdeeld moet worden.

Beperkingen en sterke punten van het onderzoek

Ten eerste vult de moeder van het kind de vragenlijst in, waardoor de vragen sociaal wenselijk beantwoord kunnen worden. Er wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van één instrument om de mate van problemen met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen te meten, waardoor niet onderzocht kan worden of de moeder de vragen sociaal wenselijk beantwoordt.

(20)

20

De gebruikte vragenlijst voor ouders is echter wel beoordeeld als redelijk betrouwbaar en valide (Achenbach et al., 2008).

Verder zijn de groepen vroeggeboorte en enig kind minder groot dan de groepen geen vroeggeboorte en geen enig kind wat van invloed kan zijn op de gevonden relaties. Dit onderzoek heeft echter wel een grote totale onderzoeksgroep van 245 kinderen die drie jaar oud zijn. Er zijn minder jongens in de groep vroeggeboorte dan in de andere groepen wat de gevonden relaties ook kan beïnvloeden. De achtergrondkenmerken (leeftijd, opleidingsniveau van de ouders en culturele achtergrond van het kind) zijn wel redelijk gelijk tussen de groepen verdeeld.

Tenslotte zijn problemen met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen alleen onderzocht bij kinderen van drie jaar oud en eenmalig gemeten. Dit onderzoek geeft hierdoor geen informatie over de mate van problemen met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen op latere leeftijd of lange termijn. Er is echter nog weinig onderzoek gedaan naar het gedrag van kinderen op deze jonge leeftijd. Andere sterke punten van dit onderzoek zijn dat de privacy van de deelnemers goed beschermd wordt en dat de deelnemers voor het onderzoek goed geïnformeerd werden over wat ze konden verwachten.

Aanbevelingen voor vervolgonderzoek

De beperkingen uit dit onderzoek, kunnen verbeterd worden in vervolgonderzoek. Wanneer het aantal deelnemers voor elke groep (wel of niet te vroeg geboren en wel of geen enig kind) ongeveer gelijk is, kunnen de relaties nogmaals onderzocht worden. Het geslacht van de kinderen moet tussen de groepen ook ongeveer gelijk verdeeld zijn. Ook kan in een vervolgonderzoek gebruik gemaakt worden van meerdere instrumenten om de antwoorden van de moeder op sociale wenselijkheid te onderzoeken. De onderzoeker kan naast de vragenlijst bijvoorbeeld het kind observeren of er kunnen een paar testvragen in de vragenlijst toegevoegd worden om te onderzoeken of de moeder de vragen sociaal wenselijk beantwoordt.

(21)

21

Verder kan onderzocht worden of er andere resultaten worden gevonden in een andere omgeving van het kind waar meer leeftijdsgenootjes zijn dan thuis. Naast de moeder kan bijvoorbeeld ook een leidster van het kinderdagverblijf de vragenlijst invullen.

In vervolgonderzoek zou een longitudinaal onderzoek aanvullend zijn op dit onderzoek, zodat de gevolgen op lange termijn onderzocht kunnen worden. Ook is het interessant om de mate van problemen met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen bij tieners te onderzoeken. Binnen de wetenschap is hier onduidelijkheid over, want de bevindingen uit eerdere studies komen niet altijd overeen (Chen & Liu, 2014; Farooqi et al., 2007; Loe et al., 2011; Winchester et al., 2009).

Daarnaast is het van belang om in vervolgonderzoek de mate van sociaal-emotionele problemen bij het kind te onderzoeken. Het te vroeg geboren kind heeft op 2-jarige leeftijd een groter risico op emotionele problemen en een kind met een lagere sociaal-emotionele competentie, heeft op 5-jarige leeftijd meer problemen met leeftijdsgenootjes (Treyvaud et al., 2012). Hierdoor is het mogelijk dat dit onderzoek een indirecte relatie tussen het zijn van een te vroeg geboren kind en de mate van problemen met leeftijdsgenootjes heeft gemeten. Dit kan bijvoorbeeld onderzocht worden met de Sociaal-Emotionele Vragenlijst (SEV) (Scholte & Van der Ploeg, 2007).

Vervolgonderzoek naar de opvoedingsstijl van ouders is ook belangrijk, omdat daarmee kan worden uitgezocht of jonge kinderen die te vroeg geboren of enig kind zijn meer kans hebben op overbeschermende ouders (Aalbers-van Leeuwen et al., 2002; Kusters et al., 2013). Kinderen met overbeschermende ouders hebben meer problemen met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen (Veenstra et al., 2006; Rey & Plapp, 1990). Het is daardoor mogelijk dat dit onderzoek een indirecte relatie tussen het zijn van een te vroeg geboren of enig kind en de mate van problemen met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen

(22)

22

heeft gemeten. Dit kan bijvoorbeeld onderzocht worden met de vragenlijst Parenting Scale (Arnold, O'Leary, Wolff, & Acker, 1993).

Implicaties voor de praktijk

Meer onderzoek is nodig, maar met de bevindingen uit dit onderzoek kan in de praktijk al gewerkt worden. Kinderen die te vroeg geboren of enig kind zijn, vertonen op jonge leeftijd meer problemen met leeftijdsgenootjes. Deze kinderen kunnen vroegtijdig een sociale vaardigheidstraining, zoals speltherapie krijgen. Ook kunnen de ouders vroegtijdig geadviseerd worden over bijvoorbeeld het stimuleren van de sociale ontwikkeling van hun kind. Problemen met leeftijdgenootjes kunnen daardoor voorkomen worden en daarmee mogelijk ook de ernstige gevolgen op latere leeftijd, zoals agressie, angst en crimineel gedrag (Farrell et al., 2006).

Conclusie

Dit onderzoek geeft meer duidelijkheid over sociale relaties met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen bij kinderen op jonge leeftijd die te vroeg geboren of enig kind zijn. Het te vroeg geboren of enig kind vertoont op jonge leeftijd meer problemen met leeftijdsgenootjes, maar niet meer gedragsproblemen. Doordat dit onderzoek meer kennis geeft over (sociaal) gedrag van jonge kinderen die te vroeg geboren of enig kind zijn, kunnen interventies gericht op de sociale ontwikkeling van het kind vroegtijdig ingezet worden om problemen met leeftijdsgenootjes te voorkomen en daarmee mogelijk ook de ernstige gevolgen op latere leeftijd.

(23)

23

Referenties

Aalbers-van Leeuwen, M. J. A., Van Hees, L. J. M., & Hermanns, J. (2002). Risico- en protectieve factoren in moderne gezinnen: reden tot optimisme of reden tot pessimisme? Pedagogiek, 1, 41-54.

Aarnoudse-Moens, C. S. H., Weisglas-Kuperus, N., Van Goudoever, J. B., & Oosterlaan, J. (2009). Meta-Analysis of Neurobehavioral Outcomes in Very Preterm and/or Very Low Birth Weight Children. Pediatrics, 124, 717-728. doi:10.1542/peds.2008-2816 Achenbach, T. M., Becker, A., Döpfner, M., Heiervang, E., Roessner, V., Steinhausen, H., &

Rothenberger, A., (2008). Multicultural assessment of child and adolescent

psychopathology with ASEBA and SDQ instruments: research findings, applications, and future directions. Child Psychology and Psychiatry, 49, 251-275.

doi:10.1111/j.1469-7610.2007.0186

Allen, M. C., Cristofalo, E., & Kim, C. (2010). Preterm birth: Transition to adulthood. Developmental Disabilities Research Reviews, 16, 323–335. doi:10.1002/ddrr.128 American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders (5th ed.). doi:10.1176/appi.books.9780890425596.744053

Arnold, D. S., O'Leary, S. G., Wolff, L. S., & Acker, M. M. (1993). The Parenting Scale: A measure of dysfunctional parenting in discipline situations. Psychological Assessment, 5, 137-144. doi:10.1037/1040-3590.5.2.137

Baumeister, R. F., & Leary, M. R. (1995). The need to belong: Desire for interpersonal attachments as a fundamental human motivation. Psychological Bulletin, 117, 497-529. Bhutta, A. T., Cleves, M. A., Casey, P. H., Cradock, M. M., & Anand, K. J. S. (2002).

Cognitive and Behavioral Outcomes of School-Aged Children Who Were Born Preterm. The Journal of the American Medical Association, 288, 728-737. doi:10.1001/jama.288.6.728.

(24)

24

Bora, S., Pritchard, V. E., Moor, S., Austin, N. C., & Woodward, L. J. (2011). Emotional and behavioural adjustment of children born very preterm at early school. Journal of Paediatrics and Child Health, 47, 863–869. doi:10.1111/j.1440-1754.2011.02105.x Buschgens, C. J. M., Swinkels, S. H. N., Van Aken, M. A. G., Ormel, J., Verhulst, F. C., &

Buitelaar, J. K. (2009). Externalizing behaviors in preadolescents: familial risk to externalizing behaviors, prenatal and perinatal risks, and their interactions. European Child & Adolescent Psychiatry, 22, 65-74. doi:10.1007/s00787-008-0704-x

Chen, Z., & Liu, R. X. (2014). Comparing Adolescent Only Children with Those Who Have Siblings on Academic Related Outcomes and Psychosocial Adjustment. Child Development Research, 2014, 1-10. doi:10.1155/2014/578289

Constantino, J. N., & Gruber, C. P. (2005). Social responsiveness scale. Los Angeles, CA: Western Psychological Services.

Delobel-Ayoub, M., Arnaud, C., White-Koning, M., Casper, C., Pierrat, V., Garel, M., . . . Larroque, B. (2009). Behavioral Problems and Cognitive Performance at 5 Years of Age After Very Preterm Birth: The EPIPAGE Study. Pediatrics, 123, 1485-1492. doi:10.1542/peds.2008-1216

Delobel-Ayoub, M., Kaminski, M., Marret, S., Burguet, A., Marchand, L., N’Guyen, S., . . . Larroque, B. (2006). Behavioral Outcome at 3 Years of Age in Very Preterm Infants: The EPIPAGE Study. Pediatrics, 117, 1996-2005. doi:10.1542/peds.2005-2310 Downey, D. B., & Condron, D. J. (2004). Playing Well with Others in Kindergarten: The

Benefit of Siblings at Home. Journal of Marriage and Family, 66, 333-350. doi:10.1111/j.1741-3737.2004.00024.x

Falbo, T., & Polit, D. E. (1986). Quantitative Review of the Only Child Literature: Research Evidence and Theory Development. Psychological Bulletin, 100, 176-189.

(25)

25

Farooqi, A., Hãgglöf, B., Sedin, G., Gothefors, L., & Serenius, F. (2007). Mental Health and Social Competencies of 10- to 12-Year-Old Children Born at 23 to 25 Weeks of Gestation in the 1990s: A Swedish National Prospective Follow-up Study. Pediatrics, 120, 118-132. doi: 10.1542/peds.2006-2988

Farrell, A. D., Sullivan, T. N., Kliewer, W., Allison, K. W., Erwin, A. E., Meyer, A. L., & Esposito, L. (2006). Peer and school problems in the lives of urban adolescents: Frequency, difficulty, and relation to adjustment. Journal of School Psychology, 44, 169–190. doi:10.1016/j.jsp.2006.02.001

Fergusson, D. M., Horwood, L. J., & Ridder, E. M. (2005). Show me the child at seven: the consequences of conduct problems in childhood for psychosocial functioning in adulthood. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 46, 837–849.

doi:10.1111/j.1469-7610.2004.00387.x

Goodman, R. (1997) The Strengths and Difficulties Questionnaire: A Research Note. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 38, 581-586.

Gustafsson, P. E., Janlert, U., Theorell, T., Westerlund, H., & Hammarström, A. (2012). Do Peer Relations in Adolescence Influence Health in Adulthood? Peer Problems in the School Setting and the Metabolic Syndrome in Middle-Age. PLoS ONE, 7, 1-10. doi:10.1371/journal.pone.0039385

Hille, E. T. M., Dorrepaal, C., Perenboom, R., Bennebroek Gravenhorst, J., Brand, R., & Verloove-Vanhorick, S. P. (2008). Social Lifestyle, Risk-taking Behavior, and Psychopathology in Young Adults Born Very Preterm or with a Very Low

Birthweight. The Journal of Pediatrics, 152, 793-800. doi:0.1016/j.jpeds.2007.11.041 Jiao, S., Ji, G., & Jing, Q (1986). Comparative Study of Behavioral Qualities of Only

Children and Sibling Children. Child development, 66, 1301-1311. doi:10.1111/14678624.ep7266574

(26)

26

Jones, K. M., Champion, P. R., & Woodward, L. J. (2013). Social competence of preschool children born very preterm. Early Human Development, 89, 795–802.

doi:10.1016/j.earlhumdev.2013.06.008

Kitzmann, K. M., Cohen, R., & Lockwood, R. L. (2002). Are Only Children Missing Out? Comparison of the Peer-Related Social Competence of Only Children and Siblings. Journal of social and personal relationships, 19, 299-316.

doi:10.1177/0265407502193001

Kusters, C. D. J., Van der Pal, S. M., Van Steenbrugge, G. J., Den Ouden, I. S., & Kollée, L. A. A. (2013). Impact van vroeggeboorte op het gezin: ook na 19 jaar ondervinden families nog gevolgen. Nederlands tijdschrift voor geneeskunde, 157, 1-7.

Loe, I. M., Lee, E. S., Luna, B., & Feldman, H. M. (2011). Behavior problems of 9-16 year old preterm children: Biological, sociodemographic and intellectual contributions. Early Human Development, 87, 247-252. doi:10.1016/j.earlhumdev.2011.01.023 Loeber, R., Bruke, J. D., Lahey, B. B., Winters, A., & Zera, M. (2000). Defiant and Conduct

Disorder: A Review of the Past 10 Years, Part I. American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 39, 1468-1484. doi:10.1097/00004583-200012000-00007 Marlow, N., Hennessy, E. M., Bracewell, M. A., & Wolke, D. (2007). Motor and Executive

Function at 6 Years of Age After Extremely Preterm Birth. Pediatrics, 120, 793-804. doi:10.1542/peds.2007-0440

McAlister, A., & Peterson, C. (2007). A longitudinal study of child siblings and theory of mind development. Cognitive Development, 22, 258–270.

doi:10.1016/j.cogdev.2006.10.009

Miller-Johnson, S., Coie, J. D., Maumary-Gremaud, A., & Bierman, K. (2002). Peer rejection and aggression and early starter models of conduct disorder. Journal of Abnormal Child Psychology, 30, 217-230.

(27)

27

Moster, D., Lie, R. T., & Markestad, T. (2008). Long-Term Medical and Social Consequences of Preterm Birth. The New England Journal of Medicine, 359, 262-273.

doi:10.1056/NEJMoa0706475

Nadeau, L., Tessier, R., Lefebvre, F., & Robaey, P. (2004). Victimization: a newly recognized outcome of prematurity. Developmental Medicine & Child Neurology, 46, 508–513. doi: 10.1017/S0012162204000854

Rey, J. M., & Plapp, J. M., (1990). Quality of Perceived Parenting in Oppositional and Conduct Disordered Adolescents. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 29, 382-385. doi:10.1097/00004583-199005000-00008 Scholte, E. M., & Van der Ploeg, J. D. (2007). Handleiding Sociaal-Emotionele Vragenlijst

(SEV). Houten, Holland: Bohn Stafleu van Loghum.

Stinissen, H. (n.d.). Handleiding bij de SDQ (Strenghts and Difficulties Questionnaire) Nederlandstalige versie Vragenlijst Sterke Kanten en Moeilijkheden. Retrieved from

http://opvoedingsproject.files.wordpress.com/2008/03/handleiding-bij-de-sdq.pdf

Sturaro, C., Van Lier, P. A. C., Cuijpers, P., & Koot, H. M. (2011). The role of peer relationships in the development of early school-age externalizing problems. Child Development, 82, 758–765. doi:10.1111/j.1467-8624.2010.01532.x

Thomasgard, M., & Metz, W. P. (1993). Parental overprotection revisited. Child psychiatry and human development, 24, 67-80. doi:10.1007/BF02367260

Treyvaud, K., Doyle, L. W., Lee, K. J., Roberts, G., Lim, J., Inder, T. E., & Anderson, P. J. (2012). Social–Emotional Difficulties in Very Preterm and Term 2 Year Olds Predict Specific Social–Emotional Problems at the Age of 5 Years. Journal of Pediatric Psychology, 37, 779–785. doi:10.1093/jpepsy/jss042

(28)

28

Van Widenfelt, B. M, Goedhart, A. W, Treffers, P. D. A, & Goodman, R. (2003). Dutch version of the Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ). European Child and Adolescent Psychiatry, 12, 281-289. doi:10.1007/s00787-003-0341-3

Veenstra, R., Lindenberg, S., Oldehinkel, A. J., De Winter, A. F., & Ormel, J. (2006). Temperament, environment, and antisocial behavior in a population sample of preadolescent boys and girls. International Journal of Behavioral Development, 30, 422-432. doi:10.1177/0165025406071490

Winchester, S. B., Sullivan, M. C., Marks, A. K., Doyle, T., DePalma, J., & McGrath, M. M. (2009). Academic, Social, and Behavioral Outcomes at Age 12 of Infants Born Preterm. Western Journal of Nursing Research, 31, 853-871.

doi:10.1177/0193945909339321

World Health Organizaton. (2013). Preterm Birth. Retrieved from: http://www.who.int/mediacentre/factsheets/fs363/en/

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar een (veel) te vroeg geboren kindje doet er mis- schien meerdere weken over voordat het helemaal zelf uit de borst kan drinken.. Afhankelijk van de leeftijd en de signalen van

Ik vind het heel prettig dat mijn handen altijd bij mijn gezicht kunnen zijn. Ook wil ik graag mijn armen en benen

Voor een te vroeg geboren baby is het makkelijker om uit de borst te leren drinken als u voldoende borstvoeding heeft.  Op de afdeling Neonatologie is de lactatiekundige aanwezig

In deze folder leest u waarom dit onderzoek nodig is, hoe het onderzoek verloopt en welke nawerkingen u bij uw baby kunt verwachten.. Wat

However, during the same period the reaction-chemistry- directed ALDH classification approach was proposed, a sequence alignment of all the then available ALDH protein sequences

Light brown Medium grained, weathered, fractured(pieces up to 6cm) sandstone(river bedding) and pieces of fine.

• In Nederland wordt jaarlijks ongeveer 7,7% van alle pasgeborenen te vroeg (zwangerschapsduur <37.0 weken) geboren. Van alle pasgeborenen wordt 1,5% na een

De JGZ-richtlijn ‘Te vroeg en/of small for gestational age (SGA) geboren kinderen’ is primair bedoeld voor jeugdartsen, jeugdverpleegkundigen, verpleegkundig specialisten