• No results found

Exclusiviteit in het onderwijs : een kwalitatief onderzoek naar ervaringen van studenten aangaande exclusiviteit en internationalisering in University Colleges

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Exclusiviteit in het onderwijs : een kwalitatief onderzoek naar ervaringen van studenten aangaande exclusiviteit en internationalisering in University Colleges"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

E

XCLUSIVITEIT IN HET ONDERWIJS

EEN KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR ERVARINGEN VAN STUDENTEN AANGAANDE

EXCLUSIVITEIT EN INTERNATIONALISERING IN UNIVERSITY COLLEGES

MASTER THESIS

ROMY FABER

6145906

ROMY.FABER@STUDENT.UVA.NL

MASTER ALGEMENE SOCIOLOGIE

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN

EERSTE BEGELEIDER:DR.D.WEENINK

TWEEDE LEZER:DR.T.BOL

(2)

1

Samenvatting

In een onderwijsomgeving waar studenten de noodzaak lijken te ervaren om zich te onderscheiden, wordt in dit onderzoek gekeken naar de rol van internationalisering en exclusiviteit. De deelvragen in het onderzoek richten zich op aspecten van internationalisering, distinctie en exclusiviteit. Met betrekking tot internationalisering wordt gekeken naar ervaringen met het internationaliserende karakter van University Colleges en naar de keuze en beweegredenen voor internationaliserend onderwijs. Distinctie en exclusiviteit worden onderzocht door het gevoel van onderscheiding nader te bekijken. Ook wordt gevraagd naar exclusiviteit en de keuze en beweegredenen voor excellent onderwijs.

Met de focus gericht op ervaringen en beweegredenen van University College studenten is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: Wat zijn de beweegredenen van studenten om te kiezen voor

een University College en hoe ervaren zij het onderwijs aan een University College, in vergelijking met beweegredenen en ervaringen van studenten Algemene sociale wetenschappen aan een reguliere universiteit? Er zijn interviews afgenomen met studenten om kwalitatieve data te verzamelen. Ter

vergelijking van de onderzoeksresultaten met University College studenten zijn met studenten Algemene sociale wetenschappen van een reguliere universiteit tevens interviews afgenomen. Voor afname van de interviews is een interviewleidraad opgesteld. Naar aanleiding van literatuuronderzoek zijn concepten opgenomen in de interviewleidraad die de wetenschappelijke literatuur met de

onderzoeksvragen verbindt.

Uit de resultaten blijkt dat het merendeel van de University College studenten zichzelf willen onderscheiden met de keuze voor dit alternatieve onderwijs. Het internationaal georiënteerde

onderwijs wordt als positief ervaren en tevens als goede opstap naar internationale

vervolgopleidingen. University College studenten ervaren hun prestatiedrang en motivatie als onderscheidende kenmerken ten opzichte van reguliere studenten.

Studenten aan University Colleges ervaren het kleinschalige en Engelse onderwijs als grote voordelen voor toekomstperspectieven. Velen hebben vanwege hun achtergrondsituatie, bijvoorbeeld buitenlandervaring, opleiding ouders of internationaal middelbaar onderwijs gekozen voor een University College. Theoretisch verkregen inzichten worden hiermee bevestigd. Er zijn echter ook studenten die voor dit type onderwijs hebben gekozen omdat ze zichzelf daar geschikt voor achtten en omdat het ze interessant en uitdagend leek. Na het verrichte onderzoek is een grote verscheidenheid aan ervaringen en beweegredenen gevonden en geanalyseerd. In de discussie worden aanbevelingen gedaan voor vervolgonderzoek.

(3)

2

Inhoudsopgave

1. Inleiding………...3

1.1 Relevantie……….…4

1.2 Achtergrond University Colleges Nederland……….……..6

2. Theoretisch kader………. …………..…….……...10

2.1 Onderzoeksvragen………..……16

3. Methodologie………17

3.1 Onderzoeksstrategie………...….17

3.2 Methode voor dataverzameling………....…..….………17

3.3 Respondentenwerving………..….…..18 3.4 Operationalisering……….…..20 3.5 Codeerschema……….…...20 4. Resultaten………...25 4.1 Data-analyse……….……...25 5. Conclusie……….………....…..45 5.1 Discussie ….……….…...…….…..52 6. Bibliografie………...55 7. Appendix……….…..60

7.1 Bijlage 1: Interviewleidraad University College student ……….…. 60 7.2 Bijlage 2: Interviewleidraad student Algemene sociale wetenschappen…61

(4)

3

1. Inleiding

In Nederland zijn vanaf 2010 University Colleges opgezet naar Amerikaans voorbeeld. Deze University Colleges bieden een alternatief voor bachelor opleidingen op reguliere

universiteiten. Ze bieden kleinschalig onderwijs, een brede oriëntatie op wetenschappelijke studierichtingen en een internationale sfeer (Amsterdam University College, 2013; LUC The Hague, 2014; University College Utrecht, 2014).

Volgens de University Colleges zelf hanteren zij toelatingseisen met een focus op intellectualisme, motivatie, ambitie en internationaal onderwijs (Amsterdam University College, 2013; LUC The Hague, 2014; University College Utrecht, 2014). Deze

toelatingseisen zijn mede gericht op specifieke kenmerken die een University College belangrijk vindt, terwijl een reguliere universiteit hier geen toelatingseisen aan verbindt. Geïnteresseerde studenten dienen in het bezit te zijn van een middelbaar schooldiploma met een eindgemiddelde van een 7,5 of hoger. Er wordt tevens waarde gehecht aan extra

curriculaire activiteiten. Er wordt bij de toelating bijvoorbeeld gekeken naar buitenschoolse activiteiten, zoals deel uitmaken van een bestuur, bijles geven of deelname aan een congres of een debat. Het klimaat van de University Colleges is gericht op internationalisering, het onderwijs wordt geheel in het Engels aangeboden, terwijl op reguliere universiteiten het merendeel van de bachelor onderwijsactiviteiten in het Nederlands wordt gegeven.

Buitenlandervaring is een belangrijk speerpunt van de University Colleges. Studenten kunnen via de University Colleges voor een halfjaar of langer naar het buitenland om daar te wonen en te studeren. Daarnaast wordt tijdens onderwijsactiviteiten ook veel aandacht besteed aan discussies tussen studenten en docenten en, mede om interactie en samenwerking te

bevorderen. De hoogte van het collegegeld op University Colleges is gemiddeld €4.076 per jaar. Dit bedrag wordt aangegeven op de websites van de University Colleges (Amsterdam University College, 2013; LUC The Hague, 2014; University College Utrecht, 2014). Dit bedrag is tweemaal zo hoog als het collegegeld op reguliere universiteiten, waar het bedrag wettelijk is vastgesteld op €1.906. Ook op andere fronten zijn University Colleges afwijkend in hun onderwijsbeleid. De huisvesting van studenten wordt door de University Colleges geheel verzorgd. De studenten worden bij aanvang van de bachelor opleiding gehuisvest op een studentencampus in de buurt of op het terrein van de University College terwijl studenten aan een reguliere universiteit een eigen onderkomen binnen of buiten de stad moeten regelen (Amsterdam University College, 2013; LUC The Hague, 2014; University College Utrecht,

(5)

4

2014).

In deze scriptie zal worden onderzocht hoe het onderwijs aan een University College wordt ervaren door studenten. Er wordt een vergelijking gemaakt tussen studenten van een University College en studenten van een vergelijkbare opleiding die studeren aan een reguliere universiteit, namelijk Algemene Sociale Wetenschappen. Omdat het onmogelijk is om alle zeven University Colleges nader te onderzoeken in een kort tijdsbestek is gekozen om twee University Colleges te bestuderen. De focus in dit onderzoek zal liggen op de University Colleges in Utrecht en Amsterdam.

De onderzoeksvraag die centraal staat in deze scriptie is als volgt geformuleerd:

Wat zijn de beweegredenen van studenten om te kiezen voor een University College en hoe ervaren zij het onderwijs aan een University College, in vergelijking met beweegredenen en ervaringen van studenten Algemene sociale wetenschappen aan een reguliere universiteit?

Omdat er de laatste decennia een grote toename is van studenten in het hoger onderwijs, worden baankansen op de arbeidsmarkt schaarser en diploma’s steeds minder waard.

Wellicht hebben de beweegredenen van studenten te maken met een drang tot onderscheiding om een voorsprong te creëren op reguliere studenten. Dit idee van distinctie kan zich uiten in een voorkeur voor meer exclusief onderwijs waarbij additionele toelatingseisen worden gesteld zoals aan een University College. Een andere manier om zich te onderscheiden is de focus op internationaal onderwijs. Wellicht denken studenten dat ze met buitenlandervaring en internationaal onderwijs een streepje voor krijgen op reguliere studenten. Het kan echter ook zijn dat studenten kiezen voor meer geïnternationaliseerd onderwijs om andere redenen. In dit onderzoek zullen de beweegredenen en ervaringen van studenten nader worden onderzocht. Allereerst zal een wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie over het onderwerp worden toegelicht, waarna er diverse theoretische invalshoeken worden besproken.

1.1 Relevantie

De laatste decennia is de onderwijsdeelname enorm toegenomen. Uit onderzoek van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2007) blijkt dat het aantal hbo-studenten in de periode 1990-2006 met de helft is toegenomen. Het aantal wo-studenten is in dezelfde periode toegenomen met 18%. Deze groei leidt tot concurrentie tussen studenten, omdat de banen op academisch niveau niet evenredig toenemen (Lorenz, 2012). Het is mogelijk dat, gezien de verhevigde strijd om begeerde maatschappelijke posities, studenten vaker de wil ontwikkelen om zich te onderscheiden van anderen. Concurrentie tussen universiteiten is een

(6)

5

veelvoorkomend onderwerp van wetenschappelijk onderzoek (Espeland en Sauder, 2007; Wangenge-Ouma en Langa, 2010). Deze onderzoeken richten zich met name op de strategische strijd die universiteiten voeren om goede studenten aan te trekken en om aantrekkelijk onderwijs aan te bieden. Concurrentie tussen studenten onderling is minder vaak onderzocht. Wetenschappelijk onderzoek heeft zich veelal gericht op de relatie tussen opleidingsniveau en arbeidsmarktkansen en onderwijsongelijkheid tussen sociale klassen (Tolsma & Wolbers, 2010; Bol, 2011; Van de Werfhorst & Hofstede, 2007; Bourdieu & Passeron, 1990). Ook over onderwijsexpansie, sociale mobiliteit en de waarde van diploma’s wordt veelvuldig geschreven (Tolsma & Wolbers, 2010).

In dit onderzoek wordt getracht bovenstaande onderwerpen samen te brengen met de beweegredenen en ervaringen van studenten als invalshoek. Het onderzoek richt zich vooral op de vraag of studenten concurrentie ervaren in samenhang met de wens zich te

onderscheiden. Onderscheiding kan plaatsvinden door te kiezen voor internationaliserend en/of excellent onderwijs. Er is veel geschreven over de keuze voor internationaal onderwijs (Brooks & Waters, 2010; King, Findlay, Ahrens & Dunne, 2011; Murphy-Lejeune, 2002). Met behulp van deze inzichten zal worden gekeken met welke redenen de studenten in dit onderzoek kiezen voor internationaal onderwijs. De wil van studenten om te onderscheiden is nog niet eerder in de context van University Colleges in Nederland onderzocht.

De ontwikkeling van University Colleges in Nederland is een relatief nieuw fenomeen in de onderwijssector. Studenten krijgen door University Colleges de mogelijkheid om voor een alternatief te kiezen naast de reguliere universiteiten. In Nederland zijn, in vergelijking met de Verenigde Staten, Engeland en Frankrijk, de kwaliteits- en prestigeverschillen tussen universiteiten klein. Bovendien heeft in Nederland de keuze voor een universiteit vrijwel geen directe consequenties voor de toekomstige positie op de arbeidsmarkt. In de Verenigde Staten, Frankrijk en Groot Brittannië is de situatie anders. In de Verenigde Staten is de Ivey

League zeer prestigieus. Deze term wordt verbonden met de beste universiteiten ter wereld.

De Ivey League wordt geassocieerd met exclusiviteit en selectiviteit. De Engelse

universiteiten Oxford en Cambridge behoren tot de belangrijkste universiteiten ter wereld. Ook in Frankrijk worden staatsinstellingen die bekend staan als grande écoles gezien als de beste universiteiten. De naam van de universiteit speelt in deze landen een grote rol in de beoordeling van de kwaliteit van de universiteit. Bovendien is ook voor arbeidsmarktkansen de naam van de universiteit een belangrijke factor in die landen.

Wellicht is door de komst van University Colleges in Nederland een verandering in gang gezet. Studiekeuzes maken op basis van de naamsbekendheid van de universiteit wordt

(7)

6

mogelijk belangrijker in Nederland. Wellicht menen studenten dat zij hun baankansen vergroten door het kiezen voor een bekende universitaire naam die met kwaliteit wordt geassocieerd, zoals University Colleges. Met dit onderzoek, gericht op de ervaringen van de studenten, wordt het wetenschappelijk onderwijs vanuit een sociologische invalshoek benaderd. Deze invalshoek is op wetenschappelijk gebied nog niet eerder toegepast op University Colleges in Nederland. Met deze scriptie wordt vanuit het perspectief van de student gekeken naar het fenomeen University Colleges in Nederland. Om een zo volledig beeld van de University Colleges Utrecht en Amsterdam te schetsen, zal allereerst

achtergrondinformatie over de University Colleges worden gegeven.

1.2 Achtergrond University Colleges Nederland

Het principe van de University Colleges is vormgegeven door Hans Adriaansens. In het boek

De disciplines voorbij: de colleges van Hans Adriaansens worden essays over zijn introductie

van University Colleges in Nederland gepresenteerd (Tak, Oomen, en Adriaansens, 2012). Adriaansens vindt dat een belangrijk element voor het onderwijs veelal wordt

veronachtzaamd, te weten de context. De ontwikkeling van studenten wordt grotendeels bepaald door de motiverende, stimulerende en ondersteunende leeromgeving waarin de student zich bevindt. De onderwijsactiviteiten van University Colleges zijn kleinschalig ingericht zodat er veel ruimte is voor discussie en diepgang. Dit zorgt ook voor intensief contact tussen studenten en docenten. Samenwerking tijdens onderwijsactiviteiten tussen studenten en docenten wordt bevorderd door dit intensieve contact (RMO, z.d.). Voorbeelden van deze samenwerking zijn evaluatie van vaardigheden, zoals het nakijken en bespreken van essays en het beoordelen van presentaties. University Colleges bieden internationaal gerichte bachelor opleidingen. Internationalisering is hierbij een belangrijk speerpunt. Er worden uitwisselingprogramma’s aangeboden en studenten worden gestimuleerd tijdens hun bachelor opleiding een buitenlandervaring op te doen. In Nederland zijn er zeven University Colleges. Deze zijn gevestigd in Utrecht, Amsterdam, Leiden, Maastricht, Middelburg, Enschede en Rotterdam (Tak, Oomen, en Adriaansens, 2012).

Aankomende studenten die willen studeren aan een University College dienen een middelbaar schooldiploma te hebben met een eindgemiddelde van een 7,5 of hoger. Daarnaast dienen de studenten een bewijs van Engelse vaardigheden af te leggen, tenzij ze een 8 of hoger als eindgemiddelde voor het vak Engels op de middelbare school hebben behaald. Voor het Amsterdam University College moeten studenten in het bezit zijn van goed ontwikkelde wiskundige vaardigheden. Voor bijvoorbeeld de stroming Humanities volstaat

(8)

7

een 8 of hoger voor het schoolexamen wiskunde C van het VWO, of een 7,5 of hoger voor het centraal examen VWO. Voor Sciences dient een 8 of hoger te zijn behaald voor het schoolexamen wiskunde B op het VWO of een 7,5 of hoger voor het centraal examen wiskunde B op het VWO. Voor Social sciences geldt dat er een 8 of hoger voor het schoolexamen wiskunde A op het VWO moet zijn behaald of een 7,5 of hoger voor het centraal examen wiskunde A op het VWO (Amsterdam University College, 2013; University College Utrecht, 2014).

Studenten dienen voor aanvang een motivatiebrief en een essay in te sturen om aan te geven waarom de keuze naar een University College uitgaat en waarom studenten zichzelf hiervoor geschikt achten. Tevens dienen er één tot drie aanbevelingsbrieven worden meegestuurd van een studieadviseur, directeur of docent die de student goed kent. De selectieprocedure wordt afgesloten met een interview met het management van de

betreffende University College. Tijdens het interview wordt onder andere gevraagd waarom de voorkeur naar het University College uitgaat en waarom de student geschikt is voor het University College. Studenten moeten in het gesprek laten zien dat ze gemotiveerd zijn en dat ze ambities hebben. De motivatie van studenten wordt uitgelegd door extra curriculaire activiteiten en andere bezigheden naast school te benoemen. Ambitie laten de aankomende studenten zien door over hun toekomstplannen en hun prestatievermogen te praten. Er wordt ook van studenten gevraagd zich te voegen naar het internationaliserende karakter van de University College en het bijbehorende campusleven. Dit houdt in dat je als student woont en studeert op de campus en je aansluit bij één van de vele commissies die worden aangeboden op de University Colleges. Het deelnemen aan een commissie verhoogt volgens de University Colleges de betrokkenheid van de student (Amsterdam University College, 2013; LUC The Hague, 2014; University College Utrecht, 2014).

De hoogte van het collegegeld varieert per University College. De University

Colleges ontvangen overheidsfinanciering voor studenten die afkomstig zijn uit de European

Economic Area (EEA). Daarom rekenen de University Colleges verschillende tarieven voor

EEA studenten en niet-EEA studenten. In Amsterdam dienen EEA studenten voor één collegejaar €4.076 te betalen. Niet-EEA studenten betalen €11.666 (Amsterdam University College, 2013). EEA studenten aan de University College in Utrecht betalen voor één

collegejaar €3.571 aan collegegeld. Voor niet-EEA studenten komt het bedrag neer op €9.150 (University College Utrecht, 2014). In vergelijking, het bedrag dat studenten aan collegegeld op reguliere universiteiten dienen te betalen is wettelijk vastgesteld op €1.906 (Rijksoverheid, z.d.). Voor bovenstaande bedragen geldt dat er is gekeken naar de hoogte van het collegegeld

(9)

8

voor het studiejaar 2014-2015.

Naast het collegegeld dienen studenten ook campusgeld te betalen. De University College Utrecht verstaat onder campusgeld kost- en inwoning, lidmaatschap van de

University College Student Association, en een krediet dat kan worden besteed in de

plaatselijke eetzaal. Deze kosten komen in totaal neer op €8.106,50. Hier komen persoonlijke kosten, zoals boeken, kleren, en sporten nog bovenop. Deze kosten worden door de

University College Utrecht geschat op €3.100. De Amsterdam University College vraagt voor hun campuskosten €4.370. Hiernaast wordt een boeken bedrag geschat van €600,-. Voor deze University College geldt eten als een persoonlijke uitgave, alsmede kleren en sport. Dit bedrag wordt geschat op €3.600. Voor de genoemde bedragen geldt dat er is gekeken naar de hoogte van het campusgeld voor het studiejaar 2014-2015 (Amsterdam University College, 2013; University College Utrecht, 2014). In vergelijking, reguliere studenten geven aan bovenstaande kosten zoals huur, boodschappen, boeken, kleren, sporten gemiddeld €765,- per maand uit (Nibud Studentenonderzoek 2011-2012; Van der Burg, Kreetz & Van der Schors (2012).

De keuze voor een University College neemt aanzienlijk hoge kosten met zich mee. Er wordt drie keer zo veel collegegeld gevraagd, en voor de kost- en inwoning dienen studenten ook meer te betalen dan reguliere studenten. University College studenten krijgen voor deze hoge prijs onder andere kleinschalig (Engels) onderwijs en een wooncampus terug. De keuze voor een University College lijkt een manier om zich te onderscheiden van

reguliere studenten vanwege deze hoge kosten en strenge toelatingseisen. Een University College biedt een exclusief onderwijsprogramma aan tegen een hoge prijs.

De University College Utrecht publiceert cijfers en feiten over hun studenten op internet. Er studeren 710 studenten met 58 verschillende nationaliteiten aan de universiteit. Hiervan is 59% Nederlands, heeft 13% een dubbele nationaliteit, is 22% van

niet-Nederlandse Europese afkomst en is 6% niet Europees. Er studeren 33 Duitse, 24 Britse, 12 Italiaanse, 11 Amerikaanse en 11 Franse studenten aan de Universiteit. Van de 710 studenten aan de University College Utrecht is 65% vrouw en 35% logischerwijs man. Overige

statistieken en cijfers worden gegeven over GPA prestaties en efficiëntie. De universiteit vermeldt dat 86% van de studenten hun opleiding afrondt, waarvan er 78% binnen drie jaar afstudeert. Ook de nationale cijfers vanuit het CBS worden vermeld op hun website, om de contrasten met de Utrechtse onderwijsinstelling te weergeven. Deze cijfers geven aan dat 25% van de studenten afstudeert binnen drie jaar, en 48% van de studenten binnen vier jaar. Tevens vermeldt de University College Utrecht cijfers over studeren in het buitenland.

(10)

9

Ongeveer 50% van de University College Utrecht studenten neemt deel aan een

uitwisselingsprogramma in het buitenland (University College Utrecht, 2014). Studenten vervolgen hun opleiding in het buitenland, mede om het leven en studeren in een andere cultuur te ervaren en om een internationaal netwerk op te bouwen. De Amsterdam University College vermeldt geen cijfers en statistieken over hun opleiding en studenten op hun website. Dergelijke overzichten worden niet gepubliceerd door deze University College.

Vanuit bovenstaande cijfers over buitenlandse studenten en uitwisselingen kan worden gesteld dat University College studenten zeer internationaal georiënteerd zijn. De University Colleges zijn samengesteld uit een combinatie van internationale en nationale studenten en de helft van deze studenten nemen deel aan een uitwisselingsprogramma gedurende de bachelor opleiding.

(11)

10

2. Theoretisch kader

Onderwijs is een belangrijke institutie in de samenleving. Het onderwijsniveau is van grote invloed op de levenskansen van individuen (Collins, 1979; Bathmaker, Ingram & Waller, 2013). Ook is er een toename te zien van het aantal studenten in het hoger onderwijs. Deze toename duurt al een paar decennia (CBS, 2013). Er zijn uiteenlopende theoretische invalshoeken over de relatie tussen levenskansen en het onderwijs. Hieronder wordt een overzicht van het debat hierover gegeven.

In de human capital theory wordt het onderwijs gezien als een factor die

productiviteit in de samenleving bevordert. Sociologen en economen die vanuit de human

capital theory werken, stellen dat de toenemende deelname aan onderwijs kan zorgen voor

een welvarende samenleving. Individuen doen met onderwijs kennis en vaardigheden op die participatie op de arbeidsmarkt mogelijk maken. Hoe meer kennis en vaardigheden men op doet, hoe beter de positie op de arbeidsmarkt voor hen wordt (Becker, 1975). Er is hier dus sprake van een samenlevingseffect en een effect voor de individuen die hoger of meer onderwijs hebben gevolgd.

Vanuit het credentialisme is veel kritiek geleverd op de human capital theory. Er wordt in de huidige samenleving de nadruk gelegd op de beschikking over onderwijstitels. Aanhangers van het credentialisme zoals Collins (1979) vragen zich af of onderwijstitels staan voor de vereiste vaardigheden voor een bepaalde baan. Vanuit dit gedachtegoed wordt gezegd dat de sociale positie van een individu niet zozeer afhangt van de aangeleerde vaardigheden, maar van de diploma’s die men in bezit heeft. De diploma’s dienen als reguleringsmiddel om de arbeidsposities die men voor ogen heeft te kunnen bereiken. Deze posities zijn op deze manier enkel toegankelijk voor degenen die de vereiste opleidingen kunnen bekostigen. Diploma’s kunnen hierdoor leiden tot uitsluiting, omdat niet iedereen het geld en de mogelijkheden heeft om een diploma te behalen. Dit financiële aspect weegt in elk land verschillend. In de VS weegt dit financiële aspect bijvoorbeeld meer dan in Nederland. Een verschil in kosten moet in dit verband worden genoemd. Er dienen meer kosten te worden gemaakt indien er wordt besloten om aan een University College te gaan studeren in plaats van aan een reguliere universiteit.

Onderwijstitels zijn bepalend voor maatschappelijke posities en daarom van cruciale betekenis voor de levenskansen van een individu. Een behaald diploma geldt voor

(12)

11

(Collins, 1979). Deze opvattingen vanuit het credentialisme worden in het onderwijsdebat als vrij radicaal beschouwd. Minder radicale theoretici ondersteunen dit gedachtegoed echter ook vanuit economisch perspectief (Arkes, 1999; Arrow, 1973; Spence, 1976). Zij bekritiseren het gemak waarmee human capital theory veronderstelt dat onderwijs leidt tot productieve kennis en vaardigheden. Ze stellen dat het gevolgde onderwijs niet direct kan worden gekoppeld aan vaardigheden of bekwaamheid (Arkes, 1999; Spence, 1976).

Vanuit dit debat kunnen gerelateerde onderwerpen in het onderwijs worden

aangekaart. De laatste decennia is er sprake van een toestroom aan hoger opgeleiden dat leidt tot toenemende concurrentie (CBS, 2013; Lorenz, 2012). Een mogelijk gevolg hiervan is dat studenten zich willen onderscheiden door te kiezen voor internationaliserend en/of exclusief onderwijs zoals een University College.

Met de komst van University Colleges wordt een nieuwe type onderwijs aangeboden in de vorm van een selectieve, brede, interdisciplinaire, Engelstalige wetenschappelijke opleiding, die wordt afgesloten met de graad Bachelor of Arts of Bachelor of Science. Deze titel kent een honours graad. Universiteiten bieden steeds meer onderscheidende

programma’s aan zoals honours programma’s, research masters en University Colleges. Niet alleen universiteiten zijn bezig om te concurreren, ook studenten concurreren met elkaar. In deze scriptie wordt onderzocht of en op welke wijze studenten het studeren aan een

University College zien als een middel om zich te onderscheiden in deze concurrentiestrijd. De onderscheiding die de University Colleges bieden betreft dus het internationaal

georiënteerde karakter van dit type onderwijs maar ook het predicaat excellent onderwijs.

Toenemende concurrentie onder hoger opgeleiden

Zoals hierboven gesteld, leidt de combinatie van de toenemende invloed van onderwijs op levenskansen en de toestroom van studenten in het hoger onderwijs mogelijk tot een grotere behoefte aan onderscheiding. Het wordt immers steeds lastiger om op te vallen in een omgeving waar veel individuen hetzelfde leren en dezelfde hoge diploma’s halen (Lorenz, 2012).

Het aantal studenten aan het hoger onderwijs is zodanig gestegen dat er een overvloed aan hoger opgeleiden is ontstaan terwijl de beroepsposities niet evenredig gestegen zijn (Van de Werfhorst & Andersen, 2005; Wolbers, 1998). Daardoor is diploma-inflatie opgetreden (Wolbers, 1998). Diploma-inflatie houdt in dat de waarde van de diploma is gedaald op de arbeidsmarkt (Bol, 2011; Van de Werfhorst & Mijs 2010; Van de Werfhorst, 2005; Wolbers, 1998). Vanwege de overvloed aan studenten nemen vele hoger opgeleiden genoegen met een

(13)

12

baan onder hun niveau (Bol, 2011). Volgens het CBS (2011) werkte ruim een derde van de hoger opgeleiden in de periode 2007-2009 onder zijn of haar opleidingsniveau. Er is kans op neerwaartse sociale klasse mobiliteit als gevolg van deze diploma-inflatie. Dit houdt in dat hoger opgeleiden onder hun niveau gaan werken omdat arbeidsperspectieven op het behaalde onderwijsniveau niet beschikbaar zijn. University Colleges dienen mogelijk een rol om neerwaartse sociale mobiliteit te vermijden in omstandigheden van grotere concurrentie tussen hoger opgeleiden. In hoeverre leidt de keuze voor exclusief onderwijs tot distinctie tussen sociale klassen?

Exclusiviteit en distinctie

De distinctietheorie van Bourdieu heeft interessante koppelingen met sociale klassen in het hoger onderwijs. In zijn boek La reproduction (1970) poneerde Bourdieu de stelling dat het onderwijs sociale ongelijkheid reproduceert. Volgens Bourdieu dient het onderwijssysteem als de reproductie van de dominantie van de elite (Bourdieu, 1970; Bourdieu & Passeron, 1990). Hij stelde dat de dominante klasse hun ‘hoge’ cultuur oplegde in het onderwijs waardoor sociale ongelijkheid toenam. Er wordt hierbij gesuggereerd dat kennis, cultuur en tradities die bij een elite horen als hoger worden erkend dan die van lagere klassen. De leefstijl en habitus van de elite zijn volgens Bourdieu verschillend dan die van de

middenklasse. De elite wil zich met deze voorkeuren en smaken onderscheiden. Hiermee wordt de sociale ongelijkheid volgens Bourdieu bevestigd. Cultureel kapitaal, leefstijl en smaak worden gebruikt als machtsmiddelen om voorrechten van de hogere klassen te verdedigen (Bourdieu & Passeron, 1990).

Begrippen die ongelijkheid reproduceren zijn selectie, zelfselectie (Bourdieu & Passeron, 1990) en de Relative Risk Aversion (Breen & Goldthorpe, 1997, uit: Van de Werfhorst & Hofstede, 2007). Er is geconstateerd dat er door University Colleges selectie plaatsvindt bij instroom van studenten (Onderwijsraad, 2001). University Colleges selecteren op geschikte studenten voor het type onderwijs. De Onderwijsraad stelt dat er wordt gekeken naar de sociaal-culturele achtergrond van de student of de financiële situatie van de ouders van de student om zo de meest geschikte student te kiezen (Onderwijsraad, 2001). Echter, deze constatering is nooit bewezen met wetenschappelijk onderzoek. De invloed van de

opleidingsachtergrond van ouders is ook van invloed op de keuze van studenten (Davis-Kean, 2005). Kinderen uit hoge sociale klassen ambiëren eerder hoger onderwijs dan kinderen uit lage sociale klassen (Van de Werfhorst & Hofstede, 2007). Ook spelen de onderwijsprestaties van ouders hierin een rol. Kinderen willen graag hetzelfde niveau behalen als hun ouders

(14)

13

(Davis-Kean, 2005; Van de Werfhorst & Andersen, 2005; Van de Werfhorst & Hofstede, 2007). Er is ook sprake van zelfselectie door studenten. De criteria die studenten hier op nahouden wordt grotendeels bepaald door hun sociale achtergrond. Voorbeelden van criteria zijn of de filosofie van een onderwijsinstelling aansluit bij eigen opvattingen, hoe de

samenstelling van de studenten is op de onderwijsinstelling en wat de kosten zijn van de onderwijsinstelling (Onderwijsraad, 2001). University Colleges selecteren studenten op basis van hun motivatie, cijferlijst en capaciteiten. Studenten kiezen bewust voor een University College, omdat ze zichzelf geschikt achten voor dit type onderwijs. Door zelfselectie melden deze studenten zich aan.

Volgens de Relative Risk Aversion (RRA) theorie (Breen & Goldthorpe, 1997, uit: Van de Werfhorst & Hofstede, 2007) is het vermijden van sociale daling belangrijker dan de wens om sociaal te stijgen in het onderwijsveld. Bij het maken van een studiekeuze wordt gekeken of met de keuze eenzelfde positie in de sociale structuur kan worden bereikt als de ouders (Van de Werfhorst, 2005; Van de Werfhorst & Hofstede (2007). Uit onderzoek van Van de Werfhorst & Hofstede (2007) komt naar voren dat de Relative Risk Aversion effect heeft op schoolambities van kinderen.

De komst van University Colleges in Nederland lijken eliteonderwijs in de hand te werken. Er is een strenge selectieprocedure voor studenten, en de kosten voor het University College zijn aanzienlijk hoger dan een reguliere universiteit. Ervaren studenten van

University Colleges dit type onderwijs als elitair of als exclusief? In deze scriptie komt de vraag aan de orde op welke manieren studenten van University Colleges hun onderwijs als exclusief en als onderscheidend beschouwen, of zij kortgezegd, hun onderwijs als

eliteonderwijs ervaren. In deze scriptie ga ik er vanuit dat de University College op twee manieren onderscheiding kunnen bieden. Enerzijds door hun exclusiviteit, gezien de toelatingseisen en de hoge kosten, anderzijds door de nadruk op internationalisering.

Barrow (1996, uit: Wangenge-Ouma en Langa, 2010) heeft onderzoek gedaan naar de effecten van selective excellence op latere baankansen. Er is gekeken in hoeverre kan worden aangetoond dat een honours programma of excellent onderwijs tot voordelen kan leiden op de arbeidsmarkt. Het is niet met zekerheid te stellen dat elitair onderwijs betere kansen biedt op de arbeidsmarkt dan non elitair onderwijs. Dit hangt samen met factoren die van invloed zijn op de keuze voor elitair onderwijs. Voorbeelden van deze factoren zijn de invloed van ouders, het netwerk van ouders en omstanders en de financiële situatie van een gezin (Gerber, Theodore & Cheung (2008).Wetenschappelijke effecten van excellent onderwijs op latere baanperspectieven zijn er dus nog niet. Er zijn ook andere manieren om latere baankansen te

(15)

14

vergroten, door middel van bijvoorbeeld een stage of extra curriculaire activiteiten.

Bathmaker, Ingram & Waller (2013) benadrukken dat de arbeidsmarkt constant blijft veranderen in een hoog tempo. Om kans te maken op een goede positie op de arbeidsmarkt, dienen studenten hun inzetbaarheid te vergroten door middel van een stage. Ook het opdoen van vaardigheden is een vereiste om een strategische positie in te nemen op de arbeidsmarkt. Door deelname aan werk gerelateerde activiteiten en extra curriculaire activiteiten te

ondernemen wordt de arbeidsmarktpositie gunstiger tegenover studenten die zich hier niet mee bezig houden. Op deze manier wordt door studenten geprobeerd zich te onderscheiden (Brooks, 2007). Er zijn studies verricht naar de inzet van studenten op basis van hun sociale achtergrond (Redmond, 2010; Stevenson and Clegg, 2010; Tomlinson, 2008, uit: Bathmaker, Ingram & Waller, 2013). Deze onderzoeken tonen verschillen aan tussen studenten met diverse sociale achtergronden. Zij verschillen in hun gevoel van betrokkenheid en inzet aangaande relevante ervaringen of extra curriculaire activiteiten voor hun positie op de arbeidsmarkt. In hoeverre zijn studenten aan University Colleges bezig met extra curriculaire activiteiten, stages en werk gerelateerde activiteiten om een goede positie op de arbeidsmarkt te verkrijgen? Wellicht zijn studenten bewust bezig met hun arbeidsperspectieven. Het kan ook zijn dat ze de keuze voor een University College al zien als een voorsprong op de arbeidsmarkt.

Naast de mogelijke ervaring van exclusiviteit willen studenten aan University Colleges zich mogelijk onderscheiden door hun keuze voor internationaal georiënteerd onderwijs.

Internationalisering en distinctie aan University Colleges

Internationalisering wordt steeds vaker benadrukt door universiteiten om hun positie in het internationale onderwijsveld te verbeteren en voor studenten om hun netwerk te vergroten, ervaring op te doen en om een voorsprong te creëren op de arbeidsmarkt op andere studenten Brooks, Waters & Pimlott-Wilsonca, 2012; Brooks 2007). Onderwijs is decennialang een nationale aangelegenheid geweest. Studenten geven echter steeds vaker de voorkeur aan internationale ervaringen, en in deze scriptie wordt gekeken of dit voor studenten van University Colleges voortkomt uit een behoefte aan distinctie.

Eerdere studies naar de behoefte aan internationalisering beschrijven op welke wijze een internationale oriëntatie onder studenten ontstaat. Volgens Murphy-Lejeune (2002) komt de internationale oriëntatie voort uit sociale processen die zich hebben ontwikkeld tot een vorm van mobiliteits kapitaal. Dit houdt in dat studenten beweeglijkheid prefereren en de

(16)

15

behoefte hebben om zich van tijd tot tijd te verplaatsen. Hierbij wordt het belang van

transnationaal kapitaal onderstreept. Transnationaal kapitaal komt voor in zwakke (een

kennis), sterke (familie), formele (school) en informele (vrienden) banden (Brooks & Waters, 2010). De voorkeur voor internationaal onderwijs kan zich ontwikkelen door het reizen met ouders of andere familieleden voor werk of vakantie, door uitwisselingen tijdens het

onderwijs samen met leeftijdsgenoten, of door de buitenlandse woonsituatie van ouders (Brooks & Waters, 2010; King, Findlay, Ahrens & Dunne, 2011). Carlson (2013) stelt dat de rol van onderwijsinstellingen en docenten ook meespeelt in de keuze voor internationaal onderwijs. Zij stimuleren de keuze voor internationaal onderwijs door ze te steunen en informeren over de mogelijkheden om in het buitenland te studeren (Carlson, 2013). King et al. (2011) menen dat de kans om voor de keuze om naar het buitenland te gaan samenhangt met een hoge sociale klasse en gerelateerde familiaire buitenlandse ervaringen (vakantie, werk, reizen). De samenhang tussen ervaring met het buitenland en hogere klassenpositie wordt ook in andere literatuur bevestigd (Munk, Poutvaara & Foged, 2012; Munk, 2009; Weenink, 2014). De keuze van een individu om naar het buitenland te gaan dient nooit als een op zichzelf staande keuze te worden gezien, maar het dient te worden gerelateerd aan eerdere ervaringen met mobiliteit en de omgang met familieleden, bekenden, vrienden en docenten met internationale ervaringen (King et al., 2011).

Brooks, Waters & Pimplott-Wilsona (2013) tonen met hun onderzoek aan dat er weinig harde bewijzen zijn voor een voordeel op de arbeidsmarkt na het volgen van internationaal gerelateerd onderwijs. Internationaal gerelateerd onderwijs levert in zekere mate een goede positie op de arbeidsmarkt op volgens deze onderzoekers. Voor sommige studenten leidde het namelijk tot een opstap naar een buitenlandse baan of zelfs burgerschap in een ander land (Brooks, Waters & Pimplott-Wilsona, 2012). Internationaal georiënteerd onderwijs lijkt dus een positief effect te hebben op internationale toekomstperspectieven van studenten.

Op basis van bovenstaande bevindingen kan dus gesteld worden dat internationaal georiënteerd onderwijs samenhangt met een hogere klassenpositie en ervaring met het buitenland. In dit onderzoek zal rekening worden gehouden met bovenstaande kennis door te vragen naar de gezinssituatie en eerdere buitenlandse ervaringen om een indruk te krijgen van de oorsprong van de internationale oriëntatie van University College studenten.

Wat zijn nu beweegredenen van studenten om te kiezen voor internationaal

georiënteerd onderwijs? Doet internationalisering zich voor vanwege de angst voor diploma-inflatie? Of komt het voort uit de wens om voorop te willen lopen, en om een voorsprong te

(17)

16

creëren op andere studenten? Wellicht gaan beide suggesties niet op, en zijn studenten toch voornamelijk geïnteresseerd in internationalisering an sich. Door middel van interviews zal worden gevraagd naar beweegredenen van studenten en hun ervaringen met

internationaliserend onderwijs.

2.1 Onderzoeksvragen

Met de komst van University Colleges in Nederland wordt een alternatief aangeboden voor een reguliere bachelor opleiding. De beschrijving van de achtergrond van University Colleges laat zien dat de toelatingseisen en de hoogte van het collegegeld contrasteren met regulier onderwijs. In dit onderzoek wordt onderzocht waarom studenten kiezen voor dit alternatief en hoe zij dit onderwijs ervaren. Met behulp van onderstaande deelvragen wordt geprobeerd de onderzoeksvraag te beantwoorden. De deelvragen staan hieronder geformuleerd en zullen de leidraad vormen van het onderzoek.

1. Op welke manier komt het gevoel zich te willen onderscheiden tot uiting in de

ervaringen van University College studenten in vergelijking met studenten Algemene Sociale Wetenschappen?

2. Op welke manier komt het internationaliserende karakter van de University Colleges in Utrecht en Amsterdam tot uiting in ervaringen van University College studenten in vergelijking met studenten Algemene sociale wetenschappen?

3. Op welke manier wordt het onderwijs aan de University Colleges in Utrecht en Amsterdam als exclusief ervaren, in vergelijking met de reguliere bachelor opleiding Algemene sociale wetenschappen?

4. Op welke manier komt het gevoel zich te willen onderscheiden tot uiting in de beweegredenen voor de keuze voor een University College in vergelijking met studenten Algemene sociale wetenschappen?

5. Wat zijn beweegredenen voor studenten aan de University Colleges Amsterdam en Utrecht om te kiezen voor internationaliserend onderwijs in vergelijking met studenten Algemene sociale wetenschappen?

6. Wat zijn beweegredenen voor studenten aan de University Colleges Amsterdam en Utrecht om te kiezen voor exclusief onderwijs in vergelijking met studenten Algemene sociale wetenschappen?

(18)

17

3. Methodologie

In de beschrijving van de methode wordt uiteen gezet hoe het onderzoek is uitgevoerd. Allereerst wordt de onderzoeksstrategie besproken. Ook wordt kort ingegaan op de methode voor het verzamelen van de data. Ten slotte wordt besproken hoe de interviewleidraad is opgesteld.

3.1 Onderzoeksstrategie

In dit onderzoek is het doel om de uiteenlopende ervaringen te analyseren, in het licht van de hierboven geschetste theorie (Bryman, 2008). Dit doel vraagt om een kwalitatieve

onderzoeksstrategie, want kwalitatief onderzoek is flexibeler en vooral minder gestructureerd dan kwantitatief onderzoek. In plaats van meer voor gestructureerde antwoordmogelijkheden is tijdens het afnemen van de interviews geprobeerd de respondenten zoveel mogelijk ruimte te geven om hun ervaringen en motieven in eigen bewoordingen te laten vertellen.

3.2 Methode voor dataverzameling

Allereerst heeft er voorafgaand aan dit onderzoek een voorbereidend literatuuronderzoek plaatsgevonden om het onderwerp van de scriptie in te leiden en uitgebreid toe te lichten. Tevens zijn er interviews afgenomen met studenten om kwalitatieve data te verzamelen. Een interview is een kwalitatieve onderzoeksmethode waarbij een vraaggesprek plaatsvindt tussen een interviewer en een respondent. Met behulp van interviews is het mogelijk om opvattingen en ideeën over een bepaald onderwerp te achterhalen (Bryman, 2008). Een voordeel van een interview is dat er kan worden doorgevraagd naar achterliggende motivaties en

beweegredenen. De interviews zijn afgenomen op een plek naar voorkeur van de respondent. Veelal ging de voorkeur uit naar de woonplek van de student of de kantine of een

onderwijsruimte van de University College.

Een nadeel van interviews afnemen als onderzoeksmethode is dat de interviewer invloed kan uitoefenen op de respondent. Dit nadeel wordt ten dele voorkomen door de respondent zo veel mogelijk zelf aan het woord te laten, met zo min mogelijk inspraak van de interviewer. Tijdens het interview is steeds weer gevraagd naar verduidelijking van en

toelichting op een antwoord, of een beschrijving van het onderwijs, medestudenten en

docenten. Op deze manier is de respondent het grootste deel van het interview aan het woord geweest. Er is ook gepoogd door te vragen op antwoorden die weinig toelichting kregen.

(19)

18

Gedurende het afnemen van de interviews werd altijd gevraagd naar een toelichting op gegeven antwoorden of opmerkingen ter verduidelijking of ter aanvulling. Dit werd gedaan door middel van een wedervraag als: ‘Oh ja, hoe zit dat dan precies?’ Of: ‘Wat bedoel je daar precies mee?’ Het was vooral belangrijk dat de respondent de volledig aandacht kreeg

gedurende de afname van het interview. Het doorvragen werd ingekleed als een vorm van nieuwsgierigheid, zodat de respondent de mogelijkheid kreeg om uitgebreid in te gaan op de gestelde vragen. Op deze manier was het mogelijk om ervaringen en opmerkingen van

studenten op een open manier te achterhalen. Respondenten konden hun verhaal kwijt, zonder dat de interviewer daar veel invloed op uitoefende. Het doel was het zoeken naar diverse soorten beweegredenen en ervaringen van studenten. Sommige interviews zijn vrijwel volledig geleid door de respondent zelf, vanwege de uitgebreide antwoorden waarin alle onderwerpen al naar voren kwamen.

Tijdens de interviews werd gevraagd naar ervaringen met het type onderwijs op de University College, exclusiviteit en internationalisering. Ook werd er ingegaan op distinctie en sociale hiërarchie. Later werden ter vergelijking met dezelfde onderwerpen interviews afgenomen met reguliere studenten Algemene Sociale Wetenschappen. In enkele interviews werd er expliciet naar deze begrippen gevraagd omdat de respondenten de woorden

vermeden. Echter, over het algemeen gebruikten de respondenten zelf soortgelijke begrippen gedurende de interviews.

3.3 Respondentenwerving

In dit onderzoek zijn er acht interviews afgenomen per University College. Tevens zijn er in totaal vijf reguliere studenten gevraagd om een interview af te nemen om verschillen tussen reguliere en University College studenten aan te kunnen tonen. De methode voor het

verzamelen van de data en het onderzoeksinstrument zullen hieronder worden toegelicht. Het onderzoek richt zich op studenten aan het University College Utrecht, het Amsterdam University College en reguliere studenten Algemene sociale wetenschappen. Omdat het onmogelijk is om alle zeven University Colleges nader te onderzoeken in een kort tijdsbestek is gekozen om twee University Colleges te bestuderen. Met twee University Colleges is het mogelijk om eventuele verschillen tussen University Colleges te vinden en tegelijkertijd biedt het een bredere basis dan wanneer slechts studenten van één University College zouden worden geïnterviewd. Gezien het tijdsbestek, zou de keuze voor meer dan twee University Colleges leiden tot te kleine groepen per University College. De focus in dit onderzoek ligt op de University Colleges in Utrecht en Amsterdam. De twee University Colleges zijn

(20)

19

gekozen juist omdat ze in allerlei opzichten van elkaar verschillen. Het University College van de universiteit Utrecht (UCU) is de eerste en daarmee de oudste in Nederland. Vanuit historisch perspectief is daarom de University College in Utrecht gekozen. Tevens is het University College Utrecht sterk gericht op samen wonen, samen leven en samen studeren; studenten leven, studeren, werken en eten op één plek. Het Amsterdam University College (AUC) is gekozen vanwege het internationale, kosmopolitische karakter. Met de ondertitel

Excellence and Diversity in a Global City worden de internationale aspiraties van het

Amsterdam University College direct tentoongespreid. Het University College Utrecht heeft geen specifieke slogan of ondertitel. De opzet van de campus van het Amsterdam University College is iets losser dan het University College Utrecht. De woningen van studenten zijn gevestigd in een straat naast het AUC. Studenten leven en studeren hier minder strikt samen. Omdat een zo groot mogelijke variëteit aan ervaringen en beweegredenen wordt nagestreefd, zijn deze University Colleges gekozen als object van onderzoek.

Het eerste contact met studenten van de University Colleges is gelegd via sociale media. De respondentenwerving heeft zich vervolgens door middel van de

sneeuwbalmethode verder ontwikkeld. Dit houdt in dat er contact wordt gelegd met een kleine groep mensen die relevant zijn voor het onderzoek. Vervolgens is aan deze respondenten gevraagd of zij andere personen kennen die deel kunnen nemen aan het onderzoek (Bryman, 2008).

Er is eerst contact gelegd met één student per University College. Via sociale media is een afspraak gemaakt voor het afnemen van een interview. De contactpersoon is gevraagd andere geschikte kandidaten voor het onderzoek te noemen. Op deze manier is geprobeerd zoveel mogelijk respondenten te werven. De personen zijn vervolgens voor een interview benaderd. Een nadeel van de sneeuwbalmethode als respondentenwerving is dat het wellicht kan leiden tot een vertekend beeld. De respondenten worden geworven in kringen waar men elkaar kent, waardoor binnen een bepaalde groep onderzoek wordt verricht (Bryman, 2008). In dit onderzoek zijn een aantal respondenten geïnterviewd die elkaar onderling kennen. Ze zijn echter onafhankelijk van elkaar benaderd en wisten niet van elkaar dat ze medewerking verleenden aan het onderzoek. De ervaringen en motivaties van de respondenten die elkaar onderling kennen verschillen aanzienlijk van elkaar. Deze vorm van streekproeftrekking lijkt daarom geen vertekening met zich mee te brengen voor de resultaten in dit onderzoek. Een vergelijkingsgroep is bestudeerd om te analyseren in hoeverre de ervaringen en motieven van University College studenten inderdaad specifiek zijn voor deze groep. Er is gekozen voor de reguliere bachelor opleiding Algemene sociale wetenschappen als

(21)

20

vergelijkingsgroep omdat deze studie zich net als University Colleges breed oriënteert op diverse disciplines. Studenten krijgen binnen deze studie de mogelijkheid te onderzoeken welk deelgebied ze het meest interesseert. Er zijn in totaal vijf studenten Algemene sociale wetenschappen geïnterviewd op de Universiteit van Amsterdam. Deze studenten zijn arbitrair via de studievereniging van de bachelor opleiding benaderd. Nadeel van deze sampling procedure is dat de studievereniging een specifieke groep is binnen de opleiding. Niet elke student Algemene sociale wetenschappen is aangesloten bij de studievereniging, dus een selecte groep van de opleiding is daardoor benaderd. Er zijn vijf interviews afgenomen omdat in elk interview vergelijkbare verhalen terugkwamen. Het werven van meer respondenten zou relatief weinig nieuwe onderzoeksresultaten opleveren.

3.4 Operationalisering

In het theoretisch kader is reeds besproken hoe en op wat voor manier de onderwijssector zich steeds verder uitbreidt en ontwikkelt. Het hoger onderwijs krijgt de ruimte voor exclusiviteit en steeds vaker krijgt het een internationaal karakter. Distinctie en sociale hiërarchie zijn gerelateerde begrippen die samenhangen met exclusiviteit en concurrentie in de onderwijssector. In de interviews is gevraagd naar de ervaringen van studenten aangaande deze begrippen. In de interviewleidraden voor de studenten aan de University Colleges (Zie bijlage 7.1) en de studenten Algemene sociale wetenschappen (Zie bijlage 7.2) is te zien hoe naar deze begrippen worden gevraagd (Zie appendix, bijlagen 7.1 en 7.2).

3.5 Codeerschema

Na het afnemen van de interviews is de theorie naast de data gelegd. Op basis van deze combinatie is een codeerschema opgesteld. De dikgedrukte codes vormen de leidraad van het onderzoek, deze zijn verwerkt in de interviewleidraden. Achter elke code wordt weergeven in welke interviewvragen ze terugkomen. De codes worden nader gespecificeerd met behulp van de schuingedrukte begrippen die eronder zijn geformuleerd. Deze begrippen zijn

verkregen uit de afgenomen interviews. Enkele begrippen zijn nauw verwant aan elkaar. Het codeerschema is hieronder weergegeven.

A. Ervaring onderwijs

Concepten verkregen uit de afgenomen interviews: Keuze voor onderwijs -

Kleinschaligheid – Engels onderwijs – Intensief contact docent/student- Brede oriëntatie – Betrokkenheid – Ontwikkeling vaardigheden- Interdisciplinair – Stimulerende omgeving.

(22)

21

De kenmerken van het onderwijs dat wordt aangeboden op de University Colleges komen allemaal terug in de afgenomen interviews. Deze kenmerken zijn de kleinschaligheid van het onderwijs, het Engels als voertaal, interdisciplinariteit en intensief contact tussen docent en student (Tak, Oomen, en Adriaansens, 2012; RMO, z.d; Amsterdam University College, 2013; University College Utrecht, 2014). De stimulerende omgeving, geïnitieerd door Adriaansens (Tak, Oomen, en Adriaansens, 2012), wordt ook vaak benoemd door studenten. In de interviewleidraden refereren de vragen 1, 2, 6, 7 in bijlage 7.1 naar deze concepten, en in bijlage 7.2 de vragen 1, 2, 3, 6, 7 (Zie appendix bijlagen 7.1 en 7.2).

Onderstaande deelvragen hebben betrekking op de genoemde concepten.  Deelvraag 2: Op welke manier komt het internationaliserende karakter van de University Colleges in Utrecht en Amsterdam tot uiting in ervaringen van University College studenten in vergelijking met studenten Algemene sociale wetenschappen?  Deelvraag 3: Op welke manier wordt het onderwijs aan de University Colleges in Utrecht en Amsterdam als exclusief ervaren, in vergelijking met de reguliere bachelor opleiding Algemene sociale wetenschappen?

B. Invloed familie

Begrippen verkregen uit de afgenomen interviews: Betrokkenheid ouders – Keuzes

familieleden – achtergrondsituatie familieleden.

In het interview wordt gevraagd naar de invloed van familieleden op de studiekeuze. Opleidingsachtergrond, de financiële situatie en sociale klassen spelen een rol in de onderwijskeuzes van studenten (Davis-Kean, 2005; Kandel & Lesser, 1969; Van de Werfhorst & Andersen, 2005). De keuze voor internationaal onderwijs kan ook samenhangen met familiaire omstandigheden zoals vakanties of werk door ouders, tantes, ooms of andere familieleden (Brooks & Waters, 2010). In de

interviewleidraden refereert in bijlage 7.1 vraag 3 naar dit concept en in bijlage 7.2 vraag 4 (Zie appendix bijlagen 7.1 en 7.2).

Onderstaande deelvragen hebben betrekking op de genoemde concepten.  Deelvraag 4: Op welke manier komt het gevoel zich te willen onderscheiden tot uiting in de beweegredenen voor de keuze voor een University College in vergelijking met studenten Algemene sociale wetenschappen?

(23)

22

 Deelvraag 5: Wat zijn beweegredenen voor studenten aan de University Colleges Amsterdam en Utrecht om te kiezen voor internationaliserend onderwijs in

vergelijking met studenten Algemene sociale wetenschappen?

 Deelvraag 6: Wat zijn beweegredenen voor studenten aan de University Colleges Amsterdam en Utrecht om te kiezen voor exclusief onderwijs in vergelijking met studenten Algemene sociale wetenschappen?

C. Ambities en presteren

Begrippen verkregen uit de afgenomen interviews: Carrière – Studieresultaten -

Toekomstbeeld – Cijfers – Toelating- Motivatie - Prestatiedruk (universiteit –

medestudenten – docenten – ouders) - PhD – Diploma – (onderlinge) Concurrentie.

De beschikbare arbeidsposities worden schaarser vanwege de toename van hoger onderwijsstudenten. Daardoor ontstaat er onderlinge concurrentie. Vanuit University Colleges worden ambities en prestatie geambieerd, en studenten worden hierop geselecteerd en toegelaten. Prestatiedruk neemt hierdoor toe, en het belang van goede cijfers halen daarmee ook. Met het oog op deze onderlinge concurrentie besteden studenten mogelijk veel tijd aan extra curriculaire activiteiten en stages om meer ervaring op te doen. In de interviewleidraden refereren de vragen 4, 9, 12 t/m 14 naar deze concepten en in bijlage 7.2 de vragen 9, 12 t/m 14 (Zie appendix bijlage 7.1 en 7.2).

Onderstaande deelvragen hebben betrekking op de genoemde concepten.  Deelvraag 1: Op welke manier komt het gevoel zich te willen onderscheiden tot uiting in de ervaringen van University College studenten in vergelijking met

studenten Algemene Sociale Wetenschappen?  Deelvraag

D. Vergelijking onderwijs en student regulier versus University College

Begrippen verkregen uit de afgenomen interviews: Houding/Instelling – Zesjescultuur

- Massaal – Weinig aandacht – Weinig ruimte voor discussie en interactie

docent/student – Invloed medestudenten – The Bubble – Campus – Samenwerken – (onderlinge) Concurrentie.

In de interviewleidraden refereren in bijlage 7.1 de vragen 5, 8, 10 naar deze concepten, en in bijlage 7.2 de vragen 9, 10, 11 (Zie appendix bijlage 7.1 en 7.2). Onderstaande deelvragen hebben betrekking op de genoemde concepten.

(24)

23

 Deelvraag 1: Op welke manier komt het gevoel zich te willen onderscheiden tot uiting in de ervaringen van University College studenten in vergelijking met

studenten Algemene Sociale Wetenschappen?  Deelvraag

E. Internationaal onderwijs

Begrippen verkregen uit de afgenomen interviews: Buitenlandervaring –

Internationalisering – Uitwisseling - Buitenlandse universiteiten – Internationale oriëntatie.

Studenten aan University Colleges onderscheiden zich mogelijk door hun keuze voor internationaal georiënteerd onderwijs. Enkelen prefereren internationaal onderwijs vanwege hun familiaire sociale achtergrond, vanwege internationaal middelbaar onderwijs of vanwege buitenlandse ervaringen zoals een uitwisseling of vakantie (Brooks & Waters, 2010; King, Findlay, Ahrens & Dunne, 2011).

In de interviewleidraden refereren in bijlage 7.1 de vragen 15 en de extra vragen onderaan de leidraad naar deze concepten (Zie appendix bijlage 7.1). Twee deelvragen richten zich op internationaliserend onderwijs. De deelvragen zijn hieronder geformuleerd.

 Deelvraag 2: Op welke manier komt het internationaliserende karakter van de University Colleges in Utrecht en Amsterdam tot uiting in ervaringen van University College studenten in vergelijking met studenten Algemene sociale wetenschappen?

Deelvraag 5: Wat zijn beweegredenen voor studenten aan de University Colleges Amsterdam en Utrecht om te kiezen voor internationaliserend onderwijs in

vergelijking met studenten Algemene sociale wetenschappen?

F. Exclusiviteit

Begrippen verkregen uit de afgenomen interviews: Kiezen voor hoogst haalbare –

Eliteonderwijs – Meer mogelijkheden.

Studenten proberen zich mogelijk te onderscheiden door te kiezen voor exclusief onderwijs. Een University College biedt deze mogelijkheid, omdat er hoge

toelatingseisen worden gesteld en het collegegeld en andere kosten aanzienlijk hoger zijn dan op reguliere universiteiten (Nibud Studentenonderzoek 2011-2012; Van der Burg, Kreetz & Van der Schors, 2012; Amsterdam University College, 2013;

(25)

24

In twee deelvragen wordt gevraagd naar de keuze voor excellent onderwijs en de ervaring met het type onderwijs. De deelvragen zijn hieronder geformuleerd. In het interview wordt niet expliciet gevraagd naar het begrip excellentie. Op basis van de gegeven antwoorden wordt gekeken in hoeverre studenten het onderwijs als exclusief ervaren. Veel University College respondenten vergeleken het onderwijs met regulier onderwijs, waardoor de ervaring van exclusiviteit door University College studenten naar voren kwam.

Deelvraag 3: Op welke manier wordt het onderwijs aan de University Colleges in Utrecht en Amsterdam als exclusief ervaren, in vergelijking met de reguliere bachelor opleiding Algemene sociale wetenschappen?

Deelvraag 4: Op welke manier komt het gevoel zich te willen onderscheiden tot uiting in de beweegredenen voor de keuze voor een University College in vergelijking met studenten Algemene sociale wetenschappen?

G. Distinctie

Begrippen verkregen uit de afgenomen interviews: Houding/Instelling –

Motivatieverschillen – Kansen.

De toestroom van studenten in het hoger onderwijs leidt tot behoefte aan

onderscheiding. Volgens Bourdieu (1970) voert de elite in het onderwijssysteem de boventoon. Er ontstaat ongelijkheid omdat de hoge klasse zich wil onderscheiden met hun voorkeuren, smaken en cultureel kapitaal (Bourdieu, 1970; Bourdieu & Passeron, 1990). Door zelfselectie en selectie door het University College lijkt het dat er een onderscheidende groep geselecteerd wordt die geschikt lijkt voor het type onderwijs (Onderwijsraad, 2001).

In de interviewleidraden refereren in bijlage 7.1 de vragen 2, 8, 9, 10, 11 naar deze concepten (Zie appendix bijlage 7.1). Twee deelvragen zijn gericht op distinctie. Deze zijn hieronder weergegeven.

Deelvraag 1: Op welke manier komt het gevoel zich te willen onderscheiden tot uiting in de ervaringen van University College studenten in vergelijking met

studenten Algemene Sociale Wetenschappen?

Deelvraag 6: Wat zijn beweegredenen voor studenten aan de University Colleges Amsterdam en Utrecht om te kiezen voor exclusief onderwijs in vergelijking met studenten Algemene sociale wetenschappen?

(26)

25

4. Resultaten

In dit hoofdstuk zullen de resultaten worden besproken. Deze zijn verkregen aan de hand van 21 interviews die zijn afgenomen met studenten van de University College Utrecht, de Amsterdam University College en van de reguliere bachelor opleiding Algemene sociale wetenschappen.

4.1 Data-analyse

In navolging op de begrippen uit het codeerschema zal worden besproken hoe de

respondenten hebben geantwoord op de vragen. Deze komen in de volgende volgorde aan de orde: Allereerst ervaring onderwijs, gevolgd door invloed familie, ambities en presteren, vergelijking onderwijs regulier versus University College-; internationaal onderwijs; exclusiviteit en ten slotte distinctie. Bij elk begrip wordt in de analyse stilgestaan bij de respondentengroep Algemene sociale wetenschappen om de vergelijking tussen beide groepen studenten direct weer te geven. Op deze manier wordt zo overzichtelijk mogelijk de verkregen data geanalyseerd.

A. Ervaring onderwijs

University College studenten zijn unaniem positief over het onderwijs dat ze wordt aangeboden. Voor de meesten was het type onderwijs dan ook de hoofdreden om aan een University College te gaan studeren. Zij noemen kleinschalig onderwijs, Engels als voertaal en goede interactie in het onderwijs als pluspunten (Respondenten 1 t/m 4, 7, 8 AUC; 11 t/m 13, 15, 16 UCU). De studenten geven ook aan dat ze de intensieve student- docentrelatie als heel positief ervaren.

De student-docent relatie is best wel hecht, dus je kan gewoon altijd naar ze toe gaan, je hebt heel veel contact. Ook in de les kun je altijd met ze praten, je kunt met ze mailen en ze komen ook wel eens een biertje drinken in de bar. Heel informeel, en dat is ook wel fijn (Respondent 9 UCU).

Docenten zijn betrokken en helpen goed (Respondent 14 UCU).

Het contact hier met docenten is heel fijn en heel persoonlijk. Dat helpt me wel verder, het is ook voor later belangrijk en positief (Respondent 7 AUC).

(27)

26

Ook zijn UC studenten mensen die een beetje bij het handje genomen moeten worden. Die vinden het fijn dat er veel contact is tussen studenten en docenten. Dat geregel is wel prettig hier, er zijn duidelijke afspraken (Respondent 1 AUC).

Kritisch praten en de discussie aangaan met docenten en studenten is hier mogelijk aan de

UCU, en ook een belangrijke focus, terwijl op de reguliere universiteit deze dialogen weinig voorkomen. Er is hier zelf eens per maand een avond waarop docenten en studenten

samenkomen voor sociale interactie, nou dat zal je nooit meemaken op een reguliere universiteit (Respondent 15 UCU).

Respondent 12 en 15 (UCU) benoemen hierboven ook verschillen met een reguliere

universiteit. Hiermee geven ze aan dat ze het onderwijs als alternatief op regulier onderwijs ervaren. Respondent 15 (UCU) geeft hierboven aan als verschil te zien dat de vorm van interactie zoals in het citaat beschreven niet voorkomt bij regulier onderwijs. Respondent 12 (UCU) geeft in het citaat hieronder aan dat de begeleiding van docenten op de University College niet te vergelijken is met de begeleiding op een reguliere universiteit.

Bijvoorbeeld, je schrijft hier heel veel essays. Dat zijn echt persoonlijke grote werken, en de docent gaat dat samen met jou nakijken. Hij begeleidt je daarin en daardoor leer je beter schrijven. Dat kan niet op een reguliere universiteit omdat daar de groepen veel te groot zijn (Respondent 12 UCU).

Beide University College studenten geven aan dat er betere begeleiding wordt aangeboden op een University College in vergelijking tot een reguliere universiteit. Studenten Algemene sociale wetenschappen kaarten echter ook intensief contact met docenten aan in de citaten hieronder.

De meeste docenten komen wel betrokken over. Ze sturen vaak snel een mailtje terug bijvoorbeeld als je hen iets vraagt (Respondent 3 ASW).

De docenten zijn over het algemeen goed benaderbaar/aanspreekbaar en geven colleges op een voor mij acceptabel niveau. Tijdens de werkcolleges heb ik het gevoel dat ik mezelf kan

zijn en mijn zegje kan doen in de groep (Respondent 2 ASW).

Bij ASW heb je veel keuze qua vakken en de docenten die zo'n vak geven zijn meestal zelf ook erg fanatiek en enthousiast, wat een vak meteen leuker maakt. Ook zijn alle medestudenten heel aardig (Respondent 4 ASW).

De citaten hierboven geven aan dat regulier onderwijs wel degelijk vergelijkbare

ondersteuning biedt aan studenten. University College studenten zien dit echter anders, ze benoemen deze verschillen waarschijnlijk om de exclusiviteit van het onderwijs aan te tonen.

(28)

27

Samenwerking is voor zowel University College studenten als studenten Algemene sociale wetenschappen een belangrijk onderdeel van onderwijs. Het komt vaak terug in de

interviews, zonder dat er specifiek naar gevraagd wordt. University Colleges onderstrepen het belang van samenwerken. De campus biedt studenten een plek waar ze samen kunnen

studeren, wonen, eten, ontspannen en eventueel werken. Dit stimuleert goede samenwerking in het onderwijs (Amsterdam University College, 2013; University College Utrecht, 2014).

Er moet ook vaak samengewerkt worden wat bevorderlijk is voor het contact met

medestudenten (Respondent 3 ASW).

Je moet veel samenwerken, afhankelijk van elkaar. Cijfers zijn voor een groot deel dus

afhankelijk van je klasgenoten. Ze willen een gemeenschap waarin iedereen goed kan

samenwerken om ook vanuit de gedachte voor later dit te leren, voor je toekomst, werk, leven. Het is een onderwijsinstituut dus het is een onderwijsfilosofie; het samenwerken is hier heel belangrijk. Ik vind het zelf ook heel fijn om samen te werken met mensen die net zo

gemotiveerd zijn als ik (Respondent 10 UCU).

Hoewel de University College studenten aangeven de massale hoorcolleges van reguliere universiteiten nadelig vinden, wordt dat door studenten Algemene sociale wetenschappen gerelativeerd en niet ervaren als nadelig.

Ik denk dat de studie ASW geen massastudie is, zodat er nog genoeg aandacht is voor het individu. Ik vind het goed dat de meeste vakken een hoor- en een werkcollege hebben, zodat het niet alleen maar luisteren is (Respondent 1 ASW).

Toch noemen twee studenten Algemene sociale wetenschappen verbeterpunten als ze praten over ervaringen met het onderwijs aan de reguliere universiteit:

Maar de werkgroepen kunnen wel beter benut worden. Bij sommige vakken is het duidelijk dat veel mensen de literatuur niet lezen, waardoor discussies en dergelijke nooit echt

levendig worden. Misschien dat andere invullingen van werkgroepen meer zouden kunnen

bijdragen. Wat wel een nadeel is van ASW, naar mijn mening, is dat de studenten vakken volgen bij verschillende opleidingen, die allemaal andere eisen hebben. Het is daardoor voor studenten lastig om in te schatten waar hun werk aan moet voldoen (Respondent 1 ASW).

Bijna alle respondenten hebben bewust gekozen voor Algemene sociale wetenschappen, omdat de studie de mogelijkheid biedt disciplines met elkaar te combineren. Datzelfde antwoord gaf het overgrote deel van de University College respondenten ook. Ook hier krijgen studenten de mogelijkheid om disciplines te combineren. Alle groepen respondenten gaven aan een brede interesse te hebben in sociale wetenschappen. De studenten vertelden ook het prettig te vinden om een brede studie te volgen omdat ze andere disciplines niet direct

(29)

28

uitsluiten (Respondenten 9, 10, 13 UCU). Enkele University College studenten gaven aan te hebben gekozen voor deze vorm van onderwijs omdat ze geen studiekeuze konden maken (Respondent 1 AUC; 9, 13 UCU).

De ervaring met het onderwijs wordt door University College studenten en studenten Algemene sociale wetenschappen verschillend benaderd. University College studenten ervaren het onderwijs meer als een gemeenschap. De studenten wonen en studeren samen, dus zijn vrijwel altijd bij elkaar in de buurt. Dat is bevorderlijk voor onderlinge

samenwerking gedurende onderwijsactiviteiten. Ook docenten lijken te behoren tot deze gemeenschap; ze zijn betrokken en er is informeel contact mogelijk. De motiverende, stimulerende en ondersteunende leeromgeving die Adriaansens noemt als context van University Colleges (Tak, Oomen, en Adriaansens, 2012) komen hier duidelijk naar voren. Studenten Algemene sociale wetenschappen zijn ook positief over hun docenten. Zij zien het samenwerken als bevorderlijk voor contact met medestudenten, wat aangeeft dat het contact tussen studenten minder intensief is als op University Colleges. Er wordt wel gezegd dat docenten goed aanspreekbaar en benaderbaar zijn, maar het contact lijkt niet intensief en persoonlijk.

B. Invloed familie

Een aantal University College studenten komen uit gezinnen waarvan één of beide ouders een internationale baan heeft. Deze studenten hebben vroeger een periode in het buitenland gewoond. Hun middelbare schoolperiode hebben deze respondenten gevolgd aan een internationale school (Respondenten 6, 8,9 AUC; 10, 14, 15 UCU).

Ik vond geen andere universiteit die beter bij mij past, want ik kom al uit het buitenland. Ik heb al Engelse les gehad, dus die voortzetting is alleen maar fijn. Nederlands onderwijs kan ik echt niet meer volgen nu, omdat ik zo internationaal georiënteerd ben. Ik kom uit Zwolle, heb in India gewoond 6 jaar, en ook voor lange tijd in Mozambique, Gouda, en in Bolivia. Vanwege mijn vader zijn werk. Hij werkt bij het Ministerie voor Buitenlandse Zaken. Veel mensen met dezelfde achtergrond als ik kiezen hetzelfde pad, meer uit gemak denk ik (Respondent 15 UCU).

Familieleden hebben bij veel studenten invloed uitgeoefend op de studiekeuze van de

geïnterviewde studenten (Respondenten 1, 3 t/m 5,8 AUC; 9, 11, 16 UCU). De meerderheid van de ouders van de University College respondenten hebben een academische achtergrond (Respondenten 1, 3 t/m 6 AUC; 9, 11, 14 t/m 16 UCU). Davis-Kean (2005) zegt dat de opleidingsachtergrond en onderwijsprestaties van ouders van invloed kan zijn op de studiekeuze van kinderen. De meeste de ouders geven steun en hulp aan hun kinderen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een andere factor die belangrijk lijkt te zijn in het ontbreken van een verband tussen culture shock en een gevoel van fysieke onveiligheid is het vermeiden van situaties

Uit tabel 17 blijkt dat de toets niet significant is, dat betekent dat er geen verschil is tussen de kleine en grote dorpen in de mate dat woonmogelijkheden belangrijk zijn

In de derde graad van het secundair onderwijs is duidelijk een tegengestelde verdeling van autochtone of niet-doelgroepleer- lingen én allochtone of doelgroepleerlingen vast te

Naarmate de instroom van internationale studenten in opleidingen met een beperkt aantal plaatsen toeneemt, zijn er dus minder beschikbare plaatsen voor Nederlandse studenten

De inspect ie conc ludeert dat de meeste onderzochte inste l l ingen de (wette l i jke ) toe lat ingse isen 27 voor de bache lorop le id ing onvo ldoende na leven3. D it komt door

Studenten die het besluitvormingsproces doorlopen en hierbij de keuze voor Nederland in overweging nemen, krijgen te maken met verschillende obstakels. Deze obstakels spelen nog

"arbeid" plaatsen en de betekenis(sen) die ze daarbij aan deze begrippen geven, relevant lijkende delen van het opnamemateriaal werden als protocol uitgeschreven. De op

Daarbij koppelt de auteur de eigendomsexclusiviteit voor het eerst zeer expli- ciet aan de (actieve) elasticiteit van het eigendomsrecht. Hierdoor komen een aan- tal paradigma’s op