• No results found

Verschillen tussen omroepen in Nederland : een inhoudsanalyse naar de verschillen in framing in de berichtgeving van infotainment programma’s over crises van organisaties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verschillen tussen omroepen in Nederland : een inhoudsanalyse naar de verschillen in framing in de berichtgeving van infotainment programma’s over crises van organisaties"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verschillen tussen omroepen in Nederland

Een inhoudsanalyse naar de verschillen in framing in de

berichtgeving van infotainment programma’s over crises van

organisaties

Florian ter Voert Studentnummer: 10105921

Master Communicatiewetenschap Docent: Piet Verhoeven

Semester 1 Donderdag 28 januari 2016

Eindversie Master Thesis Aantal woorden: 12.850

Afstudeerrichting: Corporate Communicatie Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

(2)

1

Inleiding

Op negen september 2015 publiceerde het Algemeen Dagblad dat Pauw goed aan het nieuwe televisieseizoen is begonnen onder de kop ‘Pauw wint kijkcijferstrijd’. Waar RTL Late Night met Humberto Tan vorig televisieseizoen meer kijkcijfers had, blijkt uit de cijfers van Stichting Kijk Onderzoek (SKO) dat de rollen nu zijn omgedraaid (“Pauw wint kijkcijferstrijd…”, 2015). SKO presenteert over verschillende tijdsperiodes, zoals jaarlijks, maandelijks en wekelijks, de kijkcijfers van Nederland (“Jaarbericht kijkcijfers”, 2015; “Persbericht kijkcijfers kijktotaal”, 2015; “Persbericht kijkcijfers uitzenddag”, 2015). De kijkcijfers lijken een belangrijk onderdeel te zijn van het bestaansrecht van omroepen in Nederland. Naast kijkcijfers wordt ook onderzoek gedaan naar de demografische achtergrond van de televisiekijker. Zo is er door de VARAgids onderzoek gedaan naar de politieke voorkeur en leeftijd van kijkers van infotainment programma’s (“Late night shows…”, 2015). Kijkcijfers en kijkers lijken onlosmakelijk verbonden met het medium televisie en de vraag rijst daarom welke invloed beide factoren hebben op de berichtgeving van omroepen in Nederland.

In Nederland zijn er twee soorten omroepen, de publieke omroep en de commerciële omroepen (Bardoel & van Cuilenburg, 2003; Hallin & Mancini, 2004; Brüggemann, Engesser, Büchel, Humprecht & Castro, 2014). De Nederlandse Publieke Omroep (NPO) bestaat uit tien verschillende omroepverenigingen, die zijn ontstaan vanuit de ver- en ontzuiling van Nederland (Hallin & Mancini, 2004; van der Haak & van Snippenburg, 2007). De NPO is het overkoepelende orgaan van het publieke omroepbestel en bepaalt de programmering van de publieke zenders NPO 1, 2 en 3 (Bardoel & van Cuilenburg, 2003; Hallin & Mancini, 2004; van der Haak & van Snippenburg, 2007; “Wat voor omroepen…”, 2015). De commerciële omroepen, in Nederland vooral van de zenders RTL en SBS, hebben meer vrijheden in de programma’s die zij uitzenden. Vanuit de aard van de beide omroepen zijn er structurele verschillen te benoemen (Bardoel, 2002; Hallin & Mancini, 2004; van der Haak & van Snippenburg, 2007)

De omroepen verschillen onder meer qua inkomstenbronnen. De publieke omroep wordt voor driekwart gefinancierd vanuit de overheid en is voor een kwart afhankelijk van reclame-inkomsten. Commerciële omroepen zijn afhankelijk van inkomsten uit reclames en sponsoring (Hallin & Mancini, 2004; Vettehen et al., 2005; van der Haak & van Snippenburg, 2007; Kleemans et al., 2008). Voor de commerciële omroepen zijn kijkcijfers essentieel, wat de berichtgeving in bijvoorbeeld nieuwsprogramma’s lijkt te beïnvloeden in de richting van meer

(3)

2 sensatie, entertainment en het gebruik van medialogica (Vettehen et al., 2005; Kleemans, van Cauwenberge, d’Haenens & Vettehen, 2008; Hepp, 2012).

Probleemstelling

Bovenstaande structurele en culturele verschillen tussen beide soorten zenders kunnen worden verklaard op basis van verschillende achterliggende mechanismen. Wanneer er wordt gekeken naar onderzoek over mediasystemen in westerse landen, valt op dat het Nederlandse mediasysteem door de jaren heen is verschoven van een schoolvoorbeeld van een democratisch corporatistisch model naar een liberaal model. De NPO is ontstaan vanuit de verzuiling, wat kenmerkend is voor het democratisch corporatistisch model (Hallin & Mancini, 2004; Brüggemann et al., 2014). De omroepverenigingen waren vanuit hun betreffende zuil politiek geëngageerd, wat door Hallin en Mancini (2004) wordt betiteld als politiek parallellisme en verklaart de politieke kleur van de berichtgeving in programma’s (Brüggemann et al., 2014; “Late night shows…”, 2015). Binnen het Nederlandse mediasysteem is marktwerking meer leidend gaan worden, wat kenmerkend is voor het liberaal model (Hallin & Mancini, 2004; Brüggemann et al., 2014). Ondanks dat in verloop van tijd het Nederlandse mediasysteem steeds meer is vercommercialiseerd, constateren Brüggemann en collega’s (2014) dat het politiek parallellisme nog aanwezig is bij de NPO. Waar de berichtgeving van commerciële omroepen kijkcijfergevoelig lijkt, lijkt de berichtgeving van de NPO te worden beïnvloed door politiek ideologische standpunten.

De hoofdredenen van het gebruik van televisie, door het publiek, lijken te zijn samengekomen in het programmatype infotainment (Nabi et al., 2006; Charaudeau et al., 2012; Koishigulova, Karagoishiyeva, Dosanova & Abdirkenova, 2014). Een van de onderwerpen waarbij dit zichtbaar wordt zijn crises van organisaties. Dit type programma maakt de invloed van omroepverschillen op de berichtgeving over crises van organisaties duidelijk waarneembaar (Vettehen, Nuijten & Beentjes, 2005; Kleemans et al., 2008; Jebril et al., 2013). Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de kijkcijfergevoeligheid en sensatie-gedrevenheid van de commerciële omroepen en politieke verwevenheid van de NPO invloed hebben op de gehanteerde frames in hun berichtgeving (Vettehen et al., 2005; Kleemans et al., 2008; Jebril et al., 2013; Brüggemann, 2014).

Door het volgen van medialogica lijken de media meer aandacht te schenken aan crises van organisaties. Crises van organisaties blijken op basis van nieuwsfactoren een hoge mate van nieuwswaarde te hebben (Coombs, 2007; Hepp, 2012; Ihlen & Pallas, 2014; Schafraad,

(4)

3 Van Zoonen & Verhoeven, 2015). Een crisis van een organisatie betreft doorgaans: controverse, conflict, relevantie voor het grote publiek, negatieve gevolgen voor gedupeerden en grote c.q. bekende organisaties (Harcup & O’Neill, 2001; Coombs & Holladay, 2002; Schafraad et al., 2015). Hierbij wordt televisie gezien als belangrijk informatief medium (Cornelissen, Carroll & Elving, 2009; Wonneberger, 2011; Hepp, 2012). Daarnaast blijkt de mediaberichtgeving van met name de commerciële omroepen steeds meer te zijn gedramatiseerd en verpersoonlijkt (Altheide, 2004; Hallin & Mancini, 2004; Kleemans et al., 2008 Charaudeau, Lochard & Soulages, 2012). Kort gezegd is de mediaberichtgeving meer sensatie gedreven dan voorheen. Deze gegevens leiden tot de volgende onderzoeksvraag:

RQ: In hoeverre verschillen de publieke omroep en de commerciële omroepen in de gehanteerde frames in de berichtgeving over crises van organisaties in infotainment programma’s?

Relevantie

Dit onderzoek borduurt voort op eerder onderzoek naar framing in mediaberichtgeving op televisie (Semetko & Valkenburg, 2000; Jebril et al., 2013). Het verschil in het gebruik van het episodische frame en het thematische frame is volgens Jebril et al. (2013) toe te wijzen aan sensatie. Deze typen frames komen sterk overeen met de frame typologie van Semetko en Valkenburg (2000). Echter, deze typologie is nog niet eerder getoetst op grond van de combinatie van omroepverschillen, infotainment programma’s, sensatie en/of crises van organisaties. Het combineren van en voortborduren op beide onderzoeken levert nieuwe inzichten op voor de communicatiewetenschappelijke literatuur. Daarnaast wordt met het beantwoorden van de onderzoeksvraag gepoogd om duidelijkheid te creëren voor organisaties, over de mate waarin typen frames bij welke omroep het sterkst worden gehanteerd. Voor organisaties die te maken hebben met crises waarover wordt bericht door de Nederlandse media, kan dit inzicht geven in wat organisaties kunnen verwachten wanneer zij worden besproken in Nederlandse infotainment programma’s.

(5)

4

Theoretisch kader

Hallin en Mancini (2004) hebben onderzoek gedaan naar de verschillende mediasystemen in westerse landen. Hierbij onderscheiden zij drie verschillende mediasystemen, te weten: Polarized Pluralist Model, Democratic Corporatist Model en Liberal Model (Hallin & Mancini, 2004; Brüggemann et al., 2014). Het gepolariseerd pluralistisch model is terug te zien in de zuidelijke Europese landen, zoals Spanje, Italië en Griekenland. Kenmerkend voor dit model is dat de pers georiënteerd is op de politieke elite van een land, de pers in lage mate geprofessionaliseerd is en de pers een instrumentele rol speelt (Hallin & Mancini, 2004; Brüggemann et al., 2014). Het Nederlandse mediasysteem lijkt op het democratisch corporatistische model (Hallin & Mancini, 2004; Brüggemann et al., 2014). Kenmerkend voor dit type mediasysteem is namelijk dat de publieke omroep verschillende sociale groepen uit de samenleving vertegenwoordigd en politiek geëngageerd is. Tevens beschikken journalisten over een hoge mate van professionele autonomie (Hallin & Mancini, 2004; Brüggemann et al, 2014). Het liberale model is voornamelijk terug te zien in landen als de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Hoewel de mate van persvrijheid binnen het democratisch corporatistische model en het liberale model overeenkomt, zit het verschil tussen beide systemen in de politieke verwevenheid. Binnen het liberale model voeren commerciële media de boventoon en is er weinig sprake van inmenging vanuit de staat. In tegenstelling tot het democratisch corporatistische model, is marktwerking leidend binnen het liberale model (Hallin & Mancini, 2004; Brüggemann et al., 2014).

Het Nederlandse mediasysteem

De verzuiling van de Nederlandse samenleving staat aan de basis van het Nederlandse mediasysteem (Bardoel & van Cuilenburg, 2003; Hallin & Mancini, 2004; van der Haak & van Snippenburg, 2007). Twee keerpunten in de geschiedenis van het Nederlands omroepbestel zijn de toetreding van de TROS in 1967 en de toelating van commerciële omroepen in 1989 (van der Haak & van Snippenburg, 2007; Brüggemann et al., 2014). Vanaf 1989 is er in Nederland sprake van een duaal omroepbestel (Bardoel & van Cuilenburg, 2003). De combinatie van de ‘vertrossing’ van de Nederlandse publieke omroep en de toelating van de commerciële omroepen hebben ertoe geleid dat het Nederlandse democratisch corporatistische mediasysteem zich is gaan ontwikkelen in de richting van het liberale model (Hallin & Mancini, 2004; Brüggemann et al., 2014). Volgens verschillende auteurs, zoals Hallin en Mancini (2004), heeft concurrentie met commerciële omroepen de publieke omroep gedwongen tot het veranderen

(6)

5 van functie (Bardoel & van Cuilenburg, 2003). Zo is de politieke functie van de publieke omroep vervangen door een culturele functie (Bardoel & van Cuilenburg, 2003; Hallin & Mancini, 2004). Deze verandering heeft volgens meerdere auteurs bijgedragen aan de ontzuiling van de Nederlandse televisie en samenleving (Vos, 2002; Hallin & Mancini, 2004; van der Haak & van Snippenburg, 2007; Brüggemann et al., 2014).

Naast de ontzuiling speelt ook de afgenomen financiële overheidssteun een rol bij de verschuiving van het Nederlandse mediasysteem (Bardoel & van Cuilenburg, 2003; Brüggemann et al., 2014). Het is mede dankzij de zwakkere positie van de publieke omroep dat het Nederlandse mediasysteem door Brüggemann et al. (2014) wordt gezien als een liberaal model. Echter, het Nederlandse mediasysteem behoudt haar hoge mate van politiek parallellisme (Brüggemann, 2014). Hiermee bedoelen Hallin en Mancini (2004) en Brüggemann et al. (2014) dat de mediaverslaggeving wordt beïnvloed door de politieke vooringenomenheid van journalisten. De combinatie van de algehele vercommercialisering van het Nederlandse mediasysteem en het behoud van de politieke vooringenomenheid van de publieke omroep, maken het mediasysteem uniek en daarmee interessant om de verschillen tussen de publieke omroep en de commerciële omroepen uit te lichten (Bardoel & van Cuilenburg, 2003; Vettehen et al., 2005; van der Haak & van Snippenburg, 2007; Kleemans et al., 2008; Brüggemann et al, 2014).

Omroepverschillen in Nederland

De publieke omroep voert een ander beleid dan de commerciële omroepen (Bardoel, 2002; Vettehen, et al., 2005; Kleemans et al., 2008). Het beleid van de commerciële omroepen is gebaseerd op marktwerking, terwijl de publieke omroep een zo groot mogelijk publiek wenst te bedienen met programma’s van een zo hoog mogelijke kwaliteit (van der Haak & van Snippenburg, 2007; Kleemans et al., 2008; Brüggemann et al., 2014). De publieke omroep verschilt ook qua inkomstenbronnen van de commerciële omroepen (Hallin & Mancini, 2004; Vettehen et al., 2005; Kleemans et al., 2008). De publieke omroep wordt voornamelijk gefinancierd vanuit belastinginkomsten van de overheid en voor ongeveer een kwart aan inkomsten uit reclames (Bardoel & van Cuilenburg, 2003; Hallin & Mancini, 2004; van der Haak & van Snippenburg, 2007). Daarentegen zijn de commerciële omroepen volledig afhankelijk van reclame-inkomsten en sponsoring (Vettehen et al., 2005; van der Haak & van Snippenburg, 2007; Kleemans et al., 2008).

(7)

6 Door de vercommercialisering van het Nederlandse mediasysteem, is de Nederlandse publieke omroep steeds meer losgeraakt van de politieke logica en heeft zij zich, volgens Hallin en Mancini (2004) en Brüggemann et al. (2014), in de concurrentiestrijd met commerciële omroepen geconformeerd aan de logica van commerciële media. De logica van de commerciële media is het sterkst aanwezig in liberale mediasystemen (Altheide & Snow, 1992; Altheide, 2004; Hallin & Mancini, 2004; Hepp, 2012; Brüggemann et al., 2014). Met de term medialogica wordt het proces waarop media informatie presenteren en overbrengen bedoeld (Altheide & Snow, 1992; Altheide, 2004; Hepp, 2012; Altheide, 2013). Medialogica is een geïnstitutionaliseerde set aan formats en criteria voor journalisten en PR professionals (Altheide & Snow, 1992; Hepp, 2012; Ihlen & Pallas, 2014). Het format bepaalt de manier waarop informatie wordt georganiseerd, de stijl waarin het wordt gepresenteerd en op welke kenmerken de nadruk ligt. Het format vormt een procesmatig kader, of raamwerk, dat wordt gebruikt om informatie te presenteren en interpreteren (Altheide, 2004; Hepp, 2012). Medialogica kan als volgt worden herkend: “When activities and events are organized, transformed, created and presented in order to comply with "broadcast" or "entertainment" requirements and guidelines, we have an instance of media logic” (Altheide & Snow, 1992, p.4). Medialogica verwijst volgens Hepp (2012 ) naar de institutionele en technologische modus operandi van de media.

Een gevolg van medialogica is mediatization (Hepp, 2012; Altheide, 2013; Ihlen & Pallas, 2014). Mediatisering is het proces waarbij de samenleving in toenemende mate afhankelijk wordt van medialogica (Hepp, 2012; Ihlen & Pallas, 2014). Dit is een duaal proces dat wordt gekenmerkt door de integratie van media in de activiteiten van sociale instituten, zoals organisaties, en tegelijkertijd het verwerven van een status als maatschappelijk instituut door media zelf (Hepp, 2012; Ihlen & Pallas, 2014). Door het proces van mediatization zijn organisaties als bedrijven, non-profit instellingen en overheidsorganisaties door de jaren heen steeds meer beïnvloed door de werkmethode en voorkeuren van de media (Hijmans 2002; Vos, 2002; Hepp, 2012; Ihlen & Pallas, 2014). Echter, dit soort organisaties kunnen middels Public Relations ook invloed uitoefenen op de media (Berkowitz & Adams, 1990; Davis, 2000; Ihlen & Pallas, 2014; Jackson & Moloney, 2015; Schafraad et al., 2015).

Crisis en nieuwsfactoren

De wisselwerking tussen media en organisaties is terug te zien in crisissituaties van organisaties (Ihlen & Pallas, 2014; Van der Meer, Verhoeven, Beentjes & Vliegenthart, 2014). Het concept crisis kan worden omschreven als een ongeluk, ramp of wandaad, waarbij een

(8)

7 organisatie betrokken is (Coombs, 2007; Grunig, 2009). Een crisis betreft doorgaans een maatschappelijke onrust (Van der Meer et al., 2014). Vanuit de medialogica zijn er enkele nieuwsfactoren te benoemen die nauw samenhangen met de kenmerken van een crisis van een organisatie (Harcup & O’Neill, 2001; Schafraad et al., 2015). Enkele belangrijke nieuwsfactoren die raakvlak hebben met crises zijn: controverse, conflict, agressie, entertainment, relevantie voor het grote publiek, en negatieve gevolgen (Galtung & Ruge, 1965; Harcup & O’Neill, 2001 Schafraad et al., 2015). Daarnaast blijken organisaties en individuen met een elite status, of veel macht, vaak in mediaberichtgeving voor te komen (Galtung & Ruge, 1965; Harcup & O’Neill, 2001; Schafraad et al., 2015).

Door de vercommercialisering van het Nederlandse mediasysteem, is mediaberichtgeving steeds meer gedramatiseerd en verpersoonlijkt (Harcup & O’Neill, 2001; Hijmans, 2002; Hallin & Mancini, 2004; Eilders, 2006; Charaudeau et al., 2012; Schafraad et al., 2015). De nieuwsagenda wordt opgebouwd door journalisten, waarbij het concept nieuwswaarde in gecommercialiseerde mediasystemen, zoals het Nederlandse, een belangrijke rol speelt (Galtung & Ruge, 1965; Hallin & Mancini, 2004; Charaudeau et al., 2012; Schafraad et al., 2015). Organisaties zijn voor journalisten de meest belangrijke nieuwsbronnen, terwijl journalisten de meest belangrijke nieuwsbronnen vormen voor het publiek (Coombs, 2007; Cornelissen, et al., 2009; Jackson & Moloney, 2015). Mediaberichtgeving wordt daarom door organisaties gezien als een belangrijke factor (Cornelissen, et al., 2009; Van der Meer et al., 2014). Het collectief duiden van een crisis, door PR professionals, nieuwsprogramma’s en het publiek, is voor een organisatie van essentieel belang bij het overleven van een crisis (Cornelissen, et al., 2009; Van der Meer et al., 2014). Organisaties hebben ten tijden van crisis invloed op de nieuwsagenda en spelen hierbij in op de wensen van journalisten (Davis, 2000; Ihlen & Pallas, 2014; Jackson & Moloney, 2015). Hierbij vormt berichtgeving op televisie een belangrijke basis voor het publiek bij het verkrijgen van informatie over crises van organisaties (Coombs, 2007; Holladay, 2009; Hepp, 2012).

Televisie en infotainment

In de meeste westerse landen is televisie één van de belangrijkste nieuwsbronnen, vanwege haar hoge mate van bereik van het brede publiek (Wonneberger, 2011; Brüggemann et al., 2014; Koishigulova et al., 2014). Altheide en Snow (1992) spreken over het verfijnen van de medialogica door toedoen van televisie. Ook Hepp (2012) ziet het medium televisie als een belangrijke katalysator voor de mediatisering van westerse samenlevingen. De uses and

(9)

8 gratifications (U&G) benadering geeft inzicht in de redenen van het gebruik van televisie door het publiek (Katz et al., 1973; Rubin, 1983; Ruggeiro, 2000; Nabi et al., 2006). De meest prominente redenen voor een kijker om televisie te kijken zijn: ontspanning, zoals entertainment, of om nieuwe en relevante informatie te vergaren (Rubin, 1983; Nabi et al., 2006; Koishigulova et al., 2014). Over het algemeen zijn journalistieke interviews, vooral bij tv-journalisten, veranderd van informatieverzameling in een zoektocht naar entertainment (Altheide, 2004). De logica van entertainment wordt volgens Altheide (2004; 2013) voor lief genomen als een normale vorm van communicatie, waarbij Hepp (2012) deze ontwikkeling toeschrijft aan de intrede van de mediacultuur. Vanuit de medialogica en mediatisering is een nieuw programmatype te zijn ontstaan dat voldoet aan beide hoofdredenen voor het kiezen van televisie, namelijk infotainment programma’s (Ruggeiro, 2000; Altheide, 2004; 2013; Nabi et al., 2006; Charaudeau et al., 2012; Hepp, 2012; Jebril et al., 2013).

Met infotainment worden programma’s aangeduid die zowel nieuws als entertainment bieden aan de kijker (Hijmans, 2002; van Liempt, 2002; Charaudeau et al., 2012; Koishigulova et al., 2014). Kenmerkend voor infotainment programma’s is dat nieuws aantrekkelijker wordt gemaakt doordat er vaak sensatie in zit, het meer op de persoon gericht is, het minder tijdsgebonden is, het praktischer is en meer op incidenten is gebaseerd dan ander nieuws (Vos, 2002; Wieten, 2002; Vettehen et al., 2005; Kleemans et al., 2008; Jebril et al., 2013). Nieuws wordt op deze manier toegankelijk gemaakt voor een breder publiek en kan worden gepresenteerd als een verhaal met een begin, midden en eind (van Liempt, 2002; Wieten, 2002; Altheide, 2004). Het televisieprogramma Hart van Nederland symboliseert volgens van Liempt (2002) een revolutie in het Nederlands kijkgedrag. Het programma wist een grote groep laagopgeleide, niet in politiek geïnteresseerde Nederlanders als kijkers aan zich te binden (van Liempt, 2002). De opkomst van infotainment programma’s geeft goed weer dat het nieuws in de afgelopen decennia is gepersonaliseerd (Hijmans, 2002; Vos, 2002; Hallin & Mancini, 2004; Vettehen et al., 2005).

Framing

De medialogica dient voor journalisten als raamwerk voor het presenteren en interpreteren van informatie over crises van organisaties. De nieuwsfactoren gelden hierbij als de geselecteerde en de geaccentueerde aspecten van de informatie over crises, wat past bij het concept van framing. Een veel gebruikte definitie van framing luidt als volgt: “Selecting some aspects of a perceived reality and make them more salient in a communicating text, in such a

(10)

9 way as to promote a particular problem definition, causal interpretation, moral evaluation, and/or treatment recommendation” (Entman, 1993, p.2). Deze definitie draagt verschillende kenmerken in zich die terug te zien zijn in het selecteren en accentueren van aspecten in berichtgeving over crises van organisaties (Semetko & Valkenburg, 2000; Van der Meer et al., 2014; Schafraad et al., 2015). De aard van crises en de aanwezigheid van de nieuwsfactoren doen vermoeden dat crises sensationele berichtgeving kunnen opleveren. Dit maakt het aannemelijk dat de verschillen tussen omroepen in de gehanteerde frames duidelijker waarneembaar zijn (Semetko & Valkenburg, 2000; Harcup & O’Neill, 2001; Coombs, 2007; Kleemans et al., 2008; Jebril et al., 2013; Schafraad et al., 2015).

Framing en sensatie

Uit onderzoek blijkt dat sensatie in nieuwsprogramma’s invloed heeft op de gehanteerde frames (Vettehen et al., 2005; Kleemans et al., 2008; Jebril et al., 2013). Zo wordt het Episodic frame eerder gehanteerd dan het Thematic frame (Jebril et al., 2013). Thematische frames richten zich meer op de brede maatschappelijke trends en plaatsen een issue in een algemene context, terwijl episodische frames zich richten op individuele gevallen en issues weergeven in termen van individuele gevallen of specifieke gebeurtenissen (Scheufele, 1999; Jebril et al., 2013). Hoewel het voor infotainment programma’s in het algemeen kenmerkend is om nieuws aantrekkelijker te maken met sensatie, het personaliseren van nieuws en meer het benadrukken van incidenten, kunnen omroepverschillen hierin bepalend zijn (Vettehen et al., 2005; Kleemans et al., 2008; Charaudeau et al., 2012). Aangezien de commerciële omroepen volledig afhankelijk zijn van reclame- en sponsorinkomsten, en dus van kijkcijfers, zullen zij meer gebruik maken van sensatie (Vettehen et al., 2005; Kleemans et al., 2008; Charaudeau et al., 2012; Jebril et al., 2013). Hierdoor wordt het aannemelijk dat infotainment programma’s van een commerciële omroep eerder het Episodic Frame gebruiken dan infotainment programma’s van een publieke omroep. Daarnaast kan er worden beargumenteerd, dat, waar de programma’s van een publieke omroep een maatschappelijk belang dienen en er sprake is van kwaliteitsregulering door de overheid, een Thematic Frame eerder voor de hand ligt, dan bij programma’s van een commerciële omroep. Op basis van deze gegevens luiden de eerste deelhypotheses als volgt:

H1(a): Bij programma’s van een commerciële omroep zal de mate van gebruik van het episodisch frame hoger zijn, dan bij programma’s van de publieke omroep.

(11)

10 H1(b): Bij programma’s van de publieke omroep zal de mate van gebruik van het thematisch frame hoger zijn, dan bij programma’s van een commerciële omroep.

Framing, sensatie en nieuwsfactoren

In samenspel met sensatiegedrevenheid zijn nieuwsfactoren van belang bij het genereren van kijkcijfers en zodoende bij het frame dat aan berichtgeving wordt toegekend (Harcup & O’Neill, 2001; Hallin & Mancini, 2004; Kleemans et al., 2008; Schafraad et al., 2015). Wanneer er wordt gekeken naar nieuwsfactoren die volgens verschillende onderzoeken de kans vergroten dat een organisatie in het nieuws komt (Harcup & O’Neill, 2001; Eilders, 2006; Schafraad et al., 2015), zijn er enkele overeenkomsten te benoemen met de frametypologie van Semetko en Valkenburg (2000). Het eerste frame dat zich goed leent voor infotainment programma’s is het Conflict Frame (Semetko & Valkenburg, 2000; Vettehen et al., 2005; Kleemans et al., 2008; Jebril et al., 2013). Dit frame benadrukt een conflict, of meningsverschil, tussen individuen, groepen of organisaties (Semetko & Valkenburg, 2000). Dit benadrukken van meningsverschillen lijkt sterk op het bevorderen van controverse ten behoeven van sensatie, wat kenmerkend is voor infotainment programma’s (Vettehen et al., 2005; Kleemans et al., 2008; Charaudeau et al., 2012; Jebril et al., 2013). Daarbij komt dat de nieuwsfactoren controverse en conflict worden aangemerkt als zeer nieuwswaardig (Harcup & O’Neill, 2001; Schafraad et al., 2015). Vanuit het standpunt dat commerciële omroepen in hun programma’s meer gebruikmaken van sensatie, is het gezien de nieuwswaardigheid van conflicten en controverse aannemelijk dat het Conflict Frame eerder zal worden gehanteerd door programma’s van deze omroepen (Harcup & O’Neill, 2001; Vettehen et al., 2005; Kleemans et al., 2008; Schafraad et al., 2015). Deze gegevens leiden tot de volgende hypothese: H2: Bij programma’s van een commerciële omroep zal de mate van gebruik van het conflict frame hoger zijn, dan bij programma’s van de publieke omroep.

Het Human Interest Frame vertoont eveneens veel raakvlakken met het programmatype infotainment (Semetko & Valkenburg, 2000; Vettehen et al., 2005; Kleemans et al., 2008; Charaudeau et al., 2012).Vanuit dit frame wordt een gebeurtenis vanuit menselijk oogpunt en een emotionele invalshoek belicht. Het verwijst naar een poging om het nieuws te personaliseren of te dramatiseren waarbij er op emoties wordt ingespeeld (Semetko & Valkenburg, 2000). Dit frame valt samen met de nieuwswaardigheid van het refereren aan de macht van vertegenwoordigers of individuen van organisaties met een elite status (Semetko & Valkenburg, 2000; Harcup & O’Neill, 2001; Schafraad et al., 2015). Wanneer berichtgeving

(12)

11 wordt gepersonaliseerd en gedramatiseerd, biedt dit ruimte om de consequenties van een gebeurtenis voor zowel organisaties als individuen te belichten (Semetko & Valkenburg, 2000; Schafraad et al., 2015). Vanuit onderzoek naar de nieuwswaardigheid van consequenties van een gebeurtenis blijkt dat negatieve consequenties als zeer nieuwswaardig worden beschouwd (Galtung & Ruge, 1965; Harcup & O’Neill, 2001; Schafraad et al., 2015). Bij negatieve consequenties is het van belang dat de gebeurtenis waarover wordt bericht negatieve gevolgen heeft voor tenminste één van de betrokken partijen (Harcup & O’Neill, 2001; Schafraad et al., 2015). Deze consequenties kunnen onder andere economisch van aard zijn, wat sterk lijkt op het Economic Consequences Frame (Semetko & Valkenburg, 2000; Schafraad et al., 2015). Vanuit dit frame wordt er namelijk verslag gedaan van een gebeurtenis in termen van de economische gevolgen die het zal hebben voor de betrokken partijen, zoals organisaties en gedupeerden (Semetko & Valkenburg, 2000).

Het persoonlijk maken van nieuws en het bieden van advies c.q. informatie over problemen in het dagelijks leven, zoals negatieve gevolgen van een gebeurtenis, lijken vanuit de U&G benadering een goede manier om als omroep meer kijkcijfers te genereren (Ruggeiro, 2000; Hijmans, 2002; Vos, 2002; Nabi et al., 2006). Vanuit de financiële afhankelijkheid van kijkcijfers van commerciële omroepen kan er worden beargumenteerd dat zowel het Human Interest Frame als het Economic Consequences Frame vaker zullen worden gehanteerd door commerciële omroepen (Semetko & valkenburg, 2000; Hallin & Mancini, 2004; Vettehen et al., 2005; van der Haak & van Snippenburg, 2007; Kleemans et al., 2008). Daarnaast maakt het door Vos (2002) veronderstelde feit dat de eerste journaals van de commerciële omroepen voornamelijk over human interestnieuws berichtten, het meer aannemelijk dat het Human Interest Frame vaker door commerciële omroepen zal worden gebruikt. Deze gegevens scheppen de volgende verwachtingen:

H3: Bij programma’s van een commerciële omroep zal de mate van gebruik van het Human interest frame hoger zijn, dan bij programma’s van de publieke omroep.

H4: Bij programma’s van een commerciële omroep zal de mate van gebruik van het Economic consequences frame hoger zijn, dan bij programma’s van de publieke omroep.

Het gebruik van het type frame dat kan worden toegeschreven aan de sociale en culturele achtergrond van omroepen is het Morality Frame (Semetko & Valkenburg, 2000; Hallin & Mancini, 2004; van der Haak & van Snippenburg, 2007). Dit frame plaatst een gebeurtenis namelijk in de context van sociale of morele voorschriften (Semetko & Valkenburg, 2000). De

(13)

12 Nederlandse publieke omroep wordt gekenmerkt door een hoge mate van politiek parallellisme, wat een belangrijke rol speelt bij het bepalen van het te hanteren frame (Hallin & Mancini, 2004; Cornelissen et al., 2009; Brüggemann, 2014). PR professionals en journalisten construeren en onderhandelen namelijk over het frame van de berichtgeving (Cornelissen, et al., 2009; Van der Meer et al., 2014). Beide partijen baseren hun gewenste frame deels op de identiteit van hun organisatie. Journalisten van het ene medium zullen dus vanuit politiek ideologisch oogpunt eerder consensus bereiken met de PR professional dan journalisten van het andere medium (Vos, 2002; Cornelissen, et al., 2009; Brüggemann, 2014; Van der Meer et al., 2014). Gezien het belang van de ideologie van een nieuwsorganisatie bij het bepalen van het te hanteren frame, kan er worden beargumenteerd dat programma’s van de publieke omroep vaker een Morality Frame zullen hanteren, dan programma’s van een commerciële omroep. Deze gegevens leiden tot de volgende hypothese:

H5: Bij programma’s van de publieke omroep zal de mate van gebruik van het Morality frame hoger zijn, dan bij programma’s van een commerciële omroep.

Wanneer er verslag wordt gedaan van een crisis, staat de verantwoordelijkheid voor de crisis vaak ter discussie (Coombs & Holladay, 2002; Coombs, 2007; Holladay, 2009). Het Responsibility Frame treedt dan in werking (Semetko & Valkenburg, 2000). Dit frame schrijft de verantwoordelijkheid van de crisis toe aan de organisatie, een individu of een groep (Semetko & Valkenburg, 2000). Het frame dat een crisis krijgt, bepaalt voor het publiek wie verantwoordelijk is voor de crisis (Semetko & Valkenburg, 2000; Coombs & Holladay, 2002; Coombs, 2007). Vaak spelen organisaties met een elite status een centrale rol in crises die worden besproken in infotainment programma’s (Harcup & O’Neill, 2001; Charaudeau et al., 2012; Hepp, 2012; Schafraad et al., 2015). Daarnaast ondervinden stakeholders negatieve gevolgen van een organisatie, waarbij de nieuwsfactoren controverse, conflict en negatieve consequenties belicht (Grunig, 2009; Van der Meer et al., 2014; Schafraad et al., 2015). Op basis van de nieuwswaardigheid van het toekennen van de verantwoordelijkheid van crises aan organisaties met een elite status in combinatie met de nieuwsfactoren controverse, conflict en negatieve gevolgen, worden beargumenteerd dat het Responsibility Frame vaker wordt gehanteerd door programma’s van de commerciële omroepen (Semetko & Valkenburg, 2000; Harcup & O’Neill, 2001; Coombs & Holladay, 2002; Vettehen et al., 2005; Coombs, 2007; Kleemans et al., 2008; Charaudeau et al., 2012; Jebril et al., 2013;Schafraad et al., 2015). Dit schept de volgende verwachting:

(14)

13 H6: Bij programma’s van een commerciële omroep zal de mate van gebruik van het Responsibility frame hoger zijn, dan bij programma’s van de publieke omroep.

Methode

De onderzoeksmethode inhoudsanalyse is geschikt voor het onderzoeken van framing op televisie (Semetko & Valkenburg, 2000; Jebril et al., 2013). Er is voor een inhoudsanalyse gekozen, omdat via deze onderzoeksmethode een valide beeld kan worden geschetst van de verschillen tussen de publieke omroep en de commerciële omroepen in de gehanteerde frames in de berichtgeving over crises van organisaties. Via een inhoudsanalyse kan er worden gekeken naar de verbanden tussen de beide soorten omroepen en de verschillende gehanteerde frames (Semetko & Valkenburg, 2000; Vettehen et al., 2005; Kleemans et al., 2008; Vettehen et al., 2008; Jebril et al., 2013). Er wordt een zogeheten sequentieanalyse uitgevoerd naar voorbeeld van het onderzoek van Verhoeven (2008). Dit wil zeggen dat ieder fragment van een infotainment programma wordt opgedeeld in sequenties van minuten en seconden dat een spreker aaneengesloten aan het woord is. Hiermee wordt zowel de variabele spreker als de spreektijd meetbaar. Dit biedt de onderzoeker niet alleen de mogelijkheid om de verschillen in framing te onderzoeken, maar ook de verschillen in spreektijd.

Onderzoekseenheden

Infotainment programma’s van de publieke omroep en de commerciële omroepen staan centraal binnen dit onderzoek. Van de commerciële omroepen RTL en SBS zullen drie programma’s worden bestudeerd. Voor de omroep RTL zijn dit: RTL Boulevard (RTLB) en RTL Late Night (RTLLN). Van de commerciële omroep SBS wordt het programma Hart van Nederland bestudeerd. Het programma Hart van Nederland (HvN) is reeds een enkele keer beschreven (Semetko & Valkenburg, 2000; Van Liempt, 2002) en bestudeerd (Semetko & Valkenburg, 2000). Van de publieke omroep zullen vier programma’s worden bestudeerd. Dit zijn Pauw, De Wereld Draait Door (DWDD), Knevel en Van den Brink (KVDB) en Buitenhof.

Er zal een aantal crises rond organisaties als casus worden genomen om de gehanteerde frames te kunnen onderzoeken. Deze crises bepalen welke afleveringen van de infotainment programma’s geschikt zijn om te worden geanalyseerd. Op basis van het artikel van Van der Meer et al. (2014) is er een aantal criteria opgesteld waaraan een crisis dient te voldoen om als casus te kunnen dienen. Bij iedere crisis (1) staat een Nederlandse organisatie centraal, die (2) impact heeft op het Nederlandse publiek, (3) dat kan worden afgemeten aan de aanwezigheid

(15)

14 van de crisis in jaaroverzichten van nieuwsorganisaties, die (4) wordt behandeld in tenminste één programma per type omroep, waarbij (5) de fragmenten toegankelijk zijn voor de onderzoeker en (6) die zich derhalve afspeelt in de periode tussen 1 januari 2013 en 1 december 2015. Om te bepalen of een crisis van en organisatie impact heeft op het Nederlandse publiek, kan er onder andere gekeken worden naar de aanwezigheid van crises in jaaroverzichten van het NOS journaal en het RTL journaal. Daarnaast kunnen ook jaaroverzichten van traditionele print en online media worden bekeken, zoals de Telegraaf, NRC, Volkskrant en Nu.nl. Daarbij zal het mediaritme rondom elke crisis worden gevolgd. Het mediaritme kan als indicator fungeren voor het voorkomen van een crisis in de infotainment programma’s (Davis, 2000; Ihlen & Pallas, 2014; Jackson & Moloney, 2015; Schafraad et al., 2015). De methodologische criteria leveren crises van de volgende organisaties op: ABN Amro, Fyra, Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM) en Universiteit van Amsterdam (UvA) (tabel 1).

Aangezien alleen afleveringen waarin één van de vooraf bepaalde crises in voorkomen kunnen worden meegenomen binnen dit onderzoek, is er sprake van een doelgerichte steekproef. De analyse-eenheden zijn de fragmenten van de afleveringen waarin één van de crises wordt besproken. De crises rondom de NAM en ABN Amro leveren, met ieder negen fragmenten, het meeste aantal analyse-eenheden op. De crisis omtrent de Fyra levert in totaal zeven analyse-eenheden op, terwijl de crisis rondom de UvA vier fragmenten oplevert. In totaal worden 29 fragmenten meegenomen binnen dit onderzoek, waarvan er zestien fragmenten van de publieke omroep beschikbaar zijn en dertien fragmenten van de commerciële omroepen. Aan de zestien fragmenten van de publieke omroep zijn 900 sequenties ontleend. De dertien fragmenten van de commerciële omroepen leveren in totaal 312 sequenties op. In totaal leveren de 29 fragmenten 1.212 sequenties op (N = 1.212).

Tabel 1: Overzicht fragmenten en sequenties

Aantal fragmenten Publieke omroep

Aantal fragmenten Commerciële omroepen

Totaal aantal fragmenten per crisis Crises: ABN Amro 7 2 9 Fyra 5 2 7 NAM 3 6 9 UvA 1 3 4 Totaal: 16 13 29 Sequenties(N): 900 312 1.212

(16)

15 De fragmenten worden door de meeste programma’s aangeboden via hun website. Voor bijvoorbeeld RTL Late Night is dit de URL www.rtlxl.nl/#!/gemist/rtl-late-night-301978, voor bijvoorbeeld PAUW www.pauw.vara.nl en voor DWDD www.dewerelddraaitdoor.vara.nl. Daarnaast bieden de volgende sites veel afleveringen aan: www.nlziet.nl en www.tvblik.nl. Tevens kan er gebruik worden gemaakt van het Nederlandse beeld en geluid archief, genaamd: “Beeld en Geluid”.

Operationalisatie

Er is een codeboek met 45 variabelen opgesteld om de sequenties te kunnen analyseren (bijlage 1). De definities van de variabelen omroep, spreker, spreektijd en de zeven frames worden toegelicht. Voor de variabele spreker geldt dat er negen verschillende typen sprekers worden meegenomen binnen dit onderzoek (bijlage 1).

Omroep

De variabele omroep is binnen dit onderzoek te onderscheiden in twee categorieën, namelijk de publieke omroep en de commerciële omroepen (bijlage 1). Voor de publieke omroep geldt dat er vijf omroepverenigingen worden gerepresenteerd binnen dit onderzoek. Dit zijn de VARA, EO, AVROTROS, KRO-NCRV en VPRO. De berichtgeving in de programma’s Pauw, DWDD, KVDB en Buitenhof worden aangemerkt als zijnde berichtgeving van de publieke omroep. Daarnaast zal de berichtgeving in de programma’s RTLB en RTLLN van de omroep RTL en het programma HvN van SBS als berichtgeving van de commerciële omroep worden beschouwd.

Spreker

Binnen de televisieprogramma’s is er sprake van verschillende sprekers die gezamenlijk een crisis bediscussiëren (Vos, 2002; Vettehen et al., 2005; Charaudeau et al., 2012). Dit kunnen deskundigen c.q. experts, vertegenwoordigers van de organisatie, vertegenwoordigers van belangengroepen of slachtoffers van de besproken crisis zijn (Ruggeiro, 2000; Hijmans, 2002; Grunig, 2009). De anchorman praat het programma aan elkaar en kan worden gezien als de discussieleider (Hijmans, 2002; van Liempt, 2002; Vos, 2002; Altheide, 2004). Binnen dit onderzoek zullen de presentatoren van de infotainment programma’s worden aangeduid als zijnde anchorman. Om te kunnen vaststellen in welke categorie een spreker valt, zal de introductie van de presentator in combinatie met het bijschrift van het programma leidend zijn. Een spreker kan zowel in als buiten beeld aan het woord zijn.

(17)

16 Spreektijd

Het onderscheid tussen de verschillende sprekers is van belang bij het bepalen van de spreektijd. Binnen dit onderzoek zal een zogeheten sequentieanalyse worden uitgevoerd, waarbij de spreektijd van iedere spreker wordt opgedeeld in minuten en seconden waarin hij aaneengesloten aan het woord is. Dit wil zeggen dat de begintijd van een spreker start zodra hij het woord neemt en eindigt wanneer hij stopt of wordt onderbroken. Per sequentie zal het gehele codeboek worden doorlopen.

Framing

Deze variabele zal op basis van verschillende onderzoeken worden geoperationaliseerd (Semetko & Valkenburg, 2000; Hallin & Mancini, 2004; Coombs, 2007; van der Haak & van Snippenburg, 2007; Jebril et al., 2013; Schafraad et al., 2015). Om te kunnen meten in welke mate één van de onderstaande frames wordt gebruikt in de infotainment programma’s, is er voor ieder type frame een set van vragen beschikbaar die met ‘ja’ of ‘nee’ kunnen worden beantwoord. Hoe meer vragen per frame met ‘ja’ worden beantwoord, hoe sterker dat frame aanwezig is in een infotainment programma (Semetko & Valkenburg, 2000; Jebril et al., 2013). De mate waarin een frame aanwezig is varieert tussen de .0 en de 1.0, waarbij .0 staat voor niet aanwezig en 1.0 staat voor sterk aanwezig (Semetko & Valkenburg, 2000). De interne consistentie van de frames is berekend aan de hand van de Cronbach’s Alpha (α) (tabel 2).

Het Episodic Frame wordt gekenmerkt door het in termen van individuele gevallen en specifieke gebeurtenissen weergeven van gebeurtenissen of kwesties (Scheufele, 1999; Jebril et al., 2013). Volgens Jebril en collega’s (2013) benadrukt het publiek op basis van dit frame de individuele verantwoordelijkheid en wordt hen ontmoedigd om de verantwoordelijkheid toe te kennen aan de overheid. Binnen dit onderzoek staan crises centraal als gebeurtenissen. Wanneer de vertaalslag wordt gemaakt, betekent dit dat de verantwoordelijkheid van een crisis vanuit de infotainment programma’s wordt toegekend aan één persoon en niet aan de gehele organisatie (Coombs, 2007; Jebril et al., 2013). Voor het episodische frame zijn er op basis van het onderzoek van Semetko en Valkenburg (2000) drie vragen opgesteld die bepalen in welke mate dit frame voorkomt (bijlage 1). De drie stellingen vormen samen een redelijk betrouwbare schaal (α = .68). De betrouwbaarheid van dit construct kan, met het verwijderen van de derde stelling, worden verhoogd naar zeer betrouwbaar (α = .85). Echter, het construct zal op basis van inhoudelijke gronden in dit onderzoek toch worden geconstrueerd aan de hand van de drie vooraf bepaalde stellingen.

(18)

17 Het Thematic Frame benadrukt volgens Jebril et al. (2013) juist de verantwoordelijkheid van de overheid. Er wordt een gebeurtenis of kwestie gekoppeld aan bredere maatschappelijke trends en deze wordt in een algemene context geplaatst (Scheufele,1999; Jebril et al., 2013). Wanneer er wordt gekeken naar crises, kan worden beargumenteerd dat de verantwoordelijkheid van de crisis, vanuit infotainment programma’s, wordt toegewezen aan de organisatie als geheel of zelfs aan overheidsregulering of overkoepelende (branche)organisaties (Jebril et al., 2013). Om te bepalen in welke mate dit type frame voorkomt, zijn er op basis van het onderzoek van Semetko en Valkenburg (2000) vier vragen opgesteld (bijlage 1). De vier stellingen vormen samen een redelijk betrouwbare schaal (α = .74). De betrouwbaarheid van dit construct kan, met het verwijderen van de vierde stelling, in betrouwbaarheid worden verhoogd (α = .79). Echter, het construct blijft in beide gevallen redelijk betrouwbaar en zal derhalve worden geconstrueerd aan de hand van de vier vooraf bepaalde stellingen.

Het Conflict Frame benadrukt een conflict tussen individuen, groepen of instituties (Semetko & Valkenburg, 2000). Om dit frame meetbaar te maken dient het onderzoek van Semetko en Valkenburg (2000) als leidraad, maar zal enigszins worden aangepast aan dit onderzoek (Semetko & Valkenburg, 2000; Harcup & O’Neill, 2001; Schafraad et al., 2015). Binnen dit onderzoek vormt een geschil tussen enerzijds een organisatie en anderzijds een groep of een individu een conflict (Semetko & Valkenburg, 2000; Harcup & O’Neill, 2001; Coombs, 2007; Schafraad et al., 2015). Om te bepalen in welke mate dit type frame voorkomt zijn vier vragen opgesteld (bijlage 1). De vier stellingen vormen samen een redelijk betrouwbare schaal (α = .70). De betrouwbaarheid van dit construct kan, met het verwijderen van de derde stelling, in betrouwbaarheid worden verhoogd (α = .76). Echter, het construct blijft in beide gevallen redelijk betrouwbaar en zal derhalve worden geconstrueerd aan de hand van de vier vooraf bepaalde stellingen.

Het Human Interest Frame belicht een crisis vanuit menselijk oogpunt en een emotionele invalshoek. Het verwijst naar een poging om de crisis te personaliseren of te dramatiseren waarbij er op emoties wordt ingespeeld (Semetko & Valkenburg, 2000). Vanuit dit frame wordt de nadruk voornamelijk op gedupeerden van een crisis gelegd. Om te bepalen in welke mate dit type frame voorkomt zijn vijf vragen opgesteld (bijlage 1). De vijf stellingen vormen samen een zeer betrouwbare schaal (α = .89). De betrouwbaarheid van dit construct kan niet in betrouwbaarheid worden verhoogd en wordt daarom geconstrueerd aan de hand van de vijf vooraf bepaalde stellingen.

(19)

18 Vanuit het Economic Consequences Frame wordt er verslag gedaan van een gebeurtenis in termen van de economische gevolgen die het zal hebben voor de betrokken partijen, zoals de organisatie en de gedupeerden (Semetko & Valkenburg, 2000). Aangezien nieuwsfactoren een belangrijke rol spelen bij de manier waarop infotainment programma’s berichten over gebeurtenissen, zal de uitwerking van Semetko & Valkenburg (2000) worden afgestemd met nieuwsfactoren (Harcup & O’Neill, 2001; Schafraad et al., 2015). Schafraad en collega’s (2015) stellen dat negatieve gevolgen van een gebeurtenis, in tegenstelling tot positieve gevolgen, een hoge nieuwswaarde hebben. Om te bepalen in welke mate dit type frame voorkomt, zijn er op basis van de onderzoeken van Semetko en Valkenburg (2000) en Schafraad et al. (2015) vier vragen opgesteld (bijlage 1). De vier stellingen vormen samen een redelijk betrouwbare schaal (α = .70). De betrouwbaarheid van dit construct kan niet in betrouwbaarheid worden verhoogd en wordt daarom geconstrueerd aan de hand van de vier vooraf bepaalde stellingen.

Het Morality Frame plaatst een gebeurtenis in de context van sociale of morele voorschriften (Semetko & Valkenburg, 2000). Aangezien de sociaal culturele achtergrond van journalisten in Nederland vanwege het politiek parallellisme nog altijd een belangrijke rol speelt bij het invulling geven aan frames, zal de schaal van Semetko en Valkenburg (2000) wederom worden toegesneden op dit onderzoek (Vos, 2002; Bardoel & van Cuilenburg, 2003; Hallin & Mancini, 2004; van der Haak & van Snippenburg, 2007; Brüggemann et al., 2014). Om te bepalen in welke mate dit type frame voorkomt zijn drie vragen opgesteld (bijlage 1). De drie stellingen vormen samen een onbetrouwbare schaal (α = .52). De betrouwbaarheid van dit construct kan, met het verwijderen van de derde stelling, in betrouwbaarheid worden verhoogd (α = .56). Het construct blijft in beide gevallen onbetrouwbaar. Echter, het construct zal op basis van inhoudelijke gronden toch worden geconstrueerd aan de hand van de drie vooraf bepaalde stellingen.

Met het Responsibility Frame ligt de nadruk op de verantwoordelijkheid van de crisis (Semetko & Valkenburg, 2000; Coombs & Holladay, 2002; Coombs, 2007). Deze kan worden toegekend aan de organisatie of aan een individu binnen de organisatie (Semetko & Valkenburg, 2000; Jebril et al., 2013). Om te bepalen in welke mate dit type frame voorkomt zijn vier vragen opgesteld (bijlage 1). De vier stellingen vormen samen een redelijk betrouwbare schaal (α = .61). De betrouwbaarheid van dit construct kan, met het verwijderen van de derde stelling, in betrouwbaarheid worden verhoogd (α = .77). Echter, het construct blijft

(20)

19 in beide gevallen redelijk betrouwbaar en zal derhalve worden geconstrueerd aan de hand van de vier vooraf bepaalde stellingen.

Tabel 2: Overzicht interne consistentie frames

Variabelen Cronbach’s Alpha (α)

Episodic Frame .68

Thematic Frame .74

Conflict Frame .70

Human Interest Frame .89

Economic Consequences Frame .70

Morality Frame .52

Responsibility Frame .61

Codeurtraining

Er heeft een codeurtraining plaatsgevonden om de analysetechniek kenbaar te maken bij de tweede codeur. Daarbij zijn de voorbeelden uit het codeboek doorgenomen en onduidelijkheden weggenomen (bijlage 1). Vanuit de codeurtraining bleek er nog een factor in het codeboek te ontbreken. In het fragment, gebruikt voor de inter-codeursbetrouwbaarheid, zit een gast aan tafel die tevens aan het woord is in een filmpje dat wordt afgespeeld in het programma. Hieruit blijkt dat op basis van het oude codeboek niet duidelijk is of een spreker te gast is c.q. aanwezig is in de studio of alleen in een reportage aan het woord is. Om duidelijkheid te creëren of een spreker aan de spreektafel in de studio zit, is er een nieuw vraag toegevoegd aan het codeboek. Deze vraag luidt als volgt: “Zit de spreker aan tafel?”, waarbij er ‘ja’ of ‘nee’ kan worden gescoord (bijlage 1).

Betrouwbaarheid

Gezien de tijdsinvestering die het coderen van televisiefragmenten met zich meebrengt, waarbij 20 minuten televisie staat voor acht uur coderen, is ervoor gekozen om het percentage fragmenten voor de inter-codeursbetrouwbaarheid af te wegen op basis van het aantal uren dat er wordt gecodeerd. Het coderen van de gehele sample kost de onderzoeker minimaal 100 uur, waarbij het vinden van een tweede codeur met minimaal tien uur tijd onmogelijk bleek te zijn. Derhalve is er gekozen om een percentage van vijf procent aan te houden voor de inter-codeursbetrouwbaarheid. Uit alle fragmenten is middels het computerprogramma SPSS, met de functies select cases en random sample, één fragment random toegewezen aan de tweede codeur. Dit is het fragment met itemnummer ‘2.2.1.3’ en heeft een tijdsduur van dertien minuten en 27 seconden.

(21)

20 De inter-codeursbetrouwbaarheid bepaalt of de resultaten van het onderzoek als valide mogen worden beschouwd (Semetko & Valkenburg, 2000; Lombard, Snyder-Duch & Bracken, 2002; Kleemans et al., 2008). Met de term inter-codeursbetrouwbaarheid wordt bedoeld de mate waarin verschillende codeurs eenzelfde karakteristiek van een bericht hetzelfde evalueren en tot dezelfde conclusie komen (Lombard et al., 2002). Dit wil zeggen dat er kan worden berekend in hoeverre het codeboek ruimte voor interpretatie over laat voor de deelnemende codeurs. Er zijn verschillende manieren waarop een inter-codeursbetrouwbaarheid kan worden gemeten, zoals Scott’s Pi, Cohen’s Kappa en Holsti’s methode van percentage overeenkomst (Lombard et al., 2002). De inter-codeursbetrouwbaarheid van de nominale variabelen binnen dit onderzoek zijn gemeten aan de hand van Holsti’s methode, Cohen’s Kappa en de KAlpha. Bij de variabelen op ordinaal, interval en ratio niveau is gebruik gemaakt van zowel Holsti’s methode als de KAlpha. De meting is volgens Holsti’s methode betrouwbaar, wanneer een variabele tenminste 90 procent percentage overeenkomst heeft. Bij een Kappa van .70 of hoger mag er gesproken worden van een betrouwbare schaal. Voor de KAlpha geldt dat een meting betrouwbaar is als deze een waarde van minimaal .67 heeft (Lombard et al., 2002).

De inter-codeursbetrouwbaarheidstest geeft enkele opmerkelijke resultaten weer (bijlage 2). Ten eerste blijkt dat beide codeurs enkel “0” hebben gescoord op vierentwintig variabelen in de dubbel gecodeerde sample. Dit wil zeggen dat de variabelen niet aanwezig zijn in de dubbel gecodeerde sample, er geen variantie is in deze stellingen en dat deze als constant worden beschouwd. Als gevolg hiervan kunnen zowel de Kappa als de KAlpha niet berekend worden voor deze variabelen. Gezien de eenduidigheid van de codeurs, afgaande op het percentage overeenkomst, worden de variabelen als betrouwbaar beschouwd (bijlage 2). Ten tweede toont de stelling “Wordt de verantwoordelijkheid van de CEO benadrukt?” een afwijkende KAlpha waarde van -.03, wat wil zeggen dat de codering zeer onbetrouwbaar is. Echter, het percentage overeenkomst van 92 procent en de Kappa-waarde van .96 geven aan dat de codering redelijk tot zeer betrouwbaar is. De betrouwbaarheid van de stelling “Ligt de nadruk niet op één (ex-)werknemer?” vertoont eveneens tegengestelde waarden. Volgens het percentage overeenkomst is deze stelling betrouwbaar gecodeerd, terwijl de minimale waarden van zowel de Kappa als de KAlpha niet tot net niet gehaald worden. De codering van de stelling “Wordt de organisatie neergezet als slachtoffer van overheidsregulering of een overkoepelende (branche)organisatie” is volgens Holsti’s methode en Kappa betrouwbaar, maar heeft een KAlpha-waarde van .00. De overige variabelen vertonen een hoge mate van percentage overeenkomst tussen de 98 procent en 100 procent, een betrouwbare Kappa-waarde tussen de

(22)

21 .88 en 1.00 en een zeer betrouwbare KAlpha-waarde tussen de .88 en 1.00. De meting van deze variabelen mogen op grond van de percentage overeenkomst, Kappa en KAlpha als valide worden beschouwd.

Analyseplan

Met het aannemen of verwerpen van de zeven hypotheses kan de onderzoeksvraag (RQ) worden beantwoord. Ten eerste wordt de variabele “spreektijd” univariaat beschreven. Om de variabele “spreektijd” te construeren zal het verschil tussen de variabelen “eindtijd” en “begintijd” worden genomen. Echter, dit staat genoteerd in mm:ss en wordt omgerekend naar absolute getallen in seconden. Dit wil zeggen dat een spreektijd van 00:53 wordt genoteerd als 53 en een spreektijd van 01:21 wordt genoteerd als 81. Wanneer de variabele is omgerekend geldt deze als een numerieke variabele op interval meetniveau. Vervolgens wordt de gemiddelde spreektijd per type spreker bivariaat beschreven. Hiervoor zullen de negen verschillende typen sprekers worden samengevoegd als de categorische variabele “type spreker”. Daarbij zal een eenwegs-variantieanalyse met een post-hoc meervoudige-vergelijkingentoets worden uitgevoerd om de verschillen in de gemiddelde spreektijd per type spreker vast te stellen. Naast de algemene verschillen in spreektijd tussen de typen sprekers wordt er ook een additionele analyse uitgevoerd, waarbij omroepverschillen centraal staan. Zo wordt er middels een meerfactor-variantieanalyses met een post-hoc meervoudige-vergelijkingentoets gemeten of de gemiddelde spreektijd per type spreker per omroep verschilt. Hierbij geldt de variabele spreektijd als afhankelijke variabele en gelden de variabelen type spreker en omroep als onafhankelijke variabelen.

De zeven frames zullen ieder eerst univariaat worden beschreven en worden geconstrueerd op basis van de vooraf bepaalde stellingen. De zeven hypotheses kunnen ieder aan de hand van een T-toets op het verschil tussen twee gemiddelden worden geanalyseerd. De variabele “omroep” geldt in alle zeven gevallen als onafhankelijke variabele en maakt onderscheid tussen twee groepen, te weten: commerciële omroepen en publieke omroep. Het construct van het type frame dat centraal staat in de hypothese geldt bij iedere T-toets als afhankelijke variabele. Door te meten of de gemiddelde scores per frame verschillen per omroep en al dan niet berusten op toeval, kan er worden bepaald of de hypotheses worden aangenomen of verworpen.

(23)

22 Eerst worden de analyses met betrekking tot de variabele spreektijd besproken, gevolgd door de analyses met betrekking tot de zeven frames. Wanneer er vanaf deze paragraaf wordt gesproken over programma’s van de commerciële omroepen zijn dit RTLB, RTLLN en HvN. Wanneer er gesproken wordt over programma’s van de publieke omroep zijn dit Pauw, DWDD, KNVB en Buitenhof.

Spreektijd

De Presentator blijkt verantwoordelijk te zijn voor 38 procent van het totaal aantal keer dat een spreker aan het woord is op zich te nemen en is hiermee het type spreker dat het meest aan het woord komt (N = 445) (tabel 3). De Vertegenwoordiger van een belangengroep (N = 239) en de Deskundige (N = 233) komen ieder, met respectievelijk twintig procent en negentien procent, na de Presentator het meest aan het woord. In totaal komt een Vertegenwoordiger van slachtoffers (N = 99) in acht procent van de gevallen aan het woord. Het type spreker Overig (N = 61), de Verslaggever (N = 53) en de Vertegenwoordiger van de organisatie (N = 43) volgen op respectievelijk vijf procent, vier procent en vier procent. Het slachtoffer (N = 22) en Familie van het slachtoffer (N = 7) komen het minst aan het woord.

Tabel 3: Overzicht van het aantal keer aan het woord, percentage aan het woord en cumulatief percentage aan het woord per type spreker

Type spreker: Aantal keer a/h woord (N) Percentage (%) Cumulatief (%)

Presentator 455 37.5 37.5

Verslaggever 53 4.4 41.9

Deskundige 233 19.2 61.1

Vertegenwoordiger organisatie 43 3.5 64.7

Slachtoffer 22 1.8 66.5

Familie van het slachtoffer 7 .6 67.1

Vertegenwoordiger slachtoffers 99 8.2 75.2

Vertegenwoordiger belangengroep 239 19.7 95.0

Overig 61 5 100.0

Totaal 1212 100

Er is een eenwegs-variantieanalyse voor onafhankelijke waarnemingen uitgevoerd, om per type spreker de gemiddelde spreektijd dat een spreker aaneengesloten aan het woord is vast te stellen. Uit de eenwegs-variantieanalyse, met type spreker als onafhankelijke variabele en spreektijd als afhankelijke variabele, blijkt dat er een significant verschil is tussen de gemiddelde spreektijd per type spreker, F = 18.47, df = 8, 1203, p < .001 (tabel 4).

(24)

23 Tabel 4: Samenvattende tabel variantieanalyse type spreker op spreektijd

Kwadraatsom df M kwadraat F p η²

Tussen Groepen 26437.32 8 3304.67 18.47 .000 .11

Binnen groepen 215264.96 1203 178.94

Totaal 241702.28 1211

De gemiddelde spreektijd dat een spreker aaneengesloten aan het woord is bedraagt twaalf seconden (M = 11.70, SD = 14.13) (tabel 5). Familie van het slachtoffer blijkt met tweeëntwintig seconden het langst aan het woord te zijn binnen de negenentwintig fragmenten (M = 22.00, SD = 19.11). De typen sprekers Vertegenwoordiger van slachtoffers (M = 19.25, SD = 22.82) en Deskundige (M = 17.18, SD = 18.36) zijn met respectievelijk negentien en achttien seconden, na Familie van het slachtoffer, gemiddeld het langst aaneengesloten aan het woord. Sprekers in de categorieën Vertegenwoordiger belangengroep (M = 13.66, SD = 12.55) en Overig (M = 11.93, SD = 13.64) hebben een gemiddelde spreektijd van respectievelijk veertien en twaalf seconden. De Verslaggever (M = 9.60, SD = 6.61) en het Slachtoffer (M = 9.55, SD = 9.36) zijn ieder gemiddeld tien seconden aaneengesloten aan het woord binnen de negenentwintig fragmenten. Het type spreker Vertegenwoordiger van de organisatie (M = 7.77, SD = 6.21) is gemiddeld acht seconden aaneengesloten aan het woord, terwijl de Presentator (M = 6.75, SD = 8.06) met gemiddeld zeven seconden het minst lang aaneengesloten aan het woord is.

Tabel 5: Overzicht van het gemiddelde en standaarddeviatie van spreektijd per type spreker in seconden

Type spreker: Gem. (M) Standaarddeviatie (SD)

Presentator 6.75 8.06 Verslaggever 9.60 6.61 Deskundige 17.18 18.36 Vertegenwoordiger Organisatie 7.77 6.21 Slachtoffer 9.55 9.36 Familie slachtoffer 22.00 19.11 Vertegenwoordiger slachtoffers 19.25 22.82 Vertegenwoordiger belangengroep 13.66 12.55 Overig 11.93 13.64 Totaal 11.70 14.13

Uit de post-hoc meervoudige-vergelijkingentoets blijkt dat het verschil tussen de gemiddelde spreektijd van de Presentator en de Deskundigen (Mverschil = -10.43, p < 0.001)

(25)

24 of de Vertegenwoordigers van slachtoffers (Mverschil = -12.50, p < 0.001) of Vertegenwoordigers van een belangengroep (Mverschil = -6.90, p < 0.001) significant is. Daarnaast blijkt dat het verschil tussen de gemiddelde spreektijd van de Verslaggever en de Deskundige (Mverschil = -7.58, p = 0.007) of de Vertegenwoordiger van slachtoffers (Mverschil = -9.65, p = 0.001) significant is. Ook het verschil tussen de gemiddelde spreektijd van de Deskundige en de Vertegenwoordiger van de organisaties is significant (Mverschil = 9.41, p = 0.001). Tevens blijkt het verschil tussen de gemiddelde spreektijd van de Vertegenwoordiger van de organisatie en de Vertegenwoordiger van slachtoffers (Mverschil = -11.49, p < 0.001) significant te zijn. Tot slot blijkt uit de post-hoc meervoudige-vergelijkingentoets dat het verschil tussen de gemiddelde spreektijd van de Vertegenwoordiger van slachtoffers en de Vertegenwoordigers van een belangengroep (Mverschil = 5.60, p = 0.017) of sprekers uit de categorie Overig (Mverschil = 7.32, p = 0.029) significant is. Echter, er moet rekening worden gehouden met de schending van de assumptie van gelijke varianties in de populatie, Levene’s F (8, 1203) = 35.76, p < .001.

Er is een tweefactor-variantieanalyse uitgevoerd, om per omroep per type spreker de gemiddelde spreektijd dat een spreker aaneengesloten aan het woord is vast te stellen. Uit de tweefactor-variantieanalyse, met omroep en type spreker als onafhankelijke variabelen en spreektijd als afhankelijke variabele, blijkt dat er een significant verschil is tussen de gemiddelde spreektijd per type spreker, F = 9.65, df = 8, 1195, p < .001 (tabel 6). Daarnaast blijkt dat er een significant verschil is tussen de gemiddelde spreektijd per omroep, F = 15.28, df = 1, 1195, p < .001.

Tabel 6: Samenvattende tabel variantieanalyse omroep en type spreker op spreektijd

Kwadraatsom df M Kwadraat F p Sprekertype 13305.79 8 1663.22 9.65 .000 Omroep 2632.46 1 2632.46 15.28 .000 Sprekertype * Omroep 6305.43 7 900.78 5.23 .000 Fout 205939.46 1195 172.33 Totaal 407627.00 1212

In programma’s van de commerciële omroepen is de Presentator gemiddeld acht seconden aaneengesloten aan het woord (M = 8.30, SD = 1.19), terwijl de Presentator van programma’s van de publieke omroep gemiddeld zes seconden aaneengesloten aan het woord is (M = 6.19, SD = .72) (tabel 7). Voor de Verslaggever geldt dat dit type spreker in

(26)

25 programma’s van de commerciële omroep gemiddeld elf seconden aaneengesloten aan het woord is (M = 10.62, SD = 2.03) en in programma’s van de publieke omroep dat hij gemiddeld zes seconden aaneengesloten aan het woord is (M = 5.73, SD = 3.96). In programma’s van de commerciële omroepen is de Deskundige gemiddeld 59 seconden aaneengesloten aan het woord (M = 59.00, SD = 13.13), terwijl de Deskundige in programma’s van de publieke omroep gemiddeld zeventien seconden aaneengesloten aan het woord is (M = 17.00, SD = .86). Voor de Vertegenwoordiger van de organisatie geldt dat zij zowel in programma’s van de commerciële omroepen (M = 7.81, SD = 2.16) als in programma’s van de publieke omroep (M = 7.50, SD = 5.36) gemiddeld acht seconden aaneengesloten aan het woord zijn. In programma’s van de commerciële omroepen is het Slachtoffer gemiddeld elf seconden aaneengesloten aan het woord (M = 10.88, SD = 3.18), terwijl het Slachteroffer in programma’s van de publieke omroep gemiddeld vijf seconden aaneengesloten aan het woord is (M = 5.00, SD = 5.87). Voor Familie van het slachtoffer geldt dat zij gemiddeld tweeëntwintig seconden aaneengesloten aan het woord zijn in programma’s van de commerciële omroepen (M = 22.00, SD = 4.96), maar niet aan het woord zijn geweest binnen programma’s van de publieke omroep. In programma’s van de commerciële omroepen is de Vertegenwoordiger van slachtoffers gemiddeld zesentwintig seconden aaneengesloten aan het woord (M = 26.12, SD = 1.72) en in programma’s van de publieke omroep is deze gemiddeld tien seconden aaneengesloten aan het woord is (M = 9.54, SD = 2.05). Voor de Vertegenwoordiger van een belangengroep geldt dat dit type spreker in programma’s van de commerciële omroepen gemiddeld negen seconden aaneengesloten aan het woord is (M = 9.33, SD = 4.38) en in programma’s van de publieke omroep gemiddeld veertien seconden aaneengesloten aan het woord is (M = 13.83, SD = .87). In programma’s van de commerciële omroepen zijn sprekers in de categorie Overig gemiddeld dertien seconden aaneengesloten aan het woord (M = 13.21, SD = 3.01), terwijl sprekers in de categorie Overig in programma’s van de publieke omroep gemiddeld elf seconden aaneengesloten aan het woord zijn (M = 11.36, SD = 2.03).

Tabel 7: Overzicht van het gemiddelde en standaarddeviatie per type spreker per omroep in seconden

Type spreker: Omroep Gem. (M) Standaarddeviatie (SD)

Presentator CO 8.30 1.19 PO 6.19 .72 Verslaggever CO 10.62 2.03 PO 5.73 3.96 Deskundige* CO 59.00 13.13 PO 17.00 .86

(27)

26 Vertegenwoordiger Organisatie CO 7.81 2.16 PO 7.50 5.36 Slachtoffer CO 10.88 3.18 PO 5.00 5.87 Familie slachtoffer CO 22.00 4.96 PO ** ** Vertegenwoordiger slachtoffers* CO 26.12 1.72 PO 9.54 2.05 Vertegenwoordiger belangengroep CO 9.33 4.38 PO 13.83 .87 Overig CO 13.21 3.01 PO 11.36 2.03

* significant verschil **Type spreker komt niet voor binnen deze omroep. Geen gemiddelde te berekenen.

Het verschil in spreektijd tussen programma’s van de commerciële omroepen en de publieke omroep blijkt voor twee typen sprekers significant te zijn, F (7, 1195) = 5.23, p < .001 (tabel 7). Uit een post-hoc meervoudige-vergelijkingentoets blijkt dat er een significant verschil is van 42 seconden in de gemiddelde spreektijd van een deskundige in programma’s van de commerciële omroepen en publieke omroep (Mverschil = 42.00, p = .001). Daarnaast blijkt er een significant verschil te zijn van zeventien seconden in de gemiddelde spreektijd dat vertegenwoordigers van slachtoffers aaneengesloten aan het woord zijn in programma’s van de commerciële omroepen en publieke omroep (Mverschil = 16.58, p < .001). Er is geen significant verschil tussen beide omroepen gevonden in de gemiddelde spreektijd voor de typen sprekers Presentator, Verslaggever, Vertegenwoordiger van de organisatie, Slachtoffer, Familie slachtoffer, Vertegenwoordiger van een belangengroep en Overig. Echter, bij de resultaten van de tweefactor-variantieanalyse moet rekening worden gehouden met de schending van de assumptie van gelijke varianties in de populatie, Levene’s F (16, 1195) = 20.94, p < .001.

(28)

27 Framing

De aanwezigheid van de zeven frames in de negenentwintig fragmenten is over het algemeen laag (tabel 8). Het Thematic Frame (M = .11, SD = .23) en het Morality Frame (M = .15, SD = .25) lijken relatief sterker aanwezig binnen de negenentwintig fragmenten dan het Conflict Frame (M = .06, SD = 2.9), Human Interest Frame (M = .09, SD = .24) en het Responsibility Frame (M = .06, SD = .15). Het Episodic Frame (M = .02, SD = .11) en het Economic Consequences Frame (M = .04, SD = .14) lijken het minst sterk aanwezig binnen de onderzochte fragmenten.

Tabel 8: Overzicht van het gemiddelde, standaarddeviatie en de scheefheid van Spreektijd, Episodic Frame, Thematic Frame, Conflict Frame, Human Interest Frame, Economic Consequences Frame, Morality Frame en Responsibility Frame

Variabele Gem. (M) Standaarddeviatie (SD) Scheefheid

Episodic Frame .02 .11 5.8

Thematic Frame .11 .23 2.0

Conflict Frame .06 .17 2.9

Human Interest Frame .09 .24 2.7

Economic Consequences Frame .04 .14 4.3

Morality Frame .15 .25 1.6

Responsibility Frame .06 .15 3.3

Bij het toetsen van de verschillen in scores van de beide type omroepen op de zeven frames, zal er zevenmaal een T-toets op het verschil tussen twee gemiddelden worden toegepast. Uit de eerste T-toets, met de variabele omroep als onafhankelijke variabele en Episodic Frame als afhankelijke variabele, blijkt dat er een significant verschil is tussen beide omroepen in de mate van gebruik van het Episodic Frame (tabel 9). Bij programma’s van de commerciële omroepen is de mate van gebruik van het Episodic Frame hoger (M = .04, SD = .16) dan bij programma’s van de publieke omroep (M = .01, SD = .08), t (373, 732) = 3.0, p = .003, 95% CI[.01, .05]. Uit de tweede T-toets, met de variabele omroep als onafhankelijke variabele en Thematic Frame als afhankelijke variabele, blijkt dat er geen significant verschil is tussen beide omroepen in de mate van gebruik van het Thematic Frame (tabel 9). Bij programma’s van de commerciële omroepen scoort de mate van gebruik van het Thematic Frame 0.11 (M = .11, SD = .23), terwijl de mate van gebruik van het Thematic Frame bij programma’s van de publieke omroep ook 0.11 scoort (M = .11, SD = .23). Er is geen significant verschil tussen beide omroepen, t (1210) = -.05, p = .961, 95% CI[-.03, .03]. De

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tevens moet ook op transport- schade gecontroleerd worden, te late schademeldingen (&gt; 1 dag na levering) wor- den niet aanvaard.. - De meegeleverde bevestigings artikelen zijn

Draai het X-frame door totdat u de bovenste ligger aan de andere kant van de haak goed om de vierde sport boven het platform kan steken.. Steek de bovenste ligger om de sport en

Frame vanuit het perspectief van de ontvanger – Maak het belangrijk voor hem of haar en zet hem of haar liever niet in een slechterikenrol. Kies voor concrete taal

The frame and content components of speech may have subsequently evolved separate realizations within two general purpose primate mo- tor control systems: (1) a

Een criticus van het onderzoek (Cahnman, 1948) schreef echter een jaar later dat dit niet bijzonder was, aangezien orthodoxe joden in juni niet mogen trouwen en dat het corpus dus

Het uitstekende balhoofdbuis, boven de bovenste stang, bij veel heren stadsfi etsen is erg klein. Hier kan moeilijk een zitje aan bevestigd worden. Wat wel kan is

• nagłówek ramki frame relay zawiera 10 bitowy numer, zwany DLCI (identyfikator połączenia łącza danych), numer PVC o znaczeniu lokalnym, określający sieć

All classes of theories have their limitations: prospect theory applies only to valence framing and cannot capture the changes observed in strategy selection; coordination