• No results found

Het effect van suikerpulp als bijvoeder in de weide

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van suikerpulp als bijvoeder in de weide"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HET EFFECT VAN SUIKERPULP

ALS BIJVOEDER IN DE WEIDE

BEWERKT DOOR

A. M. FRENS,

RIJKSLANDBOUWPROEFSTATION TE HOORN

EN

Ir. S. BOSCH,

CENTRAAL INSTITUUT VOOR LANDBOUWKUNDIG ONDERZOEK TE WAGENINGEN

(2)
(3)

VOORWOORD.

Reeds gedurende de oorlog werd in Friesland een proef genomen om na te gaan of de stevigheid van het in de zomer geproduceerde melkvet op renda-bele wijze zou zijn te verhogen door toediening van eiwitarme voedermiddelen in de weide. Het bleek daarbij dat op deze wijze, vooral in het veenweide-gebied, dus de streek waar de stevigheid in de zomer het meeste te wensen overlaat, een verbetering was te bereiken. De uitslag der genomen proeven was evenwel niet zodanig, dat men de gestelde vraag voldoende beantwoord kon achten, zodat het Bestuur van de Bond besloot een nader onderzoek in te stellen.

Voor de uitvoering van dit onderzoek waarvan U bijgaand het rapport aantreft, werd de zeer gewaar-deerde medewerking verkregen van de heer Ir. J. Middelveldt te Leeuwarden, van het Rijkslandbouw-proefstation te Hoorn, van het Centraal Instituut voor Landbouwkundig onderzoek te Wageningen, van het Landbouw Economisch Instituut te 's-Gravenhage en vooral ook van de heer W. Landman te Kolderwolde op wiens bedrijf de proef werd genomen en van diens zoon, de heer P. Landman, die een groot deel der werkzaamheden op het bedrijf verrichtte.

Allen die hun medewerking aan de uitvoering der proef verleenden brengen wij hiervoor de dank die hen toekomt en voor de samenstelling van het ver-slag in het bijzonder de heren Frens en Bosch.

Voor het Bestuur, de Secretaris, Ir. P. STALLINGA.

(4)

INLEIDING.

Reeds meermalen is er o.a. door S J O L L E M A op gewezen, dat jong weidegras, zoals dat bij toepassing van het moderne omweidingssysteem voor de koeien gedurende de gehele weideperiode ter beschikking komt, niet ideaal van samenstelling is om in de eiwit-en zetmeelwaardebehoefte van het melkvee te voor-zien. Het is daarvoor veel te eiwitrijk, zodat de die-ren om voldoende z e t m e e l w a a r d e op te nemen, genoodzaakt zijn grote eiwithoeveelheden te v e r w e r -ken. Hoewel de dieren dit schijnen te kunnen doen zonder dat hun gezondheidstoestand er door bena-deeld wordt, rijst toch de vraag, of zij bij deze eiwit-overvloed wel op de meest efficiënte wijze de van hen verwachte melk kunnen produceren.

Het is verder bekend, dat jong sappig weidegras een ongunstige werking uitoefent op de consistentie van het botervet, zodat vooral in de nazomer en herfst veelal geen voldoende stevige b o t e r bereid kan worden. Het vermoeden is wel eens uitgespro-ken, dat de moderne methoden van weidecultuur en omweiden het bovengenoemde euvel in de hand zou-den werken.

Als een middel om zowel de te nauwe eiwitver-houding in het dagrantsoen van weidende melkkoeien te v e r b e t e r e n als om de z a c h t m a k e n d e invloed van het gras op het b o t e r v e t tegen te w e r k e n is wel de bijvoedering in de weide a a n g e r a d e n van eiwitarme voedermiddelen, die een min of meer h a r d m a k e n d effect op het b o t e r v e t uitoefenen. A a n de physiolo-gische afdeling van het Rijkslandbouwproefstation te Hoorn zijn in de loop der jaren verscheidene voeder-middelen op hun h a r d m a k e n d effect op het b o t e r v e t onderzocht, w a n n e e r zij in de weide bijgevoederd werden.

(5)

Wetenschappelijk gesproken is de door het weide-gras v e r o o r z a a k t e minder gunstige samenstelling van het b o t e r v e t met succes tegen te gaan. De vraag was echter gerezen of de hiervoor nodige bijvoedering in de weide ook op een practisch weidebedrijf op een r e n d a b e l e wijze uitvoerbaar was. Ten einde deze vraag te toetsen aan uit de practijk verkregen cij-fers, w e r d onder de auspiciën van een door de Bond van Coöp. Zuivelfabrieken in Friesland opgerichte Commissie een proef genomen op het bedrijf van de h e e r W. LANDMAN te Kolderwolde. Van deze proef laten wij het verslag hier volgen.

OPZET DER PROEF.

De proef w e r d genomen met 40 melkkoeien van het bovengenoemde bedrijf en liep van 15 Juli tot 8

O c t o b e r 1946, dus over een groot gedeelte van de weideperiode. G e d u r e n d die tijd w e r d vrij intensieve omweiding toegepast op drie p e r c e l e n weiland van het bedrijf, welke gedurende de hoofdperiode der proef, toen aan een d e r t w e e groepen waarin de koeien verdeeld w a r e n bijvoeder w e r d verstrekt, nog onderverdeeld w a r e n in stukken, w a a r v a n de opper-vlakten zich ongeveer verhielden als 8 : 10. De koeien liepen steeds op e e n der drie percelen en wel de bijgevoederde groep op het kleinste stuk

daar-van. Het bijvoeder bestond gedurende de gehele hoofdperiode uit 4 kg gedroogde suikerpulp p e r dier per dag en w e r d aan de dieren individueel toegediend. De proef kan onderverdeeld w o r d e n in de volgende vier perioden:

Voorperiode (15 Juni—9 Juli). Beide groepen zonder

bijvoedering.

Hooidperiode I (9 Juli—13 Aug.). G r o e p I

(6)

Hooîdperiode II (13 Aug.—18 Sept.) G r o e p II

bijge-voederd met 4 kg suikerpulp per dier per dag.

Napcriode (18 Sept.—8 Oct.) Beide groepen zonder

bijvoedering.

G e d u r e n d e de gehele proef werd de melk van iedere proefkoe t w e e maal p e r w e e k over een etmaal gewogen en bemonsterd. In de individuele melkmonsters w e r d e n het vetgehalte en de refractie van het b o t e r v e t bepaald, terwijl in het mengmonster der groep van elk etmaal ook nog het joodgetal van het b o t e r v e t werd vastgesteld.

Al deze bepalingen zijn geschied in het laboratorium van de Bond van Coöp. Zuivelfabrieken in Friesland onder leiding van Dr. L. C. J A N S E , aan wie wij hiervoor grote dank verschuldigd zijn. De bemon-stering d e r melk, het wegen der koeien en alle overige uit de proefneming op het bedrijf voortvloeiende w e r k z a a m h e d e n w a r e n t o e v e r t r o u w d aan de heer P. LANDMAN, die zich zeer verdienstelijk van die t a a k heeft g e k w e t e n .

PROEFDIEREN.

De proefkoeien w a r e n alle van het Fries-Hollandse Veeslag en hadden voor het merendeel in het begin

van het jaar gekalfd. Op grond van leeftijd, kalftijd, levend gewicht en melkproductie volgens de gege-vens der melkcontrôle w e r d e n zij bij de aanvang der proef in twee zo gelijkwaardig mogelijke proefgroe-pen van 20 dieren ingedeeld.

(7)

Tabel I.

Indeling der proefkoeien.

Koe No. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 Gemid-deld Leef-tijd (jaren* 9 8 11 11 7 9 10 7 7 6 5 5 4 4 3 4 3 3 3 2 6.1 G r o e p I * Kalftijd 13Dec.'45 26 Feb.'46 6 Feb. '46 19 Apr.'46 10 Mei '46 14Mrt.'46 15Mrt.'46 15Dec.'45 10Dec.'45 16 Feb.'46 1 Mrt. '46 24 Mrt. '46 22 Mrt. '46 13 Apr.'46 18Nov.'45 13Dec.'45 17 Mrt.'46 14 Mrt. '46 8 Mrt. '46 17 Mrt.'46 20 Febr. Ge-wicht ]5Juni '46 545 529 581 567 510 565 642 519 470 441 395 440 491 420 417 477 360 434 379 375 478 Melk-gift 20/21 Juni 17.2 17.9 16.6 22.0 24.6 24.3 16.6 14.2 13.8 14.8 14.0 17.4 10.8 15.6 11.6 12.2 12.3 11.0 12.2 8.3 15.4 Koe No. 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 Gemid-deld Leef-tijd (jaren) 11 8 9 8 7 5 5 9 4 3 4 4 3 4 3 4 3 3 3 2 5.1 G r o e p I. Kalftijd 29 Nov.'45 14 Mrt. '46 25 Feb.'46 2 Mrt. '46 5 Mrt. '46 9 Apr.'46 25 Mrt.'46 26 Dec.'45 7 Mrt. '46 20 Nov.'45 20 Feb.'46 7Apr.'46 20 Mei '46 17 Apr.'46 16Dec.'45 1 Mrt. '46 19 Mrt.'46 4 Mrt. '46 29 Apr.'46 17 Mrt.'46 27 Febr. Ge-wicht 15Juni '46 579 505 518 520 511 483 434 505 460 433 451 378 432 425 431 462 412 397 402 388 456 Melk-gift 20/21 Juni 18.6 20.1 20.0 21.7 17 8 20.8 16.1 13.3 15.2 15.8 12.0 15.6 16.4 14.2 11.6 14.8 10.5 11.6 11.6 9.3 15.4

(8)

VERLOOP DER PROEF.

De gehele proef is zonder ernstige storingen ver-lopen. Het is echter een paar keer voorgekomen, dat door transportmoeilijkheden de monsterflesjes niet tijdig ter plaatse waren, zodat geen melkmonsters genomen konden worden. Ook is men door graste-kort wel eens gedwongen geweest de koeien op een andere dag te verweiden dan eigenlijk in de bedoe-ling lag, hetwelk dan aanleiding gaf tot extra grote schommelingen in de productie. In het algemeen is bij de hier gevolgde werkwijze de schommeling in de melkgift tengevolge van het kaal afweiden der proef-percelen nog al aanzienlijk geweest. Dit is duidelijk zichtbaar uit figuur 1, waarin het beloop van de melk-en vetproductie der twee proefgroepmelk-en is weergege-ven en waarop ook de verweidingsdata en het beloop van de in het grasbestand beschikbare droge stof op de monsterdata zijn aangegeven.

Laatstgenoemde gegevens werden afgeleid uit de resultaten van bemonsteringen van het grasbestand van ieder proefperceel op het tijdstip dat de proef-koaien er in kwamen. Vergelijking van deze lijn met het beloop van de productiecurve doet duidelijk zien, dat de schommelingen in de productie tijdens de proef voor een belangrijk deel samenhangen met schom-melingen in de uit het gras beschikbare droge stof.

Gedurende de tweede hoofdperiode was koe no. 21 kreupel door een klauwaandoening. Deze ziekte ver-ergerde zó, dat bij het einde van de hoofdperiode II dit dier moest worden uitgeschakeld. De naperiode werd dus door groep II met 19 dieren gehouden. Achteraf hebben wij echter, om de verschillende perioden beter vergelijkbaar te doen zijn no. 21 ook voor de overige proefperioden van de berekeningen

(9)

m—r

en <

i

i r

^—Si &

I

f o

'a

ÇS""!» (B (D r* H 01 JD f + 3 O P . M , en ? fl> H -P. H -3

±

. - - s

i

i

i i i i i , i i f

Fig. 1: Loop van de gemiddelde melk- en melkvetopbreng-sten alsmede schattingen van de op het land beschikbare hoeveelheid droge stof per A.

(10)

en tekeningen uitgeschakeld voor zover deze op in-dividuele gegevens gebaseerd zijn. Voor de joodge-tallen der mengmelk was dit natuurlijk niet mogelijk, zodat deze cijfers voor groep II alleen voor de na-periode op 19 dieren betrekking hebben. Figuur 2 geeft een overzicht van het beloop van dit joodadditie-getal en de gemiddelde refractiecijfers van het melk-vet in elk der groepen en over elk der perioden der proef.

DE PRODUCTIECIJFERS.

Gedurende de 24 dagen der voorperiode zijn 5 bruikbare bemonsteringen uitgevoerd, gedurende de 35 dagen van hoofdperiode I 9 bemonsteringen en gedurende de 36 dagen van hoofdperiode II even-eens 9 bemonsteringen en gedurende de 21 dagen der naperiode 6 bemonsteringen. Op de resultaten van die bemonsteringen berusten de cijfers uit de ta-bellen II en III en de productiecurven uit fig. 1. Uit de hierin medegedeelde cijfers en curven blijkt, dat er in de voorperiode een gering verschil in melkgift ten gunste van groep I heeft bestaan. Wij mogen dus aannemen, dat dit verschil van nature tussen de groe-pen bestond en dus ook tijdens de hoofdperiode aan-wezig is gebleven. Dit wordt nog waarschijnlijker, wanneer wij de over de gehele hoofdperiode bere-kende gemiddelde cijfers bezien. Deze zijn voor elk der groepen afgeleid uit een periode met bijvoedering en een er zonder en wanneer de groepen van nature precies gelijk geweest waren en er geen na-werking van de proefhandeling van groep I op het onbehandelde tweede deel der hoofdperiode van invloed geweest is, zouden de aldus verkregen cij-fers precies gelijk moeten zijn. Zij verschillen echter

(11)

in eenzelfde orde van grootte als die der voorperiode en omdat deze laatste cijfers in verband met de korte duur der voorperiode en de lange duur der eigenlijke proefperiode ons niet zo betrouwbaar lijken, menen wij, dat wij de geconstateerde productieverschillen het best voor de natuurlijke verschillen tussen de groe-pen kunnen corrigeren met behulp van de verschillen over de gehele hoofdperiode. Wij vinden dan voor de gemiddelde melkproductie: natuurlijk verschil 0.17 kg ten gunste van groep I.

Gecorrigeerd verschil:

Ie deel hoofdperiode: 0.77 kg ten gunste van groep I.

2e deel hoofdperiode: 0.78 kg ten gunste van groep II.

Hieruit mag worden afgeleid, dat de bijvoedering in de weide met 4 kg gedroogde suikerpulp per dier per dag de melkproductie gedurende de gehele hoofd-periode door eengenomen met 0.775 kg per dier per dag heeft verhoogd.

VETPRODUCTIE. Natuurlijk verschil:

19.1 g ten gunste van groep I. Gecorrigeerd verschil:

Ie deel hoofdperiode: 2.2 g ten gunste van groep I.

2e deel hoofdperiode: 2.0 g ten gunste van groep II.

De vetopbrengst werd door de pulpbijvoedering dus gemiddeld 2.1 g per dier per dag verhoogd, een verschil dat wel kan worden verwaarloosd, zodat 12

(12)

fi CD TJ O • rH r i 0 ft H O) - d 1 3 0) o CD CD -d o (4-1 Cd n •d w M (1) u w CD u A ft O 0) œ • — « û) D l cö -Ö CD -d I — I O) •d

e

CD Ü • o u o CM ON N O n * o s N i o — — o N O P -« * " \Tl CM c o o » 0 0 —< CO P - CM > N « »f) O r ^ o d t ^ P ~ i n T T — T T c c t— " N n N 0 0 CO O P » c o o O N r f n O ; o ^ O N ö p-" C M r - o o i n O N C M o s o i n C > N » O h CM O N O O N O r-_ T T « CN) i n —- —- ON O v O CO CM * ' -n-O i r o CM *~* r -0 -0 o o o 1 ' co O N m o *—i (NI I T p ~ CM ON m m ON 0 0 O 0 N I f l ( M NO c o CM m m Ö - ' ff Ó h ' CM i r NO 0 0 T T CM NO r— p-> p -co ON i r 0 0 o NO O o p -CM CM CO CO CO p -p ~ U * I T O N CM LO • » • * i n i n ( M •«r L Ö c o T J Ï - ^ O O O O c o CO CM 0 0 O O CM CO 0 0 NO c o CM

a

CD Xi to E-" a CJ CJ O _*J I J i a • - d co *-. CU h • F, 3 ! 2 ^ o, <SJ o O P -^* *-* O NO i n , — 4 -— co *— i r r-i n oo N O f » ^ CO CM ON co c • ^ -CO o i r p ~ co CO co co O N CM f - ON CO CM i n ND P-; P - NO 6 p i o u ' • * CM CM * - i ^ - —< CM CM NO i f CO ^ • * q t > M CM CO c ö ö i r i CM CM — CM — o c O N f - c o m 0 0 CO CM CO c o oó ö cö ON LÖ — CM * - ! — —• O 0 0 O N 0 0 P -r - o C M ^ r i r iri NÓ i r in' ö N O I T T T ON O P-; 0 0 O N CO CO t « t » * * CÖ « O ^ 0 6 N v o i n **•" •«*•' ^ j " - * M < t m i o i n i n m * t — CM O N O 0 0 ON O — — O CM c o c o c o c o CM I— CM I T ON CO LO P - vO CM r ^ - ^ ^ T T i r • f o o c o n — T T ^ - CM 0 0 CO CO CO CO CM c o O N T T r - O NO LO — CO P -c o r r TT r r -c o — O N N O r - — f O O O - M r r r r T T T c o —< CO LO O N T T c o L O N O m L o i r i r ^ j " ^ Tj< O ) P ~ o NO O P - O CO m N? ^ v 0 0 0 0 0 0 CO T T CT> • * — ' n o CO ' T I T T f CO — CO CM CM CM r r o o o o o o i n N O N O N O N O N O CO ON ON Tf CM ON ^ ~ CO CO x r i n i n i n c o CM CM i n co r r LO O N o o P -Tf T T m r r T T 0 0 CO 0 0 NO ON ••— r - O N C O O N i n i n T T L o c o CM P » P ~ CM NO NO CO 0 0 NO O N T T i n CO TT " - • T T CM O N N O T f ON CM N O O N O N m N O L O m ^ r L n N O m — i N O T c c m N ON P ~ CO P ~ 0 0 N O « ^ n n • * CO O N O N XT CO r - r ~ N O p - N O O \ D O l o -CM O P~ CC' O N P~ 0 0 P~ p - O P - ON O 0 0 o L n N O T m c o i n m i n L O " y C M ^ r f c o CM P - P-; P~ CM ••# NO 0 0 CÔ NO O N a V O ' -o -o .2 . cy o o — CM ft u - o - a o ' — • *o o o o «• o -C "E X -g w a, a CD .2 C O O _ Ü Q , ^ i o o o cu re

S > E E Ü 2

J«. -n cv p ~ LO O CM P -N O O -N P~ 0 0 C N NO N O N O O LO ^ O ^ \ 0 O - c ^ " i n h NO N O v O N O ' T " o a ^ o o x " " O " O . ü . — CM o o Q> - X ! 1 3 o o •ao c j o x o a o . - j . 2 1 - O O O _ = O. 4» O O O CJ rt

t> > E E O z

QJ T S O • p-i u o ft <D I—I CD Ö • l - l CD O CD ^ 1

'S

TJ <D -d o *4-l cd t - i CD •o w M .CD O ••-• cn <D M XI ft o CD w 0 üi X) CD Ti 1—I CD • d Ë CD

ü

o O CO 0 0 CO p » CO NO CO i n c o C0 c o C 0 CM CO O CO O N CM 0 0 CM P -CM NO CM LO CM •tf1 CM o> M a m w 0 0 CM v O «3" e n en <*' CM' en o O 0 0 — CN c o ( N < - O C D CC e - ' O N 0 0 c d L O c o — o r -—- ö oó O N O LO O N O p ~ ON O v - O P ~ ND CO CO CO CO 0 0 CM o -• 6 c cö •*r o o o o P - *—_ O i n O N C N Ö 0 Ó O N P ~ N C CM - L O CM P » P » f ; 0 0 CO CO — H CM 0 0 CO CO O CO P~ r - p COI P ; - * ; O - O Ó c ö - r ^ f CM <-o o CM NO N O N O LO CÖ CN) Ö —" o ó o — T r 0 0 r -0 -0 c o o •— -0 -0 LO" i n c o ^ r —< x f p ~ — O N o C M c o m r - ; i n c ö r f c ö c ö c 5 CM O O OO OC' O - ^ T T CM O N — Ö 0 0 ON NO O ) N O P - N O O m - M ? o c ö LÖ CM CÖ 0 Ó C M n i C M c-> c o CM XT O N N O C— t N f ö N t ^ CM O P - CO CO 0 0 CO CM CM — CM CÖ —^ CM 0 0 CO CM CM CM CM 0 0 CM O — — CM 0 0 O T T CM T " f l " TJ- - a - c ö OO NO P~ NO LO r - i n i— NO P -CN' O N P ^ c ö i n N O — O O CO m c o "*3* O N ^ i n N Ó L O i n c ö O c o t T f LO O N O N LO CM — O N Ö —• —'' OÓ — CM CM CM — 0 0 O O — P » o o • M U) rQ cd Er* c 0 o O -^ L-. 0 -a cc u 0 cc: c Z czr •—< iw •ze / • " ^ l •co J • » ^ ^ 0 0 NO •^ 0 0 ^^ 0 0 LO *—' . CJ c 0 o. 1 -0 > oc CN) r f 0 0 ,—l ^~-LO t '—' _ CJ CJ 0 T_" CJ <J Q --^ 0 -n 0 E p -0 -^r N O *^p -•— O -— CJ CJ f ) CM Cl CJ 0 . *_< 0 «A* P ' ^_^ •^r p ~ -r^ ^ l i r 0 0 * • " • • -- 0 "C 0 *^ 0 O CJ Ij J 0 T T CM O CM ^* 1 1 . CJ -o O CJ 0 . C3 Z o o P-. o p - o e n e n p«." i n ' o O < t O N O 1 0 i n l O i n < t —1 P - L O NO O N P » O P ~ CO o c o c o c o 0 0 e n 0 0 0 0 — T f O p ~ P - CO LO CM c o c o c o c o c o LO O N — LO LO 00 •* ^ T e> co ir ir T1 co ir co co -r- 00 o co o C M ~-17* ij* ir ir ir © O N T CM co N 0 O LO co o f L O -^ T ir •^1 CM O — T-co ir ir ir ir NO L O o P~ CM LO cc co in CM ir ir ^7" ir ir N O N O i r m c o o i r N O c c o i r L O i r m i r c c c c O J LO CM c - p » c o v o i r i r i n L O m i n i r o 0 0 i r i r c o — P ~ o P -i r -i r c o c o c o LO CM NO U * LO O - NO O CO NO T L O L O c o i r T N O CM O N N O CM N O LO O CO m LO i r m co LO CO P - O CO CO P~ O T CO m L n m m T — 0 0 o O N c o — p - i r L O O N L O i n i n L O i n i r o L O 0 0 o c o C M o o c o P - P - NO P ~ N O i r 0 0 0 0 c o — CC CM — CM — LO N O O N C N O P~ O 0 0 I T P -CM — LO c o LO p - 0 0 0 0 0 0 0 0 i r o c o * - N O T - P~ LO NO L O N O N O N O O N O N O — P - O N p -0C CM P - O LO LO vO i n LO LO CO P~ CO LO O N O N P~ CO LO LO I T LO • T ! 75 «> CJ c j — CM ü P . CJ O ^ O - T I S " O O o o .2 -c -e E ^ >- CJ CJ n CJ a o. o .2 1 . J ± C : c j CJ *» C O O JZ C -01 O O O O S > > E X, O Z " 0 4

(13)

de conclusie getrokken mag worden, dat practisch

gesproken geen invloed van de pulpbijvoedering op de vetopbrengst kon worden geconstateerd.

V E R L O O P VAN H E T L I C H A A M S G E W I C H T . Uit de wegingen bij het begin van ieder der proef-perioden blijkt, dat gedurende de voorperiode groep I gemiddeld per koe 12.35 kg zwaarder werd en groep II 6.38 kg.

Over de gehele hoofdperiode groeide groep I ge-middeld per koe 23.25 kg en' groep II 20.52 kg. Hier-uit mag w o r d e n afgeleid, dat de grotere neiging tot gewichtstoename, die groep I in de voorperiode had vertoond, gedurende de hoofdperiode niet is blijven bestaan en slechts weinig invloed gehad kan h e b b e n op de door de bijvoedering opgetreden verschillen, welke wij met 1.36 kg ten gunste van groep I moe-ten corrigeren. In het e e r s t e deel d e r hoofdperiode nam groep I 7.29 kg meer in gewicht toe dan groep II in plaats van 1.36 kg. Er mag dus 5.93 kg aan de pulp-voedering w o r d e n toegeschreven. In het 2e gedeelte der hoofdperiode n a m groep II 4.56 kg meer in ge-wicht toe, zodat 4.56 + 1-36 = 5.92 kg aan de

pulp-vocdering mag worden toegeschreven.

Gemiddeld komt dit dus neer op een extra gewichts-toename van 0.167 kg per koe per dag, dat pulp bij-gevoederd werd.

DE E I G E N S C H A P P E N VAN H E T MELKVET. Van d e joodadditiegetallen, die, zoals wij reeds mededeelden, telkens in het vet van de mengmelk der groepen zijn bepaald, geeft figuur 2 een beeld. In de b o v e n s t e helft van deze figuur stellen de

(14)

ken lijnen het beloop dezer waarden voor groep I en de stippellijnen het beloop voor groep II voor. In beide delen van de hoofdperiode was de verla-gende invloed van de pulpbijvoedering duidelijk merkbaar. De voorperiode doet zien, dat de koeien van groep II van nature een iets hoger joodgetal in het melkvet hadden. Dit komt ook tot uiting in de gemiddelde waarden over de gehele hoofdperiode, die voor groep I 37.17 en voor groep II 37.78 een-heden bedroeg en dus 0.61 eeneen-heden ten gunste van groep II verschilden.

Corrigeren wij de in de afzonderlijke delen der hoofdperiode gevonden verschillen voor bovenstaand van nature aanwezig verschil, dan blijft het gecorri-geerde verschil in het Ie deel der hoofdperiode 3.03 eenheden en dat in het 2e deel der hoofdperiode

307 eenheden.

Hieruit mag dus worden afgeleid, dat bijvoedering van 4 kg gedroogde suikerpulp per dier per dag, het joodadditiegetal van het melkvet door eengenomen met 3.08 eenheden heeft verlaagd en dus de moge-lijkheid om van dit melkvet hardere boter te maken dienovereenkomstig heeft verhoogd. Dit resultaat is geheel in overeenstemming met de verwachtingen. Immers BROUWER heeft in 1931 proeven gepubli-ceerd waarbij 1 à VA kg haverstro met 1 à 2 kg melassepulp het joodadditiegetal per kg bijgevoeder-de melassepulp met ongeveer 1 eenheid verlaagbijgevoeder-de. Theoretisch moet ook het haverstro iets verlagend werken, zodat het niet te gewaagd is uit de proeven van BROUWER voor melassepulp een verlagende invloed van 0.7 à 0.8 eenheden per kg bijgevoederde pulp af te leiden. Voor 4 kg pulp komt men dan op 2.8 à 3.2 eenheden, hetwelk geheel overeenstemt

(15)

U> t* <A CJ

Fig. 2: Loop van het joodadditiegetal en van de refractie van het melkvet. Groep I: getrokken lijnen.

(16)

met de nu in Friesland gevonden waarde van 3.08 eenheden.

De refractiecijfers van het melkvet, die in de on-derste helft van fig. 2 in hun gemiddeld beloop zijn

weergegeven, vertonen een geheel analoog beeld met het joodadditiegetal, hoewel de curven een iets regelmatiger beloop hebben. Dit is wellicht mede te danken aan het feit dat deze curven werden gecon-strueerd met behulp van de gemiddelde cijfers, die uit de refractiegetallen der individuele koeien zijn berekend.

Ieder vast punt der curve was dus een gemiddelde van 20 waarnemingen, waardoor toevallige foutjes in de analysegegevens beter gecompenseerd worden. Bij het berekenen van deze refractiegemiddelden werd ook rekening gehouden met de vetproductie van iedere koe. Het refractiecijfer van een koe met hoge vetproductie had een naar evenredigheid gro-tere invloed op het gemiddelde dan het refractiecij-fer van een koe met een lage vetproductie. De re-fractiecurven uit fig. 2 berusten dus op z.g. „gewo-gen" gemiddelden. Omdat wij over'individuele re-fractiecijfers beschikten was het mogelijk iets dieper op de refractieverschillen, die tussen de groepen ge-constateerd zijn, in te gaan.

Wanneer wij de gemiddelde refractie van een af-zonderlijke koe over de gehele hoofdperiode x noe-men en die over de eerste en tweede helft der hoofd-periode y, en yn dan bleek het verband tussen deze grootheden in elk der proefgroepen het beste te kun-nen worden weergegeven door de volgende regressie-vergelijkingen.

(17)

Groep I. y, = 0.8857 (x — 43.640) + 42.910 y,, = 1.0420 (x — 43.640) + 44.420 Groep II. y, = 1.0489 (x — 43.779) + 43.847 y,, = 0.9334 (x — 43.779) + 43.721

Wanneer wij in deze regressie-vergelijkingen de voor groep I en II geconstateerde gemiddelde waar-den voor x invullen, wordt het tussen haakjes ge-plaatste deel gelijk nul en vinden wij voor yt en yn de geconstateerde gemiddelde waarden. De gemid-delde waarde van x voor groep I is niet precies ge-lijk aan de gemiddelde waarde van x voor groep II, omdat er nu eenmaal geringe verschillen tussen de

groepen bestonden. Deze van nature aanwezige verschillen, worden het best gecorrigeerd, door in bovenvermelde regressie-vergelijkingen een over beide groepen gemiddelde waarde voor x aan te ne-men dus V-i (43.640 + 43.779) = 43.710. Men vindt

dan de waarden voor y, en yu zoals die in beide

groepen geweest zouden zijn als, over de gehele hoofdperiode gerekend, het gemiddelde refractie-cijfer voor beide groepen hetzelfde zou geweest zijn en wel 43.710.

Deze gecorrigeerde refractiecijfers hadden in elk der delen van de hoofdperiode de volgende waarden:

Groep I Groep II Ie deel Hoofdperiode 42.972 43.775 2e deel Hoofdperiode 44.493 43.657

Uit deze gecorrigeerde waarden kunnen de gecor-rigeerde verschillen worden berekend, die het effect van de pulpvoedering op het refractiecijfer

(18)

geven. Ook w e r d de middelbare afwijking van deze gemiddelde verschillen b e r e k e n d . Hiervoor w e r d e n de volgende cijfers gevonden:

Ie deel Hoofdperiode:

G r o e p II 0.80 ± 0.07 eenh. hoger dan gr. I 2e deel Hoofdperiode:

G r o e p I 0.84 ± 0.08 eenh. hoger dan gr. II

Bij deze proef deed de voedering van 4 kg ge-droogde pulp per koe per dag het refractiecijfer van het melkvet dus dooreengenomen 0.82 rel Tactometer-graden dalen. In verband met het aantal bij de proef

b e t r o k k e n dieren mag uit de middelbare afwijkingen worden afgeleid, dat onder soortgelijke

omstandig-heden de daling met grote waarschijnlijkheid tussen 0.67 en 0.97 refractometergraden zal liggen.

VOEDERVERBRUIK EN OPBRENGSTCIJFERS.

Zoals wij zagen heeft het bijvoederen van 4 kg suikerpulp p e r koe p e r dag e e n verhogend effect op de melkproductie gehad en ook het lichaamsgewicht der koeien gunstig beïnvloed. De vraag rijst nu of dit gunstig effect v e r o o r z a a k t werd door een gunsti-ger eiwitverhouding in het rantsoen, w a a r d o o r wel-licht de koeien hun voeder m e e r economisch zouden b e n u t t e n , of eenvoudig door verschil in de totaal opgenomen hoeveelheden v o e d e r w a a r d e .

Teneinde te t r a c h t e n hieromtrent n a d e r e gegevens te verkrijgen zou men behalve de verbruikte hoe-veelheid pulp ook de v e r b r u i k t e hoeveelheden gras dienen te k e n n e n . Vóór het inscharen van het vee in elk der proefpercelen w e r d telkens de opbrengst aan vers gras bepaald door het uitmaaien van 5 vakjes van ieder 4 m \ Dit gras werd gewogen en een 18

(19)

monster ervan onderzocht op droge stof, eiwitachtige stoffen en ruwe celstof. Uit deze gegevens w e r d e n de gehalten a a n v e r t e e r b a r e eiwitachtige stoffen en de z e t m e e l w a a r d e b e r e k e n d en hieruit konden dan ook de bij het inscharen ter beschikking van de koeien komende hoeveelheden droge stof, verteer-b a r e eiwitachtige stoffen en z e t m e e l w a a r d e w o r d e n afgeleid. Deze hoeveelheden moeten nog v e r m e e r d e r d worden met de aangroei gedurende de beweiding van elk perceel en verminderd met het gras, dat na afloop d e r beweiding boven de maaivlakte d e r mon-stervakjes uitkwam.

O m t r e n t deze laatste hoeveelheden zijn evenwel geen goede gegevens beschikbaar en daarom moet een schatting van het grasverbruik uiteraard zeer onnauwkeurig zijn. Toch h e b b e n wij een zeer glo-bale schatting gemaakt en zijn daarbij uitgegaan van de volgende veronderstellingen:

l e . De gedurende de beweiding bijgegroeide hoe-veelheid droge stof w e r d aangenomen op 50% van de gemiddelde aangroei der voorafgaande en volgende rustperiode van hetzelfde perceel, ter-wijl ook enigszins rekening is gehouden met de aangroei van naastliggende percelen, die gedu-r e n d e de beweiding in gedu-rust w a gedu-r e n . Het hiegedu-r ge-noemde p e r c e n t a g e vindt zijn motivering in een studie van F R A N K E N A '), die in drie weide-perioden een gemiddeld aangroeipercentage van

48% der rustperiode vond.

2e. E r w e r d aangenomen, dat van de totale hoeveel-heid gras, die blijkens de opbrengstbepalingen

!) FRANKENA, Versl. v. Landbk. Onderz. 50 (10) B. (1945) 486.

(20)

ter beschikking van de dieren kwam, 80% wer-kelijk werd gegeten, terwijl de rest door ver-trappen, bevuilen enz. verloren ging, zonder dat dit in de schattingen der resten, die ook in re-kening zijn gebracht, tot uitdrukking kwam. Ook dit percentage vindt zijn motivering in de bo-vengenoemde studie van FRANKENA.

3e. Van de aldus gevonden hoeveelheden werd nog afgetrokken wat de in sommige perioden bijschaarde pinken blijkens hun gewichten, wichtstoenamen en het aantal dagen dat zij ge-weid hebben, geacht kunnen worden verbruikt te hebben. Deze verbruikscijfers zijn berekend volgens de normen van GEITH, zoals FRAN-KENA die op p. 464 van zijn studie aangeeft. Met behulp van bovengenoemde aannamen kunnen uit de beschikbare proefgegevens de volgende cijfers worden afgeleid:

(21)

<V 'OC O cd J4 ~0 u t-C L . C L .2 S u c o 5 •* c o ^ o S-Q ° , S a j <U ^ C ». » tJD . ^ D W , S ^ 0* "ÔJ ?ƒ' E "o j i c •—• D O 4> 4 ) (1) ~ Q .5 o ° ^ a u c • c 41 • a ' M C

° & .*

v M i 4) • S ^ 4> .z?** aj > * C -> o * C **. O 4> •OO o l . Cx i " c £ « £ S °-5 S * W ** <y i - a o M *- 5 .5F 4) ^ N ^ - 5 n « oef -oe p I H >-. O H 'OD C J O Ut G , 1 H Q ) T 3 0) .2 CJ 3u O N O 0 0 C ^ •^ T P o , — 1 0 0 0 0 T T O N 0 0 ro "-1 i 1 TP O 0 0 ro ^—t TP oo o i n <^ oo *—< v O , —t T P o o \o ,_l r~ ro \d t— *~< ^ — 1 i n i n T T T T O N 0 0 r-o ro O N 0 0 y—1 oo i n ro o CM O ro "tf co o '"' sO i n m O N 0 0 0 0 r^ O N m oo' t— * - H m m v O * — i m O N T P m o r -N O ON r~ rr ( M CM T T .—i *-* m < N 0 *-' T P *—< O N *—< *—1 t ^ N O CO T P m i r i o T P (N N Û 0 0 T T O «—< ^—H oo ( M N O < M 0 0 ^ H ^—i ( N OO CM oo m O N C<1 '""' ON m 0 0 ro ^ - H ON oo O t -t—" r-" ro oo ( M O N (N5 O J O N ^—' oo r » o o i n NO 0 0 v O t — o o t— o oo o * • " ' 1 1 1 1 0 0 v O r- oo t— o 00 o *—' i n ro O CN5 »-< m CM CM o o i — 1 r-oo m oo m O N O N OO o o o m t ^ NO O - H T-* i—t f—-t 1 1 C C J t—< C J T 3 _o 4 ) G , O O > >—* C CJ o, 12 *o o ffi C J 4 ) » — H ^ „ t 1 Ù C J G 2 "o o ffi CJ -a CJ «M ,_, >—1 C J >—i C J 'C _ CJ - a CJ •XI c CJ . J0J5 c > c ^ § ~ CJ 3 G 1 3 O d cj CJ - a CJ ni CJ CJ T 3 CJ o G

S .

s •o S - C o CD M " 3 CJ CJ o •oc V. nj CJ n3 C CJ CJ S O Ä CJ -T3 « C S", CJ CJ -* 2 CJ - C !-. CJ Ü [ 1 ^ js C I M "C <u T3 i 4)

°

! ^>_ | £ l -' 1 O N î ' M t . 4 ) T 3 4 1 O >^ ^ 4 J 3_ H 4 )

_g

"5 N 3 "ü5 "3 4> 'S N «-O en t— ^ 1

^ 1

^—1 i n o ' ( M T f O N T P O i n ro ON oo i > m O N O m — vo m -i—« « I 0 3 •OC CJ 1 3 'S £* -4-» <1> û ) rSl *Xt •4-» -4->

P b

t ^ m t - ~ *—i T P N O m o C M O O m 0 0 CM T H C M O t ^ V _ | CM 13 as O 0 0 C N I oo" 0 0 T f " l""i N O o o>' o C O i n "oo T D t . CJ a CJ o J4 >-, C J CL,

21

(22)

ALGEMENE BESCHOUWING DER PROEFRESULTATEN.

Uit de in het voorafgaande medegedeelde gege-vens vloeit dus voort, dat het bijvoederen van 4 kg gedroogde pulp per dier per dag aan melkkoeien, die volgens een vrij intensief omweidingssysteem gehou-den wergehou-den, gedurende de periode van 9 Juli tot 18 September de melkproductie dooreengenomen met 0.775 kg per koe per dag heeft verhoogd. Het ge-middelde vetpercentage der proefgroep werd er evenwel iets door verlaagd, zodat de opbrengst aan melkvet voor beide groepen practisch gelijk bleef. Het is bekend, dat gedroogde pulp in het winter-rantsoen neiging heeft de melkgift te stimuleren zon-der de vetopbrengst te verhogen. Dit verschijnsel heeft zich dus eveneens bij deze weideproef voor-gedaan, zodat mag worden aangenomen, dat gedroog-de pulp naast weigedroog-degras gedroog-deze specifieke eigenschap blijft vertonen.

Werd de opbrengst aan melkvet dus niet ver-l^ogd, op de eigenschappen van het geproduceerde ,nelkvet als grondstof voor de boterbereiding had de bijvoedering wel een gunstig effect, dat tot uitdruk-king kwam in een gemiddelde verlaging van het joodadditiegetal met 3.08 eenheden en van het re-fractiecijfer met dooreengenomen 0.82 refracto-metergraden. Tengevolge daarvan bleef het joodaddi-tiegetal der bijgevoederde groep vrijwel steeds be-neden 38, terwijl dat van de niet bijgevoederde groep, vooral in de eerste helft der proef, meermalen bo-ven 40 lag. Verschillen op dit niveau zijn voor de stevigheid der uit dit melkvet bereide boter gedu-rende het zomerseizoen zeker niet onbelangrijk en het melkvet der bijgevoederde koeien had dienover-eenkomstig dus een hogere waarde.

(23)

Een verder gevolg van de bijvoedering was, dat het lichaamsgewicht der bijgevoederde koeien gedu-rende de proef iets m e e r toenam dan dat der verge-lijkbare controlegroep. Hoewel het verschil van 0.167 kg p e r dier p e r dag niet groot genoemd mag worden, kan toch niet worden ontkend, dat de bij-voedering aan de conditie der dieren ten goede is gekomen. Er moet e c h t e r op worden gewezen, dat enige malen gedurende de proef de koeien eerst konden worden verweid als het gras op de proef-percelen vrijwel opgebruikt was. Bij dergelijke gele-genheden werd in de wellicht grotere grasbehoefte der contrôlekoeien dan een p a a r dagen minder goed voorzien, terwijl de bijgevoederde dieren onvermin-derd van de 4 kg pulp konden profiteren. Dat op sommige tijdstippen de controlegroep waarschijnlijk minder droge stof t e r beschikking had dan zij zou hebben kunnen v e r w e r k e n , terwijl dit bij de proef-groep in mindere mate het geval was, is vermoedelijk niet de enige reden voor het feit, dat blijkens de ge-m a a k t e schattingen de bijgevoederde groep tijdens de proef wat m e e r voeder heeft opgenomen dan de niet bijgevoederde. Zeer waarschijnlijk konden de dieren in de vorm van gras + pulp ook iets meer v o e d e r w a a r d e opnemen dan w a a r t o e zij op een on-gelimiteerd rantsoen van uitsluitend gras in staat waren. Het verschil werd op 0.82 kg droge stof en

0.78 kg zetmeelwaarde per dier per dag geschat. Dit

m e e r v e r b r u i k is ruimschoots voldoende om de ge-c o n s t a t e e r d e produge-ctieverhoging en gewige-chtstoe- gewichtstoe-name te verklaren. Immers, voor een meerproductie van 0.775 kg melk zonder verhoging van de vetop-brengst zou volgens de normen van FREDERIKSEN 0.086 kg z e t m e e l w a a r d e nodig zijn, terwijl voor de geconstateerde gewichtstoename van 0.167 kg

(24)

ge veer 0.501 kg z e t m e e l w a a r d e gerekend mag wor-den, in totaal dus 0.587 kg zetmeelwaarde. Nu is wel bekend, dat bij dieren die ongeveer volgens hun be-hoefte gevoederd w o r d e n de voor meerproductie nodige v o e d e r w a a r d e hoger is dan uit de gebruike-lijke normen voortvloeit, m a a r het lijkt ons toch niet v e r a n t w o o r d deze w a a r d e veel hoger te stellen dan de voor de geconstateerde meerproductie beschik-b a r e 0.78 kg z e t m e e l w a a r d e om zo tot de ietwat ge-forceerde conclusie te geraken, dat de bijgevoederde pulp naast zijn gewone voederwerking nog een gun-stig effect op de v o e d e r w a a r d e van het rantsoen als geheel zou h e b b e n uitgeoefend. Dit mag o.i. niet uit de gegevens van deze proef w o r d e n afgeleid.

Tenslotte willen wij nog e e n globale berekening m a k e n over de financiële voor- en nadelen van de in deze proef toegepaste pulpbijvoedering in de weide. Uit het voorafgaande blijkt, dat de hoeveelheid gras, welke door de bijgevoederde koeien w e r d opgeno-m e n in totaal 3967 kg droge stof opgeno-minder b e v a t t e dan door de controle koeien w e r d verbruikt. Wij menen de w a a r d e van dit gras wel ongeveer gelijk te mo-gen stellen aan die van vers gras, dat voor kunstmatig drogen wordt bestemd. En blijkens een b e r e k e -ning van het L.E.I. te Den Haag ') bedroeg in 1946 de gemiddelde kostprijs van dergelijk gras, zonder maailoon en droogkosten, pl.m. f5.50 p e r 100 kg ge-droogd product met 10% vocht. Dit komt overeen met een prijs van pl.m. f6.11 p e r 100 kg droge stof. A a n gras w e r d door het bijvoederen dus totaal b e -spaard voor een b e d r a g van f 24238.

]) Landbouw Economisch Instituut, Den Haag.

Nota no. 32. Een beschouwing over de kosten van het winnen van kunstmatig gedroogd gras en een vergelijking hiervan met de importprn'zen van krachtvoeder.

(25)

De bijgevoederde groep p r o d u c e e r d e gemiddeld 0.775 kg melk p e r dier p e r dag meer. Daar het p e r c e n t a g e e c h t e r iets verlaagd werd, w e r d de vet-productie hierdoor practisch niet verhoogd, zodat bij uitbetaling der melk op basis van de vetproductie de bijvoedering geen verhoging van het melkgeld meebracht.

D e extra groef van de bijgevoederde groep was gemiddeld 0.167 kg p e r dier per dag. Over de gehele proefperiode gerekend bedraagt deze groei dus voor alle 20 koeien der groep samen gedurende 71 dagen 237 kg. Dit b e r e k e n d naar een prijs van f 0.80 p e r kg levend gewicht zou een voordeel van f 189.60 op-leveren.

Het totale in geld uitgedrukte voordeel van de bij-voedering zouden wij dus op f242.38 + f 189.60 = f431.98 willen stellen.

Tegenover dit voordeel staan echter de kosten van de bijgevoederde pulp en de voor de bijvoedering nodige extra arbeid. L a a t s t g e n o e m d e factor menen wij echter te mogen verwaarlozen, omdat in de practijk de bijgevoederde pulphoeveelheden niet da-gelijks voor iedere koe a p a r t b e h o e v e n te worden afgewogen. Gebruikt men voor de toediening een bepaalde maatschep en voedert men de dieren tij-dens of na het melken bij, dan levert de practische uitvoering van deze bijvoedering vrijwel geen e x t r a w e r k op. Er blijft dan alleen over w a t voor de ge-droogde pulp moest worden uitgegeven. In 1946 be-droeg de prijs van dit product f 15.— per 100 kg. De bijgevoederde hoeveelheid (5489 kg) heeft dus f823.35 gekost.

Houdt men dus alleen rekening met de hierboven b e s p r o k e n inkomsten en uitgaven, dan heeft het bij-voederen in deze proef een nadelig saldo van f 391.37

(26)

opgeleverd.

Zonder dat de kwaliteitsverbetering van het ge-p r o d u c e e r d e vet in rekening wordt gebracht was het bijvoederen in de weide dus niet rendabel. Er kan e c h t e r uit de proefgegevens w o r d e n afgeleid, hoe hoog deze kwaliteitsverbetering g e w a a r d e e r d had moeten worden om als sluitpost te k u n n e n dienen. Immers de bijgevoederde koeien h e b b e n gedurende de proefperioden in totaal 760 kg melkvet geprodu-ceerd van b e t e r e kwaliteit dan anders het geval zou zijn geweest. Om het nadelig saldo van de proef op te heffen had voor dit b e t e r e melkvet niet minder dan f 0.52 p e r kg m e e r betaald moeten worden. Het moet wel uitgesloten geacht worden, dat, ook wan-neer de uitbetaling naar boterkwaliteit werd doorge-voerd, het teweeg gebrachte kwaliteitsverschil een dergelijke prijsverhoging zou motiveren.

Bij een kwaliteitstoeslag van b.v. 10 cent per kg vet zou de bijvoedering eerst r e n d a b e l geworden zijn w a n n e e r de pulpprijs b e n e d e n f9.25 p e r 100 kg ge-legen had en eerst bij een pulpprijs van f 7.85 per 100 kg zou de bijvoedering ook zonder kwaliteits-toeslag op het melkvet geen nadelig saldo h e b b e n opgeleverd.

CONCLUSIES.

Het bijvoederen van 4 kg gedroogde pulp per dier p e r dag aan melkkoeien, die volgens het omweidings-systeem gehouden werden, leverde een grasbespa-ring op van ongeveer 19%. De hoeveelheid geprodu-ceerde melk werd door de bijvoedering iets verhoogd en wel gemiddeld met 0.775 kg p e r koe p e r dag. Het v e t p e r c e n t a g e w e r d door de pulp echter iets ver-laagd, zodat de totale vetopbrengst vrijwel gelijk 26

(27)

bleef aan die van de niet bijgevoederde controle-groep.

Op de eigenschappen van het melkvet als grond-stof voor de boterbereiding werd echter een duide-lijk gunstig effect van de bijvoedering geconstateerd. Dit kwam tot uiting in een gemiddelde verlaging' van het joodadditiegetal met 3.08 eenheden en van het refractiecijfer met dooreengenomen 082 refracto-metergraden.

De voedingstoestand der koeien werd door de bij-voedering eerder gunstig dan ongunstig beïnvloed.

Rekenende met een kostprijs van het weidegras van f6.11 per 100 kg droge stof, van f 15.— per 100 kg gedroogde pulp en met een waarde van f 0.80 per kg levende gewichtsvermeerdering der koeien, lever-de lever-de proef een nalever-delige financiële uitkomst op.

Eerst bij een pulpprijs van f 7.25 per 100 kg zou het bijvoederen rendabel zijn geweest, terwijl een eventuele kwaliteitstoeslag van f 0.10 per kg melk-vet deze grenswaarde voor de gedroogde pulp met f 1.40 per 100 kg zou hebben verhoogd.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Noordwest Ziekenhuisgroep, locatie Alkmaar, heeft een uitgebreid online zorgaanbod voor mensen met Multiple Sclerose (MS)3. Onze zorgverleners zien hierin een waardevolle

De commissie Heerts heeft geadviseerd om een algemene financiële tegemoetkoming voor mensen die ernstig ziek zijn geworden door blootstelling aan gevaarlijke stoffen tijdens het werk

 Wat betreft de broodjeslunch kan het aantal deelnemers nog worden gewijzigd met maximaal 10% tot 4 werkdagen voor het evenement of vergadering.  Wat betreft koffiepauzes

Dat Someren en Asten niet altijd samen door één deur kunnen, merken we in de zestiende eeuw toen er ernstige moeilijkheden ontstonden tussen de inwoners van Someren en

Er worden onder meer nieuwe richtlijnen verspreid voor journalisten: druk niet op 'enter' zonder ook een 'reddingsboei' mee te geven..  'Ze hield krantenknipsels

Zelfdoding komt in alle lagen van de bevolking voor, legt het Franstalige Centrum voor Zelfmoordpreventie (Centre de prévention du suicide) uit.. Wel tonen de statistieken aan

Chiropractie, Flebologie, Haptotherapie, Haptonomie, Homeopathie (klassiek), Kindertherapie, Natuurgeneeswijzen (uitsluitend bij behandelingen door een BIG geregistreerde

Dat mag zo zijn, maar het is ondenkbaar dat het in een geavanceerde wereld als de onze, met ruimtevaart, computers, dna en weet-ik-veel wat voor prachtzaken meer, niet mogelijk zou