• No results found

(Op)waarderingsmogelijkheden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "(Op)waarderingsmogelijkheden"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

VERKLARING EIGEN WERK

Hierbij verklaar ik, Serena Verswijveren, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan.

Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd.

De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(3)

INHOUDSOPGAVE

VERKLARING EIGEN WERK ... 2

AFKORTINGEN EN VERTALINGEN ... 5

INLEIDING ... 6

Aanleiding ... 6

Centrale vraag en subvragen ... 8

Onderzoeksopzet ... 8

HOOFDSTUK 1. BASISPRINCIPES BIJ (OP)WAARDERING ... 10

1.1 Inleiding ... 10

1.2 Goed koopmansgebruik ... 10

1.2.A Context ... 10

1.2.A.1 (Bedrijfseconomische) fiscale jaarwinstbepaling ... 10

1.2.B Eigenschappen ... 12

1.2.B.1 Open norm – dynamisch karakter ... 12

1.2.B.2 Beginselen ... 12

1.2.B.3 Bestendige gedragslijn – incidenteel fiscaalvoordeel ... 13

1.2.C (Op)waardering ... 14 1.3 IFRS ... 15 1.3.A Context ... 15 1.3.B Eigenschappen ... 16 1.3.B.1 Principle based ... 16 1.3.B.2 Beginselen ... 16 1.3.B.3 Waarheidsgetrouwe weergave ... 17 1.3.C (Op)waardering ... 18 1.4 CCCTB-conceptrichtlijn ... 20 1.4.A Context ... 20 1.4.B Eigenschappen ... 20 1.4.B.1 Beginselen ... 21 1.4.B.2 Verdeelsleutel ... 21 1.4.C (Op)waardering ... 22

1.5 Overeenkomsten tussen de waarderingssystemen ... 23

1.6 Verschillen tussen de waarderingssystemen ... 23

1.7 Subconclusie ... 25

HOOFDSTUK 2. KNELPUNTEN (OP)WAARDERINGSSYSTEMEN ... 26

2.1 Inleiding ... 26

2.2 Goed koopmansgebruik ... 26

2.2.1 Verliesverdamping – inbreuk op totaalwinstbegrip ... 26

2.2.2 (On)beperkt voorwaartse verliesverrekening ... 27

2.2.3 (On)nodige (op)waarderingsmogelijkheden ... 28

2.3 IFRS ... 31

2.3.1 Fair value – verliesverdamping ... 31

2.3.2 Fair value – (on)uitvoerbaarheid ... 31

2.4 CCCTB-conceptrichtlijn ... 32

2.4.1 Fiscale boekwaarde – verliesverdamping ... 32

2.4.2 Fiscale boekwaarde – (on)uitvoerbaarheid ... 32

2.5 Subconclusie ... 33

HOOFDSTUK 3. (OP)WAARDERINGSALTERNATIEVEN ... 35

3.1 Inleiding ... 35

3.2 Binnen goed koopmansgebruik ... 35

3.2.1 Incidentele opwaardering – waarde economisch verkeer ... 35

3.2.2 Stelselwijziging – waarde economisch verkeer ... 36

(4)

3.3 Goed koopmansgebruik met IFRS en/of de CCCTB-conceptrichtlijn ... 38

3.3.1 Stelselwijziging – fair value ... 38

3.3.2 Incidentele opwaardering – fair value ... 40

3.3.3 Onmogelijke opwaardering – fiscale boekwaarde ... 40

3.4 Subconclusie ... 41 HOOFDSTUK 4. CONCLUSIE ... 44 4.1 Inleiding ... 44 4.2 Subvragen en subconclusies ... 44 4.3 Analyse ... 46 4.3.1 Afweging (op)waarderingsalternatieven ... 46 4.3.2 Beperkingen ... 47 4.4 Hoofdconclusie ... 47 4.5 Aanbevelingen ... 48 4.5.1 Praktische aanbevelingen ... 48 4.5.2 Wetenschappelijke aanbevelingen ... 48 LITERATUUR ... 49 JURISPRUDENTIE ... 51 WETTEN ... 52 PARLEMENTAIRE HANDELINGEN ... 53 KAMERSTUKKEN ... 55

(5)

AFKORTINGEN EN VERTALINGEN

BAW Besluit van 14 juni 2005 houdende regels over de inhoud, de grenzen en de wijze van toepassing in de jaarrekening van waardering tegen actuele waarde (Besluit actuele waarde), Staatsblad 2005 321,nr. 5343836/05/6 BNB Beslissingen in Belastingzaken

CCCTB Common Consolidated Corporate Tax Base

Gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting

IFRS International Financial Reporting Standards

Internationale standaarden voor financiële verslaggeving IASB International Accounting Standards Board

Bestuur internationale accounting standaarden

GKG Goed koopmansgebruik

HR Hoge Raad der Nederlanden

Hfdst. Hoofdstuk

IB Wet op de Inkomstenbelasting 2001

R.O. Rechtsoverweging

WEV Waarde in het economisch verkeer

(6)

INLEIDING

AANLEIDING

In 2007 is de voorwaartse verliesverrekening is beperkt tot negen jaar. Sindsdien is de kans op verliesverdamping voor ondernemingen reëel.1 Ondernemingen kunnen niet langer

onbeperkt de geleden verliezen verrekenen met de later gemaakte winsten.

In gevallen waarbij de compensabele verliezen na negen jaar nog niet verrekend zijn en dus niet meer verrekend kunnen worden, is sprake van verliesverdamping. Dit resulteert in een heffing over meer dan de totaalwinst van een onderneming. Volgens goed koopmansgebruik moeten ondernemingen echter belast worden voor hun totaalwinst. De beperking van verliesverrekening kan in de praktijk dus een inbreuk op het fiscaal relevante totaalwinstbegrip teweegbrengen. Om de verliesverdamping als gevolg van deze beperking van de voorwaartse verliesverrekening te voorkomen, wordt er gezocht naar opwaarderingsmogelijkheden om de jaarwinst te verhogen.

Recent heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de opwaardering om verliesverdamping te voorkomen niet is toegestaan in situaties waar de landbouwvrijstelling van toepassing is.2

Belanghebbende wenste herwaardering van zijn landbouwgrond op de waarde van gronden met een agrarische bestemming in het economisch verkeer (WEVAB). In dit geval was sprake van een opwaardering, gezien de WEVAB-waardering hoger was dan de voordien gehanteerde waardering op verkrijgingsprijs. De door belanghebbende gewenste opwaardering zou hierdoor leiden tot een ongerealiseerde boekwinst.3

De herwaardering op WEVAB was volgens de Hoge Raad in strijd met de landbouwvrijstelling van artikel 3.12 IB 2001, omdat uitsluitend daadwerkelijk gerealiseerde boekwinsten op grond van dit artikel zijn vrijgesteld van belasting. Hierdoor strookte de herwaardering ook niet met goed koopmansgebruik, omdat een bedrijfseconomische winstbepaling overeen moet komen met de belastingwetgeving.4

De Hoge Raad vermeldt in het arrest dat een winstberekeningsstelsel in beginsel conform goed koopmansgebruik is, indien het gebaseerd is op bedrijfseconomische winstbepaling.5 Vooralsnog blijft onduidelijk of de herwaardering in situaties zonder de

landbouwvrijstelling wel in overeenstemming is met goed koopmansgebruik.6 Het is relevant

deze onduidelijkheid over opwaarderingsmogelijkheden nader te onderzoeken, aangezien de kans op verliesverdamping sinds 2007 wezenlijk is.

1 MvT, Tweede Kamer, 2005-2006, 30 572, nr. 3, p. 29.

2 Met de landbouwvrijstelling wordt de vrijstelling uit art. 3.12 Wet IB 2001 bedoeld; HR 10 juli 2015, BNB

2015/180, R.O. 2.4.4.

3 HR 10 juli 2015, BNB 2015/180, R.O. 2.4.4. 4 HR 10 juli 2015, BNB 2015/180, R.O. 2.4.4. 5 HR 10 juli 2015, BNB 2015/180, R.O. 2.4.3. 6 Art. 3.12 Wet IB 2001.

(7)

Momenteel worden bedrijfseconomische winstbepalingen veelvuldig uitgevoerd overeenkomstig International Financial Reporting Standards (IFRS).7 Bovendien is het

gebruik van IFRS bij de winstbepaling van beursgenoteerde ondernemingen sinds 2005 verplicht.8 Door middel van jurisprudentie heeft de Hoge Raad beginselen van IFRS in het

goed koopmansgebruik verwerkt.9 Derhalve is het doelmatig om bij een onderzoek naar de

(on)mogelijkheden van opwaarderingen van bedrijfsmiddelen IFRS te belichten.

Het initiatief van de Europese Commissie om een gemeenschappelijk geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting op Europees niveau in te voeren, biedt ook inzichten betreffende waarderingsmogelijkheden. In de conceptrichtlijn van deze zogenoemde Common Consolidated Corporate Tax Base (CCCTB) wordt een verdeelsleutel toegepast om ondernemingswinsten per land toe te wijzen. Een van de drie factoren waar de verdeelsleutel uit bestaat, is het totaal aan activa.10 Logischerwijs bevat de

conceptrichtlijn van de CCCTB voorschriften over de waardering van activa.11 Hierdoor is de

conceptrichtlijn van de CCCTB waardevol bij het onderzoek naar

opwaarderingsmogelijkheden van bedrijfsmiddelen.

Het voorgaande heeft mijn belangstelling gewekt om de IFRS en CCCTB-conceptrichtlijn betreffende opwaardering van bedrijfsmiddelen tegenover de normen van het goed koopmansgebruik te stellen. Dit onderzoek moet verduidelijking bieden omtrent de (on)mogelijkheden van opwaardering van bedrijfsmiddelen binnen de huidige bedrijfseconomische en maatschappelijke opvattingen. De wens van het kabinet om Nederland als vestigingsland fiscaal aantrekkelijk te houden is derhalve van betekenis.12

Hopelijk leidt dit tot een oplossing voor de dreigende verliesverdamping.

7 Pacter 2015, p. 6.

8 Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europese Parlement en de raad van 19 juli 2002 betreffende

toepassing van IFRS, PbEG 2003, L 243-1, art. 4.

9 HR 10 april 2009, BNB 2009/271, R.O. 4.3.

10 Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, art. 21. 11 Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, art. 44. 12 Brief van de Staatssecretaris van Financiën, 2015-2016, 34 418, blg-744156, par. 3.2.2.

(8)

CENTRALE VRAAG EN SUBVRAGEN

Dit onderzoek vormt een antwoord op de volgende centrale vraag:

In hoeverre is het (on)mogelijk om door (op)waardering van bedrijfsmiddelen binnen goed koopmansgebruik verliesverdamping te voorkomen, met inachtneming van IFRS

en de CCCTB-conceptrichtlijn?

Uit de centrale vraag vloeien de volgende subvragen:

1. Wat zijn de basisprincipes van goed koopmansgebruik, IFRS en de CCCTB- conceptrichtlijn omtrent (op)waardering?

2. Wat zijn de knelpunten in de opwaarderingsvoorschriften van goed koopmansgebruik, IFRS en de CCCTB-conceptrichtlijn?

3. Bestaan er (op)waarderingsalternatieven binnen goed koopmansgebruik (gecombineerd met IFRS en de CCCTB-conceptrichtlijn) om verliesverdamping te voorkomen?

ONDERZOEKSOPZET

De beantwoording van de centrale vraag wordt uitgevoerd op basis van een kwalitatief literatuur onderzoek. Hierbij wordt de relevante literatuur op een gestructureerde, diepgaande manier behandeld. In ieder hoofdstuk van de scriptie wordt een subvraag beantwoord, om te eindigen met de beantwoording van de centrale vraag in de conclusie.

Eerst worden de basisprincipes van de waarderingssystemen uiteengezet met behulp van relevante literatuur. Daarbij wordt ingegaan op meerdere artikelen van de CCCTB-conceptrichtlijn betreffende de waardering van activa.13 Ook wordt het waarderingssysteem

van IFRS verklaard en toegelicht.14 De normen van goed koopmansgebruik worden

onderzocht aan de hand van jurisprudentie, kamerstukken en andere relevante literatuur. Hierbij worden ook de begrippen jaarwinst en totaalwinst beschreven. Uiteindelijk leidt dit tot een weergave van de overeenkomsten en verschillen tussen de waarderingssystemen. Het hoofdstuk eindigt met een subconclusie om de subvraag daadwerkelijk te beantwoorden.

Vervolgens wordt ingegaan op de knelpunten van de waarderingssystemen van goed koopmansgebruik, IFRS en de CCCTB-conceptrichtlijn. Verliesverdamping komt daarbij aan de orde als inbreuk op het totaalwinstbegrip. Als onderdeel van het waarderingssysteem

13 Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, art. 32, 44, 86, 92, 92, 94. 14 Aan de hand van het boek Aan de slag met IFRS, geschreven door Carlier, Elouch & Weets, 2015.

(9)

goed koopmansgebruik wordt eveneens de ontwikkeling van de voorwaartse verliesverrekening uiteengezet en wordt er ingegaan op de noodzaak van (op)waarderingsmogelijkheden. Om de knelpunten uiteen te zetten worden kritische artikelen uit vakbladen geanalyseerd en tegen elkaar afgewogen. Verder wordt de (on)uitvoerbaarheid van de waarderingssystemen onderzocht. Voorgaande leidt tot de beantwoording van de tweede subvraag in de subconclusie.

Tenslotte worden de bevindingen uit de eerste twee hoofdstukken gecombineerd. Zodoende worden alternatieven gecreëerd; enerzijds voor waarderingsmogelijkheden binnen enkel het goed koopmansgebruik, anderzijds voor waarderingsmogelijkheden gecombineerd met de waarderingsvoorschriften van IFRS en de CCCTB-conceptrichtlijn. Met de opwaarderingsalternatieven wordt verliesverdamping voorkomen.

Het slothoofdstuk van deze scriptie omvat de conclusie. Naar aanleiding van alle subconclusies wordt in dit hoofdstuk de centrale vraag beantwoord. De alternatieve opwaarderingsmogelijkheden uit de derde subconclusie worden in de algehele conclusie tegen elkaar afgewogen. Deze afweging leidt tot beantwoording van de centrale vraag. Daarnaast worden de eventuele aanbevelingen en suggesties voor vervolgonderzoek ook in dit hoofdstuk gedaan.

(10)

1. BASISPRINCIPES BIJ (OP)WAARDERING

1.1 INLEIDING

In dit hoofdstuk wordt de eerste subvraag beantwoord. Deze subvraag luidt als volgt:

Wat zijn de basisprincipes van goed koopmansgebruik, IFRS en de CCCTB-conceptrichtlijn omtrent opwaardering?

Bij ieder waarderingssysteem wordt ingegaan op de context, eigenschappen en de wijze van (op)waarderen. Bijzondere begrippen worden ter verduidelijking uitgelegd in subalinea’s.

Vervolgens worden de overeenkomsten en verschillen tussen de drie

(op)waarderingssystemen behandeld. De laatste deelparagraaf bevat de subconclusie waarin de subvraag wordt beantwoord.

1.2 GOED KOOPMANSGEBRUIK 1.2.A Context

Goed koopmansgebruik dient om de berekening van de belastbare winst uit onderneming in de inkomstenbelasting en het belastbare bedrag in de vennootschapsbelasting te bepalen.15

De belastbare winst uit onderneming is een onderdeel van de heffingsgrondslag belastbaar inkomen uit werk en woning.16 Het belastbare bedrag is het voorwerp van de belasting bij

binnenlandse belastingplichtigen.17 Met goed koopmansgebruik wordt dus beoogd de

belastbare winst of het belastbare bedrag aan een jaar toe te rekenen, zodat over dat jaar de aan de belastingdienst verschuldigde inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting kan worden bepaald.18

1.2.A.1 (Bedrijfseconomische) fiscale jaarwinstbepaling

In 1920 besloot de Hoge Raad om bij de fiscale jaarwinstbepaling af te stemmen op de praktijk.19 Wel moest daarbij de werkwijze van een goede koopman worden gevolgd. Later, in

1957, opperde de Hoge Raad dat een winstberekeningsstelsel in beginsel overeenstemt met goed koopmansgebruik indien het gegrond is op een bedrijfseconomisch winstbepalingsstelsel.20 In 2015 heeft de Hoge Raad dit bevestigd.21 Vervolgens heeft de

Hoge Raad de bedrijfseconomische manier van winstbepaling begrensd door deze enkel te aanvaarden indien het niet in strijd is met de belastingwetgeving. Daarnaast moet de bedrijfseconomische manier van winstbepaling overeenkomen met de algemene opzet en de

15 Belastbare winst: Art. 3.25 IB 2001 jo. art. 3.2 IB 2001; Belastbare bedrag: art. 8 lid 1 VPB 1969 jo. art. 3.25 IB

2001.

16 Art. 3.2 IB 2001 jo. art. 3.1 lid 2 sub a IB 2001. 17 Art. 8 lid 1 VPB 1969 jo. art. 7 lid 1 VPB 1969. 18 Hoogendoorn 2005, hfdst. 3.

19 Schendstok 1956, p.35; Ontleend aan Doornebal 2016, p. 8; p. 10-11. 20 HR 8 mei 1957, nr. 12 931, BNB 1957/208, p.3.

(11)

beginselen die uit de belastingwet volgen.22 Het voorgaande lijkt mogelijkheden te bieden

voor een bedrijfseconomisch winstbepalingsstelsel waarbij opwaardering mogelijk is teneinde verliesverdamping te voorkomen. De basisprincipes van goed koopmansgebruik bevatten echter andere voorwaarden die deze mogelijkheden wellicht beperken. In dit onderzoek wordt hier verder op ingegaan.

Jaarwinst en totaalwinst

De jaarwinst omvat alle in een kalenderjaar genoten winst, berekend volgens goed koopmansgebruik.23 Op basis hiervan betaalt de belastingplichtige ieder jaar belasting.

De totaalwinst bestaat uit alle voordelen verkregen uit de onderneming.24 Dit zijn alle

winsten en verliezen die een onderneming heeft behaald in haar bestaan. De totaalwinst komt logischerwijs uit op het totaal van alle behaalde jaarwinsten. De wijze van belastingheffing sluit hierbij aan. De jaren waarin verlies wordt gemaakt, wordt er namelijk geen belasting betaald. Vervolgens kunnen compensabele verliezen verrekend worden met de jaren waarin er winst werd behaald of gaat worden behaald.25

Russo concludeert in zijn noot van een uitspraak van de Hoge Raad dat goed koopmansgebruik enkel bepalend is bij toerekening van de totaalwinst in de tijd, oftewel bij vaststelling van de jaarwinst. De (op)waardering van bedrijfsmiddelen naar de waarde in het verkeer (WEV) is onderdeel van de toerekening van totaalwinst aan jaarwinsten, waardoor goed koopmansgebruik van belang is. De totale winstbepalingen zijn daarnaast leidend bij het vaststellen van de omvang van de totaalwinst en goed koopmansgebruik heeft hier dus geen invloed op.26

Ondernemingsbegrip – winstoogmerk

In de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting wordt belasting geheven over winst uit een onderneming.27 Het (materiële) ondernemingsbegrip is niet uiteengezet in de

belastingwet, maar is in de jurisprudentie gedefinieerd.28 Fiscaal is er pas sprake van een

onderneming indien dit blijkt uit de feitelijke omstandigheden. Hierbij is het vereiste winstoogmerk van het ondernemingsbegrip geobjectiveerd.

In situaties van verliesverdamping, doordat een onderneming negen jaar lang verlies maakt, kan er uiteraard worden getwijfeld aan het fiscaal aanwezig zijn van een

22 HR 8 mei 1957, BNB 1957/208, p.3; HR 10 juli 2015, BNB 2015/180, R.O. 2.4.3. 23 Art. 3.25 IB 2001; Art. 8 lid 1 VPB 1969 jo. art. 3.25 IB 2001.

24 Art. 3.8 IB 2001.

25 Art. 3.150 lid 1 IB 2001; Art. 20 lid 1 VPB 1969. 26 Noot R. Russo, HR 10 juli 2015, FED 2015/65, nr. 6. 27 Art. 3.8 IB 2001; Art. 8 lid 1 VPB jo. art. 3.8 IB 2001.

28 Zie HR 4 mei 2012, BNB 2012/206, R.O. 2.4.1: Een organisatie wordt geacht aanwezig te zijn wanneer er

sprake is van een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal waarmee wordt beoogd winst te behalen door deelname aan het economische verkeer.

(12)

onderneming. Er wordt namelijk negen jaar lang feitelijk geen winst gemaakt. Volgens de Hoge Raad is echter aan het winstoogmerk voldaan indien de winst redelijkerwijs te verwachten is.29 Bij dit onderzoek wordt derhalve aangenomen dat ondernemingen die negen

jaar lang (fiscaal) geen winst behalen desalniettemin binnen goed koopmansgebruik als onderneming blijven aangemerkt. Vanuit dit uitgangspunt is het mogelijk dat ondernemingen, na negen jaar verlies te hebben geleden, alsnog voldoende winst zullen maken om de geleden verliezen te verrekenen.

1.2.B Eigenschappen

Fiscaal is het uitgangspunt van de winstberekening de winstbepalende balans, gebaseerd op de resultatenrekening van een onderneming.30 Schmalenbach benadert de winstbepalende

balans vanuit het dynamische perspectief.31 Bij deze benadering verschaft de balans een

accurate weergave van de geldstromen die balansposten beïnvloeden.32 Dit resulteert in het

toerekenen van baten en lasten aan de periode waarin de bijbehorende bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden. Aan de hand van deze winstbepalende balans wordt vervolgens de jaarwinst berekend met inachtneming van goed koopmansgebruik.

1.2.B.1 Open norm – dynamisch karakter

Goed koopmansgebruik heeft een dynamisch karakter, doordat het niet in de wet is omschreven. Hierdoor kan haar invulling steeds aangepast worden aan de (huidige) bedrijfseconomische en maatschappelijke opvattingen aan de hand van jurisprudentie.33 In

de tijd veranderen dientengevolge eveneens de (on)mogelijkheden van (op)waardering.

1.2.B.2 Beginselen

Op basis van jurisprudentie zijn er omtrent goed koopmansgebruik beginselen gevormd.34 In

deze scriptie worden het realisatiebeginsel, het voorzichtigheidsbeginsel en het beginsel van eenvoud behandeld.35

Op grond van realisatiebeginsel worden de winsten enkel verantwoord in de jaren waarin ze zijn gerealiseerd en verliezen in de jaren waarin ze zijn geleden.36 De

winstberekening kan hierdoor slechts gegrond worden op feiten en omstandigheden uit datzelfde jaar.37 Een onderdeel van het realisatiebeginsel is het matchingprincipe.38 Op basis

29 HR 27 februari 2009, V-N 2009/18.27, R.O. 4.2. 30 Hoogendoorn 2005, hfdst. 3.

31 Ontleend aan Stevens 1979, p.1. 32 Whittington 2010, p. 221.

33 MvT, Tweede Kamer, 1998-1999, 26 727, nr. 3, p. 106. 34 Doornebal 2016, p. 8.

35 De volgorde van behandeling van de beginselen is geen rangorde van de beginselen. 36 Rechtbank Noord-Nederland, 05-09-2013, V-N 2013/55.10, R.O. 3.9.

(13)

van het matchingsprincipe worden lasten verantwoord in het jaar waarin de bijbehorende baten worden verantwoord. 39 Op grond van het voorzichtigheidsbeginsel worden

ondernemers geacht behoedzaam te handelen. Hierbij worden de kosten verantwoord op het moment dat ze worden onderkend. De kosten hoeven dus nog niet daadwerkelijk te zijn gemaakt. Volgens het voorzichtigheidsbeginsel kan winstneming dus worden uitgesteld, maar maximaal tot het daadwerkelijke realisatiemoment. 40 Tenslotte eist het

eenvoudsbeginsel dat de ondernemer de winst uitvoerbaar en controleerbaar bepaalt.41

1.2.B.3 Bestendige gedragslijn – incidenteel fiscaal voordeel

Bij onderzoek naar (on)mogelijkheden van opwaardering van bedrijfsmiddelen is de bestendige gedragslijn, als vereiste van goed koopmansgebruik, van groot belang. Indien een bedrijfsmiddel gewaardeerd is op de historische kostprijs en een opwaardering gewenst is wegens dreigende verliesverdamping, moet namelijk een stelselwijziging plaatsvinden om de herwaardering mogelijk te maken.

Bij de jaarwinstbepaling volgens goed koopmansgebruik is vereist dat een bestendige gedragslijn wordt gevolgd die onafhankelijk is van de vermoedelijke uitkomst. Bovendien kan het winstbepalingsstelsel enkel worden gewijzigd indien goed koopmansgebruik dit rechtvaardigt.42 Daaromtrent leidt de Hoge Raad uit de parlementaire geschiedenis af dat

een stelselwijzing in beginsel alleen is toegestaan in bijzondere omstandigheden.43

Vanzelfsprekend moet een vervangend winstbepalingsstelsel overeenstemmen met goed koopmansgebruik.44

In situaties zonder bijzondere omstandigheden is een stelselwijziging slechts toegestaan indien het niet uitsluitend fiscaal gemotiveerd is.45 Eveneens mag een

stelselwijziging in een situatie zonder bijzondere omstandigheden niet gebaseerd zijn op de willekeur van de ondernemer.46 Wijziging van een winstbepalingsstelsel onder normale

omstandigheden is dus toegestaan, mits het niet gericht is op het behalen van een incidenteel fiscaal voordeel.47 Indien de stelselwijziging in meerdere jaarwinsten een fiscaal

voordeel teweegbrengt, is dit niet incidenteel en derhalve wel toegestaan.48 Het Hof

Arnhem-Leeuwaarden overwoog daarnaast, in 2014, dat een stelselwijziging om een fiscaal nadeel te

38HR 3 december 2010, BNB 2011/29, R.O. 6.6.

39HR 3 december 2010, BNB 2011/29, R.O. 6.6; HR 8 juli 1996, BNB 1997/37, R.O. 9.4. 40 Handelingen I, Eerste Kamer, 2009-2010, nr. 14, p. 489.

41 HR 28 januari 2011, BNB 2011/85, R.O. 3.3.3; HR 21 maart 2014, BNB 2014/116, R.O. 3.6. 42 Art. 3.25 IB 2001. 43 HR 14 januari 1970, BNB 1970/68, p. 4. 44 Art. 3.25 IB 2001. 45 HR 14 januari 1970, BNB 1970/68, p. 5. 46 HR 14 januari 1970, BNB 1970/68, p. 2. 47 HR 14 januari 1970, BNB 1970/68, p. 6.

(14)

voorkomen niet noodzakelijk gericht is op het behalen van een incidenteel fiscaal voordeel.49

Russo noemt als schoolvoorbeeld van het voorkomen van een fiscaal nadeel de opwaardering ter voorkoming van verliesverdamping.50

1.2.C (Op)waardering

Volgens artikel 3.25 uit de Wet inkomstenbelasting 2001 is een ondernemer in beginsel vrij om een waarderingsstelsel te kiezen, mits het overeenkomt met goed koopmansgebruik.51

Een waarderingsstelsel overeenstemmend met goed koopmansgebruik voldoet logischerwijs aan de beginselen van goed koopmansgebruik.

Uit de wetgeving omtrent afschrijvingen kan afgeleid worden dat de uitgaven voor aanschaffing en voortbrenging van een bedrijfsmiddel worden geactiveerd. 52

Bedrijfsmiddelen kunnen dus, ter berekening van de jaarlijkse winst, gewaardeerd worden op kostprijs (minus afschrijvingen).53 De geactiveerde kosten worden tijdens de levensduur van

het bedrijfsmiddel afgeschreven. Deze manier van waarderen geeft een duurzame daling van de gebruikswaarde van het bedrijfsmiddel weer.54 Opwaardering is bij de waardering op

kostprijs minus afschrijvingen logischerwijs geen optie.

Het voorzichtigheidsbeginsel van goed koopmansgebruik eist een waarderingsstelsel waarbij verliezen worden verantwoord op het moment van onderkenning. Een waarderingsstelsel dat hieraan voldoet is de waardering op kostprijs of aantoonbaar lagere bedrijfswaarde.55 Bij deze waarderingsmethode worden in eerste instantie, zoals omschreven

in artikel 3.30 IB 2001, de uitgaven voor aanschaffing en voortbrenging geactiveerd. Indien de bedrijfswaarde aantoonbaar lager is, moet het bedrijfsmiddel tot die waarde worden afgewaardeerd. Op die manier worden verliezen genomen in het jaar waarin ze worden onderkent.56 Bedrijfsmiddelen zonder daling van de gebruikswaarde blijven bij de waardering

op kostprijs of lagere bedrijfswaarde logischerwijs gewaardeerd op kostprijs. Bij de waardering op kostprijs of aantoonbaar lagere bedrijfswaarde behoort opwaardering eveneens niet tot de mogelijkheden.

In het Besluit van 16 februari 2012 achtte de staatsecretaris van Financiën het waarderen op verkoopwaarde (als lagere bedrijfswaarde) in strijd met goed koopmansgebruik.57 Volgens goed koopmansgebruik moet de bedrijfswaarde namelijk

vastgesteld worden met inachtneming van de omstandigheden en verwachtingen van de

49 Hof Arnhem-Leeuwaarden 13 mei 2014; NTFR 2014/1525, R.O. 4.12. 50 Noot Russo, HR 10 juli 2015, FED 2015/65, nr. 7.

51 Art. 3.25 IB 2001. 52 Art. 3.30 lid 1 IB 2001.

53 A. Fase, Commentaar op art. 3.25 IB 2001, 10 april 2016, onderwerp 2.1.3.1. 54 A. Fase, Commentaar op art. 3.25 IB 2001, 10 april 2016, onderwerp 2.1.3.1. 55 HR 14 juni 1978, BNB 1978/180, R.O. 3.1.

56 A. Fase, Commentaar op art. 3.25 IB 2001, 10 april 2016, onderwerp 2.1.3.1.

(15)

onderneming.58 Op grond van het realisatiebeginsel mag een waarderingsstelsel alleen

toegepast worden indien het daadwerkelijk gerealiseerde waardes in acht neemt, of waardes in acht neemt waarvan zeker is dat ze gerealiseerd gaan worden.59

Voorgaande weergeeft toepassing van de basisprincipes van goed koopmansgebruik op (op)waardering. Verder zal moeten onderzocht waar zich beperkingen voordoen en wat voor alternatieven in de huidige bedrijfseconomische en maatschappelijke opvattingen (on)mogelijk zijn.

1.3 IFRS 1.3.A Context

De IFRS foundation en de International Accounting Standards Board(IASB) hebben als doel om een set van financiële standaarden omtrent jaarverslaggeving te ontwikkelen, gebaseerd op duidelijk geformuleerde beginselen.60 Hierbij streven ze naar begrijpelijke, uitvoerbare

standaarden van hoge kwaliteit, die wereldwijd worden geaccepteerd.61 Bij het opstellen van

de jaarrekening volgens IFRS staat een true and fair view van het vermogen en de winst centraal.62

In Nederland is vanaf 2005 het opmaken van de jaarrekening volgens IFRS verplicht voor beursgenoteerde ondernemingen.63 Voor beursgenoteerden ondernemingen dienen de

internationale standaarden voor financiële verslaggeving als basis voor het opmaken van de jaarrekening.64 Met name bij dit soort ondernemingen is van belang dat ze financiële

informatie op correcte wijze verstrekken, omdat meerdere partijen gebruik maken van de gegevens.65 Het invoeren van IFRS als uniforme, transparante verslaggevingsstandaarden

draagt bij aan een betere marktwerking.66 Bovendien maakt het wereldwijd harmoniseren van

regels omtrent jaarverslaggeving ondernemingen beter vergelijkbaar.67

58 HR 17 april 1991, BNB 1991/263, R.O. 4.4. 59 HR 10 juli 2015, BNB 2015/180, R.O. 3.2.

60 IFRS Foundation 2015, ‘Who we are and what we do’, www.ifrs.org (zoek who are we and what do we do), p.

1, Our objective en Verslag over de activiteiten van de IFRS Foundation, de EFRAG en de PIOB in 2014, COM (2015)461, p. 3.

61 IFRS Foundation 2015, ‘Who we are and what we do’, www.ifrs.org (zoek who are we and what do we do), p.

1, Our objective.

62 Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot goedkeuring van IFRS

overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002, PbEU 2008, L 320-1, IAS 1, nr. 13 (getrouw beeld); Ontleend aan Hoogendoorn 2015, hfdst. 3.

63 Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europese Parlement en de raad van 19 juli 2002 betreffende

toepassing van IFRS, PbEG 2003, L 243-1, art. 4.

64 Pacter 2015, p.10.

65 IASB 2010, The Conceptual Framework for Financial Reporting, IASB in September 2010,

eifrs.ifrs.org/eifrs/stdcontent/2012_Red_Book/Conceptual_Framework.html, introduction; Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europese Parlement en de raad van 19 juli 2002 betreffende toepassing van IFRS, PbEG 2003, L 243-1, overweging 4.

66 DNB 2006, ‘IFRS: stand van zaken een jaar na de introductie’, DNB/Kwartaalbericht september 2006,

www.dnb.nl, p. 65.

67 DNB 2006, ‘IFRS: stand van zaken een jaar na de introductie’, DNB/Kwartaalbericht september 2006,

(16)

1.3.B Eigenschappen

IFRS wordt gebruikt voor de externe financiële verslaggeving en gaat derhalve uit van een vermogensbepalende balans.68 In tegenstelling tot de winstbepalende balans beschrijft

Schmalenbach de vermogensbepalende balans als een statische benadering van de balans.69 De statische benadering van de balans verschaft enkel een momentopname van

waarde van een onderneming.70 De resultatenrekening functioneert hierbij als specificatie

van de vermogensontwikkeling.

1.3.B.1 Principle based

IFRS is principle based. De standaarden van IFRS zijn louter richtlijnen voor financiële verslaggeving en bestaan dus niet uit gedetailleerde regelgeving.71 Hierdoor geeft de

verslaggeving volgens IFRS ondernemers ruimte voor interpretatie. Deze interpretatieruimte is wel begrensd door de achterliggende bedoeling en beginselen van de IASB.72

1.3.B.2 Beginselen

De standaarden van IFRS zijn gebaseerd op en ontwikkeld volgens de twee grondbeginselen uit het Conceptual Framework van de IASB.73

Volgens het accrual base beginsel moet de bedrijfsuitvoering van een onderneming weergeven worden aan de hand van accrual accounting.74 Boekhouding op basis van accrual

accounting geeft de gevolgen weer van transacties en andere gebeurtenissen en omstandigheden omtrent (de waarde van) bedrijfsmiddelen in de periode waarin deze gevolgen plaatsvinden. Dit gebeurt ongeacht het moment waarop de bijbehorende kasstromen binnenkomen.75 Door toepassing van accrual accounting verschaft een

onderneming informatie over bedrijfsmiddelen en hun waardeveranderingen aan (derde) partijen. Deze informatie functioneert als een betere basis voor het voorspellen van de toekomstige prestaties en het beoordelen van de prestaties in het verleden, dan gegevens uitsluitend over kasstromen in een periode.76

Het tweede beginsel is de aanname van een going concern bij het opstellen van de jaarrekening. Op basis van het going concern beginsel wordt aangenomen dat er geen

68 Hoogendoorn 2005, hfdst. 3. 69 Ontleend aan Stevens 1979, p. 1. 70 Whittington 2010, p. 221.

71 IFRS Standards of 1 January 2016, Preface to international financial reporting standards, www.ifrs.org (zoek

standards), nr. 12.

72 IFRS Standards of 1 January 2016, Preface to international financial reporting standards, www.ifrs.org (zoek

standards), nr. 14.

73 IASB 2010, The Conceptual Framework for Financial Reporting, IASB in September 2010,

eifrs.ifrs.org/eifrs/stdcontent/2012_Red_Book/Conceptual_Framework.html, purpose and status.

74 Ook wel het toerekeningsbeginsel genoemd.

75 IASB 2010, The Conceptual Framework for Financial Reporting, IASB in September 2010,

eifrs.ifrs.org/eifrs/stdcontent/2012_Red_Book/Conceptual_Framework.html, OB 17.

76 IASB 2010, The Conceptual Framework for Financial Reporting, IASB in September 2010,

(17)

intentie of nood bestaat om de onderneming (deels) te liquideren.77 In situaties met de

intentie of nood om de onderneming (deels) te liquideren moet een andere methode van verslaggeving worden gehanteerd.78

1.3.B.3 Waarheidsgetrouwe weergave

Volgens de beginselen uit het conceptual framework omtrent de waarheidsgetrouwe weergave moet de waardering van een bedrijfsmiddel compleet, neutraal en foutloos zijn.79

De waardering van een bedrijfsmiddel is compleet indien alle informatie wordt weergeven die een externe gebruiker nodig heeft om de waardering te begrijpen. De hoeveelheid benodigde informatie is afhankelijk van de onderneming en het betreffende bedrijfsmiddel. Ten minste bestaat de informatie omtrent een bedrijfsmiddel uit de omschrijving van de aard van het bedrijfsmiddel, de numerieke waarde en de betekenis van deze waarde.80 In het geval van bedrijfsmiddelen is de betekenis van de numerieke waarde

de fair value of de kostprijs van het bedrijfsmiddel.81

Een neutrale weergave van de waarde van een bedrijfsmiddel verschaft alle relevante informatie. Relevante financiële informatie omtrent de waardering van een bedrijfsmiddel is in staat om beslissingen van externe gebruikers te beïnvloeden. Bij een neutrale weergave is het niet toegestaan om enkel een selectie van de relevante informatie te weergeven. Daarnaast mag informatie niet benadrukt of verborgen worden om gunstig of ongunstig te brengen op de externe gebruikers.82

Een weergave van de waarde van bedrijfsmiddelen is vrij van fouten indien er geen fouten zijn in de beschrijving van de waardering en er hierbij niets ontbreekt. Bij een waardering, die vrij is van fouten, is niet vereist dat het perfect accuraat is. Een geschatte waarde is namelijk vrij van fouten indien het schattingsproces geschikt is en er geen fouten zijn gemaakt bij het schattingsproces. De waarde van het bedrijfsmiddel moet omschreven zijn als een geschatte waarde en hierbij moeten de beperkingen van het schattingsproces benoemd worden.83 Ondanks de uitgebreid uiteengezette basisprincipes omtrent de

weergave van (op)waardering op fair value, wordt hier dus niet eenvoudig aan voldaan.

77 Ook wel het continuïteitsbeginsel genoemd; PrincipeIASB 2010, The Conceptual Framework for Financial

Reporting, IASB in September 2010, eifrs.ifrs.org/eifrs/stdcontent/2012_Red_Book/Conceptual_Framework.html, hfdst. 4.1.

78 PrincipeIASB 2010, The Conceptual Framework for Financial Reporting, IASB in September 2010,

eifrs.ifrs.org/eifrs/stdcontent/2012_Red_Book/Conceptual_Framework.html, hfdst. 4.1.

79 IASB 2010, The Conceptual Framework for Financial Reporting, IASB in September 2010,

eifrs.ifrs.org/eifrs/stdcontent/2012_Red_Book/Conceptual_Framework.html, QC 12.

80 IASB 2010, The Conceptual Framework for Financial Reporting, IASB in September 2010,

eifrs.ifrs.org/eifrs/stdcontent/2012_Red_Book/Conceptual_Framework.html, QC 13.

81 Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot goedkeuring van IFRS

overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002, PbEU 2008, L 320-1, IAS 16, nr. 29.

82 IASB 2010, The Conceptual Framework for Financial Reporting, IASB in September 2010,

eifrs.ifrs.org/eifrs/stdcontent/2012_Red_Book/Conceptual_Framework.html, QC 14.

83 IASB 2010, The Conceptual Framework for Financial Reporting, IASB in September 2010,

(18)

1.3.C (Op)waardering

Bij de eerste opname als materiele vaste activa volgens IFRS moet een bedrijfsmiddel gewaardeerd worden tegen de kostprijs.84Daarna kan de waardering plaatsvinden volgens

het kostprijsmodel of het herwaarderingsmodel.85

Bij de waardering volgens het kostprijsmodel worden activa geboekt tegen de kostprijs verminderd met de geaccumuleerde afschrijvingen en bijzondere waardeverminderingsverliezen.86 Hierbij bestaat er dus geen mogelijkheid tot opwaardering.

Indien de fair value van materiele vaste activa betrouwbaar kan worden vastgesteld, kan een bedrijfsmiddel gewaardeerd worden volgens het herwaarderingsmodel.87 In IFRS 13

wordt de fair value omschreven als een op de markt gebaseerde waarde.88 De waarde die

een onderneming zelf toekent aan het bedrijfsmiddel, als onderdeel van de bedrijfsuitoefening, is derhalve niet van belang.89

Een op de markt gebaseerde waarde is de prijs die wordt ontvangen bij een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum.90 Dit is de prijs die

op de belangrijkste verkoopmarkt tot stand komt, oftewel de prijs die tot stand komt op de markt waar de transactie normaliter tot stand zou komen.91 Indien er geen belangrijkste markt

is, wordt er uitgegaan van de meest voordelige markt.92 De prijs wordt vastgesteld met

behulp van de veronderstellingen waar marktdeelnemers vanuit gaan bij de waardering van

84 Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot goedkeuring van IFRS

overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002, PbEU 2008, L 320-1, IAS 16, nr. 15; Zie IAS 16, nr. 16: Samenstelling van de kostprijs: de kostprijs omvat de aankoopprijs, met inbegrip van invoerrechten en niet-restitueerbare omzetbelasting, na aftrek van handels- en andere kortingen. Daarnaast vallen onder de kostprijs alle rechtstreeks toerekenbare kosten om het actief op de locatie en in de staat te krijgen die noodzakelijk is om te functioneren op de door het management beoogde wijze. Ook de eerste schatting van de kosten van ontmanteling en verwijdering van het actief, en van het herstel van het terrein waar het actief zich bevindt, valt onder de kosten.

85 Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot goedkeuring van IFRS

overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002, PbEU 2008, L 320-1, IAS 16, nr. 29.

86 Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot goedkeuring van IFRS

overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002, PbEU 2008, L 320-1, IAS 16, nr. 15.

87 Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot goedkeuring van IFRS

overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002, PbEU 2008, L 320-1, IAS 16, nr. 31.

88 IFRS Standards of 1 January 2016, IFRS 13, www.ifrs.org (zoek standards), nr. 2.

89 IFRS Standards of 1 January 2016, IFRS 13, www.ifrs.org (zoek standards), nr. 2; Zie IAS 16, nr. 6: De

entiteitsgebonden waarde is de contante waarde van de kasstromen die naar verwachting van een entiteit voortvloeien uit het voortgezette gebruik van een actief en uit zijn vervreemding aan het eind van zijn gebruiksduur. Entiteitsgebonden waarde kan ook bestaan uit de contante waarde van de door de entiteit verwachtte kasstromen die uit de afwikkeling van een verplichting voortvloeien.

90 IFRS Standards of 1 January 2016, IFRS 13, www.ifrs.org (zoek standards), nr. 9; Zie IAS 16, nr. 32. De reële

waarde van terreinen en gebouwen wordt vastgesteld aan de hand van marktconforme gegevens via een taxatie, die doorgaans door taxateurs wordt vast gesteld; IFRS 13, bijlage B, alinea B41. Een regelmatige transactie is geen gedwongen liquidatie of gedwongen verkoop.

91 IFRS Standards of 1 January 2016, IFRS 13, www.ifrs.org (zoek standards), nr. 16; Zie IFRS 13, nr. 25:

Transactiekosten zijn geen kenmerk van een actief, maar van een transactie. Transactiekosten zijn dus geen veronderstellingen omtrent een bedrijfsmiddel en vallen niet onder de fair value; Zie IFRS 13, nr. 26:

Transportkosten zijn geen transactiekosten. Transportkosten kunnen dus een kenmerk (de locatie) van een bedrijfsmiddel zijn en moeten gecorrigeerd worden in de fair value.

(19)

activa. Veronderstellingen over risico’s zijn hierbij inbegrepen en de marktdeelnemers worden geacht in hun economisch belang te handelen.93

Bij de fair value waardering moet ook rekening worden gehouden met het vermogen van marktdeelnemers om economische voordelen te genereren door het actief maximaal en optimaal te gebruikenof door het te verkopen aan een andere marktdeelnemer die het actief maximaal en optimaal zou gebruiken.94 Wederom is het perspectief van de onderneming dus

niet van belang en wordt het maximale en optimale gebruik bepaalt vanuit het perspectief van marktdeelnemers.95

Wanneer er geen (vergelijkbare) overdrachtsprijs kan worden vastgesteld, wordt de

fair value bepaald aan de hand van een alternatieve waarderingstechniek.96Deze

alternatieve waarderingstechniek moet zoveel mogelijk op basis van relevante waarneembare inputs en zo min mogelijk op basis van niet-waarneembare inputs worden gebaseerd

.

97 De alternatieve waarderingstechniek moet eveneens uitgaan van de

veronderstellingen en informatie waar marktdeelnemers bij vanuit gaan.98Toepassing van

een alternatieve waarderingstechniek leidt dus tot een schatting van de prijs die zou worden ontvangen bij een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum.99

Bij het herwaarderingsmodel is het logischerwijs mogelijk om op te waarderen. De stijging van de boekwaarde wordt hierbij rechtstreeks in het eigen vermogen verwerkt als herwaarderingsreserve.100 De frequentie van de herwaarderingen is afhankelijk van het

verschil tussen de boekwaarde en de fair value. Indien de fair value aanzienlijk schommelt, kan een jaarlijkse herwaardering noodzakelijk zijn. 101

93 IFRS Standards of 1 January 2016, IFRS 13, www.ifrs.org (zoek standards), nr. 3; nr. 22. 94 IFRS Standards of 1 January 2016, IFRS 13, www.ifrs.org (zoek standards), nr. 27. 95 IFRS Standards of 1 January 2016, IFRS 13, www.ifrs.org (zoek standards), nr. 29. 96 IFRS Standards of 1 January 2016, IFRS 13, www.ifrs.org (zoek standards), nr. 3.

97 IFRS Standards of 1 January 2016, IFRS 13, www.ifrs.org (zoek standards), nr. 67; Zie IFRS 13, nr. 68:

Waarneembare inputs zijn de bijhorende beurzen, dealermarkten, makelaarsmarkten en markten zonder

bemiddeling van tussenpersonen; Zie IFRS 13, nr. 89: Niet-waarneembare inputs moeten ontwikkeld worden aan de hand van de beste informatie die in de gegeven omstandigheden beschikbaar is. Een entiteit mag hierbij beginnen met haar eigen gegevens, maar moet dit aanpassen als redelijkerwijs beschikbare informatie aangeeft dat andere marktdeelnemers andere gegevens zouden gebruiken. De gegevens moeten ook aangepast worden indien het informatie is die andere marktdeelnemers niet kunnen weten.

98 IFRS Standards of 1 January 2016, IFRS 13, www.ifrs.org (zoek standards), nr. 3. 99 IFRS Standards of 1 January 2016, IFRS 13, www.ifrs.org (zoek standards), nr. 24.

100 Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot goedkeuring van IFRS

overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002, PbEU 2008, L 320-1, IAS 16, nr. 39.

101 Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot goedkeuring van IFRS

(20)

1.4 CCCTB-CONCEPTRICHTLIJN 1.4.A Context

Al in 1997 benoemde de Europese Commissie de noodzaak van een sterkere fiscale coördinatie in de Europese Unie ter bevordering van de interne markt.102 Vervolgens, in

2001, bevestigde de Europese Commissie dat de fiscale belemmeringen weggenomen moesten worden en werden specifieke doelstellingen voor het fiscale beleid geformuleerd.103

Uiteindelijk is in 2011 door de Europese Commissie een voorstel voor een richtlijn betreffende een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting(CCCTB) gepubliceerd. Hiermee beoogt de Europese Commissie door middel van een gemeenschappelijke aanpak de fiscale belemmeringen voor de groei op de interne markt weg te nemen.104

De invoering van de CCCTB garandeert samenhang van belastingstelsels. Hierbij bepalen de Europese Lidstaten zelf het belastingtarief, zodat belastingconcurrentie (deels) mogelijk blijft.105 In 2015 heeft de Europese Commissie besloten weer werk te maken van de

CCCTB, toegespitst op de huidige uitdagingen voor de vennootschapsbelasting.106Bij dit

onderzoek wordt enkel de conceptrichtlijn uit 2011 behandeld, omdat de waardering van activa daarin een belangrijke rol speelt.

1.4.B Eigenschappen

In de conceptrichtlijn van 2011 omtrent de CCCTB wordt de winst gedefinieerd als het bedrag aan opbrengsten verminderd met de kosten en andere aftrekbare bedragen in een belastingjaar.107 De belastinggrondslag omvat de voordelen uit onderneming verminderd met

vrijgestelde opbrengsten, aftrekbare kosten en andere aftrekbare bedragen. 108 De

basisprincipes bij (op)waardering volgens de CCCTB-conceptrichtlijn stellen de belastinggrondslag vast om op basis daarvan vennootschapsbelasting te heffen.

102 Mededeling van de commissie naar belastingcoördinatie in de EU, een pakket om schadelijke

belastingconcurrentie te bestrijden, COM(97)495, par. 3.

103 Mededeling van de commissie naar een interne markt zonder belastingbelemmering, COM(2001)583, hfdst. 3. 104 Fiscale belemmeringen zijn dubbele belastingheffing, zware administratieve lasten en hoge nalevingskosten;

Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, p.4.

105 Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, p.4.

106 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad omtrent een eerlijk en doeltreffend

vennootschapsbelastingstelsel in de EU: vijf belangrijke actiegebieden, COM(2015)302, p. 9.

107 Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, p. 20, art. 4(9). 108 Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, p. 25, art. 10.

(21)

1.4.B.1 Beginselen

Volgens de algemene beginselen van de CCCTB-conceptrichtlijn worden winsten en verliezen alleen in aanmerking genomen bij realisatie.109 Opbrengsten en kosten worden in

beginsel verantwoord in het jaar waarin zij zijn genoten of opgekomen.110 Daarnaast is het

van belang om de belastinggrondslag op een consistente wijze vast te stellen. De wijze waarop de belastinggrondslag vastgesteld wordt, kan dus enkel gewijzigd worden indien uitzonderlijke omstandigheden dit rechtvaardigen.111

1.4.B.2 Verdeelsleutel

Het toerekenen van de bestandsdelen van de positieve gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag aan de lidstaten wordt uitgevoerd aan de hand van een verdeelsleutel. Deze verdeelsleutel hanteert een toerekeningsformule met drie elementen, waaronder activa.112 De weging van de drie elementen in de formule zorgt ervoor dat de

belangen van de oorsprongslidstaat en de belangen van de lidstaat van bestemming passend in de heffingsgrondslag worden meegewogen. De belasting wordt hierdoor alleen geheven in de lidstaat waar de winst daadwerkelijk wordt behaald.113

De belastinggrondslag wordt verdeeld over de groepsmaatschappijen in de verschillende lidstaten aan de hand van een toewijzingsformule.114 In beginsel worden hierbij

activa toegewezen aan de groepsmaatschappij met het economische eigendom over de activa. Indien de economisch eigenaar niet kan worden benoemd, worden activa toegewezen aan de groepsmaatschappij met het juridisch eigendom erover.115 Het

bedrijfsmiddel wordt, ongeacht de economische en juridische eigenaar, toegekend aan de groepsmaatschappij die het actief daadwerkelijk gebruikt.116 De toewijzingsformule dient

enkel om de activa, die door intragroeptransacties onder de factor activa van de verdeelsleutel behoort, te verdelen onder de groepsmaatschappijen.117

In beginsel geschiedt toerekening van materiele vaste activa volgens de verdeelsleutel. Wanneer dit echter geen billijke weergave van de ondernemingsactiviteiten in een lidstaat vormt, mag op grond van de vrijwaringsclausule een alternatieve toerekeningsmethode worden toegepast.118

109 Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, p, 24, art. 9(1). 110 Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, p. 27, art. 17. 111 Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, p. 24, art. 9(3).

112 Zie overweging 21, p. 16: De drie elementen zijn arbeid, activa en omzet; Zie overweging 21, p. 16: Activa is

het totaal aan materiele vaste activa van een onderneming; Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, p. 16, overweging 21.

113 Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, p. 16, overweging 21. 114 Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, p. 53, art. 86(1). 115 Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, p. 55, art. 93(1). 116 Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, p. 55, art. 93(2). 117 Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, p. 55, art. 93(2).

118 Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, p. 16, overweging 21; Art.

(22)

1.4.C (Op)waardering

Bij de overstap naar waardering van bedrijfsmiddelen volgens de CCCTB-conceptrichtlijn wordt de nationale belastingwetgeving gevolgd.119 Na deze overgangsregeling worden activa

van een entiteit gewaardeerd op het gemiddelde van de fiscale boekwaarde aan het begin en einde van een belastingjaar.120

De fiscale boekwaarde wordt in de conceptrichtlijn van de CCCTB gedefinieerd als de afschrijvingsbasis verminderd met het reeds afgeschreven bedrag.121 De afschrijvingsbasis

omvat alle kosten die direct samenhangen met het verkrijgen, voortbrengen of verbeteren van een bedrijfsmiddel. 122 In de conceptrichtlijn worden verkrijgingskosten en

voortbrengingskosten niet gedefinieerd. Daarentegen worden verbeteringskosten omschreven als aanvullende uitgaven waarop een daadwerkelijke capaciteitsverhoging volgt.123 Daarnaast vallen de uitgaven waardoor de functionaliteit van een bedrijfsmiddel

daadwerkelijk verbeterd ook onder de verbeteringskosten.124

Indien een materieel vast actief, als gevolg van intragroeptransacties, valt onder de factor activa van de toewijzingsformule, wordt bij vaststelling van de belastinggrondslag de waarde van het actief per groepsmaatschappij toegerekend.125 Wanneer het actief voor

minder dan een belastingjaar onder de factor activa van een groep valt, wordt de waarde van het actief naar evenredigheid van het aantal volle maanden berekend.126

Bij de waardering volgens de CCCTB-conceptrichtlijn bestaan er geen opwaarderingsmogelijkheden. In uitzonderlijke omstandigheden is een wijziging van de grondslagberekening mogelijk, echter is (nog) niet duidelijk welke omstandigheden dit zijn.

Wanneer er niet kan worden afgeschreven op activa, wordt een actief op grond van de conceptrichtlijn gewaardeerd tegen de oorspronkelijke kostprijs.127 Hierbij is logischerwijs

geen opwaardering mogelijk.

119 Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, p. 38, art. 44.

120 Zie art. 4(14), p. 21: Bedrijfsmiddelen vallen volgens de CCCTB definities onder vaste activa. Ze kunnen

afzonderlijk worden gewaardeerd en worden in de bedrijfsvoering voor minstens 12 maanden aangewend om inkomen te verwerven, behouden of verzekeren; Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, p. 55, art. 94(2);(3).

121 Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, p. 20, art. 4(13). 122 Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, p. 34, art. 33(1). 123 Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, p. 21, art. 4(18). 124 Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, p. 21, art. 4(18). 125 Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, p. 53, art. 86(1). 126 Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, p. 55, art. 94(2). 127 Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een CCCTB, CNS 2011/0058, p. 55, art. 94(1).

(23)

1.5 OVEREENKOMSTEN TUSSEN DE WAARDERINGSSYSTEMEN

Goed koopmansgebruik, IFRS en CCCTB-conceptrichtlijn vinden de basis in algemene beginselen. Binnen goed koopmansgebruik zijn dit het realisatiebeginsel, het voorzichtigheidsbeginsel en het eenvoudsbeginsel. Hierbij is binnen goed koopmansgebruik een bestendige gedragslijn van belang. IFRS hanteert het accrual base beginsel en het beginsel van een going concern. In de conceptrichtlijn van de CCCTB bestaat het beginsel waardoor winsten en verliezen alleen in aanmerking worden genomen bij realisatie. Daarnaast is een consistente wijze van de grondslagberekening vereist in het tweede beginsel. Deze beginselen functioneren bij alle drie de waarderingssystemen als verduidelijking van de basisprincipes. De onderneming krijgt hierdoor inzicht in de achterliggende gedachte van de regelgeving en basisprincipes. Door niet alleen concrete regels op te stellen, zijn er mogelijkheden voor de ondernemer om zelf keuzes te maken. Het interpreteren van deze keuzeruimte is daarbij begrensd door dezelfde beginselen en/of de wetgeving.

Het doel om de werkelijkheid te weerspiegelen kan als overeenkomst worden genoemd. De drie systemen trachten de daadwerkelijke gebeurtenissen te weerspiegelen. Wanneer er wordt uitgegaan van de IFRS of de conceptrichtlijn van de CCCTB wordt ook een weergave van de werkelijke waarde beoogd. Om dit te bewerkstelligen de mogelijkheid om de winstberekening en de waardering aan te passen aan de omstandigheden van de onderneming. Hierdoor vindt er een redelijke en billijke winstberekening en waardering plaats. Goed koopmansgebruik staat door middel van het eenvoudsbeginsel ook een aan de onderneming aangepast waarderingsstelsel toe.

De duurzame methode van waardering wordt door goed koopmansgebruik en eveneens in de CCCTB-conceptrichtlijn, als een consistente wijze van grondslagberekening, voorgeschreven. Wellicht kan uit het doel van IFRS opgemaakt worden dat er aan een soortgelijke eis zal moeten voldaan, gezien het streven naar een vergelijkbare, controleerbare, tijdloze en begrijpelijke weergave van financiële informatie.

1.6 VERSCHILLEN TUSSEN DE WAARDERINGSSYSTEMEN

In de praktijk leidt de toepassing van de waarderingssystemen logischerwijs tot verschillende uitwerkingen. De grondbeginselen van goed koopmansgebruik, IFRS en de CCCTB-conceptrichtlijn wijken af in de toerekening van kosten en opbrengsten aan perioden of gebeurtenissen. Deze principes werken door tot verschillen in de waardering.

In het goed koopmansgebruik is bij de waardering van bedrijfsmiddelen het voorzichtigheidsbeginsel, waardoor opwaardering naar de WEV vrijwel onmogelijk lijkt. Binnen IFRS is het mogelijk om bedrijfsmiddelen op fair value te waarderen en is er dus geen sprake van een beperking door een voorzichtigheidsvereiste. Volgens de

(24)

CCCTB-conceptrichtlijn wordt er gewaardeerd op het gemiddelde van de fiscale boekwaarde aan het begin en einde van het jaar, wat opwaardering onmogelijk maakt.

Goed koopmansgebruik is al vele jaren toegepast en heeft hierdoor meer (rechts)zekerheid dan IFRS en de conceptrichtlijn. IFRS en de CCCTB-conceptrichtlijn gaan namelijk niet in op specifieke situaties, die bij goed koopmansgebruik al door de Hoge Raad zijn uitgewerkt. Dit komt doordat de CCCTB-conceptrichtlijn (nog) niet in de praktijk is toegepast en gewijzigd wordt in een nieuw voorstel. Indien er op basis van IFRS geen billijke weergave van de ondernemingsactiviteiten van een groepsmaatschappij wordt gevormd, staat de vrijwaringsclausule een alternatieve toerekeningsmethode toe.

De waarderingssystemen trachten het werkelijke resultaat of het werkelijke vermogen van de onderneming te bepalen. Desalniettemin komt dit anders tot uiting doordat ze de werkelijkheid vanuit een ander oogpunt zien en vastleggen. Basisprincipes en de achterliggende betekenis zijn daarvan de oorzaak. Goed koopmansgebruik gaat uit van een winstbepalende balans gebaseerd op de resultatenrekening en legt gebeurtenissen vast aan de hand van het matchingprincipe. Lasten worden dus verantwoord in het jaar van bijhorende baten. IFRS daarentegen beoogt het vermogen van een onderneming te weergeven. Op basis van accrual accounting worden gevolgen van gebeurtenissen toegerekend aan de jaren. In de CCCTB-conceptrichtlijn worden winsten en verliezen in aanmerking genomen op het moment van realisatie.

Goed koopmansgebruik verantwoordt verliezen op het moment dat ze worden onderkend, terwijl volgens de CCCTB-conceptrichtlijn verliezen pas genomen mogen worden bij realisatie. Indien de CCCTB-conceptrichtlijn wordt gevolgd, resulteert dit in een positievere weergave van de winst en het vermogen van een onderneming. De IFRS rekent kosten toe aan de periodes waar de bijbehorende bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.

Verder geven de waarderingssystemen andere definities van begrippen, zoals realisatiemoment, fair value en bijzondere omstandigheden. IFRS hanteert de fair value die afhankelijk is van de veronderstellingen van marktdeelnemers. In goed koopmansgebruik wordt zou dit vergelijkbaar kunnen zijn met de WEV, maar wordt de fair value van IFRS gezien als een vervangingswaarde.

Goed koopmansgebruik is vooral gericht op ondernemingen waarover in Nederland belasting wordt geheven. Daarentegen zijn IFRS en de CCCTB-conceptrichtlijn internationaal georiënteerd en hanteren een winstberekeningsstelsel dat in meerdere soorten economieën en omstandigheden geschikt is.

(25)

1.7 SUBCONCLUSIE

In de eerste subconclusie wordt er een concreet antwoord geformuleerd op de eerste subvraag. De eerste subvraag luidt als volgt:

Wat zijn de doelen en strekkingen van goed koopmansgebruik, IFRS en de CCCTB-conceptrichtlijn omtrent opwaardering?

Goed koopmansgebruik is gericht op het bepalen van de jaarwinst als basis voor de belastingheffing in Nederland. Kort gezegd wordt er verwacht dat ondernemers handelen als een goed koopman. De beginselen van goed koopmansgebruik vormen een kader waarin de ondernemer de economische werkelijkheid moet weergeven. Hierbij mogen geen onzekere winsten als zekerheid worden bestempeld en moet het winstberekeningsstelsel hanteerbaar en controleerbaar zijn. De beginselen functioneren bij het goed koopmansgebruik behoorlijk als een begrenzing bij het waarderen, waardoor de mogelijkheden van (op)waardering worden beperkt.

IFRS wordt gebruikt om financiële gegevens van de onderneming te verstrekken aan externe partijen. IFRS is daarom met name georiënteerd op een kwalitatieve weerspiegeling van de fair value van het ondernemingsvermogen. Deze insteek eist een waardering waarbij relatief veel informatie wordt verstrekt die bij waardering volgens goed koopmansgebruik of de CCCTB niet van belang is. De informatie omtrent de waardering is gegeven voor externe partijen, zodat zij een basis hebben om toekomstige prestaties te voorspellen en de prestaties uit het verleden kunnen beoordelen.

Het doel van de Europese Commissie is om fiscale belemmeringen weg te nemen bij grensoverschrijdende activiteiten binnen de Europese Unie. De conceptrichtlijn van de CCCTB is opgesteld om dit doel van de Europese Commissie te bewerkstelligen aan de hand van samenhangende belastingstelsels binnen Europa. Samenhang tussen belastingstelsels van de lidstaten beperkt de mogelijke regelgeving en definities in de CCCTB-conceptrichtlijn. Wellicht worden de beperkingen in de toekomst verbreedt in de praktijk. In de conceptrichtlijn van de CCCTB worden winsten toegerekend aan de lidstaten waarin de winst daadwerkelijk wordt gemaakt. Door de focus op het land waarin de winst wordt gemaakt, wordt bij het weerspiegelen van de werkelijkheid voornamelijk de locatie van de aanwending van het bedrijfsmiddel in acht genomen.

(26)

2. KNELPUNTEN (OP)WAARDERINGSSYSTEMEN

2.1 INLEIDING

In het tweede hoofdstuk staat de beantwoording van de tweede subvraag van dit onderzoek centraal:

Wat zijn de knelpunten in de (op)waarderingsvoorschriften van goed koopmansgebruik, IFRS en de CCCTB-conceptrichtlijn?

Er wordt ingegaan op de (op)waarderingssystemen van goed koopmansgebruik, IFRS en de CCCTB-conceptrichtlijn. Bij het waarderingssysteem goed koopmansgebruik worden de regels omtrent voorwaartse verliesverrekening in de tijd uiteengezet. Vervolgens wordt ingegaan op de noodzaak van opwaarderingsmogelijkheden. Bij ieder waarderingssysteem wordt gefocust op de oorzaken van nadelige gevolgen in de (toekomstige) praktijk, oftewel de knelpunten van de (op)waarderingsvoorschriften.128 De uiteenzetting van de knelpunten

wordt uitgevoerd aan de hand van kritische artikelen uit vakbladen.

2.2 GOED KOOPMANSGEBRUIK

2.2.1 Verliesverdamping – inbreuk op totaalwinstbegrip

Binnen goed koopmansgebruik vindt belastingheffing plaats over de totaalwinst. Hierbij is de totaalwinst om praktische reden gedeeld in jaarwinsten.129 In een jaar van verlies wordt er

geen belasting geheven en ontstaat een compensabel verlies dat te verrekenen is in jaren met winst. Indien een compensabel verlies niet langer (voorwaarts) te verrekenen is met een jaarwinst, is er sprake van verliesverdamping. Verliesverdamping resulteert in belastingheffing over meer dan de totaalwinst, oftewel een inbreuk op het totaalwinstbegrip.

Verliesverdamping kan voorkomen worden door een onbeperkt voorwaartse verliesverrekening, zodat compensabele verliezen altijd te verrekenen blijven met toekomstige winsten. Indien verliezen niet onbeperkt voorwaarts te verrekenen zijn is het creëren van een realisatiemoment van de stille reserves in bedrijfsmiddelen een alternatieve methode om verliesverdamping te voorkomen.130 Dit realisatiemoment moet wel resulteren in

een verhoging van de jaarwinst in plaats van een herwaarderingsreserve, zodat het compensabele verlies te verrekenen is. 131 Het uitstellen of voorkomen van

verliesverdamping, ontstaan door beperkte voorwaartse verliesverrekening, wordt verliesverjonging genoemd.132

128 De CCCTB is (nog) niet toegepast in de praktijk, dus geschiedt dit theoretisch/abstract. 129 MvT, Tweede Kamer, 2005-2006, 30 572, nr. 3, p. 22.

130 Indien volgens goed koopmansgebruik bedrijfsmiddelen gewaardeerd worden op historische kostprijs(minus

afschrijvingen) ontstaan er bij een hogere waardering in het economisch verkeer stille reserves. De WEV van de bedrijfsmiddelen is dan hoger dan de fiscale boekwaarde.

131 Noot Russo, HR 10 juli 2015, FED 2015/65, nr. 5.

(27)

2.2.2 (On)beperkt voorwaartse verliesverrekening

Hofstra bepleit dat het probleem van verliescompensatie niet geïsoleerd kan worden bezien, doch geplaatst moet worden tegen de achtergrond van de fiscale systematiek en van de rechtsorde in haar geheel.133 In dit onderzoek wordt verliesverrekening en daarmee

verliesverdamping in combinatie met (op)waardering op eenzelfde wijze beschouwd. Met het oog op het dynamische karakter van goed koopmansgebruik, worden eveneens maatschappelijke ontwikkelingen in acht genomen. De geschiedenis omtrent voorwaartse verliesverrekening wordt in dit onderzoek relevant en vergelijkbaar met de actualiteit geacht vanaf 1994. Eerdere wetswijzigingen blijven derhalve buiten beschouwing.

De Wetswijziging in 1994 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 bevat van een reeks van maatregelen ter verbetering van de fiscale structuur in Nederland. Deze maatregelen waren gericht op het versterken van Nederland als vestigingsplaats voor ondernemingen. Het verbeteren van de fiscale structuur was tevens onderdeel van het kabinetsvoorstel om de werkgelegenheid in Nederland te bevorderen.134 Een van de maatregelen ter verbetering van de fiscale structuur in Nederland

betrof de opheffing van de achtjaarstermijn van voorwaartse verliesverrekening.135 Ondanks

praktische bezwaren omtrent de uitvoerbaarheid werd de onbeperkte verliesverrekening ingevoerd. Verliesverdamping en de gekunstelde oplossingen om verliesverdamping te voorkomen waren argumenten om de onbeperkte voorwaartse verliesverrekening in te voeren, zodoende ter bevoordeling van de ondernemingen die ondanks langdurig verlies bleven bestaan.136 De wetswijziging in 1994 benadrukt dat de onbeperkte verliesverrekening

in vergelijking met de regelgeving in andere West-Europese landen ruim is en vergrootte daardoor de aantrekkingskracht van Nederland als vestigingsplaats.137

Later werd in de Belastingherziening 2001 het Nederlandse belastingregime omschreven als internationaal goed concurrerend. Dientengevolge was handhaving van deze concurrentiepositie bij de Belastingherziening 2001 van groot belang. Oplossen van bestaande knelpunten was hierbij relevant.138 Daarnaast was de Belastingherziening 2001

gedoeld op het creëren van een meer rechtvaardige heffing.139

In tegenstelling tot de goed concurrerende fiscale positie van Nederland tijdens de belastingherziening in 2001, stond in 2007 de fiscale positie van Nederland onder druk door de toenemende internationalisering en opkomende economieën. In het Wetsvoorstel Werken aan Winst achtte het kabinet het van belang om Nederland terug te brengen naar de fiscale

133 Hofstra 1979, p. 11. 134 MvT, Tweede kamer, 1994-1995, 23 962, nr. 3, p. 1. 135 MvT, Tweede kamer, 1994-1995, 23 962, nr. 3, p. 1. 136 MvT, Tweede kamer, 1994-1995, 23 962, nr. 3, p. 2. 137 MvT, Tweede kamer, 1994-1995, 23 962, nr. 3, p. 3. 138 MvT, Tweede Kamer, 1998-1999, 26 727, nr. 3, p. 3. 139 MvT, Tweede Kamer, 1998-1999, 26 727, nr. 3, p. 4.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

‘Wat een degradatie, om van een Forum op een blad vol wijven terecht te komen!’... een dienst bewijst. Ik wacht nu op een brief van jou voor ik me hierover een opinie vorm, en in

In een tweede experiment hebben we proactief herinnerings-sms’jes gestuurd aan huurders die per acceptgiro betalen en die in de voorgaande maanden één of meer keer hun

De punten liggen vrijwel op een rechte lijn, dus deze frequentieverdeling is bij benadering normaal verdeeld. -

Aangezien het IFRS 7-amendement bepaalt dat de levelhië- rarchie van toepassing is voor financiële instrumenten die op fair value gewaardeerd worden, beperken wij ons in het

Een verklaring voor de toename van het relatieve belang van de level 2 financiële activa en financiële verplichtingen (met ongeveer hetzelfde percentage) ligt naar onze mening op

4.. en de laatste zijn specifi ek in die zin dat ze niet veroorzaakt worden door algemene factoren. In tegenwoordige termen zou men kunnen spreken van een aandeel dat ten

Enigszins bevreemdend (in het licht dat hij stelt dat het feit of verkoop plaats heeft gehad econo- misch in veel gevallen geen betekenis meer heeft) is het dan ook dat

Door de Geest groeit de liefde voor elkaar steeds meer.. Daarom bidden we samen dat die eenheid