• No results found

Werken als verzorgende in de kleinschalige gezondheidszorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Werken als verzorgende in de kleinschalige gezondheidszorg"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Werken als verzorgende in de

kleinschalige gezondheidszorg

Romy Heuvel 10047565

Begeleider: Marguerite van den Berg Tweede lezer: Anna Aalten

Bacheloronderzoek Sociologie: Dienst en Werk. Emotionele en esthetische arbeid in de post-Fordistische economie

romyheuvel@hotmail.com 16 juni 2014

(2)

2

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1: Inleiding 3

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader 7

Hoofdstuk 3: Operationalisering 12

Hoofdstuk 4: Betrokken bij cliënten 15

Hoofdstuk 5: Strategieën die gebruikt worden om om te gaan met emotionele situaties 18

Hoofdstuk 6: Onderscheid tussen professionaliteit en persoonlijkheid 22

Hoofdstuk 7: Hoe verzorgenden het werken in de kleinschalige zorg ervaren 27

Hoofdstuk 8: Conclusie 29

Literatuurlijst 33

Internetbronnen 34

(3)

3

Hoofdstuk 1: Inleiding

Het onderwerp dat mijn nieuwsgierigheid heeft gewekt is de rol van emotionele arbeid in de kleinschalige gezondheidszorg. Ik ben met name geïnteresseerd in hoe de verzorgenden in de kleinschalige zorg omgaan met emotionele arbeid, aangezien de omgang tussen personeel en cliënten het uitgangspunt vormt van de zorg en diensten op kleinschalig niveau. Dit zorgt er voor dat het contact tussen de verzorgende en de cliënten persoonlijker is, en de cliënten en de verzorgende elkaar beter leren kennen. Daarnaast vraag ik mij hierbij af of er sprake is van een distinctie tussen het persoonlijke en het professionele in het werk van verzorgenden die in de kleinschalige zorg met dementerenden werken. Mijn probleemstelling is daarom tweeledig en luidt als volgt:

Hoe gaan verzorgenden die in de kleinschalige gezondheidszorg met dementerenden werken om met emotionele arbeid? En hoe geven zij vorm aan de distinctie tussen het persoonlijke en het professionele?

De belangrijke theoretische begrippen die voortkomen uit mijn probleemstelling zijn

emotionele arbeid en persoonlijke- en professionele zorg. De overige begrippen die ik in mijn scriptie gebruik, namelijk dementerenden, verzorgende IG en kleinschalige zorg en/of

kleinschalig wonen, zal ik verder bespreken in de operationalisering.

Onder emotionele arbeid wordt volgens Hochschild (2003) het controleren van

gevoelens om een publiek waarneembaar gezichts- en lichamelijk scherm te creëren verstaan. Emotionele arbeid vereist dat gevoelens onderdrukt worden om het uiterlijk gelaat, dat de juiste gemoedstoestand in anderen produceert, te ondersteunen. Deze vorm van arbeid vraagt om een coördinatie van geest en gevoel, en bouwt soms voort op een gevoel van het zelf dat we eren als diep en integraal aan onze individualiteit (Hochschild, 1983: 7).

Professionele zorg is een vorm van formele zorgverlening. Formele zorg houdt in dat de zorg verleend wordt door mensen die daar een diploma voor hebben en die daarvoor betaald worden. Wat zij wel en niet mogen doen, staat vast. James (1992: 489-491) beschrijft deze vorm van zorg als paid in patient care. In deze vorm van zorg ligt de nadruk op ziekte en het genezen daarvan, in plaats van op zorg. De zorg wordt uitgevoerd door betaalde

professionals. Persoonlijke zorg daarentegen houdt het ondersteunen bij, of het overnemen van, activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging in. Hierbij kan gedacht worden aan hulp bij douchen, wassen en aankleden, hulp bij eten en drinken enzovoort. Persoonlijke zorg is een vorm van informele zorg. Informele zorg is de zorg die geleverd wordt door

(4)

4

mantelzorgers en vrijwilligers. Het gaat hierbij om activiteiten in aanvulling op zorg die door beroepskrachten zoals verpleegkundigen, huishoudelijke hulp en activiteitenbegeleiders geleverd wordt. Deze vorm van zorg wordt vrijwillig en onbetaald geleverd, door mensen die dat niet als beroep doen. Ze helpen omdat ze een familiale band hebben met de

zorgafhankelijke persoon, uit liefde of vriendschap, of vanuit een idealistische inzet. Volgens James (1992: 489-491) dragen vrouwen over het algemeen de verantwoordelijkheid voor deze vorm van zorg. Degene die zorgt en degene waar voor gezorgd wordt zijn vaak bekend met elkaar. Deze vorm van zorg wordt vaak geboden door verwanten en vrienden. Dit is een informele vorm van zorg.

Sociologische relevantie

Wat dit onderwerp sociologisch relevant maakt is de opkomst van kleinschalige

zorginstellingen voor mensen met dementie. Het aantal mensen met dementie in Nederland zal de komende decennia verdubbelen van ongeveer 200.000 naar meer dan 400.000 in 2050. Jaarlijks moeten er zes verpleeghuizen van ten minste 210 bedden elk worden bijgebouwd om deze enorme toename het hoofd te kunnen bieden. Het wonen in een grootschalig instituut is echter niet goed verenigbaar met de woonwensen van ouderen. Het blijkt voor velen moeilijk er een gevoel van thuis zijn te ervaren. Kleinschalig wonen wil hier verandering in brengen door in een huishoudelijke omgeving verpleeghuiszorg te bieden aan een kleine groep ouderen met dementie. Kleinschaligheid is geen nieuw begrip in de zorgsector, echter in de ouderenzorg is het iets dat pas de laatste jaren is ontwikkeld (te Boekhorst et al., 2007: 15). Kleinschalige zorgvormen voor mensen met dementie zijn pas de laatste twintig jaar op gang gekomen. Deze ontwikkeling verliep aanvankelijk zeer traag. Daarna groeide de populariteit van kleinschalige woonvormen gestaag, met een grotere toename vanaf het jaar 2000. In de periode 1990-1999 werden er nog 29 kleinschalige woonvormen gebouwd, in 2000-2004 verdubbelde dat aantal tot 64. Bovendien is nu al bekend dat er tot 2008 nog minstens 31 kleinschalige projecten gerealiseerd worden (te Boekhorst et al., 2007: 15-16). Kleinschalig wonen wordt gezien als de nieuwe standaard voor de zorg voor ouderen met dementie.

Kleinschalig wonen is in zekere zin een reactie op het sterk gereguleerde aanbodmodel in de zorg zoals wij dat in Nederland kennen. Tegenover dit aanbodmodel heeft kleinschalig wonen meer oog voor de zorgvrager. Kleinschalig wonen is ook en vooral een reactie op het medisch model zoals dat gehanteerd wordt in het klassieke verpleeghuis. Kleinschalig wonen is tot slot een reactie op de vereniging van het begrip kwaliteit tot beperking van risico’s

(5)

5

(Nouws, 2009: 10). Kortom, kleinschalig wonen is een model dat zich keert tegen de bestaande orde.

Verbeek (2011) stelt dat kleinschalige woonvormen voor ouderen met dementie erg in opkomst zijn de laatste jaren. Verbeek heeft onderzoek gedaan naar de effecten van

kleinschalige woonvormen voor ouderen met dementie versus reguliere woonvormen in verpleeghuizen. Kleinschalige woonvormen zijn woonvormen waarin een beperkt aantal ouderen, doorgaans zes tot acht, samenwoont in een huiselijke en herkenbare omgeving. Bewoners voeren zoveel mogelijk eigen regie en worden gestimuleerd deel te nemen aan dagelijkse activiteiten. Verzorgenden zijn onderdeel van het huishouden. Verbeek heeft het onderzoek gedaan, omdat het aantal ouderen met dementie in de toekomst sterk zal stijgen en de verpleeghuiszorg steeds vaker wordt georganiseerd in kleinschalige woonvormen. De bevindingen zijn dat medewerkers minder last van werkdruk lijken te ervaren. Met name in de autonomie in het werk, de ervaren werkdruk en de fysieke inspanning zijn aanwijzingen voor positieve effecten gevonden. Echter, wat betreft arbeidstevredenheid en motivatie van

verzorgenden zijn er weinig overtuigende effecten gevonden.

In het artikel van Stoelinga & Talma (2003) wordt beschreven dat de voordelen van kleinschalig wonen voor dementerende ouderen zo langzamerhand algemeen erkend worden. De auteurs stellen zich echter de vraag hoe het staat met het werkplezier van de medewerkers die hen begeleiden. Kleinschalig wonen heeft immers als doel de kwaliteit van leven van de bewoners te verbeteren, maar ook de kwaliteit van werken van de medewerkers is van belang. Van verzorgenden wordt namelijk een andere werkwijze verwacht. Niet zozeer het zorgen zelf staat centraal, maar meer het verlenen van diensten. Kenmerkend voor kleinschalig wonen is namelijk dat de dagelijkse activiteiten en de omgang tussen personeel en bewoners het uitgangspunt vormen van de zorg en de diensten. Daarnaast is het contact met bewoners in kleinschalige woonvoorzieningen persoonlijker (Stoelinga & Talma, 2003: 19). Hierdoor leren verzorgenden en bewoners elkaar beter kennen. Echter, doordat medewerkers vaak een hechte band met de bewoners hebben wordt het moeilijker om de balans tussen afstand en nabijheid te bewaren (Stoelinga & Talma, 2003: 20).

Wat Stoelinga & Talma (2003) beschrijven is van belang voor mijn onderwerp omdat in een kleinschalige zorginstelling het personeel meer en intensiever in contact staat met de cliënt. Dit zorgt ervoor dat de zorg persoonlijker wordt. Van de professional wordt immers niet enkel meer professionele zorg en begeleiding verwacht, maar ook meer persoonlijke zorg en begeleiding. Naast dat dit iets doet met de cliënten, kan dit ook van invloed zijn op de professional in de kleinschalige gezondheidszorg.

(6)

6

Aanleiding

De aanleiding voor mijn onderwerpskeuze is mijn persoonlijke ervaring met de gezondheidszorg. Zelf heb ik vier jaar lang in de reguliere gezondheidszorg gewerkt. Gedurende deze periode ben ik er achter gekomen dat ik het af en toe lastig vond om het onderscheid tussen het persoonlijke en het professionele in stand te houden.

Daarnaast heb ik de afgelopen drie jaar veel tijd doorgebracht in een kleinschalige zorginstelling. Mijn oma is namelijk een aantal jaren geleden opgenomen in een kleinschalige zorginstelling voor dementerenden, aangezien ze de ziekte Alzheimer heeft. Ondanks de vervelende reden waardoor ik in aanraking ben gekomen met de instelling waar zij is opgenomen, heb ik zelf wel een fijn gevoel bij deze zorginstelling. Het contact met de verzorgenden, de andere bewoners, en de familieleden van de andere bewoners ervaar ik als veel persoonlijker en is naar mijn idee anders dan in de reguliere zorg.

Structuur

In de volgende hoofdstukken zullen het theoretisch kader, de operationalisering, de resultaten en de conclusie beschreven worden. In hoofdstuk 2 zal ik mijn theoretisch kader beschrijven. Vervolgens zal ik in hoofdstuk 3 de operationalisering uiteenzetten. In hoofdstuk 4, 5, 6 en 7 volgen de resultaten. In hoofdstuk 8 beschrijf ik de conclusie.

(7)

7

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

In mijn onderzoek bouw ik voort op het werk van Arlie Hochschild. In ‘The Managed Heart’ maakt Hochschild onderscheid tussen drie verschillende vormen van arbeid, namelijk

fysieke-, mentale-, en emotionele arbeid. Voor mijn onderzoek is met name emotionele arbeid een belangrijk concept. Onder emotionele arbeid verstaat Hochschild een vorm van arbeid die vereist dat gevoelens onderdrukt worden om het uiterlijk gelaat, dat de juiste

gemoedstoestand in anderen produceert, te ondersteunen. Deze vorm van arbeid vraagt om een coördinatie van geest en gevoel, en bouwt soms voort op een gevoel van het zelf dat we eren als diep en integraal aan onze individualiteit (Hochschild, 1983: 7). Toegespitst op de kleinschalige zorg zou dit in moeten houden dat er van verzorgenden wordt verwacht dat zij hun eigen gevoelens ondergeschikt maken aan de gevoelens van hun cliënten. Om hun eigen gevoel te kunnen onderdrukken, is het voor verzorgenden van belang dat zij controle kunnen uitoefenen over hun gevoelens.

Emotionele arbeid brengt volgens Hochschild mogelijke kosten met zich mee voor de arbeider. Ze stelt dat deze vervreemd kan worden van een aspect van het zelf dat wordt gebruikt in het uitvoeren van het werk (Hochschild, 1983: 7). Arbeiders fungeren namelijk als een instrument van hun arbeid. Er wordt hen een houding, een standpunt, een ritme van gevoel, aangeleerd dat wordt bestempeld als professioneel (Hochschild, 1983: 4). Voor verzorgenden in de kleinschalige zorg zou dit moeten inhouden dat zij handelen middels hen aangeleerd gedrag, zodat ze hun werk goed kunnen uitoefenen. Doordat hen dit wordt opgelegd, handelen zij niet uit zichzelf maar is dit handelen onderdeel van hun werk. Het is volgens Hochschild noodzakelijk dat arbeiders zich loskoppelen van hun eigen gevoelens en van emotionele arbeid omdat ze anders hun werk niet naar behoren kunnen uitvoeren

(Hochschild, 1983: 17). Kortom, er wordt van professionals in de zorg geëist dat ze bepaalde emoties uiten die onderdeel zijn van hun job performance. Cruciaal daarin is dat het, volgens Hochschild, gaat om emoties die worden geruild tegen geld, ofwel exchange value hebben. Ze worden betaald om hun werk op een bepaalde manier uit te voeren, waarbij er van hen

verwacht wordt dat ze hun eigen gevoelens onderdrukken.

Een van de belangrijkste aspecten van emotionele arbeid is de zoektocht naar

authenticiteit. Dit omvat het uiten van emoties die niet enkel beleefd zijn, maar ook gemeend (Hochschild, 1983: 185-198). Bij het uiten van gemeende emoties is het zelf belangrijk. Zonder het zelf is het volgens Hochschild niet mogelijk deze gemeende emoties te uiten. Authenticiteit lijkt een belangrijke plek in te nemen in de kleinschalige zorg.

(8)

8

Volgens Hochschild is emotionele arbeid steeds belangrijker geworden. Dit komt mede doordat het voice-to-voice of face-to-face aanbieden van diensten belangrijk is geworden in de hedendaagse samenleving (Hochschild, 1983: 8). Veel mensen oefenen beroepen uit waarin het een vereiste is om te gaan met de gevoelens van anderen en met hun eigen gevoelens. Emotionele arbeid neemt daarom een belangrijke plaats in de zorgverlening in, met name in de kleinschalige zorg. De emotionele binding met cliënten is hier namelijk groter dan in de reguliere zorg. In de kleinschalige zorg staat de professional over het

algemeen dichter bij de cliënt, doordat er voor een kleinere groep cliënten gezorgd wordt. Dit lijkt de betrokkenheid bij de cliënt te vergroten. Ook zorgt dit er voor dat de professional op de hoogte is van het verleden van de cliënt en op een andere manier omgaat met de cliënt en eventuele naasten van de cliënt. Doordat emotionele arbeid een belangrijkere rol speelt in het werk van verzorgenden is het van belang om te onderzoeken hoe zij omgaan met die

emotionele arbeid waarmee ze in hun werk geconfronteerd worden.

Emotionele betrokkenheid en emotionele onthechting

Henderson (2001: 130) stelt dat professionals in de zorg nauw samen werken met hun cliënten. Er is daarom over het algemeen sprake van een hoge mate van emotionele

betrokkenheid. Deze mate van emotionele betrokkenheid gaat vaak gepaard met spanning en oplopende emoties.

Emotionele verzorging is tot op zekere hoogte een keuze, die bepaald wordt door de mate van emotionele betrokkenheid of onthechting waarvoor professionals in de zorg kiezen. De rol van emotionele betrokkenheid, subjectief, of onthechting, objectief, is belangrijk voor professionals in de zorg omdat het een component is van hun benadering tot het bereiken van het hoogst mogelijk haalbare in hun werk (Henderson, 2001: 131). Een meerderheid van de professionals in de zorg ziet emotionele betrokkenheid als een vereiste om hun werk naar tevredenheid te kunnen uitoefenen. Toch wordt een balans tussen betrokkenheid en een zekere mate van onthechting door professionals als noodzakelijk gezien om bepaalde taken te kunnen uitoefenen (Henderson, 2011: 133).

Of professionals in de zorgverlening emotioneel betrokken of onthecht zijn bij hun cliënten, is deels afhankelijk van de manier waarop ze emotionele arbeid in de zorg zelf benaderen (Henderson, 2001: 130). Als professionals in de zorg zichzelf als objectief en onthecht zien, dan is de kans groter dat men zich ook zo opstelt naar cliënten toe. De eigen persoonlijkheid is dan van invloed op hoe men de cliënten benaderd (Henderson, 2001: 132). Toch is er over het algemeen sprake van een balans tussen emotionele betrokkenheid en

(9)

9

emotionele onthechting. Hoe professionals hun cliënten benaderen is deels afhankelijk van de cliënten zelf en de situatie waarin gehandeld wordt. Deze vereisen namelijk vaak een

verschillende mate van betrokkenheid of onthechting van de professional (Henderson, 2001: 132). Dit lijkt ook in de kleinschalige zorg het geval te zijn. Sommige verzorgenden vinden het belangrijk om betrokken te zijn bij hun cliënten, terwijl andere verzorgenden deze betrokkenheid minder belangrijk vinden.

Professionals in de zorg moeten er voor zorgen dat hun cliënten voelen dat er voor hen gezorgd wordt en dat zij zich veilig voelen (Henderson, 2001: 132). De eigen emoties van de professionals in de zorg spelen daarbij geen rol. Dit komt overeen met wat Hochschild (1983) beschrijft in ‘The Managed Heart’. Zij stelt namelijk dat arbeiders hun eigen emoties moeten onderdrukken om de juiste gemoedstoestand in de cliënten te creëren. In dit geval wordt er van professionals in de zorg verwacht dat zij hun eigen emoties aan de kant zetten om er voor te zorgen dat hun cliënten zich veilig voelen en voelen dat er voor hen gezorgd wordt.

De bereidheid van de verpleging om betrokken te zijn hangt af van de kansen en aanmoediging binnen bepaalde werkomgeving om strategieën te ontwikkelen die vervolgens gebruikt kunnen worden om om te gaan met emotionele situaties (Henderson, 2001: 132).

Creëren van het juiste emotionele klimaat

Bolton (2000: 580) stelt dat de vaardigheden van de professional in de zorg niet alleen bestaan uit het bereiken van technische taken, maar ook uit het creëren van het juiste

emotionele klimaat. Het zorgende aspect van professionals kan hard en productief werk zijn, op eenzelfde manier als fysieke- en technische arbeid (Bolton, 2000: 580). Dit vereist dat emotionele arbeid op eenzelfde manier gewaardeerd moet worden als fysieke- en technische arbeid. Echter, vaak wordt er gekeken naar professionals in de zorg die hard werken aan hun emoties om zich als een professionele zorgverlener te kunnen presenteren. Daardoor wordt voorbijgegaan aan het authentieke zorggedrag dat professionals leveren aan de cliënten waarvoor ze zorgen (Bolton, 2000: 580). Vaak laat dit authentieke zorggedrag namelijk de motivaties achter de emotionele arbeid van de professionals zien. Professionals die werkzaam zijn in de zorg hebben vaak bewust gekozen voor een beroep in de zorgsector. Zij willen namelijk voor iemand klaar staan en voor iemand zorgen. De emoties die zij voelen tijdens het uitoefenen van hun werk zijn daarom over het algemeen oprecht.

Het veld van medisch werk bestaat volgens Bolton uit emotionele zones. De zorg vereist namelijk verschillende manieren van professionele zorgverleners waarop zij hun emoties onder controle houden. Professionals moeten hard werken aan hun emoties om een

(10)

10

professionele houding te kunnen handhaven (Bolton, 2000: 580-581). Dit komt overeen met de theorie van Hochschild, die beschrijft dat professionals hun eigen emoties onder controle moeten houden om hun werk goed te kunnen uitoefenen.

Om emotionele arbeid te kunnen uitoefenen moeten professionals in staat zijn een bepaalde emotie of een bepaald gevoel te veranderen zodat deze geschikt is voor elke gegeven situatie. Om de situatie correct in te kunnen schatten, en vervolgens het verwachte gevoel te produceren, worden sociale richtlijnen gebruikt (Bolton, 2000: 581). Dit zijn een aantal gedeelde, zij het vaak latente, regels. Deze regels helpen de emotie en de situatie bij elkaar te laten passen (Bolton, 2000: 581). Deze gevoelsregels bestaan om te zorgen voor sociale stabiliteit en het welzijn van de betrokkenen. Door zich aan deze gevoelsregels te houden kunnen professionals in de zorg controle uitoefenen over hun emoties. Er wordt namelijk van hen geëist dat ze aardig en zorgzaam overkomen, maar ook kalm en onthecht (Bolton, 000: 583). Het laten zien van gevoelens als boosheid, afkeer of verdriet worden als onprofessioneel gezien en professionals dienen daarom dan ook niet toe te geven aan hun eigen gevoelens (Bolton, 2000: 583).

Professionals in de zorg kunnen extra gebaren van zorg bieden die geen onderdeel zijn van hun werk, maar waarvan ze geloven dat deze gebaren een essentieel onderdeel zijn van hun identiteit als professionele zorgverlener (Bolton, 2000: 581). Deze gebaren kunnen worden beschreven als gifts. Door het aanbieden van deze gifts proberen ze volgens Bolton te ontsnappen aan organisatorische- en professionele gevoelsregels. Kortom, professionals in de zorg maken gebruik van professionele gevoelsregels om zich als professionele zorgverlener te kunnen presenteren. Echter, ze zijn ook in staat zich buiten deze regels om te bewegen en kunnen er daardoor voor kiezen op hun eigen wijze iets extra’s toe te voegen aan hun relatie met de cliënt (Bolton, 2000: 582). Doordat de betrokkenheid in kleinschalige zorginstellingen groter lijkt te zijn, verwacht ik dat verzorgenden meer bereid zijn iets extra’s toe te voegen aan hun werk, om zo de relatie met de cliënt te versterken.

Het reguleren van emoties

De Jonge et al. (2008) stellen dat emotionele arbeid relevant is voor arbeiders in de

gezondheidszorg. Sociale interactie met cliënten speelt een belangrijke rol in de zorg. In deze sociale interactie is het reguleren van emoties vereist (De Jong et al., 2008: 1461). De

professionals in de zorg moeten hun eigen emoties onder controle houden.

De Jonge et al. stellen dat het welzijn en de gezondheid van professionals in de zorg afhankelijk zijn van hoe emotionele job resources en emotionele job demands zich tot elkaar

(11)

11

verhouden. Onder emotionele job demands verstaan de auteurs de emotionele arbeid die gevraagd wordt van professionals in de zorg. Emotionele job resources behelst daarentegen de emotionele arbeid die professionals zelf kunnen uitoefenen. Als professionals in de zorg in staat zijn emotionele arbeid te leveren, is dit van positieve invloed op hun welzijn en

gezondheid. Daarnaast zorgt dit er ook voor dat creativiteit en motivatie onder deze mensen toeneemt (De Jonge et al., 2008: 1460). Op deze manier zorgen emotionele job demands voor positieve consequenties, namelijk het in toenemende mate halen van voldoening uit het werk en een toenemende persoonlijke prestatie (De Jonge et al., 2008: 1461). Dit komt overeen met de kosten die emotionele arbeid, volgens Hochschild, met zich meebrengt voor de arbeider. Wanneer de professional niet over de juiste hoeveelheid emotionele arbeid beschikt komt dit zijn of haar welzijn en gezondheid niet ten goede.

Professionals die in de zorg werken lopen een groter risico op het oplopen van een burn-out. Een burn-out ontstaat wanneer er meer emotionele arbeid gevraagd wordt van de professional dan deze zelf kan leveren (De Jonge et al., 2008: 1460). Doordat er meer van hen gevraagd wordt dan ze kunnen leveren ontstaat er emotionele uitputting. Deze emotionele uitputting kan vervolgens leiden tot een burn-out.

Wanneer professionals controle kunnen uitoefenen op de van hen gevraagde emotionele arbeid tijdens het uitoefenen van hun werk en sociale steun krijgen van hun collega’s en leidinggevende(n), zal dit een positieve invloed hebben op hun welzijn en

gezondheid. Als professionals in de zorg weinig controle kunnen uitoefenen over het werk dat ze uitoefenen leidt dit tot emotionele uitputting. Dit is niet het geval wanneer professionals een hoge mate van controle kunnen uitoefenen over het werk dat ze uitoefenen. Dit zorgt namelijk voor motivatie onder professionals in de zorg. Wanneer werknemers in de

gezondheidszorg veel emotionele steun ontvangen van hun collega’s en leidinggevende(n), worden emotionele job demands positief geassocieerd met creativiteit en motivatie om het werk te doen (De Jonge et al., 2008: 1467). De mate van het hebben van controle door de professional over de uitvoering van het werk is bepalend voor de motivatie van de

(12)

12

Hoofdstuk 3: Operationalisering

Deze studie is kwalitatief van aard. Een van de sterke punten van kwalitatief onderzoek is de mogelijkheid om direct toegang te krijgen tot hoe individuen de wereld ervaren, ofwel te onderzoeken hoe mensen een bepaald fenomeen ervaren (Silverman, 2010: 113). Daarnaast biedt kwalitatief onderzoek een dieper beeld van een bepaald fenomeen, in dit geval de kleinschalige zorg (Silverman, 2010: 25-26).

De databron die ik heb gebruikt voor het doen van mijn onderzoek zijn semi-gestructureerde interviews. Ik heb gebruik gemaakt van semi-semi-gestructureerde interviews omdat deze ongestructureerde en gestructureerde vragen combineren. In de interviews heb ik wel een bepaalde vraagvolgorde aangehouden, maar waren de vragen die ik heb gesteld open. Ik heb geen gebruik gemaakt van antwoordcategorieën. Daarnaast heb ik ingespeeld op de antwoorden die de respondent op de vragen gaf, door hierop door te vragen. Een voordeel van een open vraag is dat respondenten kunnen antwoorden hoe ze willen en hen geen

antwoordmogelijkheden worden opgelegd waaruit ze kunnen kiezen (Bryman, 2008: 231). Ook kan er informatie voortkomen uit open vragen die misschien niet naar voren komt in gestructureerde interviews, omdat men dan een aantal antwoordcategorieën krijgt

voorgeschoteld (Bryman, 2008: 232). De respondenten heb ik allemaal face-to-face geïnterviewd.

Bij het opstellen van een interviewvragenlijst heb ik gekeken naar het artikel van Mastracci et al. (2008) ‘Emotional Labor: Why and How to Teach it’. In dit artikel noemen de auteurs een aantal interviewvragen die men kan gebruiken om emotionele arbeid in kaart te brengen. De vragen die zij formuleren zijn als volgt: Kunt u iets vertellen over uw werk? Kunt u iets vertellen over een case en/of interactie die in uw opkomt waarin een cliënt emotioneel was? Hoe ging u om met die situatie? Hoe voelde u zich naderhand over wat er gebeurd was? Wat vergt het van u om zo’n situatie achter zich te laten? Volgens Mastracci et al. (2008: 136-137) zouden deze vragen voor discussie moeten zorgen en moet dit er tevens voor zorgen dat de interviewer dieper ingaat op, en een beter begrip krijgt van, het werk en hoe arbeiders de vereiste emotionele arbeid uitoefenen (Mastracci et al., 2008: 136-137).

De interviews heb ik opgenomen met een voicerecorder. Vervolgens heb ik de interviews getranscribeerd. Dit heb ik vrij precies gedaan, door elke onderbreking, weifeling enzovoort op te nemen in het uitschrijven van de interviews. De data die uit de interviews naar voren zijn gekomen heb ik gecodeerd met behulp van Atlas.ti. Tijdens het analyseren van de interviewdata heb ik een aantal citaten aangepast omdat er door mijn respondenten veel

(13)

13

spreektaal werd gebruikt en in dialect werd gesproken. Dit heb ik gedaan om de analyse te verduidelijken.

Casus

Mijn onderzoek spitst zich toe op de verzorgenden van twee verschillende kleinschalige zorginstellingen voor dementerenden. Als grondvorm van mijn empirisch onderzoek maak ik gebruik van een case study. Dit houdt in dat ik een gedetailleerde en intensieve analyse doe van een enkel geval (Bryman, 2008: 52). Ik doe in deze scriptie onderzoek naar een enkele gemeenschap, namelijk de kleinschalige gezondheidszorg. We spreken volgens het kcwz van kleinschalige zorg en/of kleinschalig wonen als een kleine groep mensen, die intensieve zorg en ondersteuning nodig heeft, met elkaar in een groepswoning woont waardoor het voor hen mogelijk is een zo normaal mogelijk leven te leiden. Onder dementerenden versta ik mensen die lijden aan de ziekte dementie. Dementie is een verzamelnaam van een groot aantal geestelijke stoornissen die veroorzaakt worden door een afname van de hersenfuncties. Dementie wordt gekenmerkt door teruggang in het denkvermogen, gevoelsleven, cognitieve functies (zoals waarneming, aandacht, geheugen, oriëntatie, taalgebruik, vaardigheden), intellect en herinneringscapaciteit.

Verzorgende IG staat voor Verzorgende Individuele Gezondheidszorg. Dit houdt in dat men een opleiding heeft gedaan tot verzorgende, maar aangevuld met verplegende

elementen, waardoor de verzorgende IG een aantal taken mag en/of kan uitvoeren die normaal gesproken wordt uitgevoerd door een verpleegkundige. Bij de eerste locatie waar ik

interviews heb afgenomen, werd er niet gesproken over verzorgende IG, maar over

woonzorgbegeleiders en woonzorgbegeleiders plus. Dit levert echter geen problemen op voor mijn onderzoek, aangezien de verzorgende IG en de woonzorgbegeleiders die ik geïnterviewd heb, hun functie vrijwel hetzelfde omschreven. De woonzorgbegeleiders plus voeren

eenzelfde functie uit als de woonzorgbegeleiders. Echter, deze functie is uitgebreid met een aantal taken. Onder deze taken valt onder andere het aansturen en begeleiden van collega’s en het bijhouden van statussen.

Voor mijn onderzoek heb ik tien vrouwelijke respondenten geïnterviewd. De

interviews heb ik afgenomen bij twee verschillende kleinschalige zorginstellingen. De eerste zorginstelling waar ik interviews heb afgenomen betreft een kleinschalige zorginstelling waar in totaal 24 bewoners met dementie wonen. Zij wonen verspreid over vier woningen. De visie van de instelling is leidend, namelijk het bieden van een herkenbare, veilige en betekenisvolle omgeving aan bewoners met dementie. Bij deze eerste kleinschalige zorginstelling, heb ik

(14)

14

drie woonzorgbegeleiders plus geïnterviewd, waarvan er één tot voor kort werkzaam was als woonzorgbegeleider. Verder heb ik bij deze instelling vier woonzorgbegeleiders

geïnterviewd. Van deze woonzorgbegeleiders oefende één tot voor kort de functie

woonzorgbegeleider plus uit. Daarnaast oefende één van de woonzorgbegeleiders tevens de functie persoonlijke begeleider uit. De tweede kleinschalige zorginstelling waar ik interviews heb afgenomen is een instelling die bestaat uit twaalf woongroepen voor mensen met

dementie. Elke woongroep bestaat uit zes of zeven bewoners. Deze instelling heeft als uitgangspunt dat de bewoners zelf de regie voeren over hun leven. Bij deze tweede

kleinschalige zorginstelling heb ik één respondent geïnterviewd. Daarnaast heb ik bij deze instelling ook een groepsinterview afgenomen, namelijk met respondenten 8 en 9. Deze respondenten stonden erop dat zij gezamenlijk geïnterviewd werden. Daarnaast was er op dat moment, doordat cliënten veel zorg nodig hadden, weinig ruimte om twee respondenten afzonderlijk een uur uit te roosteren van hun werkzaamheden.

De tijdsduur van de interviews die ik heb afgenomen is verschillend. Het kortste interview heeft een duur van 30 minuten. Het langste interview duurde bijna 60 minuten. Alle interviews vonden plaats op de werklocatie. De meeste van de interviews hebben plaats gevonden buiten de woning of woongroep waar de respondent werkzaam is. Een aantal interviews vond echter plaats in een rustige ruimte op de woning zelf.

Voor het selecteren van mijn respondenten heb ik niet veel hoeven doen, aangezien de interviews onder werktijd hebben plaatsgevonden. Mijn respondenten zijn dan ook

geselecteerd door de leidinggevenden van de kleinschalige zorginstellingen. Wel hebben de leidinggevenden hierbij rekening gehouden met mijn verzoek om enkel verzorgenden te interviewen. Verzorgenden IG zijn naar mijn idee namelijk het meest geschikt als respondenten voor mijn onderzoek omdat deze mensen constant te maken hebben met de cliënt. Verzorgenden geven cliënten in een zorginstelling immers persoonlijke begeleiding en ondersteuning. Dit geldt niet voor bijvoorbeeld mensen die werkzaam zijn in de dagopvang van dementerenden, aangezien deze steeds te maken hebben met meer, en met steeds wisselende cliënten. Doordat er voor mij geselecteerd is, is het moeilijk vast te stellen of er sprake is van systematische variatie in de manier waarop verschillende groepen een bepaalde kwestie bespreken (Bryman, 2008: 482). Wellicht dat andere respondenten met afwijkende antwoorden zouden komen.

(15)

15

Hoofdstuk 4: Betrokkenheid bij cliënten

De verzorgenden van de twee kleinschalige instellingen waar ik interviews heb afgenomen stellen dat, over het algemeen, de betrokkenheid bij hun cliënten groot is. Dit heeft volgens de respondenten onder meer te maken met het feit dat zij vaak alleen op een woning of

woongroep staan. Hierdoor zijn ze constant betrokken bij de cliënten. Dit komt overeen met wat Henderson (2001) stelt, namelijk dat professionals in de zorg nauw samen werken met hun cliënten, waardoor er over het algemeen sprake is van een hoge mate van emotionele betrokkenheid. Respondent 2 zei hierover het volgende:

‘Ik voel me altijd betrokken bij de cliënten. Ja. […] weetje bij ons, je staat alleen op de groep. Dus je bent altijd bij de cliënt betrokken. En bij alles wat ze gaan doen probeer ik altijd te zorgen dat ze er zo goed mogelijk verzorgd uit zien […].’

Verder stelt respondent 2 dat de band met de cliënten groter is in een kleinschalige

zorginstelling. Volgens haar komt dit doordat de groep cliënten waarmee gewerkt wordt klein is. Daarnaast ben je als verzorgende de hele dienst verantwoordelijk voor deze groep cliënten en doe je alles voor, en met, hen. Ook hier kan een verband gelegd worden met de theorie van Henderson (2001). Emotionele betrokkenheid wordt volgens Henderson namelijk door

professionals gezien als een vereiste om hun werk naar tevredenheid te kunnen uitoefenen. Uit het onderstaande citaat blijkt dat de respondent een grote emotionele band met haar cliënten ervaart. Door deze emotionele band is ze bereid alles voor haar cliënten te doen en werkt ze vaker over om nog even iets voor een bewoner af te ronden. Ook kan de theorie van Bolton (2000) hierop worden toegepast. Uit het citaat blijkt dat de respondent bereid is een extra gebaar van zorg te leveren aan haar cliënten. Dit blijkt uit het feit dat ze vaak langer door werkt. Op die manier voegt de respondent iets extra’s toe aan haar relatie met de cliënt.

‘[…] hier is de emotionele binding gewoon groter. […] veel persoonlijker, ja. Want je hebt er maar zes. En daar doe je eigenlijk van a tot z alles mee,voor elke dienst. […] je doet echt alles voor ze en je gaat er ook wat meer voor moet ik zeggen. Ik werk ook iets meer over dan toen.[…] regelmatig blijf ik een half uurtje of een uurtje langer plakken. Ja. Om nog even iets af te ronden voor een bewoner, weetje dan is dat gewoon afgerond. Je laat ook niet alles voor je collega liggen waar je mee bezig was.’

(16)

16

‘[…]dat begint eigenlijk vanaf het moment dat we de woning binnenkomen. De hele dienst door natuurlijk. Je hebt toch de zorg voor ze. […] zeker als je een lange dienst draait op de dag dan ben je gewoon de hele dag bij ze. Dus je voelt je heel betrokken. Ja.’

Ook blijkt uit de interviews dat de betrokkenheid onder de verzorgenden van kleinschalige zorginstellingen bij hun cliënten groot is, aangezien er uit een aantal interviews naar voren is gekomen dat de respondenten hun cliënten als familie beschouwen. Doordat de betrokkenheid bij hun cliënten groot is, en een aantal verzorgenden een familiare band hebben met hun cliënten, worden zij meer geraakt door emotionele gebeurtenissen die plaats vinden op het werk. Dit komt onder meer naar voren in het volgende citaat, afkomstig uit het interview met respondent 1. Hieruit blijkt dat de respondent, doordat ze haar cliënten als familie ziet, dit voor haar automatisch een hoge mate van emotionele betrokkenheid bij de cliënt met zich meebrengt. Ook speelt een zekere mate van authenticiteit hierin een rol. Hochschild (1983) stelt dat de zoektocht naar authenticiteit een belangrijk aspect is van emotionele arbeid. In dit geval uit de respondent niet enkel emoties die van haar verwacht worden, maar zijn deze emoties ook daadwerkelijk gemeend. Wanneer een bewoonster naar haar vraagt, wordt zij hier emotioneel door geraakt.

‘[…] ik zie het als eigen. Ik zie het als familie, dus ja het raakt me. Ik kwam net ook de woning binnen en dan werkt er een collega. Nou die ene bewoonster die bijna negentig is die vraagt ook heel letterlijk naar mij. […] En dan voel ik me wel betrokken. Dan denk ik van… dan wil ik eigenlijk even naar haar toe, een knuffel geven, van dat het goed is […] De betrokkenheid is volop.’

Wanneer er in de interviews gevraagd werd naar wat betrokkenheid voor de respondenten betekent, bleek dit voor de respondenten vaak moeilijk te beschrijven. Over het algemeen ervaren respondenten de betrokkenheid bij hun cliënten als een gevoel. Dit blijkt onder andere uit het volgende citaat, afkomstig uit het interview met respondent 10.

[…] dat vind ik moeilijk om uit te leggen. Dat is een gevoel. Dat vind ik heel moeilijk om dat onder woorden te brengen.

Respondenten 8 en 9 wisten wel een voorbeeld te geven van wat betrokkenheid voor hen betekent. Zij vinden dat wanneer je betrokken bent bij de cliënten, dit gepaard gaat met het

(17)

17

feit dat je van alles voor hen doet. Kortom, de verzorgenden moeten er voor zorgen dat hun cliënten voelen dat er voor hen gezorgd wordt en dat ze zich veilig voelen.

‘[…] nou ja alles voor de bewoners doen natuurlijk. Zorgen dat ze op hun manier zich veilig voelen en op hun manier nog een beetje, ja hoe noem je dat, kwaliteit van leven hebben zeg maar. Dat ze zich toch een beetje prettig voelen […] en we kennen ze gewoon heel goed. In hun gedrag. Ja. We weten precies hoe ze kijken en hoe ze zich voelen. Ja. Het is zo bekend. Ja.’

(18)

18

Hoofdstuk 5: Strategieën die gebruikt worden om om te gaan met emotionele situaties

Op de vragen hoe de respondenten omgaan met emotionele situaties op het werk, en hoe ze deze situaties achter zich kunnen laten, zijn verscheidene antwoorden gegeven. Aan de hand van deze antwoorden zijn er een aantal strategieën te benoemen die verzorgenden gebruiken om om te gaan met emotionele arbeid.

Praten met collega’s

Een eerste strategie die respondenten gebruiken om om te gaan met emotionele situaties op het werk is door met collega’s over deze situaties te praten. Respondent 1 stelt dat emotionele situaties op het werk besproken kunnen worden met collega’s. Dit heeft volgens haar mede te maken met het feit dat verzorgenden vaak hetzelfde meemaken en daardoor ook vaak

hetzelfde gevoel ervaren bij een bepaalde emotionele gebeurtenis op het werk. Verder stelt de respondent dat het, volgens haar, belangrijk is dat er op het werk ruimte is voor het delen van emoties omdat dit er voor zorgt dat je de situatie af kan sluiten. Dit wordt door de respondent als belangrijk ervaren omdat dit er voor zorgt dat verzorgenden een emotionele situatie makkelijker achter zich kunnen laten, en hierdoor hun werk minder snel mee naar huis zullen nemen. De Jonge et al. (2008) stellen ook dat wanneer werknemers in de gezondheidszorg emotionele steun ontvangen van hun collega’s en/of leidinggevende(n), dit hun gezondheid en welzijn ten goede komt.

‘ […] Het voelt als één familie. Dus je kunt het kwijt. En iedereen heeft daar begrip voor want ja, vaak voelen we ons dan allemaal wel hetzelfde om zo’n situatie. Het raakt je. Er mag een traan vallen […]. Maar je bent wel realistisch. Ik neem het niet mee naar huis. Dat niet. Nee. Maar doordat je hier gehoor krijgt hoef je het ook niet mee naar huis te nemen. Je neemt het pas mee naar huis op het moment dat je hier natuurlijk afgekapt wordt […]’

Respondent 3 stelt ook dat het praten met collega’s over emotionele gebeurtenissen op het werk belangrijk is om een emotionele situatie achter je te kunnen laten. Door er over te praten kunnen collega’s elkaar namelijk helpen om om te gaan met zo’n situatie. Tevens zorg je er, door er over te praten, ook voor dat er andere oplossingen worden aangereikt wanneer erover praten met collega’s niet voldoende is om een emotionele situatie een plek te geven. Wanneer verzorgenden sociale steun krijgen van hun collega’s en hun leidinggevende(n), kan dit op de lange termijn een positieve invloed hebben op hun welzijn en gezondheid. Doordat ze hun ei kwijt kunnen bij collega’s en hun leidinggevende(n) kunnen ze beter omgaan met emotionele

(19)

19

situaties op het werk en is het voor hen uiteindelijk ook makkelijker om deze situaties achter zich te laten.

‘Nou vooral veel delen met collega’s. Veel praten met collega’s. Van hoe heb jij dat nou, hoe ervaar jij dat nou? Hoe ga jij daar nou mee om? Leidinggevende die daar […] en eventueel soms ook als er veel ervaren wordt door meerdere collega’s, wordt er ook gelijk actie op ondernomen dat er uitleg komt van een psycholoog […]dus die komt dan om verder uitleg te geven om toch weer handvaten te geven om weer verder te gaan.’

Jezelf afsluiten en een knop omzetten

Een tweede strategie die een aantal respondenten gebruiken, is het omzetten van een knop en jezelf afsluiten voor wat er op het werk gebeurt. Uit de beschrijving van respondent 6 volgt dat zij emotionele gebeurtenissen op het werk makkelijk los kan laten. De reden hiervoor is dat ze zich, waar nodig, kan afsluiten van de emotionele gebeurtenissen op het werk. Het lijkt alsof de respondent handelt middels haar aangeleerd gedrag, zodat ze haar werk naar behoren kan uitoefenen. Professionals in de zorg moeten, volgens Hochschild (1983), hun eigen emoties onder controle houden om hun werk goed te kunnen uitoefenen. Dit lijkt voor respondent 6 ook het geval te zijn.

‘Ja ik kan dat heel makkelijk loslaten. Ja. Ik neem geen dingen mee naar huis. […]

ik zeg zelf altijd van ik heb luxaflex. En die kan ik helemaal open zetten, dus dat het hele raam open is. Je kan ze naar beneden doen, maar dat je er wel door heen kan kijken, en ik kan ze ook dichttrekken. En dan kan ik dat helemaal afsluiten. En dat is gewoon per keer… […] gewoon verschillend van hoe zet ik mijn luxaflex. […] ja. Ik kan ook dingen echt gewoon heel bewust op afstand houden en daar heb ik ook geen last van’

Naast dat bovenstaande respondent zichzelf afsluit van emotionele gebeurtenissen op het werk, zijn er ook een aantal respondenten die een emotionele situatie achter zich laten door een knop om te zetten. Het omzetten van die knop wordt door respondenten 8 en 9 als

noodzakelijk gezien omdat je er als verzorgende voor de cliënten moet zijn. Er wordt op zo’n moment van hen verwacht dat ze hun eigen gevoelens ondergeschikt laten zijn, zodat al hun aandacht aan hun cliënten kan worden besteed. Het werk gaat immers door en ze horen voor de cliënten klaar te staan. Door gebruik te maken van deze strategie zorgen verzorgenden

(20)

20

ervoor dat ze beter om kunnen gaan met emotionele situaties, zodat hun werk hier niet onder te lijden heeft.

[…] je hebt het er even over en ja daarna weet je ook gewoon weer dat je gewoon weer door moet voor de andere mensen die er wonen en ja het is gewoon weer een soort knop die weer om moet.’

Sporten

Een derde strategie die in de interviews aan bod is gekomen is sporten. Sporten wordt door een aantal respondenten gebruikt om bepaalde emotionele situaties op het werk achter zich te kunnen laten. Respondent 5 beschrijft bijvoorbeeld dat ze het fijn vindt om na het werk te gaan wandelen of te gaan sporten. Op deze manier kan ze haar hoofd leegmaken en zorgt ze ervoor dat ze haar werk niet mee naar huis neemt.

‘Als ik het druk heb gehad dan ga ik gewoon ’s avonds een rondje lopen. Mijn hoofd

leeglopen en dan gaat het weer goed. […] Ik probeer het door een rondje te gaan lopen, om het toch te verwerken want anders neem ik het mee naar huis en thuis kan je toch je verhaal niet kwijt daarin dus. Als het me hier erg hoog zit dan praat ik er met een collega of de leidinggevende over en anders dan ga ik gewoon even lopen en dan komt het goed. Of sporten.’

Eenzelfde beschrijving komt ook naar voren in het onderstaande citaat, afkomstig uit het interview met respondent 7. Zij stelt dat ze op een bepaalde manier afstand probeert te nemen van haar werk. Dit doet ze onder andere door over emotionele gebeurtenissen op het werk te praten met collega’s of met het thuisfront. Toch vertelt ze dat, naast over emotionele

gebeurtenissen op het werk te praten, het vaak ook helpt het een plek te geven door jezelf te ontspannen. De respondent doet dit zelf door aan yoga te doen.

‘Dus veel delen met collega’s. Of thuis delen en ja toch ook in je vrije tijd […] ik zit dan bijvoorbeeld op yoga om aan ontspanning te doen en zelf lekker toch te proberen afstand te nemen. Je kan niet alles naar je toe trekken.’

(21)

21

Ervaring

Naast de drie bovenstaande strategieën, benoemen de respondenten het hebben van ervaring als belangrijk om om te kunnen gaan met emotionele situaties. De respondenten ervaren over het algemeen dat wanneer ze over meer werkervaring in de zorg beschikken, ze hierdoor beter kunnen omgaan met emotionele situaties die zich op het werk voordoen. Dit wordt onder andere besproken door respondenten 8 en 9. Zij stellen dat wanneer je meer werkervaring hebt, je emotionele gebeurtenissen makkelijker los kan laten. Ervaring zorgt er voor dat je weet hoe je het beste om kan gaan met bepaalde situaties.

‘[…] op een gegeven moment raak je ook wat meer ervaren daarin. Na al die jaren. Dus je laat het weer wat makkelijker los. In het begin trek je het natuurlijk wel een beetje aan, maar nu leer je er mee om te gaan en je weet gewoon dat het erbij hoort. Ja. […]ervaring is daarin wel heel belangrijk vind ik. Ja.’

Respondent 10 vertelde ongeveer hetzelfde. Ook zij is van mening dat werkervaring, en daarbij ook leeftijd, belangrijk zijn. Werkervaring en leeftijd zorgen er volgens haar voor dat je anders met emotionele gebeurtenissen om kan gaan en deze daardoor ook makkelijker van je af kan zetten.

‘Weetje als je net begint dan denk ik dat het heel moeilijk is. Als je al langer werkt en ouder bent dan denk ik dat je anders met dat soort dingen omgaat. […] ik kan dat wel van me afzetten. Ik zit daar niet thuis mee dat ik nog dagen […], maar dat leer je denk ik ook in de loop der jaren. […] Kijk als ik dat vergelijk met hoe ik vroeger was toen nam ik heel veel mee naar huis, waar je mee bezig bleef omdat je het zo erg vond. Nu vind je het nog erg, maar thuis is thuis en dit is mijn werk.’

(22)

22

Hoofdstuk 6: Onderscheid tussen professionaliteit en persoonlijkheid

Het onderscheid dat verzorgenden maken tussen professionaliteit en persoonlijkheid lijkt op het eerste gezicht niet heel duidelijk. Verzorgenden, in de kleinschalige zorginstellingen waar ik interviews heb afgenomen, blijken vaak veel te vertellen over hun privé leven aan cliënten. Daarnaast nemen een aantal respondenten zo nu en dan hun kinderen of kleinkinderen mee naar het werk. Toch blijken verzorgenden wel degelijk onderscheid te maken tussen professionaliteit en persoonlijkheid.

Kinderen en kleinkinderen meenemen naar het werk

Een aantal respondenten nemen hun kinderen en/of kleinkinderen zo nu en dan mee naar het werk. Uit het onderstaande citaat van respondent 5 blijkt dat zij haar kleinkinderen wel eens meeneemt naar het werk. Volgens haar reageren de bewoners namelijk over het algemeen goed op kinderen. Door het meenemen van kinderen en/of kleinkinderen naar het werk kunnen verzorgenden op hun eigen wijze iets extra’s toevoegen aan hun relatie met de cliënt. Ze bieden hun cliënten op deze manier namelijk een extra gebaar van zorg die geen onderdeel is van hun werk.

‘[…] Ik kom hier ook met mijn kleinkinderen op het werk, om ze aan de bewoners […] want ik weet dat ze heel goed reageren op kinderen dus ik kom gewoon langs.’

Ook respondent 2 blijkt haar kinderen wel eens mee te nemen naar het werk. Daarnaast vertelt ze ook regelmatig over haar kinderen aan de cliënten. Als reden om op het werk over haar kinderen te praten, en haar kinderen af en toe mee te nemen naar het werk, geeft ze dat de cliënten kinderen leuk vinden.

‘Ik zit zelf nog in de kleine kinderen. Nou ja klein, 6, 8 en 9 zijn ze. Dus leuke dingetjes, voorvallen. Er heeft een bewoonster… heeft altijd nou ja het oude turnen gedaan…nou mijn dochter had toevallig […] mijn middelste had toevallig afgelopen weekend haar eerste turnwedstrijd. Nou ja toen heb ik een stukje op mijn telefoon laten zien van een wedstrijd en weet je dat vinden ze dan leuk. Kinderen vinden ze sowieso leuk. En ze komen hier ook wel eens koffiedrinken, of nou ja limonade drinken natuurlijk. […] de kinderen. Van het weekend halen ze me op en dat vinden ze ook wel weer leuk.’

(23)

23

Onderscheid maken in wat men vertelt over het privé leven

Veel van de respondenten maken een onderscheid in wat ze wel en niet vertellen aan cliënten over hun privé leven. Respondent 1 vertelt niet alles aan haar cliënten. Een ruzie met haar man is een voorbeeld van iets wat ze niet zou vertellen op het werk. Echter, de respondent stelt wel dat het bij deze doelgroep belangrijk is om je gevoelens niet uit de weg te gaan. Mensen met dementie voelen volgens haar feilloos aan wanneer er iets aan de hand is en jij niet lekker in je vel zit. Om die reden is het volgens haar belangrijk om aan te geven wanneer dit het geval is. Wel stelt zij dat het daarbij belangrijk is om te kijken naar welke informatie de bewoners wel of niet aankunnen. Vaak is enkel het benoemen van een vervelende

gebeurtenis in het privé leven al genoeg. Er hoeft dan, volgens de respondent, niet dieper op de gebeurtenis in gegaan te worden. Doordat respondenten over het algemeen veel lijken te vertellen aan cliënten over hun privé leven, lijkt een bepaalde mate van emotionele

betrokkenheid van belang te zijn. Echter, respondenten vertellen niet alles over hun privé leven aan hun cliënten, waardoor er ook sprake is van een zekere mate van emotionele onthechting.

‘Ik ga niet alle ins en outs vertellen. Ik ga niet vertellen dat ik ruzie heb gehad met mijn man. Nee. Maar wel gewoon de leuke dingen maar ook, stel dat ik, mijn vader is op dit moment heel slecht, stel dat hij overlijdt dan zal ik dat echt wel benoemen op de groep. Want ik ben ook een vrouw van emoties. Dus […] maar je kijkt wel naar welke informatie bewoners aan kunnen. Niet te diep in op de materie zeg maar. Van ik voel me vandaag eventjes wat minder want ja ik heb een puberkind die thuis dwars is komen te liggen, dan ga je ook wat minder naar je werk als je avonddienst heb. Ik zeg die puber van mij was weer dwars hoor. Je probeert het op die manier te brengen zo van ik heb jullie even nodig vandaag hoor. Dus ja dan krijg je weer van hun verhalen. En dan is die lading er ook af. Dan begrijpen zij ook dat je even wat anders binnen komt dan anders. Je kunt wel een mooi toneelspel spelen maar dat voelen deze mensen.’

Ook respondent 4 is van mening dat er best over het privé leven mag worden gepraat met de cliënten. Wel stelt ze dat dit professioneel gedaan moet worden en de cliënten niet belast moeten worden met het lief en leed van de verzorgenden. Wanneer er met cliënten over het privé leven wordt gesproken moet dit volgens haar tot doel hebben dat de respondent zich dingen herinnert uit zijn of haar eigen leven, en het gesprek aan tafel hierdoor op gang komt. Daarnaast weten de verzorgenden een heleboel over de cliënten waardoor zij, volgens haar,

(24)

24

ook best iets over jouw privé leven mogen weten. Door te vertellen over je privé leven maak je jezelf menselijk binnen de setting waarin je werkt.

‘Je mag best over je privé leven praten, dat doen we allemaal, maar het moet tot doel hebben dat het gesprek aan tafel, of één op één op gang komt en dat de bewoner zich dingen

herinnert en uit zijn eigen leven weer herinneringen kan ophalen en die met ons kan delen. Dus het gaat er niet om […] het gaat er dan meer om dat je het gesprek aan gaat en dat je ook jouw leven […] want jij weet ook alles van die bewoners, zij mogen ook best wat van jou weten maar het mag nooit zo zijn dat je de bewoners gaat belasten met jouw lief en leed de hele dag. Weet je je moet dat professioneel doen. En de ene bewoner die vraagt ook naar hoe is het nou met die en die? En hoe is het met je kinderen? Hoe gaat het met je? Nou dan deel je dat een beetje. Ja. Maar met als achterliggende gedachte van nou wat gaat er nu gebeuren met zo’n groep? Hoe gaan ze er op inspelen? Wat brengt het voor herinneringen allemaal omhoog? Dus je maakt je ook menselijk binnen deze setting.’

Toch vinden niet alle respondenten het belangrijk dat dingen uit het privé leven gedeeld worden met hun cliënten. Respondent 3 bijvoorbeeld, vindt het belangrijk om werk en privé zoveel mogelijk gescheiden te houden. Wel stelt ze even later in het interview dat ze wel vertelt over haar privé leven aan haar cliënten, maar dat ze deze gesprekken zo oppervlakkig mogelijk probeert te houden.

[…] dat heb ik altijd wel geleerd dat ik dat zoveel mogelijk gescheiden moet houden.[…] Natuurlijk vertel ik dat ik een hondje heb en dan laat ik ook wel eens een foto zien op mijn telefoon […]. En toevallig is mijn partner vrijwilliger hier op de taxibus. Die rijd elke zaterdag van de dagbesteding de mensen van huis naar hier en weer van hier naar huis. Dus enigszins is mijn privé leven ook wel weer een beetje […] iedereen kent hem ook […] maar echt diepgaand […] ik probeer het wel altijd zo oppervlakkig mogelijk te houden. Zoals afgelopen weekend ben ik dan een weekendje weg geweest. Dat vertel ik dan wel maar niet uitgebreid en hoe en wat. Nee.’

Op de vraag waar volgens de respondenten de grens ligt in wat wel of niet vertelt kan worden over het privé leven aan cliënten kunnen de respondenten geen duidelijk antwoord geven. Het lijkt alsof de respondenten voor zichzelf bepalen dat ze bepaalde dingen wel, en bepaalde dingen niet, kunnen vertellen aan hun cliënten. Echter, op de vraag waar die grens dan ligt

(25)

25

lijken ze geen antwoord te kunnen geven. Over het algemeen komt het er op neer dat respondenten leuke dingen vertellen aan hun cliënten. Respondent 7 stelt dat ze liever geen moeilijke dingen vertelt aan de cliënten. Ze denkt namelijk dat ze hen daarmee te zwaar belast. Op de vraag hoe ze onderscheid maakt in wat ze wel en niet vertelt zegt ze dat ze daarbij voornamelijk kijkt naar of diegene die informatie aankan. Er wordt van verzorgenden verwacht dat zij hun eigen gevoelens en emoties ondergeschikt maken aan die van de cliënt.

‘Ik vertel geen moeilijke dingen hoor. […] ik denk dat ze aan hun eigen dingen al genoeg hebben dus ik denk dat je ze daar te zwaar mee belast. Kijk we praten wel over het nieuws, we kijken samen naar het nieuws en lezen de krant en dat soort dingen komen dan wel aan de orde maar ik denk niet dat ik zo gauw zou vertellen dat mijn man kanker heeft of zo. […] nou ik denk een beetje aanvoelen of het nog kan. Of het kan of niet, wat iemand kan hebben, wat de draagkracht ook is en of het er toe doet. Kijk als iemand zich daardoor extra gesteund voelt omdat ik het vertel bijvoorbeeld, dan zou ik het misschien wel doen.

Respondent 10 zegt dat het maken van een onderscheid in wat zij wel en niet vertelt aan cliënten automatisch gaat. Er zijn wel dingen die ze niet vertelt omdat dat volgens haar problemen van thuis zijn. Over het algemeen deelt ze dingen uit haar privé leven met de cliënten die voor hen leuk zijn om te horen.

‘Dat doe je automatisch denk ik. Daar denk je niet zover bij na van dit vertel ik wel en dit vertel ik niet denk ik. […] Natuurlijk er zijn dingen […] als ik vanochtend ruzie met mijn man heb gemaakt hoeven ze dat niet te weten. Ik bedoel, dat is mijn probleem van thuis, maar gewoon iets leuks, wat ook leuk kan zijn om te vertellen voor ze dat deel je.’

Vertelen over het werk aan het thuisfront

Respondenten lijken over het algemeen weinig te vertellen aan het thuisfront over de gebeurtenissen die zich op het werk voordoen. Vaak worden dingen die indruk op de respondent hebben gemaakt al vertelt op het werk, waardoor het volgens respondent 1 niet nodig is dit thuis nogmaals te bespreken. Wel stelt ze dat ze dingen die haar emotioneel raken kort benoemt, maar hier wordt verder niet op in gegaan.

‘Dingen die indruk op me hebben gemaakt heb ik vaak hier al vertelt en ja dan zeg ik gewoon ik heb een topdag gedraaid. Of dingen die me raken, ja dat noem ik dan wel even op maar

(26)

26

niet met toenaam. Maar wel hetgeen wat me zo raakt, nou dan is het klaar. Dat blijft niet hangen verder, dan is het klaar.’

Respondent 3 vertelt thuis zo min mogelijk over wat er op het werk gebeurt. Een reden die zij hiervoor aandraagt is dat haar partner vrijwilligerswerk doet voor dezelfde instelling. Hij kent daardoor veel cliënten. Af en toe hebben ze het wel eens over de meer algemene dingen. Privé informatie over de bewoners wordt sowieso niet gedeeld.

‘Zo min mogelijk. […] maar dat komt ook wel weer omdat hij ook de bewoners kent, dat hij soms ook wel eens thuis komt van oh ik zag meneer die en die nog heen en weer lopen of […] dan heb ik het er soms wel eens over. Maar geen privé informatie over de bewoners. Het zijn meer de algemene dingetjes die er dan gezegd worden maar niet veel. Nee.’

Ook respondent 6 vertelt dat ze geen privacy gevoelige zaken bespreekt met het thuisfront. Ook zij vertelt wel hoe haar werkdag was, maar hier wordt verder niet inhoudelijk op in gegaan. Dit vindt ze namelijk niet respectvol tegenover de cliënt. Daarnaast is volgens haar die informatie over de cliënten niet interessant voor haar gezin.

‘[…] geen privacy gevoelige zaken. Dat moet je gewoon niet doen. Dat is niet respectvol vind ik voor de bewoners. Maar ja gewoon hoe het was. Of ook wel dat er ruzie was aan tafel of zo. Maar ik hoef geen namen dan te noemen natuurlijk. Maar gewoon hoe mijn dag was. Ja. […] Ik heb gewoon lekker gewerkt of […] maar niet inhoudelijk van die mankeert dit en die mankeert dat. Nee. Dat is voor mijn gezin ook niet interessant want die kennen de bewoners verder ook niet.

(27)

27

Hoofdstuk 7: Hoe verzorgenden het werken in de kleinschalige zorg ervaren

Van de respondenten die ik geïnterviewd heb, hebben de meesten ervaring met het werken in de reguliere zorg. Aan hen heb ik gevraagd hoe zij het werk daar hebben ervaren en of ze in de reguliere zorg op een andere manier met hun emoties zijn omgegaan.

Respondent 1 liet duidelijk merken dat ze blij is om te werken in een kleinschalige zorginstelling. Toen ze nog werkzaam was in de reguliere zorg kende de respondent

momenten waarop ze niet graag naar haar werk ging. Dit kwam, volgens haar, mede doordat ze in de reguliere zorg wel eens met een rot gevoel naar huis ging. Ze had dan, naar haar idee, te weinig tijd gehad voor de cliënten. Verzorgenden beschouwen het hebben van tijd voor hun cliënten als een belangrijk aspect van het werken in de zorg. Echter, er wordt van hen

verwacht dat ze de zorg op een bepaalde manier uitoefenen. Deze wijze staat over het algemeen haaks op de manier waarop verzorgenden hun werk zouden willen uitoefenen. Doordat hen een bepaalde werkwijze wordt opgelegd, zijn ze niet vrij om zelf te handelen. Dit zou er vervolgens toe kunnen leiden dat de arbeider vervreemd kan worden van een aspect van het zelf dat wordt gebruikt in het uitvoeren van het werk. De Jonge et al. (2008)

beschrijven dat wanneer de respondent weinig tot geen controle uitoefent over hun werk, dit een negatieve invloed heeft op het welzijn en/of de gezondheid van de respondent. Wanneer verzorgenden geen invloed hebben op het werk dat ze uitoefenen, kan dit resulteren in emotionele uitputting. Ook is de mate van het hebben van controle door de professional over de uitvoering van het werk bepalend voor de motivatie.

‘Maar er is geen dag dat ik denk van gadverdamme ik moet naar mijn werk. Dat had ik wel met die grote huizen. Ook omdat je daar met een rotgevoel wegging. Ik had soms geen tijd voor de bewoners. In de thuiszorg ook. Op een gegeven moment moest je met die

computertjes werken dat je precies zoveel minuten bij die mocht zijn.’

Ook respondent 3 beschrijft dat ze blij is in een kleinschalige zorginstelling te werken. Het werk in een reguliere zorginstelling stond haar niet aan door de manier waarop er daar met cliënten wordt omgegaan. Doordat ze de cliënten daar niet kon geven wat ze nodig hadden raakte ze gefrustreerd. Het werken in een kleinschalige zorginstelling heeft haar veel meer rust gegeven. Wanneer zij het werk niet kan uitoefenen op de manier waarop dat van haar verwacht wordt, levert dit stress en frustratie op bij deze persoon. Wanneer professionals in de zorg wel het gevoel hebben dat ze hun werk naar behoren kunnen uitoefenen, en ze met een

(28)

28

tevreden gevoel naar huis kunnen gaan, zal dit er toe leiden dat hun motivatie wat betreft hun werk zal toenemen.

‘[…] ik zou daar nu niet meer terug kunnen. […] nou de manier waarop ze daar met

bewoners omgaan, alles draait eigenlijk om […] bepaalde tijden moeten behaald worden. Zo laat moeten de mensen er uit, zo laat moeten ze eten, zo laat moeten ze dit, zo laat moeten ze dat en hier wordt er echt gekeken naar wat wil de bewoner zelf. Wat en ja…wat heeft de bewoner nodig om goed te kunnen functioneren? En daar gaat het dan heel erg op in systemen en protocollen. En natuurlijk hebben wij hier ook protocollen. Het is daar alleen dat het ja anders beleefd wordt zeg maar. En daar wordt echt alles van hogere hand opgelegd eigenlijk en kun je niet anders dan in dat systeem meegaan. […] dat is hier gewoon absoluut niet. Dit is gewoon zo heel anders werken. […] wat vooral de medewerker denk ik als veel meer rust ervaren. Tenminste ik wel. […] daar had ik echt veel meer frustraties. Omdat ik zag wat bewoners wilden, maar het niet konden krijgen door het systeem wat nou ja door hogere hand opgelegd werd. En ja dat frustreert alleen maar. […] Ik ben gewoon heel blij dat ik hier mag werken en wat dat betreft heb ik ook veel meer rust gekregen.’

Ondanks dat bovenstaande respondenten het fijn vinden om in een kleinschalige

zorginstelling te werken stelt respondent 1 dat niet iedereen geschikt is voor de kleinschalige zorg. In de kleinschalige zorgverlening staat namelijk een andere visie centraal dan in de reguliere zorg.

‘Ook niet iedereen zou kleinschalig kunnen werken. Je moet zo met de visie meegaan, je moet zo met het welbevinden […] en er zijn gewoon vrouwen die gewoon de mentaliteit van het zorgen hebben en daar heel moeilijk mee om kunnen gaan. Het is echt heel anders werken. Niet iedereen kan dit. En ja daarom moet je ook kritisch zijn wat je aanneemt. Je mag daar best kritisch in zijn want niet iedereen kan dit.’

(29)

29

Conclusie

In dit onderzoek staat de rol van emotionele arbeid in de kleinschalige zorg centraal. Ik was met name geïnteresseerd in hoe de verzorgenden in de kleinschalige zorg omgaan met

emotionele arbeid, aangezien de omgang tussen personeel en cliënten het uitgangspunt vormt van de zorg en diensten op kleinschalig niveau. Dit zorgt er voor dat het contact tussen de verzorgende en de cliënten persoonlijker is, en de cliënten en de verzorgende elkaar beter leren kennen. Daarnaast vraag ik mij hierbij af of er sprake is van een distinctie tussen het persoonlijke en het professionele in het werk van verzorgenden die in de kleinschalige zorg met dementerenden werken. Mijn probleemstelling is daarom tweeledig en luidt als volgt:

Hoe gaan verzorgenden die in de kleinschalige gezondheidszorg met dementerenden werken om met emotionele arbeid? En hoe geven zij vorm aan de distinctie tussen het persoonlijke en het professionele?

Over het algemeen stellen verzorgenden dat de betrokkenheid bij cliënten groot is. Onder meer het feit dat verzorgenden vaak alleen op een woning of woongroep staan, draagt bij aan deze hoge mate van betrokkenheid. Verzorgenden zijn hierdoor namelijk constant betrokken bij hun cliënten. Daarnaast is de groep cliënten waarmee gewerkt wordt klein. Dit zorgt er voor dat de binding met cliënten in een kleinschalige zorginstelling door verzorgenden als groter wordt ervaren dan in de reguliere zorg. Ook zijn verzorgenden de hele dienst

verantwoordelijk voor hun groep cliënten en doen ze alles voor, en met, hen. Dat er sprake is van een hoge mate van betrokkenheid bij de cliënten blijkt ook uit het gegeven dat een aantal respondenten hun cliënten als familie zien. Doordat de betrokkenheid bij hun cliënten groot is, en een aantal verzorgenden een familiare band met hun cliënten hebben, worden zij meer geraakt door emotionele gebeurtenissen die plaats vinden op het werk. Door de emotionele band die verzorgenden met hun cliënten hebben, zijn ze bereid alles voor hen te doen.

Verzorgenden zijn bereid een extra gebaar van zorg te leveren aan hun cliënten en iets extra’s toe te voegen aan hun relatie met de cliënt.

.

Verzorgenden die in de kleinschalige zorg met dementerenden werken hebben regelmatig te maken met emotionele situaties op het werk. Om met deze emotionele situaties om te kunnen gaan ontwikkelen verzorgenden een aantal strategieën. Een eerste strategie waarvan

(30)

30

door erover te praten met collega’s. Vaak maken collega’s hetzelfde mee. Ze ervaren

hierdoor vaak hetzelfde gevoel bij een bepaalde emotionele gebeurtenis op het werk. Door er met elkaar over te praten kunnen collega’s elkaar helpen om te gaan met een emotionele situatie op het werk. Deze strategie wordt door de verzorgenden als belangrijk ervaren omdat het delen van emoties er voor zorgt dat je een emotionele situatie af kan sluiten en achter je kan laten. Wanneer verzorgenden zich gehoord voelen door hun collega’s en/of hun

leidinggevende(n), kan dit op de lange termijn een positieve invloed hebben op hun welzijn en gezondheid. Doordat ze hun ei kwijt kunnen, kunnen ze beter omgaan met emotionele situaties op het werk. Hierdoor wordt het voor hen makkelijker om deze situaties uiteindelijk achter zich te laten.

Een tweede strategie die een aantal respondenten gebruiken is het omzetten van een knop en zichzelf afsluiten voor wat er op het werk gebeurt. Wanneer verzorgenden zichzelf afsluiten van emotionele gebeurtenissen op het werk, is het voor hen uiteindelijk eenvoudiger om deze gebeurtenissen los laten. Een emotionele situatie laten verzorgenden vaak achter zich door een knop om te zetten. Het omzetten van die knop wordt als noodzakelijk gezien, omdat je er als verzorgende voor de cliënten moet zijn. Er wordt namelijk veelal van

verzorgenden verwacht dat ze hun emoties reguleren. Het werk gaat immers door en ze horen voor de cliënten klaar te staan. Door gebruik te maken van deze strategie zorgen

verzorgenden ervoor dat ze beter om kunnen gaan met emotionele situaties, zodat hun werk hier niet onder te lijden heeft.

Een derde strategie die in de interviews aan bod is gekomen is sporten. Sporten wordt door een aantal respondenten gebruikt om bepaalde emotionele situaties op het werk achter zich te kunnen laten. Het sporten zorgt voor ontspanning en zorgt er daarnaast ook voor dat het hoofd leeg gemaakt kan worden. Dit zorgt er uiteindelijk voor dat verzorgenden de emotionele situatie een plek kunnen geven en ze het werk niet mee naar huis nemen.

Naast de bovenstaande strategieën is ook het hebben van ervaring van belang. De respondenten ervaren over het algemeen dat, wanneer ze over meer werkervaring in de zorg beschikken, ze hierdoor beter kunnen omgaan met emotionele situaties die zich op het werk voordoen. Werkervaring zorgt er voor dat je emotionele situaties gemakkelijker los kan laten en dat je weet hoe je het beste om kan gaan met bepaalde situaties.

Het onderscheid dat verzorgenden maken tussen professionaliteit en persoonlijkheid lijkt op het eerste gezicht niet heel duidelijk. Verzorgenden in de kleinschalige zorginstellingen blijken vaak veel te vertellen over hun privé leven aan cliënten. Daarnaast nemen een aantal

(31)

31

respondenten zo nu en dan hun kinderen of kleinkinderen mee naar het werk, met als reden dat cliënten kinderen leuk vinden. Toch blijken verzorgenden wel degelijk onderscheid te maken tussen professionaliteit en persoonlijkheid.

Veel van de respondenten maken een onderscheid in wat ze wel en niet vertellen op het werk aan cliënten over hun privé leven. Niet alles wordt vertelt aan de cliënten. Wel is het vaak van belang om je gevoelens niet uit de weg te gaan omdat dementerenden het vaak aanvoelen als je niet lekker in je vel zit. Hierbij wordt door de verzorgenden gekeken naar welke informatie de bewoners aankunnen. Vaak is het benoemen van een vervelende

gebeurtenis in het privé leven al genoeg. Er hoeft dan niet dieper op de gebeurtenis in gegaan te worden. Wanneer er met cliënten over het privé leven wordt gesproken heeft dit vaak tot doel dat de respondent zich dingen herinnert uit zijn of haar eigen leven en het gesprek aan tafel hierdoor op gang komt. Daarnaast weten de verzorgenden een heleboel over de cliënten waardoor zij, volgens de verzorgenden, ook best iets over hun privé leven mogen weten. Door te vertellen over je privé leven maak je jezelf namelijk menselijk binnen de setting waarin je werkt. Op de vraag waar volgens de respondenten de grens ligt in wat wel en niet vertelt kan worden aan cliënten over je privé leven kunnen de respondenten geen duidelijk antwoord geven. Het lijkt alsof de respondenten voor zichzelf bepalen dat ze bepaalde dingen wel en bepaalde dingen niet vertellen aan cliënten. Vaak worden er gezellige dingen vertelt, omdat de cliënten dat leuk vinden om te horen.

Respondenten lijken over het algemeen weinig te vertellen aan het thuisfront over wat er op het werk plaats vindt. Vaak worden dingen die indruk op de respondent hebben gemaakt al vertelt op het werk, waardoor het niet nodig is dit thuis nog te bespreken. Wel worden dingen die verzorgenden emotioneel raken kort genoemd, maar hier wordt verder niet op in gegaan. Over het algemeen wordt er alleen gepraat over de algemene dingen. Privé informatie over de bewoners wordt sowieso niet gedeeld.

Veel van mijn respondenten hebben ervaring met het werken in de reguliere zorg. Aan hen heb ik gevraagd hoe zij het werk daar hebben ervaren en of ze in de reguliere zorg op een andere manier met hun emoties om zijn gegaan. Hieruit is gebleken dat deze respondenten blij waren om te werken in een kleinschalige zorginstelling. Toen ze nog in de reguliere zorg werkzaam waren gingen ze soms niet graag naar het werk. Dit kwam onder meer omdat ze wel eens met een rot gevoel naar huis gingen. Het werk in een reguliere zorginstelling stond hen niet aan door de manier waarop er daar met cliënten werd omgegaan. Doordat ze de cliënten daar niet konden geven wat ze nodig hadden ontstonden er frustraties. Hieruit blijkt

(32)

32

dat wanneer professionals in de zorg hun werk niet naar behoren uit kunnen oefenen, dit ten koste kan gaan van hun welzijn en gezondheid. Wanneer men het werk niet kan uitoefenen op de manier waarop dat van hen verwacht wordt, levert dit stress en frustratie op bij deze

persoon. Wanneer professionals in de zorg wel het gevoel hebben dat ze hun werk naar behoren kunnen uitoefenen en met een tevreden gevoel naar huis kunnen gaan, leidt dit er toe dat hun motivatie wat betreft hun werk zal toenemen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als het aantal per week gewerkte uren daalt tot gemiddeld 34,5 kunnen er volgens de econoom 1,65 miljoen werklozen in Duitsland aan de slag, waardoor het werkloosheidspercentage

De NMa Agenda is een voorbeeld: we stellen onze eigen agendapunten vast, maar we doen dat na een transparante consultatie van de samenleving en we verantwoorden ons toezicht voor

Met name voor specialistisch werk is sprake van een stimulerend leef- en werkkli- maat, zo blijkt uit de literatuur en deels ook uit andere onderzoeksbevindingen. Het blijkt

Met name voor specialistisch werk is sprake van een stimulerend leef- en werkkli- maat, zo blijkt uit de literatuur en deels ook uit andere onderzoeksbevindingen. Het blijkt

Justitiabelen moeten gemotiveerd zijn om te mogen deelnemen aan ESF-gefinan- cierde modules en justitiabelen met (verslavings-, gedrags- of psychische) pro- blemen zullen minder

Rom Molemaker en Tanja de Jonge hebben inmiddels een behoorlijk oeuvre opgebouwd en ze zijn flink door de wol geverfd als het gaat om het schrij- ven van spannende,

Niet alleen moet Perry wennen aan de nieuwe situatie, hij komt er ook achter dat deze openbaar aanklager bepaald geen haast heeft met het behandelen van de voorwaardelijke

Met deze begrippen kunnen we de Cantorverzameling als volgt karakteriseren: De Cantorverzameling bestaat uit die reële getallen groter gelijk nul en kleiner gelijk een, waarvoor