• No results found

Studentencampussen, zo veilig als vlees in een hondekot? Een onderzoek naar veiligheid op studentencampussen in de buitenwijken van Amsterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Studentencampussen, zo veilig als vlees in een hondekot? Een onderzoek naar veiligheid op studentencampussen in de buitenwijken van Amsterdam"

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Studentencampussen, zo veilig als vlees in

een hondekot?

Een onderzoek naar veiligheid op studentencampussen in de

buitenwijken van Amsterdam

Bachelorscriptie Planologie

S. Fontijn

Studentnummer: 10680055

Juni 2016

Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

College Sociale Wetenschappen

Bacheloropleiding Bèta-gamma

Major Planologie

(2)

Voorwoord

Naast dat deze bachelorscriptie die voor u ligt het product is van een intensief onderzoeksproces, markeert deze ook het einde van mijn Studie Bèta-gamma aan de

Universiteit van Amsterdam. Ik rond hiermee mijn major planologie af, welke ik net als mijn bèta-gamma vakken met veel plezier heb doorlopen.

Het volgen van de major planologie binnen de studie Bèta-gamma heeft het mij namelijk mogelijk gemaakt om zowel mijn interesse in natuurwetenschappelijke als

sociaalwetenschappelijke onderwerpen te combineren.

Als inwoner van een dorp grenzend aan Amsterdam die wel kan profiteren van de voordelen, maar geen last heeft van de nadelen van de grote stad, ben ik altijd geïnteresseerd geweest in de ontwikkeling van die stad. Deze interesse heb ik verder kunnen ontwikkelen als

vrijwilliger bij Architectuur Centrum Amsterdam (ARCAM) en Planologie. In het vak atelier gebiedsontwikkeling dat de problemen bij de ontwikkeling van stadsdeel Zuidoost

behandelde, gaf drs. Campos-Neto, veiligheidscoördinator voor Zuidoost, een presentatie over het slechte veiligheidsimago van dit stadsdeel. Toen ik berichten las over onveilige

studentencampussen in de buitenwijken van Amsterdam, moest ik hier meteen aan

terugdenken. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat ik dit onderwerp gekozen heb voor mijn bachelorscriptie.

Alvorens u begint met lezen wil ik nog de tijd nemen om verschillende mensen te bedanken die mij geholpen hebben mijn bachelorscriptie tot een goed einde te brengen.

Allereest wil ik mijn begeleider aan de Universiteit van Amsterdam, dr. S. Metaal, bedanken voor de tips en feedback voor deze scriptie.

Verder wil ik de respondenten waaronder deze van de Gemeente Amsterdam en Diemen, beheerders, beveiligers, bewonerscommissies, het Studentenmeldpunt Onveilig Wonen en de bewoners van de verschillende campussen bedanken. Zonder hen was het niet mogelijk geweest deze scriptie te maken.

Ik wens u veel leesplezier. Selwyn Fontijn

(3)

Samenvatting

De afgelopen tijd zijn studentencampussen verschillende keren in het nieuws geweest wat betreft de veiligheid op deze plekken. De studentencampussen aan de rand van de stad werden beschreven in persberichten met als titel “Ongure types rond campussen: studenten slaan alarm”, “Containerwoningen Amsterdam getroffen door inbraakgolf” en “’s Avonds de deur niet meer uit durven”. Afgaand op de berichten uit de media zou je de studentencampussen

aan de rand van de stad zeer onveilig noemen.

In wetenschappelijke literatuur is weinig bekend over de veiligheidssituatie op

studentencampussen in de buitenwijken van Amsterdam. Ook zijn er geen vergelijkbare studies over andere delen van Nederland. Wel zijn er veel verschillende theorieën en

concepten die betrekking hebben op hoe daadwerkelijke en gevoelsmatige veiligheid tot stand komt. Zo zijn er strategieën die voortkomen uit ideeën van Crime Prevention Through

Enviromental Design (CPTED) (Tucker & Starnes, 1998). Maar ook zijn er studies bekend die uitwijzen dat een zekere mate van Community gevoel, positief kan werken op de veiligheid van de woonomgeving (Huygen & Meere, 2008).

Doormiddel van semigestructureerde interviews bij de gemeente Amsterdam, de gemeente Diemen, Beheerders van studentencampussen/complexen, bewonerscommissies, bewoners en het Studentenmeldpunt Onveilig Wonen is voor drie studentencampussen aan de rand van de stad bekeken hoe de veiligheid zich op deze plekken kenmerkt. Uit de analyse van 17

interviews die afgenomen zijn bij deze sleutelpersonen, bleek dat zeker vorig jaar de

problemen op de campussen wat betreft inbraken en zedendelicten een piek bereikten, maar

dat hierdoor de objectieve veiligheidop de campussen niet zeer slecht genoemd kon worden.

Toch is de situatie sindsdien verbeterd. Waar criminaliteit vorig jaar vooral veroorzaakt werd door achterstallig onderhoud aan de gebouwen, zwakke punten in veiligheidsmaatregelen en laksheid van bewoners, wordt deze nu vooral nog gekenmerkt door studenten die vergeten deuren op slot te doen of sleutels kwijtraken.

Om de situatie op de campussen in de toekomst veiliger te maken, kan meer ingezet worden op voorlichting over inbraakpreventie bij bewoners van de campussen. Werd in eerste

instantie gedacht dat de verhoging van de sociale cohesie een positief effect zou hebben op de veiligheid, bleek na onderzoek er sprake te zijn van een tegenovergesteld effect. Bij één van de campussen was de sociale cohesie namelijk wel hoog, maar veroorzaakte deze juist meer onveiligheid doordat studenten hierdoor minder bang werden voor inbrekers met als gevolg dat zij de veiligheidsmaatregelen minder goed gebruikten.

Om wel een positief effect te krijgen uit een grote mate van sociale cohesie, kan ingezet worden op een kleinere schaal van wooncomplexen en het zorgen voor meer natuurlijke observatie binnen de gangen.

Zowel het voorlichten over inbraakpreventie als het halen van positieve effecten uit een hoge sociale cohesie, kan ingezet worden om de veiligheid te verhogen bij de 5.380

(4)

Inhoudsopgave

Voorwoord...2 Samenvatting...3 1. Inleiding...5 2. Kader...8 2.1 Wetenschappelijk kader...8 2.2 Beleidskader...12

3. Methoden van onderzoek...15

3.1 Exploratieve embedded multiple-casestudy...15

3.2 Literatuur onderzoek...18

3.3 Semi gestructureerde interviews...18

3.4 Selectiemethode...20

3.5 Werving van respondenten...20

3.6 Operationalisatie concepten...21

3.7 Analysemethode...21

3.8 Positie onderzoeker...22

4. Resultaten...23

4.1 Veiligheid omschreven door de media...23

4.2 De veiligheid op de campussen volgens respondenten...25

4.2.1 De AUC-campus...25

4.2.2 Campus Diemen Zuid...33

4.2.3 De Spinozacampus...41

4.3 Verbanden en verschillen tussen de campussen...51

5. Conclusie...53

6. Aanbevelingen...54

Literatuur:...55

Bijlage 1: Overzicht interviews...58

Bijlage 2: De bewonersbrief...60

(5)

1. Inleiding

Sinds een jaar zijn studentencampussen steeds meer in het nieuws. Deze zouden in Amsterdam erg gevoelig zijn voor criminaliteit. Berichten met titels als “Wooncampus Science Park doelwit van inbrekers”; “’s Avonds de deur niet meer uit durven”;

“Studentencomplexstudenten voelen zich onveilig” (Hermans, 2016; Geuns, 2016; Kuiper, 2016) kwamen veelvuldig terug in de Pers.

Afgaande op deze mediaberichten leek het of er sprake was van een ware misdaadgolf op deze locaties.

Vooral op studentencampussen aan de rand van de stad zou het onveilig zijn.

“Studenten die aan de rand van steden wonen, krijgen volgens studentenverenigingen vaak met onveilige situaties te maken. Er hangen ongure types rond de panden, er vinden veel inbraken plaats en er worden studenten aangerand” (NOS, 2016).

In reactie op deze berichten is de Algemene Studentenvereniging Van Amsterdam (ASVA) een meldpunt gestart met als doel een duidelijk beeld te krijgen van deze trend. Hiermee wil ASVA duidelijk maken dat het niet slechts om incidenten gaat, maar dat de problemen structureel zijn (NOS, 2016; Damen, 2016; Geuns,2016).

Hoewel het op sommige campussen veiliger lijkt te zijn geworden (Diemer Nieuws, 2014), doet de oprichting van het Studentenmeldpunt Onveilig Wonen door de ASVA vermoeden dat de veiligheidsproblemen nog niet zijn opgelost.

De aandacht van de pers en de oprichting van het meldpunt door ASVA heeft ook voor politieke aandacht gezorgd (Stöpler, 2016). De Gemeente Amsterdam maakt zich zorgen over de veiligheidssituatie op de campussen in de stad en heeft al verschillende acties ondernomen. Zo zijn op de studentencampus op de Wenckebachweg beveiligingscamera’s opgehangen na een verkrachting van een bewoonster van het Wenckenhof, een studentencampus in

Amsterdam Oost (Stöpler, 2016). Daarnaast is Amsterdam een verkenning gestart naar de veiligheid op de campussen om, wanneer deze onveilig zijn, te weten hoe bij de bouw van

5.380 studentenwoningen die zij voor 2018 wil realiserenhier rekening mee gehouden kan

worden (Amsterdam, 2016).

Onveilige situaties op campussen door criminaliteit is niet een probleem dat zich alleen in Nederland voordoet. Daarnaast is het een probleem dat zich al langer voordoet. De Verenigde Staten kampte eind vorige eeuw al met criminaliteit op studentencampussen (Sloan, 1992; Smith & Fossey, 1995).

De campuslocaties waar geen rekening gehouden was met criminaliteit, bleken juist gevoelig te zijn voor criminaliteit. Na invoering van een wet die campussen verplichtten om

criminaliteitscijfers van hun locaties openbaar te maken, werden deze gestimuleerd om de veiligheid te verbeteren (Hummer, 2004).

Daarnaast is de beveiliging op Amerikaanse campussen naarmate deze campussen groter werden van karakter veranderd. Waar eerst orde gehouden werd door de conciërge of door een groep studenten, is nu op Amerikaanse campussen vaak professionele beveiliging aanwezig (Sloan, 1992).

In Amsterdam worden de studentencampussen ook steeds groter. Studenten wonen steeds vaker in zelfstandige woningen in wooncomplexen die meer dan 1000 bewoners tellen in plaats van dat ze in kleinere studentenhuizen wonen (Amsterdam, 2015). In Diemen Zuid is de ontwikkeling die Amerikaanse studentencampussen al veel eerder doormaakten dan ook al terug te zien. Hier lopen nu ook gedurende de hele dag beveiligers rond (Van Alphen, 2016;

(6)

Van Es, 2016). Toch lopen op het merendeel van de grote studentencampussen in Amsterdam geen beveiligers rond (Weverling, 2016).

Aangezien de veiligheid van studentencampussen in de buitenwijken van Amsterdam nog niet behandeld is in de wetenschappelijke literatuur, heeft dit onderzoek als doel om hier meer inzicht in te krijgen. Hiervoor wordt een explorerende casestudie uitgevoerd. De campussen die hierbij worden bekeken zijn de Amsterdam University College (AUC) campus, de

Campus Diemen Zuid en de Spinozacampus. Hier worden bij 17 sleutelpersonenwelke

bestaan uit een wethouder, twee veiligheidscoördinatoren van de gemeente, verschillende bewonerscommissies, verschillende beveiligers en bewoners interviews afgenomen.

Doormiddel van een analyse van de verkregen informatie uit de interviews, zal de volgende onderzoeksvraag beantwoord worden:

Hoe kan de veiligheidssituatie op studentencampussen in de buitenwijken van Amsterdam omschreven worden aan de hand van beoordelingen die betrokken partijen geven over veiligheidsmaatregelen en problemen op deze plekken?

Om deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden zijn er verschillende deelvragen opgesteld die samen kunnen leiden tot een antwoord op de hoofdvraag. De keuze voor deze deelvragen en hoe deze helpen de hoofdvraag te beantwoorden wordt nu uitgelegd.

De deelvragen zijn,

1) Welk beeld wordt in de media geschapen over de veiligheid op de campus? Alvorens de verschillende campussen te bekijken, wordt eerst bekeken welk beeld nu

geschapen wordt over de veiligheid op studentencampussen in de media. Niet alleen om deze te toetsen, maar ook om te kijken hoe deze invloed heeft op het veiligheidsgevoel van

studenten en de maatregelen die beheerders en gemeenten nemen.

2) Welke maatregelen worden op de campus genomen ter bevordering van de veiligheid?

De soort maatregelen die door sleutelpersonen genomen worden, bepalen samen voor een groot deel hoe de veiligheid op de campus geregeld is. Bij de tweede deelvraag wordt dan ook onderzocht welke maatregelen bewoners, bewonerscommissies, campusbeheerders en

gemeenten(de sleutelpersonen) nemen om de veiligheid te bevorderen. Dit wordt per

individuele campus onderzocht, om later in dit onderzoek uitspraken te kunnen doen over de mogelijke uitwerking die deze maatregelen kunnen hebben op zowel de gevoelsmatige als objectieve veiligheid.

3) Welke zwakke punten zijn er volgens de verschillende sleutelpersonen te vinden die de veiligheidssituatie op de campus negatief kunnen beïnvloeden?

In gesprekken met sleutelpersonen wordt gezocht naar signalen die aangeven waar zwakke punten zijn in de beveiliging van de studentencampussen. Dit kan zowel gaan over zwakke punten van maatregelen als andere zwakke punten die de veiligheid niet ten goede kunnen komen.

(7)

4) Welke problemen komen voort uit deze zwakke punten?

Het is belangrijk om na te gaan of de zwakke punten die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden dit ook daadwerkelijk doen. Hierbij is het belangrijk onderscheid te maken in gevoelsmatige veiligheid van bewoners en de daadwerkelijke veiligheid die de gemeente omschrijft. Het kan namelijk zo zijn dat de zwakke punten leiden tot criminaliteit, maar niet tot een gevoel van onveiligheid en visa versa.

5) Welke veiligheidsmaatregelen die genomen worden op de verschillende campussen komen overeen?

6) Welke veiligheidsproblemen veroorzaakt door zwakke punten in

beveiligingsmaatregelen op de verschillende campussen komen overeen? Na het individueel beantwoorden van de eerste vier deelvragen per campus, wordt in de laatste twee deelvragen bekeken of en zo ja welke verbanden en verschillen er zijn in de maatregelen en de veiligheidssituaties op de verschillende campussen. Dit is belangrijk, omdat de problemen op de campussen mogelijk eenzelfde grondslag kunnen hebben. Zo kan het zijn dat er één algemeen zwak punt is dat op elke campus voor problemen zorgt. Ook kan het zijn dat er maatregelen zijn die bij de ene campus wel werken en bij de andere niet. Antwoorden op deze vragen kunnen mogelijk meer inzicht bieden in de algemene oorzaak van veiligheidsproblemen op campussen in de buitenwijken van Amsterdam en daarmee antwoord geven op de hoofdvraag.

(8)

2. Kader

2.1 Wetenschappelijk kader

Om de veiligheid van verschillende campussen in Amsterdam te onderzoeken moeten enkele begrippen, concepten en theorieën, die volgens de literatuur invloed hierop kunnen

uitoefenen, allereerst worden uitgewerkt. Zo spelen de definities van veiligheid; criminaliteit; openbare ruimte; Crime Prevention Through Environmental Design (CPTED) en sociale cohesie een belangrijke rol bij de veiligheid op de verschillende campussen. Deze worden allereerst achtereenvolgend behandeld. Daarnaast wordt gekeken hoe het beleid eruit ziet wat betreft studentenwoningen in Amsterdam en Diemen.

Veiligheid:

Wat de definitie van veiligheid betreft zijn er verschillende omschrijvingen te vinden in de literatuur. Zo wordt onderscheid gemaakt tussen ‘objectieve’ (feitelijke) en ‘subjectieve’ (gevoelsmatige) veiligheid (Van Stokkom et al., 2009). Objectieve veiligheid verwijst naar direct kenbare situaties, omstandigheden en gebeurtenissen die door meerdere personen kunnen worden waargenomen en min of meer onafhankelijk van die personen zijn. De subjectieve veiligheid kan alleen worden onderzocht door het individu te vragen verslag te doen van persoonlijke ervaringen of door waarneembare verschijnselen in of van het individu te observeren (Vanderveen, Pleysier & Rodenhuis, 2011). Objectieve veiligheidcijfers kunnen bijvoorbeeld teruggevonden worden in cijfers van het CBS over moord, winkeldiefstal, inbraken ect., terwijl subjectieve veiligheidscijfers over gevoelsmatige kwesties als nafluiten van vrouwen of uitschelden van personen kunnen gaan.

Objectieve veiligheid wordt vaak doormiddel van kwantitatieve onderzoeksmethoden onderzocht. Dit wil zeggen dat doormiddel van het kwantificeren van data wordt getracht tot generaliserende uitspraken te komen (Bryman, 2008). Subjectieve veiligheid kan zowel kwalitatief als kwantitatief onderzocht worden. Zo kan bijvoorbeeld het gevoel van veiligheid gekwantificeerd worden door via een likkert scale antwoorden op stellingen om te vormen naar één of meerdere cijfers. Naast het vaststellen van de subjectieve veiligheid doormiddel van kwantitatieve methoden kan deze ook doormiddel van kwalitatieve methoden worden bepaald. Zo kunnen bijvoorbeeld diepte-interviews bij sleutelpersonen worden afgenomen of kan een narratieve analyse uitgevoerd worden. In dit onderzoek zal zowel gekeken worden naar ‘objectieve’ en ‘subjectieve’ veiligheid. De omschrijving van deze twee vormen zal gebruikt worden wanneer het nodig is een duidelijke scheiding te maken tussen ‘objectieve’ en ‘subjectieve’ veiligheid op de campussen.

Aan het begrip veiligheid zijn enkele andere begrippen verbonden. Zo is het belangrijk om te omschrijven wat onder maatregelen verstaan wordt en hoe onderscheid gemaakt wordt in de verschillende soorten maatregelen die genomen kunnen worden om de veiligheid op de campussen te bevorderen.

Onder veiligheidsmaatregelen worden alle handelingen verstaan die direct of indirect invloed hebben op de veiligheid. Zo zijn er technische maatregelen die direct dienen de veiligheid te verbeteren, maar zijn er ook meer sociale maatregelen die indirect de veiligheid proberen te bevorderen (Campos-Neto, 2016).

Een voorbeeld van een technische maatregel is bijvoorbeeld het aanbrengen van sloten of anti-inbraak strips in de gebouwen. Onder sociale maatregelen kunnen bijvoorbeeld bewonersavonden of feestjes vallen.

Tussen technische en sociale maatregelen is lastig een scheidslijn aan te brengen. Veel maatregelen die indirect de veiligheid proberen te verbeteren hebben zoals verderop in het

(9)

theoretisch kader zal blijken, namelijk ook een technische kant. De verschillende

veiligheidsmaatregelen samen hebben invloed op zowel de gevoelsmatige en de feitelijke veiligheid op een plek, de veiligheidssituatie.

Criminaliteit:

Naast het begrip veiligheid is het belangrijk om duidelijk te beschrijven wat met criminaliteit bedoeld wordt. Criminaliteit kan namelijk met verschillende definities worden beschreven. Grofweg kan bij het definiëren van crimineel gedrag onderscheid gemaakt worden tussen sociologische definities van crimineel gedrag en definities van crimineel gedrag opgesteld door overheden in wetten. Een bekende omschrijving van criminaliteit is te vinden in

Durkheims Les règles de la méthode socioloģique. Hierin beschreef Durkheim dat mensen tot

misdadiger bestempeld worden wanneer zij zich op een manier gedragen die door de meeste andere mensen als niet toelaatbaar worden gezien vanuit hun gedeelde en innerlijke

opvattingen, hun collectief bewustzijn (Durkheim, 1895). Later ontwikkelde zich de

etikettering theorie die dit idee van Durkheim verder uitwerkte (Tannenbaum, 1938; Becker, 1963). Naast de sociologische definitie die bepaalde vormen van afwijkend gedrag als

crimineel bestempelt, wordt door de overheid doormiddel van het strafbaar stellen van gedrag criminaliteit gedefinieerd (Wilterdink & Van Heerikhuizen, 2012). Hierbij wordt vaak

onderscheid gemaakt in verschillende gradaties van criminaliteit. Zo wordt vaak een scheiding gemaakt tussen lichte’, ‘middelzware’ en ‘zware’ criminaliteit. Hierbij wordt het gewicht van de criminaliteit bepaald door het aantal jaren strafdreiging wat op de delicten rust.

Naast de definities van criminaliteit die gaan over het criminele gedrag zelf, kan ook nog onderscheid gemaakt worden tussen geregistreerde en ongeregistreerde criminaliteit. Criminaliteitscijfers zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bevatten namelijk alleen informatie over criminaliteit waarvan aangifte gedaan is of door de politie zelf is vastgesteld. Criminaliteit waar geen aangifte van gedaan wordt, of door de overheid vastgestelde wetten niet als criminaliteit bestempeld wordt, komt in deze cijfers dus niet terug (Wilterdink & Heerikhuizen, 2012). Zo kan het bijvoorbeeld gebeuren dat uit cijfers van het CBS blijkt dat het aantal fietsendiefstallen door de jaren heen is gedaald, terwijl het aantal fietsen dat daadwerkelijk gestolen wordt toeneemt. De oorzaak van deze denkbeeldige foutieve daling van criminaliteit kan dan bijvoorbeeld veroorzaakt worden doordat men minder snel geneigd is aangifte te doen, omdat men de kans om de fiets terug te krijgen te laag inschat. Daarnaast kan het bij dit voorbeeld zo zijn dat men geen aangifte doet, omdat de tijd die dit kost niet opweegt tegen de waarde van het kopen van een nieuwe fiets. Tijdens interviews in dit onderzoek zal vooral gefocust worden op ‘lichte’en ‘middelzware’ criminaliteit, omdat deze het meeste voorkomen. Daarnaast zal rekening gehouden worden met het verschil tussen geregistreerde en ongeregistreerde criminaliteit. Daarom zal ook gevraagd worden of men aangifte tegen gedrag heeft gedaan en zo nee, waarom niet. Zo kan het zijn dat men geen aangifte kon doen vanwege het feit dat het ongewenste gedrag geen strafbaar feit betrof of dat men geen aangifte wilde of durfde te doen.

Openbare ruimte:

Omdat op campussen de onveiligheid als mogelijke oorzaak de vormgeving van de openbare ruimte heeft, is het belangrijk om dit begrip verder uit te werken. Over het algemeen wordt de openbare ruimte gezien als een ruimte die voor iedereen toegankelijk is (Mitchel, 1995). Daarnaast bestaat de openbare ruimte uit een systeem van aaneengevoegde ruimten die een uniform geheel vormen (Morales, 1992). Echter heeft de openbare ruimte ook als doel om

(10)

voor iedereen een veilige omgeving te bieden. Hierdoor ontstaat een spanning tussen het veilig houden van de openbare ruimte en het toegankelijk houden van deze plekken (Mitchel, 1995). Deze spanning zorgt ervoor dat de openbare ruimte niet overal even veilig of

toegankelijk is. Op verschillende plekken heeft de openbare ruimte dus een andere rol. Er zou dus gesteld kunnen worden dat er verschillende soorten openbare ruimten zijn die verschillen in toegankelijkheid. Hierdoor is het beter om de openbare ruimte als een concept te

behandelen.

Wat betreft theorieën en concepten over openbare ruimte zijn er verschillende tendensen waar te nemen die direct of indirect invloed uitoefenen op de (gevoelde) veiligheid op

studentencampussen.

Allereerst dient de openbare ruimte steeds vaker als katalysator om steden en of locaties aantrekkelijk te maken. Kortom wordt openbare ruimte gebruikt om de concurrentiekracht ten opzichte van vergelijkbare locaties te vergroten (Deben & Rings, 1999; Van Melik, 2010; Van Loon 2014).

Dit heeft als gevolg dat de openbare ruimte steeds vaker op een manier wordt ingericht die als doel heeft groepen die oneigenlijk gebruik zullen maken van de ruimten, buiten te sluiten. Door buitensluiting van bepaalde groepen komen de verschillende groepen mensen in de samenleving niet meer met elkaar in aanraking (Deben & Rings, 1999). Dit heeft volgens velen tot gevolg dat de tolerantie tegenover minderheden of zwakkeren in de samenleving afneemt (Deben & rings, 1999; Breeuwsma, 2001; Vanderveen, 2001). Dit zou als gevolg hebben dat men eerder bang is voor afwijkende groepen wat vervolgens tot gevolg zou hebben dat men zich alleen nog wil bevinden bij mensen uit de eigen groep. Dit zou bij studentencampussen zich kunnen uiten in het feit dat hier in principe alleen studenten wonen. Hierdoor zou, wanneer zij alleen in aanraking komen met medestudenten, ook deze negatieve tolerantie kunnen ontstaan ten opzichte van afwijkende groepen in de buurt.

Door projectontwikkelaars wordt ingespeeld op de angst die volgens velen is ontstaan door

het niet meer in aanraking komen van verschillende groepen onderling. Dit doen zij door woningcomplexen of buurten te ontwerpen, die voor bepaalde specifieke groepen zijn ontworpen. Deze kunnen vervolgens bijvoorbeeld tuinen bevatten die alleen openbaar zijn voor de mensen van het wooncomplex. Hierdoor ontstaat een pseudo-openbare ruimte die ook wel collectieve ruimte wordt genoemd, welke de gevoelens van angst en de afnemende tolerantie tegenover andere groepen alleen maar versterkt (Morales, 1992; Evers, 2001; Bijlsma, Galle, & Tennekes, 2010).

Ook heeft de verandering van de manier waarop openbare ruimte ingevuld wordt invloed op de privacy van mensen. Zo hangt men steeds meer camera’s op waardoor men constant onder toezicht staat. Daarnaast bevinden zich in de openbare ruimte steeds meer beveiligers uit de private sector die bepaalde groepen de toegang tot de openbare ruimte ontzeggen. Deze ruimten die gekenmerkt worden door toezicht, zowel door elektronische apparaten als mensen wordt ook wel Jittery space genoemd (Flusty, 1997).

Een voorbeeld waarin de verschillende ontwikkelingen in het ontwerp terugkomen is te vinden in het boek Ecology of Fear waarin Mike Davis de herontwikkeling van Bunker Hill beschrijft. Dit gebied, waar eerst een sloppenwijk lag, werd in de jaren ’50 herontwikkeld tot zakencentrum. Doordat men meer behoefte had aan veiligheid en controle werd de openbare ruimte periodiek of continu afgesloten, voorzien van elektronisch toezicht en door controleurs bewaakt. Mike Davis omschreef de ingrepen als een ‘militarisering van de openbare ruimte’ (Davis, 1998).

(11)

CPTED:

Een concept dat sterk verbonden is met privatisering van openbare ruimte is Crime Prevention Through Envinonmental Design (CPTED). Dit is een containerconcept dat staat voor

verschillende tactieken die doormiddel van aanpassingen in de fysieke ruimte criminaliteit probeert te verminderen en veiligheid te vergroten. Kortweg zijn de verschillende

aanpassingen aan de openbare ruimte onder te verdelen in 5 strategieën, namelijk: Natuurlijke observatie; Territoriale versterking; Natuurlijke controle van toegang; activiteiten generatie en onderhoud (Tucker & Starnes, 1993). Bij natuurlijke observatie worden obstakels die het zicht ontnemen of belemmeren weggenomen. Voorbeelden hiervan zijn het aanbrengen van ramen in muren of het vervangen van massieve afscheidingen als muren door transparante

afscheidingen als hekken met kippengaas. Door deze ingrepen wordt de natuurlijke observatie op die plekken vergroot. Dit betekent dat men makkelijker gezien kan worden wanneer men crimineel gedrag zou uitvoeren. Dit heeft een afschrikkende werking op criminelen, omdat zij dan makkelijker opgemerkt kunnen worden (Schneider, 2007). Territoriale versterking kan verzorgd worden door duidelijk af te scheiden waar de openbare ruimte eindigt. Dit kan door bijvoorbeeld een andere bestrating aan te leggen. Daarnaast is er natuurlijke controle van toegang. Deze maakt duidelijk voor wie de al dan niet openbare ruimte geschikt is. Dit wordt bij winkelcentra bijvoorbeeld gedaan door deze een speciale stijl te geven die duidelijk anders is dan de rest van de ruimte. Ook worden heggen en ander groen vaak gebruikt om duidelijke afscheidingen te maken Deze fysieke ingrepen zorgen ervoor dat oneigenlijke gebruikers eerder opvallen. Naast fysieke ingrepen die plekken overzichtelijk houden en duidelijk maken welk doel de openbare ruimte heeft, kan ook doormiddel van het aantrekken van mensen de openbare ruimte veiliger gehouden worden. Meer mensen op straat betekent immers meer natuurlijke observatie. Door activiteitengeneratie wordt deze natuurlijke observatie bereikt. Zo kunnen speeltuinen voor kinderen of bankjes voor mensen er voor zorgen dat meer mensen op straat aanwezig zijn (Tucker & Starnes, 1993).

Al deze fysieke ingrepen die als doel hebben de openbare ruimte veiliger te maken door het uitvoeren van crimineel gedrag onaantrekkelijk te maken, hebben veel voordelen voor de gewenste gebruikers van de ruimte. Door bankjes weg te halen in winkelstraten en door de natuurlijke observatie te vergroten worden bijvoorbeeld oneigenlijke gebruikers als zwervers geweerd die de mogelijke veiligheid kunnen bedreigen. Dit voordeel van het wegnemen van mensen met afwijkend gedrag wordt versterkt door het inzetten van private beveiligers Door het weren van deze groepen wordt echter de toegankelijkheid van de openbare ruimte

ingeperkt. Zo wordt het onaantrekkelijk gemaakt om ergens te gaan zitten door het ontbreken van bankjes. Men zou alleen nog op betaalde plekken kunnen zitten (Morales, 1992; Deben & Rings, 1999). Daarnaast kan als al eerder gesteld is een negatieve tolerantie tegen bepaalde minderheden/afwijkende groepen ontstaan, waardoor het gevoel van veiligheid af neemt. Dit is een kanttekening die geplaatst kan worden bij maatregelen die genomen worden vanuit de theorieën over CPTED.

Naast de fysieke ingrepen die onder CPTED vallen is onderhoud ook een belangrijk element die de veiligheid kan beïnvloeden. Zo zijn er verschillende theorieën, ook wel ‘broken window theories’ genoemd die stellen dat het aanzicht van een slecht onderhouden buurt al kan zorgen voor gevoelens van onveiligheid. Ook kan een slecht fysiek onderhoud volgens deze theorieën daadwerkelijk zorgen voor criminaliteit (Hale, 1996; Tucker & Starnes, 1993). Door goed onderhoud van zowel de openbare ruimte als gebouwen kan dus mogelijk zowel de subjectieve als objectieve veiligheid verbeterd worden.

(12)

Sociale cohesie:

Naast maatregelen die genomen worden om het voor de bewoners veiliger te maken, kunnen de bewoners zelf ook voor een verbeterde veiligheid zorgen.

Verschillende onderzoeken stellen namelijk ook dat veiligheid toeneemt wanneer de sociale cohesie in een buurt toeneemt (Sampson & Groves, 1989; Lee, 2003; Huygen & Meere, 2008). Deze sociale cohesie uit zich dan in het kennen van de buren, het gedag zeggen van andere bewoners en het aanspreken van deze mensen wanneer zij ongewenst gedrag vertonen. Hoe meer bewoners van een buurt dit doen, hoe hoger in sociologische termen de sociale cohesie zal zijn (Lee, 2003). Wanneer in een buurt sprake is van een hoge mate van sociale cohesie, dan zullen problemen als overlast, verloedering en criminaliteit minder kans krijgen zich te ontwikkelen (Sampson & Groves, 1989; Lee, 2003; Huygen & Meere, 2008).

Dit betekent echter niet dat buurtbewoners intensieve sociale relaties met elkaar onderhouden. Het gaat meer over de verwachting die bewoners hebben, dat wanneer zij hulp nodig hebben, deze kunnen krijgen van de buren en niet om hun onderlinge contact. Het idee dat mensen elkaar kennen werkt al positief op het gevoel van veiligheid (Lee, 2003).

Bij de studentencampussen zou dit betekenen dat wanneer de studenten elkaar veel gedag zeggen en oppervlakkige relaties met elkaar onderhouden ze zich veiliger zullen voelen en dat ook daadwerkelijk de criminaliteit zal afnemen.

2.2 Beleidskader

Amsterdam heeft het voornemen om in de periode 2014-2018 8000 studentenwoningen te realiseren. 60% van deze woningen moet betaalbaar zijn, wat betekent dat de huur bij deze woningen onder de € 410 moeten liggen. Voor het jaar 2015 is deze doelstelling niet gehaald. Van de in 2015 in aanbouw genomen studentenwoningen was namelijk maar 24% betaalbaar. Ook in de planvoorraad tussen 2016 en 2018 ligt het percentage betaalbare woningen met 50% onder de gewenste 60% (Amsterdam, 2015).

Het niet halen van deze doelstelling komt volgens Amsterdam (2015) voort uit het feit dat de businesscase bij onzelfstandig wonen erg strak is. Dit in vergelijking met het bouwen van zelfstandige woningen. Hier is namelijk een brede interesse voor bij vastgoedpartijen, ook vanuit het buitenland. Daarnaast accepteren marktpartijen de dalende rendementen die hier aan vast zitten (Amsterdam, 2015).

Wat betreft de aanpak van de veiligheidssituaties op studentencampussen heeft de gemeente Amsterdam een aantal extra maatregelen genomen naast de al bestaande maatregelen die in de bouwvoorschriften staan van de woningcomplexen. Zo heeft de gemeente bij de

Wenckebachwegcampus in Amsterdam-Oost camera’s geplaatst die 24 uur per dag bekeken worden (Etemad, 2016;Stöpler, 2016). Het lijkt er op dat dit is gedaan om aan te geven dat de situatie serieus wordt genomen. Hoewel de burgemeester altijd zelf kan beslissen over het wel of niet inzetten van cameratoezicht werd dit vroeger alleen gedaan als alle andere maatregelen die mogelijk zijn al aanwezig waren. Zo zijn bij de Spinozacampus geen camera’s

opgehangen, omdat daar nog niet alle andere mogelijke maatregelen genomen waren zoals het aanbrengen van anti-inbraak strips (de Campos Neto, 2016). Bij het wenckenhof hebben ze alvorens het aanbrengen van nieuwe verlichting en het weghalen van bosschages om het overzicht te verbeteren, toch camera’s opgehangen (Etemad, 2016). Het lijkt er hierdoor op dat de veiligheidssituatie meer aandacht krijgt dan in eerdere jaren waar er ook sprake was

(13)

van overlast. De aandacht in de media heeft hiervoor gezorgd, aldus Lucien Stöpler, de coördinator beveiliging van Amsterdam oost.

“maar vandaar dus dat we ook eigenlijk vrij snel hebben ingezet op, wat in feite een overkill aan maatregelen is geweest, na die verkrachting op de Wenckebachweg, ja hebben we daar binnen een week camera’s opgehangen en wordt sinds toen eigenlijk iedere centimeter van de Wenckebachweg, van dat fietspad gefilmd”- (Stöpler, 2016)

“Er gebeuren gelukkig niet heel veel verkrachtingen. Dat gaat echt over een paar per jaar, dus wat dat betreft he, is het ook weer niet uhh.. een dagelijkse gang van zaken van “nou goed jammer, over tot de orde van de dag” er is wel nazorg en zo, maar niet iedere

verkrachting wordt opgepakt op deze manier. Uhh.. Dat persbericht heeft daar zeker mee te maken gehad. En dat dat persbericht ook zo goed ontvangen werd en ja dat vindt ik ook eerlijk gezegd ook wel oke. In de zin van dat zo’n groep ook beseft, dus als je ook in staat bent om gezamenlijk iets te doen, dan heeft dat een effect”- (Stöpler, 2016).

De extra aandacht komt niet alleen naar voren in de extra maatregelen die genomen worden. Hiernaast heeft de gemeente de Academie van de Stad opdracht gegeven onderzoek te doen naar de factoren die bijdragen aan het verhogen van het community gevoel op de

studentenwoonplekken. Dit wordt onder andere gedaan door studenten met kwetsbare groepen als statushouders samen te laten wonen (Amsterdam 2015).

Naast het verhogen van het community gevoel geeft de stad ook aan meer rekening houden met de locatie waar de tijdelijke studentenwoningen komen. Hoewel studenten een goede stimulans zijn voor gebiedstransformatie stelt ook de gemeente dat hier kanttekeningen aanzitten op het gebied van bereikbaarheid, voorzieningenniveau en veiligheid (Amsterdam 2015).

Net als in Amsterdam komen in Diemen steeds meer zelfstandige woningen. Zo zal Campus Diemen Zuid verder uitbreiden van 1000 bewoners tot 1400 bewoners. Hiervoor nemen zij niet extra maatregelen omtrent de veiligheid. Hier wordt namelijk de veiligheid voor het grootste deel door de campus zelf geregeld. Veiligheid heeft bij Campus Diemen Zuid altijd als een hoofdzaak in hun concept gestaan. Zo is zelfs de openbare ruimte door de gemeente uit handen gegeven. Privatisering van de openbare ruimte maakt het namelijk mogelijk om cameratoezicht over het gehele terrein te verzorgen.

“Ja dat hele grondgebied rondom het kantoor is allemaal in particulier eigendom. We hebben wel voorschriften dat het moet functioneren als openbare ruimte, dus iedereen mag er komen, maar het hele onderhoud en beheer is bij Greystar bij de campus gelegd. Uhhm.. ook omdat zij daar ehh.. voor hunzelf hele hoge eisen aan stellen. En kijk, op het moment dat je dus een beheerder hebt die zo de focus op kwaliteit heeft, omdat die die tweehonderd euro extra huur waar moet maken.. Heb ik niet zo veel moeite om die openbare ruimte bij hun neer te leggen ook.” (Scholten, 2016).

Verder zullen in 2022 de goedkopere studentenwoningen van de Key aan de Bergwijkdreef verdwijnen, omdat de tijdelijke vergunning voor dit complex dan verloopt (Scholten, 2016). Verder zijn er in Diemen de studentenwoningen niet gevaarlijker dan andere woningen, aldus Lex Scholten, Wethouder Financiën, Ruimtelijke ontwikkeling, Grondzaken, Wonen en verkeer te Diemen (Scholten, 2016). De maatregelen die genomen worden om de

studentenwooncomplexen veilig te houden is door allereerst een veilige route hiernaartoe te bieden. Dit zijn 1) goed verlichte wegen die 2) naast een autoweg liggen en 3) overzichtelijk

(14)

zijn (geen bosschages die het zicht belemmeren). Daarnaast is er een systeem van buurtregisseurs van de politie en wijkcoördinatoren van de gemeente. Hier kunnen de

buurtregisseurs, welke bestaan uit wijkagenten, melden als bijvoorbeeld licht stuk is of iets er niet netjes uit ziet.

Tot slot probeert Diemen als gemeente via sport- en cultuurverenigingen studenten te bereiken. Dit heeft als doel om ook de studenten, die met hun studie vooral op de stad georiënteerd zijn, toch enige binding te laten vormen met Diemen (Scholten, 2016).

Welke rol de verschillende soorten veiligheidsmaatregelen hebben op de veiligheid van de studentencampussen in de buitenwijken van Amsterdam wordt in dit onderzoek bekeken. Zo wordt gekeken naar hoe op de verschillende campussen rekening gehouden is met de

verschillende factoren die bijdragen aan de veiligheid op de campussen. Verwacht wordt dat de verschillende begrippen volgens het volgende conceptuele model, invloed zullen

uitoefenen op de veiligheid.

Figuur 1: Conceptueel Kader

Maker: (Auteur, 2016)

Veiligheids-

maatregelen

Veiligheid

(objectief/subjectief

)

veiligheidssituatie

veiligheid op campussen in de buitenwijken van Amsterdam Objectieve veiligheid CPTED Sociale cohesie Technische maatregelen Sociale maatregelen Subjectieve veiligheid CPTED Sociale cohesie Aanraking met vreemden

Media aandacht Sociale maatregelen

(15)

3. Methoden van onderzoek

Dit hoofdstuk behandeld de opzet en de structuur van de scriptie. Het onderzoeksontwerp,de onderzoeksmethode en de methodologische keuzes die hieraan verbonden zijn worden beargumenteerd.

3.1 Exploratieve embedded multiple-casestudy

Het feit dat over de veiligheidssituatie op de studentencampussen in de buitenwijken van Amsterdam nog niet veel bekend is maakt het uitvoeren van een exploratief onderzoek, waarin bekeken wordt hoe sleutelpersonen spreken over de veiligheid op de campussen, aantrekkelijk. Het onderzoek is exploratief in het opzicht dat het onderzoekt welke veiligheidsproblemen volgens de betrokken gemeenten, beheerders, bewoners en andere sleutelpersonen terugkomen op de campussen en welke factoren deze tot stand brengen. Dit wordt gedaan door een embedded multiple case study uit de voeren op drie verschillende campussen, te weten de AUC-campus (Amsterdam Oost), Campus Diemen Zuid (Diemen Zuid) en de Spinozacampus (Amsterdam Zuidoost).

Deze cases zijn geselecteerd doormiddel van purposive sampling (Bryman, 2008. pp. 458-459). Om de veiligheid op verschillende campussen in de buitenwijken van Amsterdam te onderzoeken, moesten in ieder geval campussen geselecteerd worden die in deze buitenwijken lagen. Hoewel Campus Diemen Zuid in Diemen ligt en niet in Amsterdam is deze toch meegenomen in het onderzoek. Dit is gedaan, omdat deze uniek is in de maatregelen die genomen worden omtrent veiligheid. Hier zijn namelijk beveiligers aanwezig. De

Spinozacampus is gekozen, omdat deze meerdere keren negatief in het nieuws is geweest en zich dus leent om na interviews een vergelijking te maken tussen de meningen van

betrokkenen bij deze campus en de omschrijvingen in de media. De AUC campus is tot slot gekozen vanwege het feit dat de bewoners van deze campus elkaar beter kennen en hier dus mogelijk een grotere cohesie is die volgens de wetenschappelijke theorie kan zorgen voor meer veiligheid (Huygen & Meere, 2008). Daarnaast zijn de verschillende campussen gekozen vanwege hun afgelegen ligging. Hier ligt namelijk volgens verschillende persberichten een oorzaak van de problemen (Hermans, 2016; Kuiper, 2016). Om een

duidelijk beeld te geven van waar de campussen zich bevinden is een overzichtskaart gemaakt (Figuur 2).

(16)

Figuur 2: Overzichtskaart van de drie te onderzoeken studentencampussen

Boven: de AUC-campus Maker: Auteur (2016) Links: Campus Diemen Zuid

Onder: de Spinozacampus

Om duidelijker te maken hoe de verschillende sleutelpersonen terugkomen in het ontwerp van de embedded multiple-casestudy is een visualisering gemaakt (Figuur 3). Hierin zijn de verschillende cases te zien met hun individuele onderzoekseenheden (De bewoners, de bewonerscommissies en de beheerders). Deze zijn weergegeven in de buitenste bollen. Daarnaast bevatten deze bollen een schil waarin de context, bestaande uit de gesprekken met de gemeente waarin de campus zich bevind. De context schillen van de cases hebben

raakvlakken met een bredere context als beleid uit de centrale gemeente en informatie van het Studenten Meldpunt Onveilig Wonen. Daarnaast overlappen de cases elk een deel van de bol die de hoofdvraag voorstelt, dit omdat ze allen zullen bijdragen deze te beantwoorden.

(17)

Figuur 3: Visualisering onderzoeksontwerp

Maker, (Auteur, 2016)

Hoewel het onderzoek vooral exploratief van aard is, is deze ook deels toetsend. Bij het analyseren van de resultaten zal ook gekeken worden hoe deze overeenkomen of juist verschillen per campus. Allereest wordt dit gedaan om te bekijken of het beeld wat in de media geschept wordt over de veiligheid op de campussen terugkomt in de gesprekken met de betrokken sleutelpersonen bij de campussen. Ook wordt dit gedaan om te kijken welke oorzaak de veiligheidsproblemen op de campussen kunnen hebben. Tot slot wordt gekeken hoe de theorieën uit het theoretisch kader terugkomen in de uitspraken in de afgenomen interviews bij de sleutelpersonen.

De keuze van een embedded multiple case studie als onderzoek ontwerp in combinatie met het afnemen van interviews is te verklaren uit enkele methodologische voordelen die deze opzet met zich meebrengt.

Hoewel kwantitatieve methoden als voordeel hebben dat ze over het algemeen transparanter zijn en de resultaten beter te generaliseren zijn (Bryman, 2008. pp. 155-158), hebben

kwantitatieve methoden over het algemeen ook enkele nadelen.

Ten opzichte van andere ontwerpen als een experiment of een cross-sectional design, hoeven bij een case studie de onderzoek variabelen niet geïsoleerd te worden van de context. Bij dit onderzoek is het zelfs belangrijk om de context mee te nemen. Naast dat deze zelf invloed op de veiligheid kan hebben, zou zonder het meenemen van de context de ecologische validiteit van de resultaten kunnen dalen (Bryman, 2008. pp. 159).

De veiligheid op studentencampussen had naast met een multiple-case study ook met een single-case study onderzocht kunnen worden. Dan had nog dieper ingegaan kunnen worden

Context

Context

Hoofdvraag

AUC Campus u1: Bewoners u2: Bewoners commissie u3 Beheerders Spinozacampus u1: Bewoners u2: Bewonerscommissie u3: Beheerders Campus Diemen Zuid

u1: Bewoners u3: Beheerders

Context

(18)

op één campus. Toch lag de voorkeur bij dit onderzoek op een multiple-case study. Een algemeen zwak punt van een single-case study is namelijk dat deze mogelijk uniek is en niets zegt over vergelijkbare cases (Yin, 2014. pp. 63-64).Omdat het doel van dit onderzoek is om ook meer te kunnen zeggen over hoe de veiligheid in andere campussen in de buitenwijken werkt, is in dit geval een multiple-case geschikter als onderzoeksontwerp. Via analytische generalisatie kunnen dan namelijk conclusies getrokken worden (Yin, 2014. pp. 40).

De keuze voor meerdere embedded cases in plaats van meerdere holistic cases komt voort uit het feit dat er verschillende aparte groepen in de cases voorkomen die meer inzicht bieden in het probleem. Dit is een voorwaarde waardoor een embedded case study interessanter wordt (Yin, 2014. pp. 55-56). Zo worden per case interviews bij zowel bewoners, de

bewonerscommissie en de beheerder uitgevoerd. Dit zijn drie groepen die verschillen van elkaar en die ieder andere informatie kunnen verstrekken. Wanneer alleen met één groep gesproken zou worden, zal slechts een deel van de informatie verkregen worden.

3.2 Literatuur onderzoek

Om meer te weten te komen over het onderwerp is begonnen met een literatuuronderzoek. Hier zijn zowel wetenschappelijke bronnen als krantenartikelen en beleidsdocumenten geraadpleegd.

De wetenschappelijke bronnen worden vaak gebruikt om meer inzicht te krijgen in hoe het te onderzoeken probleem terug komt in het wetenschappelijke debat (Bryman, 2008. p. 95). In dit onderzoek zijn hierdoor theorieën en concepten gevonden over welke maatregelen

beheerders, bewoners en gemeenten kunnen nemen om de veiligheid op studentencampussen te bevorderen. Hieruit zijn vervolgens de begrippen en de concepten die bekeken worden geselecteerd.

Naar beleidsdocumenten is gekeken om vast te stellen hoe het onderwerp in het beleid terugkomt. Echter is de meeste informatie over het beleid van Amsterdam en Diemen verkregen uit de afgenomen interviews bij de gemeentes.

De krantenartikelen zijn gebruikt om een beeld te krijgen van hoe in de media de veiligheid op studentencampussen naar voren komt. Deze worden in het onderzoek vergeleken met signalen die bewoners en andere sleutelpersonen afgeven over onveiligheid.

3.3 Semi gestructureerde interviews

Als methode van dataverzameling zijn, naast het uitvoeren van een literatuurstudie, in totaal 17 interviews afgenomen bij verschillende sleutelpersonen. Hierbij is gebruik gemaakt van een semigestructureerde interviewopzet. Zo zijn enkele vaste vragen per groep respondenten opgesteld. Deze zijn in themalijsten geordend naar onderwerp.

Het doel van deze themalijsten is om de onderwerpen die besproken worden in zekere zin gelijk te houden per groep respondenten en om ervoor te zorgen dat alle onderwerpen die van belang zijn om te vragen, afgegaan konden worden zonder één van deze te vergeten. Hoewel de vragen die gesteld worden als doel hebben om informatie te verkrijgen die kan helpen de deelvragen en uiteindelijk de hoofdvraag te beantwoorden, wordt hiermee ook geprobeerd een gesprek over het thema aan te gaan, waar respondenten zelf met interessante uitspraken of meningen over de onderwerpen komen.

Ook zijn de themalijsten gebruikt om te helpen de volgorde van vragen gelijk te houden. Een vaste volgorde van vragen heeft als bijkomend voordeel dat bij een goede verdeling van vragen een beter begrip van de verkregen antwoorden verkregen kan worden. Zo is bij de

(19)

bewoners van de campussen een diachronische volgorde van vragen bijgehouden. Dit houdt in dat vragen in een zekere zin in volgorde gezet worden qua gebeurtenis van het gene waarnaar gevraagd wordt (Weiss, 1994). Bij de themalijst van de bewoners betekende dit dat eerst gevraagd werd waar men opgegroeid was, vervolgens vragen gesteld werden over wanneer men op de campus kwam wonen en uiteindelijk over veiligheid en angst gepraat werd. Dit heeft als voordeel dat de gevoeligere vragen pas gesteld worden aan het eind van het interview, als de geïnterviewde al gewend is aan de interviewer.

Bij de interviews met de beheerders en de gemeente wordt een themalijst gebruikt waarbij de vragen in een synchronische volgorde behandeld worden. Dit betekent dat de vragen niet op tijdsschaal zijn ingedeeld, maar per onderwerp (Weiss, 1994). Dit is gedaan, omdat beleid en maatregelen in de tijd door elkaar heen kunnen lopen.

Hoewel een zekere structuur in de interviews dus belangrijk is, wordt er wel ruimte voor flexibiliteit gegeven. Zo worden de thema’s als leidraad genomen om vervolgvragen te stellen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van probing. Dit houdt in dat doormiddel van bijvoorbeeld knikken de respondent aangemoedigd wordt meer te vertellen over het

onderwerp (Bryman, 2008. pp. 206-207). Hierdoor komen de respondenten uit zichzelf met meer informatie. Het gebruik van prompting, het voorleggen van antwoorden aan

respondenten wordt zoveel mogelijk voorkomen (Bryman, 2008. p. 207). Wanneer dit toch voorkomt hoort dit in ieder geval niet te gebeuren in een vraag. Het is de bedoeling dat suggestieve vragen, waarbij naar een antwoord gestuurd wordt, vermeden worden (Emmerson, Fretz & Shaw, 1995).

Naast het voorkomen van suggestieve vragen worden vragen zo duidelijk mogelijk gesteld. Dit betekent dat bij retrospectieve vragen een duidelijke tijdsschaal gegeven is en dat vakjargon zo veel mogelijk vermeden is. Daarnaast zijn de interviews op de telefoon opgenomen om deze later te kunnen transcriberen. Dit zorgt ervoor dat uitspraken letterlijk overgenomen worden en is dit gedaan om verkeerde formulering of onduidelijke

aantekeningen te voorkomen (Bryman, 2008. p. 202). Daarnaast kan meer aandacht besteed worden aan het stellen van vragen wanneer er geen aantekeningen gemaakt hoeven te worden (Weiss, 1994).

Aan de keuze van het afnemen van interviews zijn, zoals al deels aan bod gekomen is,

verschillende nadelen verbonden. Naast het nadeel dat de interviewer en de vragen die gesteld worden de antwoorden van de respondent kunnen beïnvloeden, zijn er zwaktes van de

methode die verbonden zijn aan het kwalitatieve karakter van deze methode. Zo wordt over kwalitatief onderzoek vaak gezegd dat deze 1) subjectief is, doordat de onderzoeker zelf stukken uit de verkregen data selecteert die hij belangrijk vind; 2) moeilijk te herproduceren is doordat het onderwerp wat onderzocht wordt zeer specifiek is en de tijd en context waarin onderzocht wordt veranderen; 3) resultaten door specifieke onderzoeksonderwerpen mogelijk niet gelden voor andere voorbeelden en daardoor niet generaliseerbaarheid zijn; 4) niet transparant zijn, omdat vaak niet duidelijk is hoe de onderzoeker te werk gaat (Bryman, 2008. pp. 391-392).

De aanwezigheid van deze zwakke punten betekent echter niet dat de onveiligheid op studentencampussen beter met een kwantitatieve methode onderzocht kunnen worden. Hoewel kwantitatieve methoden als voordeel hebben dat ze over het algemeen transparanter zijn en de resultaten beter te generaliseren zijn (Bryman, 2008. pp. 155-158), hebben

kwantitatieve methoden over het algemeen ook enkele nadelen. Een hiervan is dat ze hoge eisen aan data stellen. Zo moeten context variabelen geïsoleerd worden. Dit betekent vaak dat maar weinig verschillende onderzoek variabelen bekeken kunnen worden. Daarnaast zou het isoleren van enkele variabelen ervoor zorgen dat de context die invloed heeft op de veiligheid verdwijnt. Omdat in dit onderzoek de problemen die zich op de campussen afspelen nog niet

(20)

bekend zijn en het belangrijk is om mee te nemen hoe contextvariabelen invloed hebben op de veiligheid, ligt het niet voor de hand om een kwantitatief onderzoek te doen. Daarnaast worden vaak enquêtes gehouden. Een probleem hierbij is dat niet gevraagd kan worden hoe men op het antwoord dat hij of zij geeft komt en wat hij of zij onder de indicator verstaat. Hierdoor kan dergelijk onderzoek moeilijk benaderen hoe mensen tot hun mening komen en kunnen antwoorden door de onderzoeker verkeerd geïnterpreteerd worden (Bryman, 2008. pp. 159-160). Dit zorgt voor een lage ecologische validiteit. Door mensen te interviewen kunnen wel vragen over veel verschillende variabelen gesteld worden. Daarnaast kan door te

interviewen meer naar gedachtes achter meningen gevraagd worden. Deze twee dingen zijn belangrijk om een beeld te krijgen van hoe de veiligheid op de studentencampussen in elkaar zit.

Om de zwakke punten die kwalitatief onderzoek over het algemeen heeft zo min mogelijk in dit onderzoek terug te laten komen zijn enkele keuzes gemaakt in de manier waarop het onderzoek uitgevoerd en beschreven wordt. Hoe dit bij de interviews gedaan wordt is al besproken. In de andere paragrafen van dit hoofdstuk komen de andere maatregelen aan bod. 3.4 Selectiemethode

Om aan de persberichten over veiligheid op studentencampussen te komen, is het nieuws uit verschillende kranten bijgehouden (o.a. Parool, NRC, Diemer Nieuws). Ook is op internet gezocht naar artikelen en persberichten (NOS, AT5 RTVNH, Oost-online, NUL20). Bij de selectie van de respondenten is zo veel mogelijk geprobeerd om de verschillende betrokken actoren bij de campussen te spreken. Zo is voor iedere campus bekeken wie mogelijk meer zou kunnen vertellen over hoe het gesteld is met de veiligheid op de campussen of hoe men deze probeert te beïnvloeden. Op deze manier zijn via purposive sampling de verschillende respondenten van de Gemeente, de beheerders, de beveiligers, de bewonerscommissies en het Studentenmeldpunt Onveilig Wonen geselecteerd die

meegewerkt hebben aan het onderzoek (Bryman, 2008. pp. 458).

Bij het selecteren van bewoners op de campussen zijn, naast dat deze op de campus moesten wonen geen andere selectiecriteria gebruikt. Wel is bij de Spinozacampus geprobeerd om bewoners van verschillende gebouwen op de campus te selecteren. Dit is gedaan, omdat op verschillende delen van de campus men mogelijk een andere veiligheidsbeleving zou hebben door bijvoorbeeld de grote van het gebouw of zijn plaats ten opzichte van de openbare ruimte. 3.5 Werving van respondenten

Zoals eerder al aan bod gekomen is, is een brief opgesteld voor de bewoners van de

campussen. Doormiddel van het posten van deze brief zijn de bewoners benaderd (Bijlage 2). In de brief werd het onderzoek kort toegelicht en werd aangegeven dat in enkele dagen langs gekomen zou worden om meer te kunnen vertellen over het onderzoek en mogelijk een afspraak te maken voor een interview. Ook kon via de mail, WhatsApp of telefonisch contact opgenomen worden..

De bewonerscommissies van de campussen zijn via de mail benaderd om een afspraak te maken.

De respondenten uit de gemeente Amsterdam zijn benaderd via het centrale secretariaat. Vervolgens is doorverwezen naar de secretariaten van de verschillende bestuurscommissies.

(21)

Met deze is zowel telefonisch als e-mail contact geweest om de juiste mensen te bereiken die meer konden vertellen over het onderwerp. Bij de gemeente Diemen ging dit op een

vergelijkbare manier, is hier maar één secretariaat aan te pas gekomen, namelijk die van het dagelijks bestuur van Diemen.

Met de beheerder van zowel de Spinozacampus en de AUC-campus is via de mail contact opgenomen, waarna deze belden om vervolgens een telefonisch interview te laten afnemen. Omdat het managementbureau dat het beheer van Campus Diemen Zuid verzorgt op de campus zelf aanwezig is, was deze gemakkelijk te benaderen. Hier is eerst een gesprek gevoerd waar al deels meer informatie verkregen werd over het beheer van de campus. Daarna is nogmaals een uitgebreider interview afgenomen waar ook een gesprek met de operationeel directeur beveiliging gehouden werd en meegelopen kon worden met een beveiliger.

3.6 Operationalisatie concepten

De thema’s uit de themalijsten zijn gebruikt om te kijken hoe onderwerpen uit het theoretisch kader terugkomen in de gesprekken met de respondenten en hoe deze betrekking hebben op maatregelen, zwakke punten en problemen omtrent veiligheid.

Zo is de sociale cohesie tussen mensen op de campus onderzocht door bijvoorbeeld te vragen of men de buren kent, of ze elkaar groeten en wat voor contact zij met hen hebben.

Daarnaast is, om te kijken hoe CPTED een rol speelt op de campus, aan de bewoners

gevraagd wat zij van het uiterlijk van de campus vinden (broken windows theories), hoeveel mensen er op straat zijn overdag (natuurlijke observatie) en hoe vaak zij zelf op de campus zijn (natuurlijke observatie). Om te weten te komen hoe de gemeente rekening houdt met CPTED, technische en sociale maatregelen, is gevraagd naar het beleid van de gemeente en beheerders om de campussen veilig te houden.

Om het gevoel van veiligheid te bepalen is gevraagd naar hoe bewoners zich gedragen en welke weg zij bijvoorbeeld naar huis fietsen. Bewoners kunnen namelijk gedrag aanpassen als zij denken dat hierdoor onveilige situaties voorkomen worden. Ook is gevraagd naar hoe zij kijken naar de berichten in de media als zij deze gevolgd hebben. Hierbij ging het over hoe zij de berichten uit de media terug zien op de campus. Zo konden zij zelf omschrijven wat zij ondervonden hebben en wat hun gevoel van veiligheid is.

Bij de gemeente is deze vraag ook gesteld om er achter te komen hoe veilig zij de campussen vinden en of hier ook cijfers van zijn. Zo wordt geprobeerd te achterhalen wat de objectieve mate van veiligheid is op de campus.

Een overzicht van alle thema’s is terug te vinden in bijlage 3.

3.7 Analysemethode

Om uit de grote hoeveelheid data uit de interviewtranscripties de stukken te halen die meer kunnen zeggen over hoe de veiligheid op de studentencampussen in elkaar zit, wordt gebruik gemaakt van Computer-Assisted Qualitative Data Analalysis (CAQDAS). In dit geval wordt het programma Atlas.ti gebruikt om stukken tekst uit de transcripties van de interviews overzichtelijk te kunnen weergeven. Dit maakt het makkelijker om verbanden te vinden in stukken tekst.

Het nadeel bij het vinden van de verbanden, is dat de interpretatie en de gedachtes van de onderzoeker nog steeds bepalen wat en hoe gecodeerd wordt. Ook worden citaten

geselecteerd zonder de context waarin ze staan, waardoor ze verkeerd geïnterpreteerd kunnen worden (Bryman, 2008. pp. 565-567).

(22)

Om de invloed van de onderzoeker zo klein mogelijk te houden wordt in eerste instantie doormiddel van open coding bepaalde delen, bestaande uit uitspraken van respondenten, uit de tekst geselecteerd. Dit wordt ook wel bottom-up coding genoemd, omdat niet gecodeerd wordt vanuit een al vooraf vastgestelde codelijst. Het voordeel van deze bottom-up manier van coderen is dat niet naar één bepaalde manier van ordenen wordt toegewerkt en niet naast de onderzoeker zelf een codelijst meebepaalt wat wel en niet gecodeerd wordt (Hwang, 2008). Naast het in eerste instantie niet volgen van een codelijst, is het van belang dat de onderzoeker in eerste instantie alleen codes maakt van wat hij ziet staan en niet codeert aan de hand van wat antwoorden nog meer kunnen betekenen voor het onderzoek.

Op een gegeven moment, wanneer open coding in alle transcripties voltooid is, wordt gekeken naar verbanden in de verschillende codes. Verschillende uitspraken die over het zelfde

onderwerp gaan, kunnen dan onder één code geplaatst worden. Dit wordt ook wel code by list genoemd (Hwang, 2008). Door deze codering zullen verschillende groepen indicatoren ontstaan die meer zeggen over de maatregelen, zwakke punten en problemen wat betreft de veiligheid op de campussen.

Vervolgens kan gekeken worden of binnen de verschillende indicatoren per campus ook overeenkomsten voorkomen. Dit kan mogelijk iets zeggen over welke algemene

veiligheidszwaktes op de drie campussen heersen en hoe deze voor problemen zorgen. Om het onderzoek zo transparant mogelijk te houden is er zo veel mogelijk gebruik gemaakt van citaten van de respondenten,om de lezer zelf te kunnen laten oordelen over de getrokken conclusies (Bryman, 2008. pp. 565-567).

De analyse van de persberichten wordt niet doormiddel van coderen gedaan., omdat de hoeveelheid informatie hier overzichtelijker is.

3.8 Positie onderzoeker

Als onderzoeker zijn er een aantal nadelen, waardoor ik mogelijk de strekkingen die uit het onderzoek zullen komen nadelig beïnvloed. Zo zorgt een wetenschappelijke manier van denken ervoor al snel sceptisch te zijn over conclusies die getrokken worden in zowel de wetenschappelijke en de niet wetenschappelijke literatuur. Vooral bij de persberichten die onderzocht worden kan dit ervoor zorgen dat vooral afgegeven wordt over haastige getrokken conclusies door journalisten. Dit gebeurt bijvoorbeeld als journalisten uit één interview opmaken dat de kijk op de studentencampus die voortkomt uit hun interview ook geldt voor alle andere gevallen. Om te voorkomen dat alleen op deze generalisaties gefocust wordt, moet bij het coderen de stukken tekst op een open manier geselecteerd worden. Er moet dus ook gekeken worden naar kanttekeningen die de artikelen geven op hun argumenten.

Daarnaast geldt het algemene nadeel dat lastig na te gaan is hoe de onderzoeker stukken tekst interpreteert (Bryman, 2008. pp. 391-392). Om te voorkomen dat resultaten door interpretatie veranderen zal zo veel mogelijk gebruik gemaakt worden van citaten uit de interviews en de persberichten.

Een voordeel is wel dat ik als student zelf niet op een studentencampus woon. Daarnaast woon ik niet in de stad. Dit zorgt ervoor dat ik niet zelf met veiligheidsproblemen in

aanraking kom die ik dan mogelijk op mijn eigen campus/studentencomplex/studentenwoning zou hebben.

4. Resultaten

De media omschrijft de woonsituatie op studentencampussen als onveilig. Een laag gevoel van saamhorigheid en een onveilige omgeving leiden volgens verschillende persberichten tot

(23)

inbraken en aanrandingen. De resultaten uit de analyse van ervaringen die respondenten en sleutelpersonen hebben met de veiligheid op de campus, zullen de voornaamste zwakke punten en problemen wat betreft de veiligheid op die drie verschillende campussen weergeven. Deze ervaringen verschillen met hoe die in de media worden weergegeven. De ervaringen van de sleutelpersonen wat betreft de veiligheid op de campussen, wordt allereest per campus behandeld doormiddel van de volgende deelvragen.

2) Welke maatregelen worden op de campus genomen ter bevordering van de veiligheid?

3) Welke zwakke punten zijn er volgens de verschillende sleutelpersonen te vinden die de veiligheidssituatie op de campus negatief kunnen beïnvloeden?

4) Welke problemen komen voort uit deze zwakke punten?

Vervolgens worden de ervaringen van de verschillende campussen met elkaar vergeleken waaruit blijkt wat de voornaamste problemen op de campussen lijken te zijn.

4.1 Veiligheid omschreven door de media

1) Welk beeld wordt in de media geschapen over de veiligheid op de campus?

Uit de analyse van krantenartikelen en persberichten blijkt dat studentencampussen de laatste tijd vaak negatief in het nieuws kwamen. Dit blijkt ook wanneer een kleine greep uit de titels van verschenen artikelen over dit onderwerp wordt genomen.

“Wooncampus Science Park doelwit van inbrekers” (Geuns, 2016). “’s Avonds de deur niet meer uit durven” (Kuiper, 2016).

“Omgeving studentenwoningen Wenckehof onveilig” (Oost-online, 2016). “Studentencomplexstudenten voelen zich onveilig” (Hermans, 2016).

In deze, en nog meer artikelen, komen verschillende thema’s terug. Drie veelvoorkomende thema’s zijn:

Onveiligheid in de omgeving van de campus:

“De omgeving van de Spinozacampus (Zuidoost) wordt als onveilig ervaren” (Kuiper, 2016) “Vorig jaar november zijn er diverse mensen lastiggevallen, waarop verenigingen opriepen niet meer alleen naar huis te fietsen." De oplossing? "Meer activiteiten op de campus zodat er tot later mensen op straat zijn. Daarover zijn we met de gemeente en de Universiteit Utrecht in gesprek." (NOS, 2016)

Inbraken op de campus:

“Kijk, dit hebben ze ook al gesaboteerd”, zegt peter bakker (22, student luchtvaartlogistiek) en wijst naar het ijzeren mechanisme op de portiekdeur van de Spinozastudentencampus. Dit

(24)

bied toegang tot een tiental gekleurde deuren die toegang biedt tot studentenwoningen. Deuren die doorgaans makkelijk te openen waren. Bakker: “Ze wipten ze zo open” (Kuiper, 2016).

“Studenten die aan de rand van steden wonen, krijgen volgens studentenverenigingen vaak met onveilige situaties te maken. Er hangen ongure types rond de panden, er vinden veel inbraken plaats en er worden studenten aangerand” (NOS, 2016).

"Ik ben gewoon lekker gaan slapen na een drukke dag op de universiteit. Ik had m'n wekker gezet op m'n telefoon. En ik word de volgende dag een uur later wakker van: 'Huh? Waarom ben ik niet wakker geworden van mijn wekker?'", zegt een studente bij wie onlangs werd ingebroken tegen AT5. (AT5, 2016).

Onveiligheid door het ontbreken van een ‘community gevoel’:

“Meer community-vorming zou helpen. „Dat de studenten precies weten wie waar woont en zo een beetje op elkaar kunnen letten” (Hoek, 2016 in Hermans, 2016).

“Het verbaast me niks dat hier zo veel criminele dingen gebeuren,’ vertelt masterstudent klinische psychologie Layla Jamari (25), bewoner van Blok D. In De Keet, het plaatselijke campuscafeetje, bespreekt ze met een aantal medebewoners de vele incidenten van de afgelopen maanden. De bijeenkomst is op touw gezet door ex-mediastudent Tijmen Swaalf (26), die hoopt door de bewoners schouder aan schouder te laten staan de sociale cohesie onder de studenten te versterken en daarmee de veiligheid te vergroten” (Van Acht, Rozenburg & Soolingen, 2016).

In de analyse van de interviewtranscripties zal gekeken worden hoe deze thema’s terugkomen en of het beeld van veiligheid op studentencampussen welke geschetst wordt in de media ook daadwerkelijk de veiligheidssituatie op deze plekken weergeeft.

4.2 De veiligheid op de campussen volgens respondenten 4.2.1 De AUC-campus

(25)

De AUC-campus bevindt zich in het woongebied de Archipelago en is gelegen tussen de wooncomplexen Milos en Samos, het spoor en de Carolina MacGillavrylaan (Andros, 2016). Op de campus wonen 850 studenten verspreid over gangen met 9-15 woningen. De woningen op de campus worden beheerd door DUWO.

Het unieke aan deze campus is, dat hier alleen studenten wonen van het AUC. Bij de andere campussen uit dit onderzoek is de universiteit of school waar je heen gaat niet een

toegangscriteria. Daarnaast is de AUC-campus de enige campus die gelegen is binnen de Ring A10.

Figuur 4: Omgeving AUC-campus

(Amsterdam Science Park, 2016)

2) Welke maatregelen worden op de campus genomen ter bevordering van de veiligheid?

Technisch

Op de AUC-campus zijn verschillende technische maatregelen genomen om de campus veilig te houden. Allereerst zijn er drie barrières voordat de student zijn woonkamer bereikt heeft. Een deur naar de postvakjes vormt de eerste barrière. Na acht uur ’s avonds moet men hier aanbellen om binnen gelaten te worden of een magneetsleutel gebruiken om het gebouw in de komen (Ter Linde, 2016). Vervolgens heeft elke verdieping twee gangen die ieder 9-15 kamers kunnen hebben. Om in deze gangen te komen heeft men een magneetsleutel nodig om hier in te komen (Ter Linde, 2016). Vervolgens komt men bij de voordeur die te openen is met een metalen sleutel. De deur heeft een dubbel slot, maar is niet voorzien van een anti-inbraakstrip en heeft geen spionnetje (Eigen observatie, 2016) Daarnaast zijn alle buitenramen van binnen te vergrendelen. Wanneer deze open staan kan men van buiten deze vergrendeling er af halen (Ter Linde, 2016). Tot slot zijn er twee metalen hekken aan de achterzijde van de campus. Deze zijn ook te openen met de magneetsleutel (Ter Linde, 2016).

Voor de technische maatregelen geldt dat er een conciërge rondloopt die klein onderhoud kan doen. Daarnaast kan DUWO onderhoud gebeld worden wanneer bijvoorbeeld sloten of deuren stuk zijn (Ter Linde, 2016)

Beleid

Uit het gesprek met de coördinator beveiliging van stadsbestuur oost blijkt dat de veiligheid van studentenwoningen weer op de politieke agenda staat.

(26)

“niet iedere verkrachting wordt opgepakt op deze manier. Uhh.. Dat persbericht heeft daar zeker mee te maken gehad. En dat dat persbericht ook zo goed ontvangen werd en ja dat vindt ik ook eerlijk gezegd ook wel oke. In de zin van dat zo’n groep ook beseft, dus als je ook in staat bent om gezamenlijk iets te doen, dan heeft dat een effect”- (Stöpler).

“Voor mij waren het niet heel erg zorgwekkende signalen. Dus als ik dat dan, naja zo’n persbericht dat wordt dan heel erg goed opgepakt, dan weet ik ook gewoon van uhh.. Nou dat is dan gewoon een politiek feit en dan moet je daar dingen mee”(Stöpler, 2016)

Zoals al in het beleidskader aanbod kwam, heeft de gemeente door de grote aandacht in de media een verkenning uitgezet (Amsterdam, 2015).

“Wij hebben dus een lijst opgesteld van uhh.. van studentencomplexen, die dus kwetsbaar zijn. We hebben gekeken van ehh.. Is het een oud en verlopen gebouw, dus is het aan het eind van z’n levensduur. He, of is het allemaal nog splik splinter nieuw en zit alles nog strak in de verf enzovoorts. We hebben ook gekeken naar sociale samenhang”(Stöpler, 2016).

Ondanks de verkenning zijn er geen andere maatregelen genomen op de AUC-campus (Stöpler, 2016).

Wat betreft het veiligheidsbeleid werd door de veiligheidscoördinator wel een bepaalde verdeling van verantwoordelijkheid naar voren gebracht.

“Dat is een stukje van de politie, dus echt het strafrechtelijke gedeelte. De politie komt met zwaailichten aan als er een oproep is, dus dat is reactief en strafrechtelijk. Dan heb je een stukje preventie. Dat is voor de gemeente, dat gaat over de openbare ruimte, dus hoe deel je het in dat het aangenaam is om er te zijn, dat het goed verlicht is, dat het overzichtelijk is, dat het aantrekkelijk is om daar te zijn of rond te lopen. Dat is het stukje zeg maar wat de

overheid kan doen. Ja en je kan mensen nog wat voorlichten, je kan mensen zeggen van het is verstandig om uhh.. nou je kan ook eisen stellen in bijvoorbeeld het bouwbesluit, daar houdt het een beetje op voor de overheid”(Stöpler, 2016).

Daarnaast gaf de veiligheidscoördinator van stadsbestuur Oost aan dat bewoners zelf ook voor een groot deel verantwoordelijk zijn voor hun veiligheid.

“Ja uiteindelijk ga je als eigenaar ook over je eigen veiligheid en eigenlijk is het zelf zo dat je als bewoner er zelf over gaat. Dat je eigenlijk als bewoner.. en zo’n glazen voordeur, is natuurlijk niet de voordeur van je woning”(Stöpler, 2016).

Uit het gesprek met de beheerder DUWO kwam deze rolverdeling terug.

“Nou in ieder geval heeft DUWO er alles aan gedaan om de complexen veilig te houden en zijn bewoners in bescherming te nemen. De deuren zijn beveiligd, de hekken zijn verhoogd en voldoen allemaal aan de veiligheidseisen. Dat bewoners de sloten dan niet goed gebruiken kan niet de schuld in onze schoenen geschoven worden”(Weverling, 2016).

Ook hier wordt de verantwoordelijkheid die bewoners hebben om voor veiligheid te zorgen benadrukt. Dit probeert de beheerder te doen door informatie te geven in de nieuwsbrief die bewoners krijgen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het gaat in deze discussie om veiligheid van gcneesmid- delen en om wat men aan gaianties en zckeihcden over veiligheid mag en zou moeten vei wachten De recente onderzoekingen

Van oudsher bestaan er vormen van do-it-your- self governance die diensten aanbieden waarin de overheid niet voorziet, en die vanwege bezui- ni gingen of niet geslaagde

rnoeders onveilig gehecht? Een secundaire analyse naar het verband tussen werkend moederschaf) en de kwaliteit van de gehechtheidsrelatie Samenvatting Ondanks

The definition encapsulates all the elements that affect WWTPs in that it covers the following: (i) section 24 of the Constitution which is an enforceable environmental right

A couple of respondents raised their concerns with regards to the ongoing alignment of SLAs to the software application systems during the post-implementation phase. Together with

4p 22 Leg uit, met behulp van twee factoren die de kans op slachtofferschap bepalen, in welke wijken relatief meer criminaliteit voorkomt: in wijken waarin vooral mensen met

• Criminaliteit komt meer voor in wijken waarin vooral mensen met lage.. inkomens wonen

To appear in Colloquia Mathema- tica Societatis Janos Bolyai 12 (A. Prekopa ed.) North-Holland publ. Reetz, Solution of a Markovian decision problem by successive over-