• No results found

Proactiviteit op de werkvloer : beïnvloeden leeftijdsstereotypen en extraversie de reactie op voice gedrag?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Proactiviteit op de werkvloer : beïnvloeden leeftijdsstereotypen en extraversie de reactie op voice gedrag?"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Proactiviteit op de werkvloer

Beïnvloeden leeftijdsstereotypen en extraversie de reactie op voice gedrag?

Masterthese door Lisa Gertsen

Studentnummer: 10762353

Begeleider: R.E. van Geffen MSc.

Tweede beoordelaar: Dr. H. Aaldering

Datum: 22/04/2016

(2)

1

Abstract

Voice is een vorm van proactief gedrag en goed voor het succes van organisaties. De reacties

van de omgeving op voice zijn echter wisselend, maar er is niet bekend waar dat aan ligt. In

het huidige onderzoek worden aanknopingspunten gezocht om de wisselende reacties op voice

om te buigen naar positieve reacties. De verwachting is dat extraversie en leeftijdsstereotypen

van invloed zijn op de affectieve en gedragsmatige reacties op voice. De 201 participanten

kregen een fictieve casus (vignet) te lezen waarin een oude of jonge werknemer voice gedrag

vertoont. De affectieve reactie wordt gemeten voor en na het lezen van het vignet. Uit een

hiërarchische regressieanalyse blijkt dat extraversie en leeftijdsstereotypen de relatie tussen

voice gedrag en de reactie hier op niet mediëren. Toch zijn er een aantal kanttekeningen

waardoor er niet uitgesloten kan worden dat leeftijdsstereotypen en extraversie alsnog van

(3)

2

Introductie

Proactiviteit is erg belangrijk in het hedendaagse werkveld. Van werknemers wordt

niet meer alleen verwacht dat ze hun toegeschreven taken uitvoeren, maar ook dat ze proactief

gedrag vertonen; anticiperende acties die door werknemers worden genomen om huidige

omstandigheden te verbeteren of nieuwe te creëren (Parker, Williams, & Turner, 2006; Grant, Parker, & Collins, 2009). Dit komt door de druk op innovatie, wat meer initiatief en

zelfsturing vraagt van de werknemers (Campbell, 2000; Fay & Frese, 2001). Het vertonen van

proactief gedrag heeft verschillende positieve individuele en organisatie-uitkomsten tot

gevolg. Voorbeelden zijn verhoogde verkoopprestaties (Crant, 1995), meer baantevredenheid

(Kristof-Brown, Zimmerman, & Johnson, 2005) en meer bedrijfsinnovatie (Kickul & Gundry, 2002). Het succes van een organisatie is op deze manier – deels – afhankelijk van proactiviteit

(Parker et al., 2006; Grant et al., 2009).

Ondanks deze positieve uitkomsten wordt er opvallend genoeg niet altijd positief

gereageerd op proactief gedrag (Parker, Bindl, & Strauss, 2010; Tornau & Frese, 2013). Zo

kan iemand een negatief image krijgen, doordat anderen diegene als klager of lastpost zien

(Milliken, Morrison, & Hewlin, 2003). Het is van belang om te onderzoeken welke factoren

ervoor zorgen dat het ene proactieve gedrag wel als positief wordt beschouwd en het andere

proactieve gedrag niet (Grant & Ashford, 2008). Dit is zowel theoretisch als praktisch van

belang. Een negatieve reactie op proactief gedrag kan er namelijk voor zorgen dat dit gedrag

afneemt, terwijl het juist belangrijk is voor de organisatie (Parker et al., 2006; Grant et al.,

2009). Onderzoek kan wellicht aanknopingspunten bieden om de wisselende reacties op

proactief gedrag om te buigen naar positieve reacties. In het huidige onderzoek zal dan ook de

affectieve reactie van participanten op voice gedrag worden onderzocht. Voice is een vorm

van proactiviteit. Het is de neiging om constructieve, veranderingsgeoriënteerde ideeën te

(4)

3 In antwoord op de vraag welke factoren mogelijk van invloed zijn op de reactie op

voice worden er twee factoren onderzocht. De eerste zijn leeftijdsstereotypen. Dit zijn

cognitieve schema’s of categorieën die men gebruikt om informatie te verwerken en anderen

te beoordelen op basis van hun leeftijd (Ng & Feldman, 2012). Men gebruikt

leeftijdsstereotypen om de omgeving en anderen te interpreteren en er sneller op te kunnen

reageren. Hierdoor zijn leeftijdsstereotypen van invloed op iemands gedrag en de perceptie

over anderen (Chambon, 2009). Dit zorgt er wellicht voor dat leeftijdsstereotypen ook een rol

spelen in de manier waarop er op voice gedrag wordt gereageerd (Morrison, 2011). De tweede

factor die mogelijk van invloed is op de reactie op voice is extraversie. Dit is een

persoonlijkheidskenmerk van degene die op het voice gedrag reageert. Extraversie kenmerkt

zich door de geneigdheid om gedragingen te vertonen die sociale aandacht trekken (Ashton,

Lee, & Paunonen, 2002). Dit kan in sociale situaties een sterke invloed uitoefenen op gedrag

en affect (Rusting & Larsen, 1997; Fleeson, Malanos & Achille, 2002). Er wordt dan ook

verwacht dat extraversie een rol speelt in de reactie op voice gedrag.

Het huidige onderzoek zal moeten uitwijzen of leeftijdsstereotypen en extraversie van

invloed zijn op de affectieve reactie op voice gedrag. Eerst zullen proactiviteit en voice

geconceptualiseerd worden en zal wetenschappelijk onderzoek hiernaar uiteengezet worden.

Vervolgens worden leeftijdsstereotypen en extraversie geïntroduceerd en zal op basis van

literatuur hun verwachte effect op de reactie op voice worden onderbouwd. Dit resulteert in

vier hypothesen en een bijbehorend onderzoeksmodel.

Theoretisch kader

Proactiviteit en voice

Proactiviteit kent verschillende conceptualisaties in de wetenschappelijke literatuur.

(5)

4 actiegeoriënteerd is. Proactieve werknemers nemen een actieve rol aan in het werk, ze

initiëren situaties en creëren wenselijke omstandigheden. Minder proactieve werknemers

nemen juist een reactieve houding aan in het werk. Ze wachten vaker af tot informatie of

mogelijkheden naar ze toe komen in plaats van er actief naar op zoek te gaan (Bateman &

Crant, 1993; Tornau & Frese, 2013). Een tweede kenmerk van proactiviteit is dat het op

verandering is gericht; het beïnvloeden en veranderen van situaties in plaats van afwachten tot

een verandering zich voordoet. Ten derde is proactiviteit toekomstgericht. Er wordt

geanticipeerd op problemen en toekomstige mogelijkheden worden gecreeërd (Parker et al.,

2010; Tornau & Frese, 2013). Crant (2000) vat deze kenmerken samen in de volgende

definitie: proactief gedrag is het nemen van initiatief om huidige omstandigheden te

verbeteren of nieuwe omstandigheden te creëren; oftewel het uitdagen van de status quo in

plaats van passief aan te passen aan de huidige situatie.

Voice is een vorm van proactiviteit. Het is de neiging om constructieve,

veranderingsgeoriënteerde ideeën te bediscussiëren met anderen (LePine & Van Dyne, 1998).

De intentie van het uiten van een constructieve uitdaging is om de huidige omstandigheden te

verbeteren in plaats van alleen te bekritiseren (Van Dyne & LePine, 1998). Voice zorgt voor

verandering door collectief begrip te stimuleren voor preventieve oplossingen of initiatieven

voor verandering (Van Dyne, Ang, & Botero, 2003). Voice heeft dus een sociaal en

communicatief element. Het is het enige proactieve construct waarvoor direct contact met

anderen vereist is (Thomas et al., 2010). De verwachting is dan ook dat de omgeving sterker

reageert op op voice gedrag dan op andere soorten proactief gedrag. Om deze reden is er voor

gekozen om voice te gebruiken als proactief construct in het huidige onderzoek.

Wisselende reacties op proactiviteit en voice

(6)

5 wordt proactiviteit steeds belangrijker voor het succes van een organisatie. Het blijkt onder

andere een positieve invloed op werkprestatie te hebben (Bateman & Crant, 1993; Parker et

al., 2006; Grant et al., 2009). Een verklaring hiervoor is dat proactieve personen situaties

zouden creëren die de kans op betere prestaties verhogen (Seibert, Crant, & Kraimer, 1999).

Verder is het proactief aanpassen van de werksituatie ook gerelateerd aan meer

baantevredenheid (Kristof-Brown et al., 2005), geeft het een gevoel van autonomie en taak

significantie (Oldham & Hackman, 2010) en versterkt het de affectieve binding met de

organisatie (Mathieu & Zajac, 1990; Mowday, Steers, & Porter, 1979; Bateman & Crant,

1993; Hartog & Belschak, 2007, Thomas et al., 2010).

Gezien deze positieve uitkomsten zou het in de lijn der verwachting liggen dat

proactiviteit als iets positiefs wordt ervaren door anderen.Dit blijkt opvallend genoeg niet

altijd het geval te zijn (Parker, Bindl, & Strauss, 2010; Tornau & Frese, 2013). Meerdere

onderzoeken onderschrijven het tegenstrijdige fenomeen dat werknemers soms beloond

worden voor proactief gedrag, maar soms juist niet (Frese & Fay, 2001; Grant & Ashford,

2008; Parker et al., 2010; Parker & Collins, 2010). In het onderzoek naar voice gedrag is

dezelfde tegenstrijdigheid terug te zien. Zo kan het vertonen van voice gedrag enerzijds een

positief effect hebben op hoe iemand wordt gezien door de supervisors en collega’s (Whiting,

Podsakoff, & Pierce, 2008). Anderzijds zou er persoonlijk risico kleven aan het vertonen van

voice gedrag, zoals een negatief image als klager of lastpost (Milliken, Morrison, & Hewlin,

2003).

Er is weinig empirisch onderzoek gedaan naar de factoren die ervoor zorgen dat het

ene proactieve gedrag wel als positief wordt gezien en het andere proactieve gedrag niet

(Burris, 2012). In meerdere onderzoeken wordt gesteld dat duidelijk inzicht hierin ontbreekt

(Grant & Ashford, 2008; Tornau & Frese, 2013; Morrison, 2011; Van Dyne & LePine, 1998).

(7)

6 factoren die de reactie op voice bepalen (Burris et al., 2012; Morrison, 2011; Burris, 2012;

Grant en Ashford ,2008). Met deze kennis kan namelijk worden geprobeerd om de reacties op

proactief gedrag, zoals voice, stimulerend te maken (Parker, Bindl, & Strauss, 2010).

Het huidige onderzoek zal zich dan ook richten op mogelijke factoren die de reactie op

voice gedrag vormen. Hierbij zal gekeken worden naar de affectieve reactie die het voice

gedrag tot gevolg heeft. De Affective Events Theory stelt namelijk dat gebeurtenissen – op het

werk – invloed hebben op het affect van mensen en daarmee invloed hebben op hun gedrag in

reactie op de gebeurtenis (Weiss & Cropanzano, 1996). Door zijn sociale en communicatieve

karakter is voice gedrag een voorbeeld van een gebeurtenis die van invloed kan zijn op

iemand anders affect. Hierdoor kan voice een affectieve reactie tot gevolg hebben (Mignonac

& Herrbach, 2004). Om te onderzoeken hoe er op voice gedrag wordt gereageerd zal de focus

dan ook liggen op het meten van affectieve reacties. Het meten van een affectieve reactie lijkt

een objectiever en meer betrouwbaar meetinstrument dan zelfrapportage over gedrag

(Mignonac & Herrbach, 2004). Dit betekent niet dat het meten van daadwerkelijk gedrag in

reactie op voice oninteressant is. Gedragsintenties naar aanleiding van voice gedrag zullen dan

ook exploratief worden onderzocht.

Twee beïnvloedende factoren

Om een verklaring te vinden voor de wisselende reacties van collega’s op voice gedrag

is het van belang om aandacht te besteden aan factoren die deze reacties beïnvloeden. In het

huidige onderzoek zullen twee factoren worden onderzocht die mogelijk van invloed zijn op

de affectieve reactie op voice, namelijk: leeftijdsstereotypen en extraversie.De eerste is een

attitude die veranderlijk is over tijd. Extraversie is een persoonlijkheidskenmerk die stabiel is

over tijd. Zowel attituden als persoonlijkheidskenmerken kunnen van invloed zijn op gedrag

(8)

7 factoren mee te nemen in het huidige onderzoek. Er zal per factor worden besproken wat de

verwachte invloed op voice is.

Leeftijdsstereotypen

Leeftijdsstereotypen zijn cognitieve schema’s of categorieën die men gebruikt om

informatie te verwerken en anderen te beoordelen op basis van hun leeftijd (Ng & Feldman,

2012). Deze sociale perceptie – de mate waarin men impressies vormt over anderen op basis

van automatische vooroordelen – gebeurt veelal onbewust (Bargh & Williams, 2006). Van

alle vooroordelen die er bestaan zijn vooroordelen over leeftijd, oftewel leeftijdsstereotypen,

één van de meest geïnstitutionaliseerde (Kite, Stockdale, Whitley, & Johnson, 2005). Iemands

leeftijd activeert vaak automatisch de cognitieve representaties over die persoon (Bargh &

Williams, 2006). Dit is vervolgens van invloed op het gedrag en de perceptie van de persoon

met de leeftijdsstereotypen (Chambon, 2009). Uit onderzoek van Perdue & Gurtman (1990)

bleek bijvoorbeeld dat participanten die het woord ‘oud’ te zien kregen daarop volgende

informatie negatiever ervaarden dan participanten die het woord ‘jong’ te zien kregen.

Volgens Morrison (2011) is het aannemelijk dat de reactie op voice ook sterk gevormd wordt

door vooroordelen. Deze bevindingen hebben ertoe geleid dat onderzocht zal worden of

leeftijdsstereotypen een rol spelen in de vorming van percepties over voice gedrag.

Stereotypen over oudere en jongere werknemers

Om er achter te komen welke rol leeftijdsstereotypen spelen in reactie op voice moet

in kaart worden gebracht welke leeftijdsstereotypen er bestaan. Leeftijdsstereotypen kunnen

zowel positief als negatief zijn (Hummert, 1990). Een voorbeeld van positieve stereotypen

blijkt uit een onderzoek naar de perceptie van collega’s over hun jonge en oude medewerkers. Jongere medewerkers werden door hun collega’s gezien als flexibel, goed met technologie en

(9)

8 Zerbe, & Franken, 1993; Rosen & Jerdee, 1976). Ondanks dat er een aantal positieve

stereotypen bekend zijn over oudere werknemers focust veel onderzoek zich op negatieve

leeftijdsstereotypen (Ng & Feldman, 2012). Verschillende onderzoeken tonen aan dat

werkgevers en werknemers vaak negatieve werkgerelateerde karakteristieken toeschrijven aan

oudere werknemers (Posthuma & Campion, 2008; Stamov-Roßnagel & Hertel, 2010; Kunze,

Boehm, & Bruch, 2013). Zo worden oudere werknemers gestereotypeerd als minder creatief,

minder geïnteresseerd in innovatie (Ng & Feldman, 2013) en zouden ze minder goed kunnen

leren (Brooke & Taylor, 2005; Wrenn & Maurer, 2004). Een veelvuldig genoemd stereotype

is dat oudere werknemers meer weerstand hebben tegen verandering dan jongere werknemers

(Chiu, Chan, Snape, & Redman, 2001; Weiss & Maurer, 2004; Van Dalen, Henkens, &

Schippers, 2009). In lijn met deze argumenten bleek dat oudere werknemers worden

geassocieerd met minder potentieel voor ontwikkeling en een hogere mate voor stabiliteit.

Beiden impliceren een hogere mate van weerstand tegen verandering (Kunze et al., 2013).

Aan stereotypen over jongere werknemers wordt minder aandacht besteed in de

wetenschappelijke literatuur (Ryan, King, & Finkelstein, 2015). Uit de onderzoeken die

gedaan zijn blijkt dat stereotypen ten aanzien van jongere werknemers vooral juist positief

zijn. Zo worden jongere werknemers gezien als veranderingsgezind (Taylor & Walker, 1998;

Finkelstein & Farrell, 2007; Kunze et al., 2013)en zouden ze makkelijker nieuwe dingen

aanleren dan oudere werknemers (Kunze et al., 2013). Ook zouden jonge werknemers

productief, efficiënt, innovatief, creatief en gemotiveerd zijn en werd verwacht dat ze beter

zouden presteren onder druk dan een oudere werknemer (Rosen & Jerdee, 1976).Al met al

blijkt uit een meta-analyse over 232 onderzoeken dat in het merendeel van de studies

negatieve opvattingen ten opzichte van ouderen en positieve opvattingen ten opzichte van

jongeren bestaan (Kite et al., 2005).

(10)

9 Er is onderzoek gedaan in hoeverre stereotypen over oudere en jongere werknemers

algemeen gelden, of dat de leeftijd van de persoon met de leeftijdsstereotypen hier op van

invloed is. Uit veel van deze onderzoeken blijkt dat men over het algemeen positievere

stereotypen heeft over jongeren dan over ouderen, ongeacht de eigen leeftijd (Levy, 2003;

Rosen & Jerdee, 1976; Kite et al., 2005; Finkelstein & Farrell, 2007). Op basis van de meest

recente meta-analyse (Kite et al., 2005) wordt er in het huidige onderzoek verwacht dat er

meer positieve leeftijdsstereotypen zullen bestaan over jongere werknemers dan over oudere

werknemers, ongeacht de leeftijd van de respondent.

Leeftijdsstereotypen en de reactie op voice

Het bestaan van leeftijdsstereotypen is veelvuldig aangetoond. De vervolgvraag is hoe

deze leeftijdsstereotypen van invloed zijn op reacties. Uit onderzoek blijkt dat informatie die

niet in lijn is met de eigen verwachting vaak tot negatieve affectieve reacties leiden.

Informatie die wel in lijn is met de verwachting leidt daarentegen tot meer positieve affectieve

reacties (Munro & Ditto, 1997). Förster, Higgins, & Werth (2004) geven als verklaring

hiervoor dat informatie die stereotypen tegenspreekt een bedreiging is voor een efficiënte

zelfregulatie. Het zou zelfbeschermende processen, zoals waakzaamheid en agitatie,

aanwakkeren. Ook neemt onzekerheid over sociale interacties toe wanneer verwachtingen,

zoals stereotypen, worden geschonden (Mendes, Blascovich, Hunter, Lickel, & Jost, 2007).

Wanneer jongere werknemers voice vertonen is dit in lijn met hun leeftijdsstereotypen,

namelijk veranderingsgezindheid. Wanneer oudere werknemers voice vertonen is dit juist in

strijd met hun leeftijdsstereotypen, bijvoorbeeld weerstand tegen verandering. In het huidige

onderzoek wordt dan ook verwacht dat voice gedrag door een oudere werknemer -niet

conform het stereotype van ouderen- de relatie tussen voice en de affectieve reactie hierop

negatief zal beïnvloeden. Voor voice door een jongere werknemer wordt het omgekeerde

(11)

10 weinige onderzoeken naar de relatie tussen leeftijdsstereotypen en negatieve uitkomsten voor

de gestereotypeerde (Posthuma & Campion, 2008). Hierin wordt onder andere gesteld dat

leeftijd een direct versterkend effect heeft op negatieve uitkomsten, zoals slechtere evaluaties.

Daarnaast wordt gesteld dat leeftijdsstereotypen een modererende rol kunnen spelen in dit

effect en dat dit onderzocht dient te worden. Deze verwachtingen resulteren in onderstaande

hypothesen.

Hypothese 1: Het vertonen van voice gedrag door oudere werknemers zorgt voor een

minder positieve affectieve reactie dan voice gedrag dat wordt vertoond door jongere

werknemers.

Hypothese 2a: Leeftijdsstereotypen van de participant over oudere werknemers hebben

een negatief modererend effect op de relatie tussen voice gedrag van een oudere

werknemer en de affectieve reactie van de participant op dit voice gedrag.

Hypothese 2b: Leeftijdsstereotypen van de participant over jongere werknemers hebben

een positief modererend effect op de relatie tussen voice gedrag van een jongere

werknemer en de affectieve reactie van de participant op dit voice gedrag.

Wanneer –negatieve- leeftijdsstereotypen inderdaad een rol blijken te spelen in de reactie op

voice heeft dat niet alleen ongewenste effecten op de organisatie, maar ook op het

gestereotypeerde individu (Carr & Steele, 2010; Nadler & Clark, 2011; Ng & Feldman, 2012).

Zo kan het stereotype dat oudere werknemers minder innovatief en creatief zijn hun

innovatie-proces belemmeren (Ng & Feldman, 2013). Verder blijkt dat negatief

gestereotypeerde ouderen de organisatie eerder willen verlaten (Gaillard & Desmette, 2010)

(12)

11 zijn schrijnend, vooral omdat leeftijdsstereotypen niet altijd gegrond blijken te zijn (Ng en

Feldman, 2012; Ng & Feldman, 2013; Harvey, Blouin, & Stout, 2006, Bertolino, Truxillo, &

Fraccaroli, 2011; Kunze, Boehm & Bruch, 2013). Het is dan ook van belang om de

beschreven schadelijke effecten van leeftijdsstereotypen tegen te gaan (Posthuma & Campion,

2008). Het huidige onderzoek creëert bewustzijn over de aanwezigheid of afwezigheid van

leeftijdsstereotypen en de invloed die dit heeft op de reactie op voice. Wanneer blijkt dat

leeftijdsstereotypen inderdaad aanwezig zijn en ook van invloed zijn op negatieve affectieve

reacties, kan er actie ondernomen worden om dit te verminderen.

Extraversie

Een andere beïnvloedende factor voor de wisselende reacties op proactief gedrag is extraversie. Dit is een persoonlijkheidstrek die wordt gekenmerkt door sociale dominantie en

behoefte aan macht (Barrick, Stewart, Neubert, & Mount, 1998; Chun & Choi, 2014). Het is

de geneigdheid tot gedragingen die sociale aandacht trekken (Ashton et al., 2002), zoals

assertiviteit, spraakzaamheid en interpersoonlijk dominant zijn (DeYoung, Quilty, &

Peterson, 2007; Trapnell & Wiggins, 1990; Grant et al., 2011). Het is een persoonlijkheidstrek

die in sociale situaties een sterke invloed kan uitoefenen op gedrag en affect (Rusting &

Larsen, 1997; Fleeson, Malanos & Achille, 2002). Daarom wordt in het huidige onderzoek

dan ook verwacht dat extraversie een rol speelt in de reactie op voice gedrag.

Extraversie en de reactie op voice

De dominantie-complementariteitstheorie geeft meer inzicht in de manier waarop een

dominante karaktertrek zoals extraversie van invloed kan zijn op de reactie op voice. Volgens

deze theorie streeft men namelijk naar balans in persoonlijke interacties. Effectieve interacties

worden bereikt wanneer assertief en dominant gedrag van de ene persoon in balans wordt

gehouden door meer passief, of meer onderdanig, gedrag van de andere persoon (Kiesler,

(13)

12 extraversie binnen een groep voor een verbetering van de groepscohesie zorgt (Barrick et al.,

1998; Chun & Choi, 2014). Deze balans in de mate van extraversie zou kwalitatief hogere

interpersoonlijke interacties en minder machtsstrijd tot gevolg hebben (Kristof-Brown et al.,

2005). Wanneer groepsleden een gelijke mate van dominante gedragingen als extraversie

vertonen leidt dit tot negatieve effecten, zoals verwarring en botsingen (Grant et al., 2011).

Voice van werknemers kan worden gezien als een vorm van dominantie, aangezien het

de uiting van een poging tot verandering is en het de status quo uitdaagt (Grant & Ashford,

2008; Grant & Parker, 2009; Crant & Bateman, 2000). In lijn met de

dominantie-complementariteitstheorie zal het dominante karakter van voice een betere aanvulling zijn op

minder extraverte personen dan op extraverte personen (Grant et al., 2011). De verwachting in

het huidige onderzoek is dan ook dat de reactie die men geeft op voice gedrag wordt

beïnvloed door de eigen mate van extraversie. Wanneer iemand hoog extravert is wordt

verwacht dat de reactie op voice gedrag negatiever is dan wanneer iemand laag extravert is.

Deze verwachting resulteert in onderstaande hypothese. Alle hypothesen zijn samengevat in

het onderzoeksmodel in Figuur 1.

Hypothese 3: Extraversie van de participant heeft een negatief modererend effect op de

(14)

13

Methode

Participanten

Het aantal participanten waar naar gestreefd wordt is minimaal 200. Dit aantal is

gebaseerd op eerdere vignetstudies waarin vier groepen worden vergeleken, net als in het

huidige onderzoek (Hoyt, Price, & Poatsy, 2013; Pierce, Aguinis, & Adams, 2000).De

selectiecriteria zijn dat de participanten minimaal 16 uren per week werkzaam zijn en dat zij

tijdens hun werk te maken hebben met collega’s. Participanten die individueel werken, zoals

ZZP’ers, worden uitgesloten van de studie. De participanten worden voornamelijk geworven in de persoonlijke kring van de onderzoekers.

Procedure

Het onderzoek heeft een between-subjects opzet. Er zijn twee verschillende fictieve

casussen -vignetten- opgesteld en de participanten krijgen random één van die twee vignetten

en de bijbehorende vragenlijst per mail opgestuurd. Hier is ook een informed consent aan

toegevoegd (zie bijlage 1) waarin de vertrouwelijkheid en anonimiteit van het onderzoek

wordt benadrukt. Er wordt afgesloten middels een debriefing (zie bijlage 2).

Het daadwerkelijke onderzoek start met een affect vragenlijst, om middels een

nameting te kunnen controleren voor het humeur van de participanten. Vervolgens krijgen ze

een vignet (zie bijlage 3) te lezen met daarin een casus over een collega die voice gedrag

vertoont. Er is gekozen voor een vignet studie om de omstandigheden waarin voice gedrag

wordt vertoond voor elke participant gelijk te houden. Ook kent de participant de fictieve

persoon die voice vertoont niet. Hierdoor wordt de reactie op het proactieve gedrag niet

beïnvloed door de mate waarin de participant iemand kent en waardeert.

De leeftijd van de fictieve collega wordt gemanipuleerd. Dit wordt gedaan om de

(15)

14 een conditie met een jongere werknemer of een oudere werknemer kunnen de hypothesen

onderzocht worden of er negatiever op voice van jongere of oudere werknemers wordt

gereageerd. In het vignet is gekozen voor de leeftijd van 22 jaar voor de jongere werknemer en 62 jaar voor de oudere werknemer. De leeftijdsspanne van de beroepsbevolking is over het algemeen van 16 tot 65 jaar. Veel onderzoeken gebruiken daarom de leeftijd van 40 jaar als cutoff score voor de conditie jong versus oud (Ng & Feldman, 2008; Ng & Feldman, 2013).

Om de manipulatie te laten slagen is er gekozen om een fors aantal jaren boven en onder het

middelpunt te gebruiken als respectievelijk oud en jong.

Na het lezen van het vignet volgen er een aantal controlevariabelen. De participant is

in de veronderstelling dat dit is om te controleren of ze de tekst aandachtig hebben gelezen. In

werkelijkheid wordt er een manipulatiecheck gedaan. Bij één van de controlevragen wordt de

participant namelijk gevraagd om aan te geven of de persoon in het vignet oud of jong was.

De verwachting is dat deze manipulatiecheck zal slagen. Voorafgaand aan het daadwerkelijke

onderzoek is er namelijk een proef manipulatiecheck gedaan door een grote groep studenten

het vignet te laten lezen en vervolgens te vragen of de persoon in het vignet jong of oud is.

Aangezien bijna iedereen een correct antwoord gaf bleek dat de manipulatie is geslaagd.

Na de manipulatiecheck volgt een vragenlijst die de affectieve reacties op het voice

gedrag meet. Ook worden de moderatoren leeftijdsstereotypen en extraversie gemeten

middels een vragenlijst. Verder wordt een vragenlijst over gedragsintenties in reactie op het

voice gedrag afgenomen. Als controlevariabelen worden organisatiecultuur, diversity beliefs

en proactieve persoonlijkheid van de participant gemeten.

Meetinstrumenten

Om de gestelde hypothesen te testen zijn verschillende meetinstrumenten gebruikt. De vragen die bij de gebruikte instrumenten horen zijn terug te vinden in bijlage 4.

(16)

15

Demografische gegevens. Voordat de participanten het vignet krijgen te lezen worden

een aantal demografische gegevens gevraagd, namelijk: geslacht, leeftijd, hoogst afgeronde

opleidingsniveau, dienstverband (vast of tijdelijk), werkverband (team/individueel), aantal

werkuren in de week, bedrijfscultuur (plat of hiërarchisch), aantal jaren werkervaring, aantal

jaren werkervaring bij de huidige organisatie.

Affectieve reactie. De reactie op het voice gedrag wordt onderzocht door middel van

de PANAS. Dit is een affect schaal die regelmatig in ander onderzoek wordt gebruikt

(Watson, Clark, & Tellegen, 1988). Deze bestaat uit 20 items, de ene helft van de items meet

positief affect en de andere helft meet negatief affect. Zowel de positieve affect schaal

(Crohnbach’s α .89) als de negatieve affect schaal (Crohnbach’s α .85) worden betrouwbaar gevonden in eerder onderzoek (Crawford & Henry, 2004). Voorbeelden van items zijn ‘Op dit

moment ben ik blij’ en ‘Op dit moment ben ik teleurgesteld’. Er kan op een 7-punts

Likertschaal worden aangegeven in hoeverre de participant het eens is met de stelling, waarbij

1 ‘helemaal niet waar’ en 7 ‘helemaal waar’ voorstelt. De vragenlijst wordt voor aanvang van het lezen van het vignet afgenomen om te meten hoe de participant zich voor het lezen van het

vignet voelt. De vragenlijst wordt een tweede keer afgenomen na het lezen van het vignet. Dit

wordt gedaan om de verandering die het vignet teweeg brengt in het affect van de participant

te kunnen meten. De vragen worden lichtelijk aangepast voor de nameting. Een voorbeeld is

‘Het gedrag van de persoon maakte mij blij’ en ‘Het gedrag van de persoon stelde mij teleur’.

Extraversie. Om te meten in welke mate de participant extravert is wordt gebruik

gemaakt van de extraversie-schaal van de Mini-International Personality Item Pool

(17)

16 Personality Item Pool – Five-Factor Model (Goldberg, 1999). De schaal bestaat uit vier items

en bevat vragen, zoals: ‘Ik praat veel’ en ‘Ik treed op de voorgrond’ (Crohnbach’s α .77). Antwoorden varieerden van 1 ‘helemaal niet mee eens’ tot 5 ‘helemaal mee eens’.

Leeftijdsstereotypen. De mate waarin participanten stereotypen over leeftijd hebben

wordt gemeten door participanten 18 kenmerken voor te leggen (Gibson et al., 1993). De

kenmerken representeren stereotypische positieve en stereotypische negatieve attituden ten

aanzien van oudere werknemers en jongere werknemers. Deze kenmerken zijn samengesteld

op basis van eerder onderzoek naar leeftijdsstereotypen (Rosen & Jerdee, 1976). In het

onderzoek van Gibson et al. (1993) wordt de participant gevraagd om aan te geven in

hoeverre deze kenmerken typerend zijn voor zowel oudere werknemers, jongere werknemers

en ideale werknemers. Op een 7-punts schaal kan worden aangegeven of het kenmerk

‘helemaal niet typerend’(1) is tot ‘helemaal wel typerend’(7). De kenmerken zijn verdeeld over vier schalen. De eerste schaal is Initiatief, bijvoorbeeld ‘competitief’ (Crohnbach’s α .89

voor oudere werkenemers en Crohnbach’s α .91 voor jongere werknemers). De tweede schaal is Stabiliteit, bijvoorbeeld ‘emotionele stabiliteit’(Crohnbach’s α .90 voor oudere werknemers en Crohnbach’s α .92 voor jongere werknemers). De derde schaal is Evaring, zoals

‘praktische kennis’(Crohnbach’s α .71 voor zowel oudere als jongere werknemers). De laatste schaal is potentie voor Ontwikkeling, bijvoorbeeld ‘goed met technologie’(Crohnbach’s α .89

voor oudere werknemers en .85 voor jongere werknemers).

Gedragsintenties. Er worden zowel positieve als negatieve gedragsintenties gemeten.

De interpersoonlijke schaal van counterproductief werkgedrag (CWB) wordt gebruikt om de

negatieve gedragsintenties te meten (Spector, Fox & Katwyk, 1999). Deze schaal bevat 6

(18)

17 vignet een fictieve gebeurtenis is zijn de vragen iets aangepast naar ‘Ik zou roddelen over

mijn collega’. De betrouwbaarheid van deze aangepaste schaal (Crohnbach’s α .59) bleek uiteindelijk lager uit te vallen dan de initiële schaal.

Om de positieve gedragsintenties te meten wordt de helpende schaal van organisation

citizenship behaviour (OCB) gebruikt (Choi, 2007). Deze schaal bevat 4 items (Crohnbach’s

α .95) met als voorbeeld ‘Ik bied vrijwillig mijn hulp aan’. Ook hier geldt dat de vragen iets aangepast zijn naar ‘Ik zou vrijwillig mijn hulp aanbieden’. De betrouwbaarheid van deze aangepaste schaal (Crohnbach’s α .82) bleek iets lager uit te vallen dan de initiële schaal,

maar is nog steeds betrouwbaar. De antwoordschaal van beide metingen van gedragsintenties

loopt van 1 ‘Helemaal niet mee eens’ tot 7 ‘Helemaal mee eens’.

Proactieve persoonlijkheid. In het onderzoek worden een aantal controlevariabelen

gemeten die de eventuele variantie uit het onderzoek zouden kunnen verklaren. Om hiervoor

te controleren wordt onder andere proactieve persoonlijkheid gemeten. Dit is de relatief

stabiele neiging om invloed uit te oefenen op verandering van de omgeving (Bateman &

Crant, 1993). De vragenlijst bestaat uit 6 items (Crohnbach’s α .85). Voorbeelden hiervan zijn

‘Ik ben goed in het ontdekken van mogelijkheden’ en ‘Ik ben altijd op zoek naar manieren om iets beter te doen’. Antwoorden varieerde van 1 ‘helemaal niet mee eens’ tot 7 ‘helemaal mee eens’ (Parker, 1998).

Diversity beliefs. De tweede controlevariabele is diversity beliefs; de mate waarin

iemand overtuigd is dat diversiteit –bijvoorbeeld in een team- waardevol is (Homan, Greer,

Jehn, & Koning, 2010). De meting bestaat uit vier items (Crohnbach’s α .89), zoals ‘Ik vind

het leuk om in een diverse groep te werken’ en ‘Diversiteit is een aanwinst voor teams’. De antwoordschaal loopt van 1 ‘Helemaal niet mee eens’ tot 7 ‘Helemaal mee eens’.

(19)

18

Organisatie cultuur. De derde controlevariabele is organisatiecultuur. Dit wordt

gemeten door learning climate van de organisatie te meten. Dit is de mate waarin een

organisatie leren en ontwikkeling stimuleert (Yang, 2003). De schaal bevat zeven items

(Crohnbach’s α .84) met voorbeelden als ‘Mijn organisatie waardeert mensen die initiatief

nemen’ en ‘In deze organisatie worden mensen beloond voor leren’. De antwoordschaal loopt van 1 ‘Helemaal niet mee eens’ tot 7 ‘Helemaal mee eens’.

Data-analyse

Om de hypothese 1 te toetsen wordt een onafhankelijke T-toets gebruikt. Deze wordt twee keer uitgevoerd, één keer met positieve affectieve reactie als uitkomstmaat en één keer

met negatieve affectieve reactie als uitkomstmaat. Er is voor een onafhankelijke T-toets

gekozen, omdat er per toets één uitkomstvariabele is (positieve of negatieve affectieve

reacties) die een continue gescoord zijn. Verder is er één onafhankelijke categorische

variabele (jonge voicer versus oudere voicer). Wanneer de score op de affectieve reactie

significant hoger ligt (dus positiever is) voor jongere werknemers dan voor oudere

werknemers bevestigt dit de hypothese. Als er geen effect wordt gevonden, of de score is

significant hoger (dus positiever) voor oudere werknemers dan voor jongere werknemers,

ontkracht dit de hypothese.

Hypothese 2a en 2b gaan over de invloed van leeftijdsstereotypen. Voordat er analysen

uitgevoerd worden met betrekking tot de hypothesen is er een factoranalyse gedaan. Deze

factoranalyse volgens de direct-oblimin methode is uitgevoerd om te toetsen of de vier

schalen van leeftijdsstereotypen ook in het huidige onderzoek terug te zien zijn.

Hypothese 2a, hypothese 2b en hypothese 3 hebben allen betrekking op een moderatie.

(20)

19 voor gekozen, omdat de afhankelijke variabelen van de hypothesen ordinaal gemeten zijn.

Wanneer de regressie-analyse met de toegevoegde interactieterm het model significant beter

voorspelt dan de regressie-analyse met alleen de hoofdeffecten worden de hypothesen

bevestigd. Wanneer de interactieterm het model niet significant beter voorspelt ontkracht dit

de hypothesen.

Tenslotte zal de invloed die voice op gedragsintenties heeft exploratief worden

geanalyseerd. Dit wordt gedaan door dezelfde analysen die voor de hypothesen worden

gebruikt nogmaals uit te voeren. Ditmaal zullen gedragsintenties als uitkomstmaat gebruikt

worden. Ook wordt en mediatie-toets gedaan met behulp van de PROCESS macro van

Preacher & Hayes (2004). Deze mediatie-toets meet het indirecte effect van voice op

gedragsintenties, via affectieve reacties.

Resultaten

In totaal hebben 221 participanten de vragenlijst afgerond. Zeven van hen hebben de

manipulatiecheck verkeerd ingevuld. Acht van hen hebben niets geantwoord op de vragen

over leeftijdsstereotypen. Nog eens vijf participanten hebben aangegeven minder dan tien uur

te werken in de week. Na verwijdering komt het totale aantal uit op 201 participanten,

waarvan 106 mannen en 95 vrouwen. De grote meerderheid is hoogopgeleid en werkt

fulltime. Ook is de leeftijd (M = 37.77, SD = 13.43) en het aantal jaren werkervaring gemeten

(M = 14.74, SD = 13.38). De participanten zijn gelijk verdeeld over de verschillende

condities. In totaal kregen 98 personen, waarvan 54 mannen en 44 vrouwen, het vignet te

lezen met de jonge voicer. De overige 103 personen, waarvan 52 mannen en 51 vrouwen,

kregen een vignet te lezen met de oudere voicer.

In totaal hebben 122 jonge participanten deelgenomen aan het onderzoek, waarvan 61

mannen en 61 vrouwen. De leeftijdsrange is tussen 19 en 40 jaar. Ook is hun gemiddelde

(21)

20 Verder hebben er 79 ouderen meegedaan aan het onderzoek, waarvan 45 mannen en 34

vrouwen. De leeftijdsrang is tussen 41 en 70 jaar. Wederom is de gemiddelde leeftijd (M =

53.03, SD = 6.69) en aantal jaren werkervaring (M = 29.46, SD = 8.40) gemeten.

Alle vragenlijsten zijn normaal verdeeld, behalve de vragenlijst over diversiteit;

scheefheid -1.43 (SE = .17) en kurtosis 4.04 (SE = .34). Dit heeft geen belangrijke gevolgen,

aangezien het een onafhankelijke variabele is. Overige data met betrekking tot de

vragenlijsten zijn te zien in Tabel 1, namelijk: beschrijvende statistieken, correlaties en de

betrouwbaarheid per vragenlijst. De enige variabelen die sterk met elkaar correleren zijn de

totale schalen van de leeftijdsstereotypen met de SE en IO schalen. Aangezien de totale

schalen zijn opgebouwd uit de schaal SE en IO is het normaal dat ze met elkaar samenhangen.

Zoals te zien is in Tabel 1 zijn de vier oorspronkelijke schalen voor

leeftijdsstereotypen teruggebracht naar twee. Stabiliteit en ervaring zijn namelijk

samengenomen tot één schaal –genaamd SE- en initiatief en ontwikkeling zijn samengenomen

tot één schaal –genaamd IO. De samengenomen schalen vertoonden een hogere

betrouwbaarheid dan de afzonderlijke schalen waar ze uit bestaan. Voor het samen nemen van

de schalen is gekozen op basis van een factoranalyse volgens de direct-oblimin methode. Uit

deze factoranalyse kwamen de vier initiële schalen niet duidelijk naar voren. Wel worden er

twee afzonderlijke schalen gevonden die beter van toepassing zijn. De leeftijdsstereotypen

over ouderen vertonen twee factoren met een eigenwaarde >1, die samen 72.67% van de

variantie verklaren. De twee factoren vertonen een lage onderlinge correlatie (r =.26). De

leeftijdsstereotypen over jongeren vertonen ook twee factoren met een eigenwaarde >1, die

samen 68.30% van de variantie verklaren. Ook deze twee factoren vertonen een lage

onderlinge correlatie (r = .37). Uit inhoudelijke interpretatie van de itemladingen op de

(22)

21

Tabel 1. Correlatiematrix, beschrijvende statistieken en Cronhbach’s alfa’s.

M SD Positief affect VOOR Negatief affect VOOR Positief affect NA Negatief affect NA Positief gedrag Negatief gedrag Proactief persoon Organisatie

cultuur Diversiteit Extraversie Jong totaal Jong SE Jong IO Oud totaal Oud SE Oud IO Leeftijd (in jaren) 37.77 13.43

Werkervaring 14.74 13.38 Geslacht 1.47 .50

Positief affect VOOR 5,09 0,84 α .87

Negatief affect VOOR 2,37 0,99 -.21** α .89

Positief affect NA 4,86 0,83 .34** -.26** α .87 Negatief affect NA 2,32 0,92 -.02 .45** -.31** α .90 Positief gedrag 5,40 0,87 .26** -.24** .48** -.40** α .82 Negatief gedrag 1,97 0,77 -.06 .10 -.23** .38** -.36** α .59 Proactief persoon 5,59 0,75 .44** -.15* .26** -.21** .31** -.12 α .82 Organisatie cultuur 4,79 1,07 .27** -.19** .13 -.13 .04 -.09 .18** α .85 Diversiteit 5,98 0,83 .18* -.10 .16* -.18* .17* -.17* .14* .17* α .89 Extraversie 3,22 0,85 .27** -.07 .14 -.08 .02 .06 .23** .20** .09 α .85 Jong totaal 4,76 0,67 .18* -.18* .15* -.11 .08 -.09 .01 .20** .16* .20** α .88 Jong SE 4,52 0,80 18* -.26** .19** -.13 .11 -.09 .02 .20** .15* .17* .91** α .86 Jong IO 5,05 0,73 .13 -.02 .06 -.05 .01 -.06 -.00 .15* .13 .18* .82** .50** α .80 Oud totaal 5,06 0,60 .22** .02 .03 -.03 .05 -.08 .06 .12 .19** .09 .34** .29** .32** α .87 Oud SE 5,41 0,71 .20** .04 .03 -.02 -.01 -.07 .04 .10 .17* .10 .32** .22** .37** .70** α .88 Oud IO 4,61 0,68 .17* -.02 .03 -.03 .12 -.07 .07 .12 .15* .04 .26** .28** .16* .82** .49** α .76 Noot. N = 201. * p < .05. ** p < .10.

(23)

22 items op dezelfde factor laden en hier uit blijkt dat stabiliteit met ervaring samengenomen kan

worden (SE) en initiatief met ontwikkeling (IO). In bijlage 5 zijn de factorladingen terug te

lezen.

Het samen nemen van de schalen komt overeen met de gemiddelde scores op de

schalen in Tabel 2. Er wordt namelijk hoger gescoord op stabiliteit (M = 5.38, SD = 0.77) en

ervaring (M = 5.49, SD = .75) bij de leeftijdsstereotypen over ouderen dan bij de

leeftijdsstereotypen stabiliteit (M = 4.67, SD = .84) en ervaring (M = 4.17, SD = .96) over

jongeren. Andersom geldt dat jongeren hoger op initiatief (M = 4.94, SD = .78) en

ontwikkeling (M = 5.38, SD = .97) worden gestereotypeerd dan dat ouderen op initiatief (M =

4.72, SD = .66) en ontwikkeling (M = 4.31, SD = 1.09) worden gestereotypeerd.

Tabel 2. Gemiddelden en standaarddeviaties van de verschillende leeftijdsstereotypen

schalen. M SD Jong Initiatief 4.94 0.78 Oud Initiatief 4.72 0.66 Jong Stabiliteit 4.67 0.84 Oud Stabiliteit 5.38 0.77 Jong Ervaring 4.17 0.96 Oud Ervaring 5.49 0.75 Jong Ontwikkeling 5.38 0.97 Oud Ontwikkeling 4.31 1.09 Jong Totaal 4.76 0.67 Oud Totaal 5.06 0.60 Jong SE 4.52 0.80 Oud SE 5.41 0.71 Jong IO 5.05 0.73 Oud IO 4.61 0.68

Uit een paired sample ttest blijk dat al deze verschillen significant zijn: stabiliteit (t(200) =

-9.83, p = .00), ervaring (t(200)= -16.27, p = .00), initiatief (t(200) = 3.38, p = .001) en

(24)

23 gecombineerd worden tot één SE schaal blijkt dat het scoreverschil tussen stereotypen over

jongeren (M = 4.52, SD = .80) en over ouderen (M = 5.41, SD = .72) nog steeds significant is

(t(200) = -13.46, p = .00). Ook het scoreverschil tussen stereotypen over jongeren (M = 5.05,

SD = .73) en over ouderen (M = 4.61, SD = .68) op de gecombineerde schaal IO bleek op

basis van een paired sample t-test significant te zijn (t(200)= 6.71. p = .00).

Er is gekeken of de leeftijd van de participant van invloed is op de leeftijdsstereotypen

die de participant er op nahoudt. Dit is gedaan door de data op te splitsen naar

leeftijdscategorie en vervolgens nogmaals een paired sample t-test uit te voeren. Dit leverde

bijna precies dezelfde resultaten op, behalve voor de mate waarin ouderen leeftijdsstereotypen

hebben over initiatief en ontwikkeling. Er is bij de oudere participanten namelijk geen

significant verschil gevonden (t(200) = 1.64, p = .11) tussen de mate van hun

leeftijdsstereotypen over initiatief en ontwikkeling over jongere werknemers (M = 4.88, SD =

.71) en over oudere werknemers (M = 4.73, SD = .66).

Tevens is een paired sample t-test uitgevoerd om het affect van de participanten bij

aanvang van het onderzoek te vergelijken met het affect na het lezen van het vignet. Het

positieve affect bij aanvang van het onderzoek (M = 5.09, SD = .84) bleek significant af te

nemen na het lezen van het vignet (M = 4.86, SD = .83) (t(200) = 3.46, p = .01). Het verschil

tussen negatief affect bij aanvang van het onderzoek (M = 2.37, SD = .99) en na het lezen van

het vignet (M = 2.32, SD = .92) bleek niet significant te zijn (t(200) = .766, p = .44). Er is hier

dieper op ingegaan door dezelfde test nogmaals uit te voeren, maar ditmaal is de data

opgesplitst naar de verschillende vignet-condities. Er was wederom geen significant verschil

in negatief affect. De voor- en nameting van positief affect bleek daarentegen niet significant

te verschillen binnen de conditie die het vignet met een jonge voicer te lezen kreeg (t(200) =

(25)

24 wel een significante afname (t(200) = 1.63, SD = .11) van het positieve affect voor het lezen

van het vignet (M = 5.15, SD = .81) en het positieve affect na het lezen van het vignet (M =

4.85, SD = .85). Samengevat impliceren deze resultaten dat negatief affect niet wordt

beïnvloed door voice gedrag. Het positieve affect binnen de participanten neemt af na het

lezen over voice gedrag, maar dit geldt alleen in reactie op oudere voicers en niet op jongere

voicers. Dit zou kunnen betekenen dat men alleen minder positief op proactief gedrag van

ouderen reageert en niet op proactief gedrag van jongeren.

Hypothese 1

Zojuist zijn de verschillen in het affect binnen de participanten besproken als gevolg

van het lezen van het vignet. Hypothese 1 toetst juist de verschillen tussen de

participantengroepen na het lezen van het vignet. Er wordt getoetst of voice gedrag van

oudere werknemers een minder positieve reactie tot gevolg heeft vergeleken met de reactie op

voice gedrag van jongere werknemers. Uit een onafhankelijke t-toets blijkt geen significant

verschil in affect tussen de groep die een oude voicer of een jonge voicer te zien krijgt. Dit

geldt voor zowel positief affect, t (201) = .22, p = .83, als voor negatief affect, t (201) = .22,

p = .83. Ondanks de eerdere bevinding dat het positieve affect afneemt binnen de groep met

een oude voicer, blijkt dus uit deze analyse dat de verandering in affect tussen de groep met

oude voicer en de groep met jonge voicer niet significant verschillen. Hypothese 1 wordt

daarom verworpen.

Hypothese oudere werknemers (2a)

De overige hypothesen hebben betrekking op een moderatie. Om deze te toetsen is

meerdere malen een hiërarchische regressieanalyse uitgevoerd. De uitkomsten zijn terug te

(26)

25

Tabel 3. Regressie tabel voor leeftijdsstereotypen over oudere werknemers met coëfficiënten

van de controlevariabelen, voorspellers en moderatie.

Stereotypen oud SE Positief Affect Negatief Affect

Model 1 Model 2 Model 3 Model 1 Model 2 Model 3

.19* .19 .19. .28* .28 .29

F 10.79* 5.59* 5.11* 12.48* 9.45* 8.54*

ΔR² .19* .00 .01 .28* .00 .00

ΔF 7.49* .01 1.26 12.48* .52 1.18

Controlevariabelen β β β β β β

Positief affect voormeting .24* .25* .25* -.19* -.20* -.20* Negatief affect voormeting -.17* -.17* -.16* .42* .43* .41* Proactieve persoonlijkheid .10 .10 .10 -.18* -.19* -.19* Organisatiecultuur -.02 -.02 -.03 -.04 -.03 -.02 Diversiteit .08 .09 .07 -.12* -.12* -.11* Leeftijd .12** .12** .12** -.13* -.14* -.14* Directe/Interactie effecten Vignet conditie -.01 .59 -.04 -.56 Stereotypen jong IO -.02 .21 -.05 -.26

Vignet conditie * jong IO -.64 .56

Stereotypen oud IO Positief Affect Negatief Affect

Model 1 Model 2 Model 3 Model 1 Model 2 Model 3

.19* .19 .22* .28* .28 .28

F 7.49* 5.65* 6.14* 12.48* 9.34* 8.29*

ΔR² .19* .00 .03* .28* .00 .00

ΔF 7.49* .27 8.35* 12.48* .21 .19

Controlevariabelen β β β β β β

Positief affect voormeting .24* .25* .25* -.19* -.19* -.19* Negatief affect voormeting -.17* -.17* -.20* .42* .42* .42* Proactieve persoonlijkheid .10 .10 .10 -.18* -.18* -.18* Organisatiecultuur -.02 -.01 .01 -.04 -.04 -.03 Diversiteit .08 .09 .09 -.12* -.13* -.13* Leeftijd .12** .13** .12** -.13* -.13* -.13* Directe/Interactie effecten Vignet conditie -.01 -1.29* -.04 -.22 Stereotypen jong IO -.05 -.61* .01 -.01

Vignet conditie * jong IO 1.40* .20

Note. N = 201. Het aantal vrijheidsgraden is F(8, 192) voor Model 1, F(2, 190) voor Model 2 en F(1, 189) voor Model 3. * p

(27)

26

Hypothese 2a stelt dat leeftijdsstereotypen van de participant over oudere werknemers

een negatief modererend effect hebben op de relatie tussen voice gedrag van een oudere

werknemer en de reactie van de participant op dit voice gedrag. Uit de analyse naar

leeftijdsstereotypen SE en IO over oudere werknemers blijkt dat de controle variabelen

positief affect voormeting, negatief affect voormeting en leeftijd van de participant een direct

effect hebben op zowel het positieve affect als negatieve affect van de participant.

Opvattingen over diversiteit in groepen bleek een direct effect te hebben op het negatieve

affect van de participant. Zie Tabel 3 voor de richting van de effecten.

Ook is er geen direct effect gevonden van de vignetconditie (β = -.01, p = .92) en

leeftijdsstereotypen over IO van ouderen (β = -.05, p = .46) op het positieve affect. Dit geldt

ook voor de vignetconditie (β = -.04, p = .53) en leeftijdsstereotypen over IO van ouderen (β =

-.01, p = .88) op het negatieve affect van de participant. Ook bleek leeftijdsstereotypen over

IO van ouderen geen moderator in de relatie tussen vignet conditie en het negatieve affect van

de participant (β = .20, p = .67). De interactieterm bleek echter wel significant voor het

positieve affect van de participant (β = 1.40, p = .00). De richting van het effect is

(28)

27 Wanneer de participanten oudere werknemers als minder innovatief en

ontwikkelingsgericht zien –en dus een lage score op leeftijdsstereotypen IO voor ouderen

vertonen- reageerden ze positiever op een jonge voicer dan op een oude voicer. Wanneer

participanten oudere werknemers als innovatief en ontwikkelingsgericht zien –en dus een

hoge score op leeftijdsstereotypen IO voor ouderen vertonen- reageerden ze positiever op een

oude voicer dan op een jonge voicer.

Samengevat wordt Hypothese 2a deels aangenomen. Lage -en dus negatieve-

leeftijdsstereotypen van de participant over oudere werknemers hebben deels een negatief

modererend effect op de relatie tussen het gedrag van een oude voicer en de reactie van de

participant hier op. De hypothese wordt aangenomen voor leeftijdsstereotypen over ouderen

met betrekking tot IO en verworpen voor leeftijdsstereotypen over ouderen met betrekking tot

SE.

Hypothese jongere werknemers (2b)

Uit de analyse naar leeftijdsstereotypen SE en IO over jongere werknemers blijkt dat

de controle variabelen positief affect voormeting, negatief affect voormeting, proactieve

persoonlijkheid en leeftijd van de participant een direct effect hebben op zowel het positieve

affect als negatieve affect van de participant. Opvattingen over diversiteit in groepen bleek

een direct effect te hebben op het negatieve affect van de participant. Zie Tabel 4 voor de

richting van de effecten.

Er is geen direct effect gevonden van de vignet conditie (β = -.01, p = .86) en van

leeftijdsstereotypen SE (β = .11, p = .10) op positief affect. Ditzelfde geldt voor vignet

conditie (β = -.04, p = .55) en stereotypen SE over jongeren (β = -.04, p = .55) voor negatief

affect. Ook is er geen direct effect gevonden van de vignet conditie (β = -.01, p = .92) en van

(29)

28 conditie (β = -.04, p = .54) en stereotypen IO over jongeren (β = -.07, p = .26) op negatief

affect. Er is geen interactie effect gevonden van de vignetconditie en leeftijdsstereotypen SE

over jongeren voor positief affect (β = .35, p = .42) of voor negatief affect (β = -.68, p = .11).

Er is ook geen interactie effect gevonden van de vignetconditie en leeftijdsstereotypen IO

over jongeren voor positief affect (β = -.83, p = .11) of voor negatief affect (β = -.15, p = .76).

Dit betekent dat leeftijdsstereotypen over jongeren – SE en IO- geen moderator zijn voor de

relatie tussen vignet conditie en de –positieve en negatieve - affectieve reactie van de

participant. Hypothese 2b wordt daarom ook geheel verworpen op basis van dit onderzoek.

Tabel 4. Regressie tabel voor leeftijdsstereotypen over jongere werknemers met coëfficiënten

van de controlevariabelen, voorspellers en moderatie.

Stereotypen jong SE Positief Affect Negatief Affect

Model 1 Model 2 Model 3 Model 1 Model 2 Model 3

.19* .20 .20 .28* .28 .29

F 7.49* 5.98* 5.37* 12.48* 9.40* 8.74*

ΔR² .19* .01 .00 .28* .00 .01

ΔF 7.49* 1.34 .65 12.48* .38 2.76

Controlevariabelen β β β β β β

Positief affect voormeting .24* .23* .23* -.19* -.19* -.18* Negatief affect voormeting -.17* -.14* -.15* .42* .41* .41* Proactieve persoonlijkheid .10 .11 .11 -.18* -.19* -.19* Organisatiecultuur .02 -.03 -.04 -.04 -.03 -.02 Diversiteit .08 .07 .08 -.12* -.12* -.14* Leeftijd .12** .14* .14* -.13* -.14* -.14* Directe/Interactie effecten Vignet conditie -.11 -.32 -.04 .55 Stereotypen jong SE .10 -.04 -.04 .27

Vignet conditie * jong SE .35 -.68

Stereotypen jong IO Positief Affect Negatief Affect

Model 1 Model 2 Model 3 Model 1 Model 2 Model 3

.19* .19 .20 .28* .29 .29

F 7.49* 5.65* 5.35* 12.48* 9.56* 8.47*

(30)

29

ΔF 7.49* .27 2.61 12.48* .85 .01

Controlevariabelen β β β β β β

Positief affect voormeting .24* .23* .23* -.19* -.20* -.20* Negatief affect voormeting -.17* -.17* -.19* .42* .42* .42* Proactieve persoonlijkheid .10 .10 .10 -.18* -.19* -.19* Organisatiecultuur -.02 -.02 -.01 -.04 -.03 -.03 Diversiteit .08 .08 .06 -.12* -.12* -.12* Leeftijd .12** .13** .13** -.13* -.15* -.15* Directe/Interactie effecten Vignet conditie -.01 .74 -.04 .10 Stereotypen jong IO .05 .37 -.07 -.01

Vignet conditie * jong IO -.83 -.15

Noot. N = 201. Het aantal vrijheidsgraden is F(8, 192) voor Model 1, F(2, 190) voor Model 2 en F(1, 189) voor Model 3.

* p < .05. ** p < .10.

Hypothese extraversie (3)

Uit de analyse blijkt dat er een direct effect is van positief affect voormeting, negatief

affect voormeting en leeftijd van de participant op het positieve affect van de participant. Wat

betreft negatief affect van de participant is er een direct effect van positief affect voormeting,

negatief affect voormeting, proactieve persoonlijkheid, opvattingen over diversiteit en leeftijd

van de participant. Zie Tabel 5 voor de richting van de effecten.

Extraversie (β = .08, p = .28) en de vignet conditie (β = -.01, p = .92) blijken geen

direct effect te hebben op het positief affect van de participant. Ook blijken extraversie (β =

-.10, p = .16) en de vignetconditie (β = -.04, p = .54) geen direct effect te hebben op het

negatieve affect van de participant. De interactie tussen extraversie en vignet conditie is niet

significant voor zowel positief (β = .03, p = .94) als negatief affect (β = .06, p = .86).

Extraversie heeft daarom geen modererend effect op de relatie tussen vignet conditie en de

(31)

30

Tabel 5. Regressie tabel voor extraversie met coëfficiënten van de controlevariabelen,

voorspellers en moderatie.

Extraversie Positief Affect Negatief Affect

Model 1 Model 2 Model 3 Model 1 Model 2 Model 3

.19* .19 .19 .28* .29 .29 F 7.49* 5.75* 5.08* 12.48* 9.69* 8.57* ΔR² .19* .01 .00 .28* .01 .00 ΔF 7.49* .60 .01 12.48* 1.22 .03 Controlevariabelen β β β β β β

Positief affect voormeting .24* .23* .23* -.18* -.21* -.21* Negatief affect voormeting -.17* -.17* -.17* .42* .42* .42* Proactieve persoonlijkheid .10 -.09 -.09 -.18* -.17* -.17* Organisatiecultuur -.02 -.03 -.03 -.04 -0.2 -.02 Diversiteit .08 .08 .08 -.12* -.12* -.12* Leeftijd .12** .15* .15* -.13* -.17* -.16* Directe/Interactie effecten Vignet conditie -.01 -.10 -.04 -.08 Extraversie .08 .06 -.10* -.13

Vignet conditie * Extraversie .03 .06

Noot. N = 201. Het aantal vrijheidsgraden is F(8, 192) voor Model 1, F(2, 190) voor Model 2 en F(1, 189) voor Model 3.

* p < .05. ** p < .10. Exploratieve analyse

Er is een exploratieve analyse gedaan om te beoordelen of gedragsintenties worden beïnvloed door het lezen van het vignet. De negatieve gedragsintenties zijn gemeten met de

interpersoonlijke CWB schaal (Spector, Fox & Katwyk, 1999) en de positieve

gedragsintenties met de helpende schaal van OCB (Choi, 2007). De hiërarchische regressie

analysen zijn nogmaals uitgevoerd met positieve en negatieve gedragsintenties als

uitkomstmaat. Waar eerder een afname in positief affect werd aangetoond bij de participanten

die over de oude voicer lazen, bleken daarentegen de gedragsintenties in reactie op voice

gedrag niet te verschillen (β = -.24 p = .66). Dit leverde dus geen significante resultaten op.

Verder is een mediatietoets gedaan met behulp van de PROCESS macro van Preacher &

(32)

31 affectieve reacties van invloed zou zijn op de gedragsintenties. De mediatie van positieve

(LLCI = -.04, ULCI =.38) en negatieve (LLCI = , ULCI = .0930) affectieve reacties in de

relatie tussen voice en gedragsintenties is niet aangetoond. Wel bleken positieve en negatieve

affectieve reacties gerelateerd te zijn aan positieve (c’= .50, t = 7.69, p = .00) en negatieve

gedragsintenties (c’= .32, t = 5.76, p = .00). Deze bevinding bevestigt de Affective Events

Theory (Weiss & Cropanzano, 1996). Het betekent dat affect inderdaad van invloed is op

gedrag.

Discussie

Uit het onderzoek zijn een aantal effecten op te maken die een antwoord zouden

kunnen bieden op de vraag van Grant & Ashford (2008) over welke factoren van invloed zijn

op de reactie op proactief gedrag. Uit de huidige data-analyse blijkt dat er geen verschil in

positief en negatief affect is tussen de groep die het vignet met een oudere of een jongere

voicer te lezen krijgt. Hypothese 1 wordt zodoende verworpen. Theoretisch biedt dit

vooralsnog geen verklaring hoe mensen reageren op proactief – voice- gedrag. Het is echter

belangrijk om op te merken dat er wel een effect gevonden is binnen de participantengroep. In

vergelijking met de voormeting van affect is er na het lezen van het vignet met een oudere

voicer namelijk een afname van het positieve affect. Bij het vignet met de jonge voicer

verandert de affectieve reactie niet vergeleken met het affect bij aanvang van het onderzoek.

Samengenomen impliceren deze bevindingen dat de reacties tussen groepen na het lezen van

het vignet niet verschillen, maar dat het positieve affect binnen de participantengroep die las

over een oudere voicer wel is afgenomen. Dit betekent dat er niet uitgesloten kan worden dat

de leeftijd van een voicer van invloed is op affectieve reacties.

Een verklaring voor hoe de leeftijd van een voicer van invloed is op affect wordt

gezocht in leeftijdsstereotypen (Morrison, 2011). Zo blijkt dat de participantengroep er wel

(33)

32 ervaren gezien dan jongere werknemers. Jongere werknemers worden als meer initiatiefrijk en

beter met ontwikkeling gezien dan oudere werknemers. Dit strookt met bevindingen in eerder

onderzoek(Gibson, Zerbe, & Franken, 1993; Rosen & Jerdee, 1976; Cuddy, Norton, & Fiske,

2005; Kunze et al., 2013). In lijn met de theorie blijkt verder dat men er grotendeels dezelfde

leeftijdsstereotypen op nahoudt, ongeacht de eigen leeftijd (Levy, 2003; Rosen & Jerdee,

1976; Kite et al., 2005; Finkelstein & Farrell, 2007). Alleen voor ontwikkeling geldt dat

ouderen van mening zijn dat er hierbij geen verschil bestaat tussen oudere en jongere

werknemers. Jongeren zijn daarentegen van mening dat ontwikkeling meer typerend is voor

jongere werknemers dan voor oudere werknemers.

Dat de participantengroep er leeftijdsstereotypen op nahoudt wilt nog niet zeggen dat

deze van invloed zijn op hun reacties. Over het algemeen is er namelijk geen direct effect te

vinden van de leeftijdsstereotypen op affectieve reacties en zijn er ook geen interactie

effecten. Alleen -negatieve- leeftijdsstereotypen over innovatie en ontwikkeling (IO) van

ouderen blijkt een negatief modererend effect te hebben op de relatie tussen voice door een

oudere en de positieve affectieve reactie hier op. Iemand die oudere werknemers niet

innovatief en ontwikkelingsgericht vindt reageert minder positief op voice door een oudere

dan op voice door een jongere. Andersom geldt dat iemand die oudere werknemers wel

innovatief en ontwikkelingsgericht vindt positiever reageert op voice gedrag van ouderen dan

op voice gedrag van jongeren. Dit is deels in lijn met hypothese 2a. Deze bevinding is

theoretisch van belang. Het impliceert dat leeftijdsstereotypen over IO van ouderen een

mogelijke verklaring zijn in de wisselende reacties op proactief gedrag. Ook zou het de

afname van positief affect na het lezen van het vignet met de oude voicer kunnen verklaren.

Er is exploratief onderzocht of proactief gedrag, zoals voice, van invloed is op

daadwerkelijk gedrag. Affectieve reacties bleken een direct positief effect te hebben op

(34)

33 op gedragsintenties. Dit betekent dat voice gedrag niet van invloed is op daadwerkelijk gedrag

volgens het huidige onderzoek. Ook is er geen mediërend effect van affectieve reacties in de

relatie tussen voice gedrag en gedragsintenties. Dit valt te verklaren doordat de relatie tussen

voice en affectieve reacties ook niet aangetoond is. Een mogelijke verklaring voor het

uitblijven van effecten is dat het vignet niet effectief genoeg is geweest om sterke affectieve

reacties en gedragsintenties voort te brengen. Er valt dan ook niet volledig uit te sluiten dat

voice van oudere en jongere werknemers toch van invloed is op daadwerkelijk gedrag,

wellicht via affectieve reacties.

Een ander uitgebleven moderatie-effect is die van extraversie. In tegenstelling tot de

dominantie complementariteitstheorie (Grant et al., 2011) bleek extraversie niet van invloed te

zijn op de affectieve reactie op voice gedrag. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de

situatie in het vignet te weinig dominant beschreven is. Een andere verklaring kan zijn dat de

dominantie complementariteitstheorie wellicht niet op gaat voor voice gedrag. Ondanks het

dominante karakter van voice is de intentie niet om te domineren, maar om een verbetering

voor te stellen. Misschien dat deze positieve intentie het dominante aspect van voice

overheerst.

Overige theoretische inzichten welke factoren van invloed zijn op de reactie op voice

gedrag blijken uit de controlevariabelen. Zo is de leeftijd van de participant direct van invloed

op de affectieve reactie. Hoe ouder de participant is, hoe positiever en minder negatief er

wordt gereageerd. Voor participanten met een proactieve persoonlijkheid geldt dat ze minder negatieve affectieve reacties vertonen dan niet-proactieve participanten. Ditzelfde geldt voor

diversity beliefs. Wanneer diversiteit in een team waardevol wordt bevonden neemt de

negatieve affectieve reactie af. Voor alle gevonden effecten geldt dat er gecontroleerd is voor

(35)

34

gegevens, zoals opleidingsniveau, geslacht van de participant en de opvatting over het geslacht van de persoon in het vignet, van invloed zijn op de affectieve reactie.

Praktische implicaties

De verwachting was onder andere dat de leeftijd van de voicer en leeftijdsstereotypen

een rol zouden spelen in de reactie op voice gedrag. Dat dit over het algemeen niet werd

bevestigd is positief vanuit praktisch oogpunt. Wanneer leeftijd en leeftijdsstereotypen

namelijk wel een duidelijke rol zouden spelen in de manier waarop men reageert is er sprake

van leeftijdsdiscriminatie. Dit lijkt op basis van het huidige onderzoek niet aannemelijk, maar

mag ook niet voorbarig uitgesloten worden. Bij mensen met negatieve leeftijdsstereotypen IO

over ouderen is er namelijk wel een afname in positief affect te zien wanneer zij lezen over

voice gedrag van een oudere. Dit is een zorgwekkende bevinding wanneer je bedenkt dat er

volgens de literatuur veel negatieve leeftijdsstereotypen over oudere werknemers bestaan

(Kite et al., 2005; Ng & Feldman, 2012; Posthuma & Campion, 2008; Stamov-Roßnagel &

Hertel, 2010; Kunze, Boehm, & Bruch, 2013). Ook in het huidige onderzoek zijn

leeftijdsstereotypen duidelijk aanwezig, ook al blijken deze in de praktijk lang niet altijd

terecht te zijn (Ng en Feldman, 2012; Ng & Feldman, 2013; Harvey, Blouin, & Stout, 2006,

Bertolino, Truxillo, & Fraccaroli, 2011; Kunze, Boehm & Bruch, 2013). Het is niet

uitgesloten dat oudere werknemers op basis van leeftijdsstereotypen wel eens benadeeld

kunnen worden in de manier waarop er op hun -proactieve- gedragingen wordt gereageerd.

Samengenomen geeft het huidige onderzoek geen directe aanleiding tot actie voor

managers of organisaties. Er wordt wel geadviseerd om bewust te zijn van de aanwezigheid

van leeftijdsstereotypen. Ook wordt hen geadviseerd om oplettend te zijn of de

leeftijdsstereotypen in de praktijk leiden tot -negatieve- reacties of gedragingen. Hierdoor

worden eventuele nadelige effecten van leeftijdsstereotypen voorkomen. Dit is in het belang

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 Geef een voorbeeld van een naturefactor uit tekst 5 als mogelijke verklaring voor verward gedrag.. Noem bij elk voorbeeld of het een nurture- of een

• Als in berichtgeving personen die verward gedrag vertonen in verband worden gebracht met gevaar, kan dit ervoor zorgen dat het publiek een gegeneraliseerd beeld krijgt van

As in canonical reflexive constructions, the Direct Object is either (i) replaced by the reciprocal pronoun (cf. English each other, German einander, etc.), or (ii)

Bijna alle medewerkers weten waar ongewenst gedrag gemeld kan worden. in contact met familie, vrienden of bezoekers

Is het wel eens voorgekomen dat je eigenlijk wel aangifte wilde doen van agressie of ongewenst gedrag van patiënten/ cliënten of hun familie, vrienden of bezoekers, maar dit toch

Is het wel eens voorgekomen dat je eigenlijk wel aangifte wilde doen van agressie of ongewenst gedrag van patiënten/ cliënten of hun familie, vrienden of bezoekers, maar dit toch

Is het wel eens voorgekomen dat je eigenlijk wel aangifte wilde doen van agressie of ongewenst gedrag van patiënten/ cliënten of hun familie, vrienden of bezoekers, maar dit toch

Een tekortkoming ten aanzien van de informatieplicht kan men dus bezien als ‘kwaad’ gedrag dat morele boosheid en een punitieve reactie rechtvaardigt, maar ook als ‘slecht’