• No results found

H4: rekenen met kansen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "H4: rekenen met kansen"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hoofdstuk 4

Rekenen met kansen

V-1.

a. De kans dat de wijzer 5 aanwijst is 1

8 .

b. De kans dat de wijzer een even getal aanwijst is 5

8 0,625

c. De kans op een rood vlak is 50%.

d. De kans dat de wijzer een rood vlak met een oneven getal aanwijst is 3

8 0,375. In

procenten is dat 37,5%.

e. Je mag verwachten dat de wijzer 125 keer de 14 aanwijst. Wellicht komt het aantal

ook wel in de buurt van de 125. Het is niet gezegd dat dat ook werkelijk gebeurt. V-2.

a. De kans op een schoppen is 1

4.

b. De kans op een zwarte aas is 2 1

52  26.

c. De kans op een rode kaart boven de acht is 4 1

36  9.

d. De kans op een tweede schoppen is 12

51. V-3. a. b. 1 16 ( ) P HH  . c. 7 16 (min 1 ) P stens R  .

d. P twee van dezelfde soort( )

4 1 16 4 ( , ) P HH RR KK of SS    V-4.

a. Er zijn twee mogelijke uitkomsten en de kans op kop (jongen) is even groot als de

kans op munt (meisje).

b. De kolom met 100 keer werpen.

c. Die kans is ongeveer 24

100.

V-5.

a. Nee, drie meisjes komen vaker voor.

b. 99546 63411 79807 84733: 4 gezinnen met drie meisjes.

c. Om de 3e "bladzijde" toevalsgetallen op je GRM te krijgen doe je het volgende:

3 STO  MATH PRB optie 1 (rand) ENTER ENTER

En vervolgens MATH PRB optie 1 (rand) ENTER ENTER ENTER …

De eerste 5 cijfers van elk getal stelt een gezin voor met 5 kinderen, waarbij een even cijfer een jongen voorstelt en een oneven cijfer een meisje.

MATH PRB optie 5 (randInt) 0 , 100000 , 50 genereert 50 toevalsgetallen

tussen 0 en 100000 (3 ) 0,31 P meisjes  en P(4meisjes) 0,16 eerste spel H R K S tw e e de s p e l H HH RH KH SH R HR RR KR SR K HK RK KK SK S HS RS KS SS

(2)

1.

a. Eén van de 6 mogelijke uitkomsten is vier ogen.

b. Van de 36 mogelijke uitkomsten hebben er 5 een som van 8 ((2,6), (3,5), (4,4), (5,3)

en (6,2)). 2. 361 1000 ( ) 36% P rugligging   en 279 1000 ( ) 28% P rugligging  

De kans op een rugligging zal daar ergens tussen liggen: 32% (?)

3. Na 5 rode M&M’s zitten er nog maar 75 M&M’s in het zakje waarvan 19 rode.

19 75

( )

P zesde is rood

4.

a. Het aantal keer kop kan 0, 1, 2, 3 of 4 zijn.

b. Op grond van dat experiment kan Max gelijk hebben.

c. 397

1000

( )

P A

d. Er is bijvoorbeeld maar één mogelijkheid om 4 keer kop te gooien (kkkk), maar 6

mogelijkheden om 2 keer kop te gooien (kkmm, kmkm, kmmk, mkkm, kmmk, mmkk). Dus de kans op A is groter.

5.

a. Het aantal keer munt kan variëren van 0 t/m 3.

b. randInt(0, 999, 50) noemt 50 willekeurige getallen tussen 0 en 999. Math PRB 5

Een even cijfer stelt bijvoorbeeld munt voor en een oneven cijfer kop.

c. 17

50

( )

P B  , op basis van dit experiment.

6.

a. 5

60

(5) 100 8,3%

P   

b. Je verwacht voor ieder aantal ogen een frequentie van 10. De dobbelsteen kan best

eerlijk zijn. Ze kan meer zekerheid krijgen door veel vaker te gooien.

c. De experimentele kansen zullen steeds dichter bij de theoretische kansen 1

6

( )

uitkomen. 7.

a. 6 rode, elk gecombineerd met 6 gele uitkomsten.

b. (1, 2); (2, 3); (3, 4); (4, 5); (5, 6); (6, 5); (5, 4); (4, 3); (3, 2); (2, 1) c. 10 36 ( ) P V  d. 29 100 ( ) 0,29 P V   2784 10000 ( ) 0,2784 P V  

e. Bij het grote aantal is de invloed van het toeval kleiner, dus dat is betrouwbaarder.

8.

a. ja, want het lijkt of Peter beter af is met 2, 3, 4

en 5.

b.

-c. de hele 'rand' van de tabel is voor L; dus 20 van

de 36 uitkomsten; 20 5

36 9

( )

P A   .

d. ja; van de vele combinaties met een 2, 3, 4 of 5

moet Peter alles met een 1 of een 6 afstaan.

1, 1 1, 2 1, 3 1, 4 1, 5 1, 6 2, 1 2, 2 2, 3 2, 4 2, 5 2, 6 3, 1 3, 2 3, 3 3, 4 3, 5 3, 6 4, 1 4, 2 4, 3 4, 4 4, 5 4, 6 5, 1 5, 2 5, 3 5, 4 5, 5 5, 6 6, 1 6, 2 6, 3 6, 4 6, 5 6, 6

(3)

9.

a. wat je ook gooit, het aantal is altijd positief.

b. 3 1 6 2 ( ) P A   en 1 2 ( )

P B  ; er zijn geen andere mogelijkheden dan even of oneven

gooien; de kans op de gebeurtenis "even of oneven" is dus 1.

c. Als je gooit treedt of gebeurtenis D {6} op of E {1, 2, 3, 4, 5} en niet anders.

10. a. 5 12 ( ) P A  . b. 3 1 12 4 ( ) P B   . c. 5 12 ( ) P A wel en B niet  . d. 8 2 12 3 ( ) ( 1 0) P niet C P verschil is of   e. 1 11 12 12 ( 6) 1 ( 6) 1

P som is hoogstens  P som is groter dan   

11.

a. Een 7 zal eerder getrokken worden, want er zijn vier zevens en slechts twee vijven

en één zes.

b. Er zijn nu 10 verschillende kaarten. Je hebt keuze uit 10 kaarten voor het eerste

cijfer en keuze uit 9 kaarten voor het tweede cijfer. Dus 90 verschillende mogelijkheden.

c. 4 3 12 2

90 90 15

(77)

P .

d. geen van de kaarten bevat een 7.

e. 6 5 2

90 3

( min 1 ) 1 ( 7) 1

P ten ste zeven  P geen   .

12.

a. Zie de tabel hiernaast

b. De kans op “de som is 7” is 6

36. De kans op “de som

is 6” is 5 36.

c. De kans op “de som is 2” is 1

36 en ook de kans op

“de som is 12” is 1

36.

d. De kans “de som is kleiner dan 3”

e. P(G) is de kans op “de som is minstens 3” is 35 36 .

Je kan P(G) ook uit rekenen door 1 – P(“de som is

kleiner dan 3”) 1 35

36 36

1

   .

f. Ze zijn niet complementair omdat bij bijvoorbeeld

“dubbel twee” zowel in H als K voorkomt. 13.

a. Bij het gooien met drie dobbelstenen komt de combinatie 1, 2, 6 zes keer voor:

((1,2,6), (1,6,2), (2,1,6), (2,6,1), (6,1,2) en (6,2,1)) en de combinatie 1, 4, 4 drie keer: ((1,4,4), (4,1,4) en (4,4,1)) en de combinatie 3, 3, 3 slechts één keer.

6 6 3 3 6 1 25 6 6 6 216 ( 9) P som          en 6 6 3 6 3 3 27 6 6 6 216 ( 10) P som          1 2 3 4 1 1, 1 1, 2 1, 3 1, 4 2 2, 1 2, 2 2, 3 2, 4 3 3, 1 3, 2 3, 3 3, 4 + 1 2 3 4 5 6 1 2 3 4 5 6 7 2 3 4 5 6 7 8 3 4 5 6 7 8 9 4 5 6 7 8 9 10 5 6 7 8 9 10 11 6 7 8 9 10 11 12

(4)

14.

a. Vanuit A gaan 350 auto’s naar B en 650 auto’s naar C.

Vanuit B gaan 0,44 350 154  auto’s naar D en 0,56 350 196  auto’s naar E.

Vanuit C gaan 0,20 650 130  auto’s naar E en 0,80 650 520  auto’s naar F.

Dus er gaan 154 auto’s naar D, 196 130 326  auto’s naar E en 520 auto’s naar

F. b. c. P E( ) 0,326 d. P ACE( ) 0,65 0,20 0,13   15. a. 10 10 100  takken. b.

c. RR komt 6 3 18  keer voor; RW komt

6 7 42  keer voor; WR komt 4 3 12 

keer voor en WW komt 4 7 28  keer voor.

d. 42 100 ( ) P RW  e. 12 100 ( ) P WR  , nee dus. f. 18 100 ( ) P RR  en 28 100 ( ) P WW  g. 18 42 12 28 100 100 100 100 ( ) ( ) ( ) ( ) 1 P RRP RWP WRP WW      . 16.

a. In vaas A zijn 6 van de 10 knikkers rood, dus 6 600

10 1000 ( ) P R   . En 4 400 10 1000 ( ) P W   . b. 180 rood want 3 180 10  600 c. RW: 420 WR: 120 WW: 280 d. 180 18 1000 100 ( ) P RR   420 42 1000 100 ( ) P RW   120 12 1000 100 ( ) P WR   en 280 28 1000 100 ( ) P WW   17. a. zie 16a. b.

c. Dan zou P RW( ) 1,3 en dat kan natuurlijk niet.

Kansen zijn kleiner dan 1. d. P RW( ) 0,6 0,7 0,42   .

e. P WR( ) 0,4 0,3 0,12   en P WW( ) 0,4 0,7 0,28  

18.

a. P(Sven wint een set) 1 0,8 0,2

b. c. P GG( ) 0,8 0,8 0,64   P GSG( ) 0,8 0,2 0,8 0,128    ( ) 0,8 0,2 0,2 0,032 P GSS     d. P SGG( ) 0,2 0,8 0,8 0,128    ( ) 0,2 0,8 0,2 0,032 P SGS     P SS( ) 0,2 0,2 0,04   D E F aantal 154 326 520 1000 % 15,4 32,6 52,0 100%

(5)

19.

a. P LL( ) 0,28 0,28 0,0784  

b. P LR( ) 0,28 (1 0,28) 0,28 0,72 0,2016     

c. P RL( ) 0,72 0,28 0,2016  

d. P RR( ) 0,72 0,72 0,5184  

e. Omdat er geen andere mogelijkheden zijn voor de twee klanten.

20. a. b. 1 5 4 (5 ) ( ) 0,00098 P keer A   c. 1 20 2 (20 ) ( ) 0,00000095 P keer B   d. 1 16 4 (16 ) (1 ) 0,01 P keer geen A    21. a. b./c. P dezelfde letter( )P AA BB CC of DD( , , ) 2 2 2 2 ( ) ( ) ( ) ( ) 0,25 0,5 0,125 0,125 0,34375 P AA P BB P CC P DD          22. a. -b. P(2keer roos)P RRM( )P RMR( )P MRR( ) 3 3 3 7 7 7 7 7 7 10 10 10 10 10 10 10 10 10 0,441           c. 7 3 7 10 10 10 ( ) 0,147 P RMR    

d. P hoogstens keer roos( 2 )P(0,1of 2keer roos)

3 7 10 1 P(3keer roos) 1 ( ) 0,657      23. a. 2 27 64 (2 ) ( ) ( ) ( ) 3 0,25 0,75 P FP GFFP FGFP FFG    

b. P meer dan fout( 1 ) 1 P(0of fout1 )

3 2 54

64

1 (0,25 3 0,25 0,75)

     

c. P hoogstens fout( 2 ) 1 P(0, 1of 2fout) 1 P(3fout)

3 37 64

1 0,75

  

d. Van 8 vragen zijn er 2 vragen fout. Dat is een combinatie van 2 uit 8: 8 28

2       routes. e. P FFGGGGGG( ) 0,75 0,25 2 6 1,37 10 4

f. P minstens fout( 2 )P(2, 3of 4fout) 1 P(0of fout1 )

4 3

1 (0,25 4 0,25 0,75) 0,9492

     

(6)

24. a. 15 15 85 85 100 100 100 100 ( ) 0,0163 P DDGG      en 15 85 15 85 100 100 100 100 ( ) 0,0163 P DGDG      b. GGDD, GDGD, GDDG, DGGD, DGDG, DDGG: 6 volgorden. c. 15 15 85 85 100 100 100 100 (2 2 ) 6 0,0975 P goede en defecte       d. 85 4 100 ( 1 ) 1 ( ) 1 ( ) 0,4780

P tenminste defect  P geen defecte   

25.

a. P minstens( 4) 1 P(3) 1 (0,20)  3 0,992

b. P hoogstens( 7) 1 P meer dan( 7) 1 ( (8)  PP(9))

2 3 1 (3 0,30 0,50 0,30 ) 0,838       26. a. 20 8 10 28 28 49 ( ) 0,2041 Willem P RW     en 20 8 40 28 27 189 ( ) 0,2116 Sieb P RW     8 20 10 28 28 49 ( ) 0,2041 Willem P WR     en 8 20 40 28 27 189 ( ) 0,2116 Sieb P WR     b. 8 8 4 28 28 49 ( ) 0,0816 Willem P WW     en 8 7 2 28 27 27 ( ) 0,0741 Sieb P WW    

c. Omdat je niet kunt zien welke knikker je eerst pakt en welke daarna.

d. Het tegelijk trekken van 2 knikkers komt op hetzelfde neer als een trekking zonder

teruglegging. 27. a. 5 4 4 5 40 9 9 9 9 81 ( ) ( ) ( ) 0,4938 P witte en rodeP WRP RW       b. 4 4 16 9 9 81 ( ) 0,1975 P RR     28. a. 8 7 6 6 5 4 19 14 13 12 14 13 12 91 ( ) 0,2088 P BBB of GGG         b. 6 5 8 6 8 5 8 6 5 14 13 12 14 13 12 14 13 12 (2 1 ) ( ) ( ) ( ) 0,3297 P G en BP GGBP GBGP BGG           29.

a. Een vaas met drie groene knikkers (schot treft de roos) en twee rode knikkers. Trek

drie keer een knikker uit deze vaas met terugleggen.

b. 2 2 3 12 5 5 5 125 ( ) 0,096 P MRR      c. Op drie manieren: MRR, RMR en RRM. d. 18 125 ( ) ( ) ( ) P MRRP RMRP RRM  e. 18 54 125 125 (1 ) 3 0,432 P misser     30.

a. Een vaas met 4 rode knikkers (leeg) en 8 witte knikkers (vol). Trekking zonder

terugleggen.

b. De laatste batterij die Karin trekt moet de vierde volle zijn. Er zijn 10 verschillende

volgorden: VVVLLV, VVLVLV, VLVVLV, LVVVLV, VVLLVV, VLVLVV, LVVLVV, VLLVVV, LVLVVV en LLVVVV. Dus 4 3 8 7 6 5 10 12 11 10 9 8 7 33 (6 ) 10 0,3030 P testen         

(7)

31. a. PPG, PGP en GPP. b. 3 2 3 3 6 5 4 20 ( ) ( ) ( ) P PPGP PGPP GPP     c. 3 9 20 20 (2 ) 3 P keer prijs    32.

a. Omdat de steekproef van 5 blikken klein is

ten opzichte van het totaal aantal blikken van 20000. De kans op kwaliteit A blijft vrijwel 90%.

b. P niet van kwaliteit A(1 ) 5 0,90 0,10 0,3281  4

c. P(2niet van kwaliteit A) 10 0,90 0,10 3 2 0,0729

33. a. 1 2 ( ) P even  b. 1 3 (6)

P  (Eén van de even getallen {2, 4, 6} is een 6)

34.

a. 26

79

( sin , ) 0,3291

P wel aasappel toch verkouden  

b. 32

79

( sin , ) 0,4507

P geen aasappel toch verkouden  

c. 26 26

26 32 58

( , sin ) 0,4483

P verkouden toch aasappeleter  

35. a. 1 3 ( | ) P drievoud even  b. A: 3 4 5 6 B: 1 2 3 1 3 ( | ) P A B  en 1 4 ( | ) P B A36. a. 2 5 ( | 6)

P beide even som is  b. 2

9

( 6 | )

P som is beide even

37. a. 4 1 52 13 ( ) 0,0769 P A    1 13 ( | ) 0,0769 P A B  

Bij gebeurtenis A gaat het om 4 azen van de 52 kaarten en bij gebeurtenis AB om 1

kaart (A) van de 13 schoppen.

b. 13 1 52 4 ( ) 0,25 P B    1 4 ( | ) 0,25 P B A   c. 1 52 ( ) 0,0192 P C   1 4 ( | ) 0,25 P C A  

Bij gebeurtenis C gaat het om 1 van de 4 azen en bij gebeurtenis CA om 1 kaart (A) van de 4 azen.

38.

a. Het werpen van de eerste dobbelsteen heeft geen invloed op het werpen van de

tweede dobbelsteen. A: {(3, 1), (3, 2), (3, 3), (3, 4), (3, 5), (3, 6)} B: {(1, 5), (2, 5), (3, 5), (4, 5), (5, 5), (6, 5)} C: {(1, 1), (2, 2), (3, 3), (4, 4), (5, 5), (6, 6)} 1 6 ( | ) P A B  en 6 1 36 6 ( ) P A   1 6 ( | ) P B A  en 6 1 36 6 ( ) P B   b. 1 6 ( | ) ( ) P A C  P A en 1 6 ( | ) ( ) P C A  P C

(8)

39.

a. 11

77

( | ) 0,1429

P onvoldoende op CSE voldoende op SE  

b. 5

71

( | ) 0,0704

P onvoldoende op SE voldoende op CSE  

c. Die bekende van mij is goed in een bepaald schoolvak.

d. P onvoldoende op SE( ) 0,23 en P onvoldoende op CSE( ) 0,29 terwijl

18 29

( | ) 0,6207

P onvoldoende op SE onvoldoende op CSE   en

18 23

( | ) 0,7826

P onvoldoende op CSE onvoldoende op SE   . Dus de

gebeurtenissen onvoldoende op SO-cijfer en onvoldoende examencijfer zijn afhankelijk. 40. a. 372 710 ( ) 0,52 P met vlooien   b. 286 361 ( | ) 0,79

P vlooien geen middel  

c. 263

338

( | ) 0,778 77,8%

P wel middel zonder vlooien   

d. 263

349

( | ) 0,754 75,4%

P geen vlooien wel middel   

e. 86

349

( | ) 0,246 24,6%

P met vlooien wel middel   

41.

a. Je moet dan 0,00 raken. Deze kans is 1

5 b. c. 4 25 (€ 2,50) P  d. 15 3 25 5 ( €1,50 )

P meer dan gegooid  

42.

a. P gezond ziek( | ) 15%

b. Van de 62000 mensen zijn er 62000

1000  8 496 ziek en 61504 gezond.

0,85 496 0,05 61504 3497    mensen krijgen te horen dat ze ziek zijn.

c. 0,05 61504 0,15 496

62000

( ) 0,0508

P verkeerde uitslag   

d. P verkeerde uitslag( ) 10% . De test is onbetrouwbaarder. 43.

a. 20 groepen (testen) en 3 15 45  recruten (testen): 65 testen.

b. 1000 groepen en 400 10 4000  afzonderlijk: 5000 bloedmonsters.

c. P geen syfillis( ) 0,95 8 0,6634 en

8

( ) 1 ( ) 1 0,95 0,3366

P wel syfillis  P geen syfillis   

d. Er zijn 10000

8 1250 groepen. Daarvan moeten er 0,3366 1250 421  elke recruut

apart getest worden. In totaal zo'n 1250 421 8 4618   testen.

e. Voer in: y1 10000 10000 (1 0,95 )x x 10000 10000 (1 0,95 )x

x x x

        

Deze functie is minimaal bij x5.

0,00 0,50 1,00 1,50 2,50 0,00 0,00 0,50 1,00 1,50 2,50 0,50 0,50 1,00 1,50 2,00 3,00 1,00 1,00 1,50 2,00 2,50 3,50 1,50 1,50 2,00 2,50 3,00 4,00 2,50 2,50 3,00 3,50 4,00 5,00

(9)

T-1.

a. 6 2 4 112 3

60 10

( )

P Jimmy moet wachten      .

b. 12

45

( )

P Esmee moet wachten  .

c. Theoretische kans. d. experimentele kans. T-2. a. 1 1 1 6 6 36 (33) P    . b. 1 1 1 6 6 36 (4 5 )W R P    . c. 1 1 1 6 6 18 ( 11) (5 6W R 6 5 ) 2W R P som isP of     .

d. de som van de ogen is meer dan 11, ofwel de som is 12.

e. 1 35 36 36 ( ) 1 ( ) 1 P A  P niet A    . T-3. a. b. P SZ( ) 0,40 0,80 0,32   . c. P SSS( ) 0,40 0,20 0,05 0,004    T-4. a. P OO( ) 0,45 0,45 0,2025   .

b. De kans dat iemand bloedgroep O heeft is groter dan dat die bloedgroep A heeft.

De kans dat twee mensen bloedgroep O hebben is dus ook groter dan dat ze beiden bloedgroep A hebben.

c. P verschillende bloedgroep( ) 1 P dezelfde bloedgroep( )

2 2 2 2 1 (0,43 0,09 0,03 0,45 ) 1 0,3964 0,6036         T-5. a. 6 5 4 120 1 10 9 8 720 6 ( ) P WWW      . b. 1 4 3 2 144 1 6 10 9 8 720 5 ( ) ( )

P drie van dezelfde kleurP WWW of ZZZ       .

c. 6 5 4 360 1 10 9 8 720 2 ( ) ( , ) 3 P twee WP WWZ WZW of ZWW       . d. 1 5 6 6 (min ) 1 ( ) 1

P stens een Z  P geen Z   

e. 1 5

6 6

( ) 1 ( ) 1

P hoogstens twee W  P drie W   

T-6. a. 16 52 ( ) P A  . b. 4 1 16 4 ( | ) P B A   . c. 1 4 ( ) ( | ) P B  P B A en 4 13 ( | ) ( )

P A B  P A dus de gebeurtenissen A en B zijn onafhankelijk van elkaar.

(10)

T-7. a. b. 1 1600 16000 0,90 9 c. d. 1599 1608 ( | ) 0,9944 P NZ T T-8.

a. Wanneer de steekproef (4 knikkers) groot is ten

opzichte van de populatie (het aantal knikkers in de vaas). Dus wanneer er bijvoorbeeld 10

knikkers in de vaas zitten.

b. Dan neem je bijvoorbeeld een vaas met 10.000

knikkers.

c. Als de eerste knikker weer terug wordt gelegd in de vaas.

T+ T

-WZ 9 1 10

NW 1599 14392 15990

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Eerder onderzoek naar de volledige IFRS heeft zich onder andere gericht op het effect van de adoptie van IFRS op de cost of capital van ondernemingen (Dargenidou, McLeay

Hoewel er een tweede wisseling heeft plaatsgevonden, is het aantal rode en groene ballen in de vazen hetzelfde als vóór die tweede wisseling.. 5p 16 † Beschrijf wat er hier bij

Dit suggereert dat goud evenveel waard is als drie keer brons en dat twee keer zilver beter is dan één keer goud, een heel andere ‘ranking’ dus dan die volgens het

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

In 1986 zijn nakomelingen van de hybride lariks zaadgaard Vaals en materiaal van de hy- bride lariks uit de Belgische zaadgaard Halle, twee Nederlandse herkomsten van Japanse

RRRRR is één van de manieren om bij vijf keer trekken, 2 rode knikkers te hebben. De kans op deze volgorde is. Je hebt steeds één knikker minder in de bak zitten. In totaal zijn er

Er zijn drie blauwe, twee gele, drie rode en vier groene knikkers, maar ze liggen niet in deze volgorde.. Aan één einde ligt een gele knikker en aan het andere einde ligt een

10.Er komen verplichte quota voor het aantal gedeeltelijk arbeidsgehandicapten dat werkgevers (uitgezonderd kleine bedrijfjes en organisaties) in dienst moeten hebben. Het in