• No results found

De beschrijving en verbeelding van borstvoeding in zeventiende-eeuwse literatuur en genreschilderkunst

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De beschrijving en verbeelding van borstvoeding in zeventiende-eeuwse literatuur en genreschilderkunst"

Copied!
133
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

1

Inhoudsopgave

Inleiding... 2

Histori ografie ... 4

1. Borstvoe ding in literaire br onnen ... 6

1.1 De opvatting van drie zeventiende-eeuwse moralisten over borstvoeding door moeders en door minnen ... 6

1.2 Het gebruik van minnen in Nederlandse gezinnen tussen 1650 en 1700 ...14

2. De ver beel ding van het ge ven van borstvoe ding in ze ventiende -eeuwse genreschilderkunst ...20

2.1 Hoe verhoudt het aantal schilderijen waarop moeders te zien zijn die de borst geven tot schilderijen waarop moeders te zien zijn die een andere verzorgende taak verrichten?...21

2.2 Hoe werd het geven van borstvoeding verbeeld in de zeventiende-eeuwse genreschilderkunst? 27 2.2.1. Voorstellingen van grote gezelschappen, waaronder zich een zogende vrouw met kind bevindt. ...28

2.2.2. Meerdere figuren in een huiselijke omgeving, waaronder zich een zogende vrouw met kind bevindt ...30

2.2.3. Afgezonderde vrouwen met een kind aan de borst, zonder bijfiguren...37

2.2.4. Overige afbeeldingen; kerken, markten etc. ...39

2.2.5. Conclusie: de verbeelding van zogende vrouwen in zeventiende-eeuwse genrekunst. ...41

2.3 Werden deze schilderijen geschilderd door een bepaalde groep schilders? ...42

2.4 Is het mogelijk een verschil te zien tussen een min en een moeder op schilderijen? ...46

2.5 Picturale traditie...49

2.5.1. Religieuze kunst ...50

2.5.2. Allegorische kunst ...56

2.5.3. Historiekunst ...58

2.5.4. Seculiere kunst ...59

2.5.5. Conclusie: een vergelijking tussen de verbeelding van borstvoeding in zeventiende-eeuwse genrekunst met de verbeelding in eerdere eeuwen. ...62

3. Overeenk omsten tussen literatuur en kunst ...65

3.1 Komen de denkbeelden over zogende vrouwen uit de zeventiende-eeuwse moralistische, medische en opvoedkundige literatuur overeen met de verbeeldingen op schilderijen? ...65

3.2 Komen de denkbeelden over zogende vrouwen uit de zeventiende-eeuwse egodocumentenliteratuur overeen met de verbeeldingen op schilderijen? ...68

Conclusie...70

Bibliografie ...72

Afbeel di ngenver antwoor ding: ...76

Bijlage 1: Gr afiek 1 ...79

(3)

2

Inleiding

Tegenwoordig zijn er weinig taboes meer in Nederland en is men dankzij de media niet snel meer gechoqueerd na het zien van expliciete beelden. Toen het Voedingscentrum in 2010 echter een test deed over borstvoeding, bleek dat 45% van de Nederlanders het niet normaal vindt dat vrouwen in het openbaar borstvoeding geven aan hun kind.1 Sinds dit onderzoek is gepubliceerd wordt geprobeerd dit taboe te doorbreken door middel van acties en een

beeldmerk dat aangeeft waar men borstvoeding kan geven.2 De moederlijke handeling heeft echter zelfs in 2014 veel stof doen opwaaien. Tot twee maal toe hebben Nederlandse

Rijksmusea; het Rijksmuseum te Amsterdam en het Mauritshuis te Den Haag, bezoeksters geweigerd die borstvoeding wilden geven in de gebouwen. Dit zorgde voor veel ophef op sociale media, waarop mensen vanuit de hele wereld verontwaardigd reageerden. Beide musea hebben hun excuses aangeboden via de media en op hun websites. Vanaf nu zal borstvoeding in beide, recent heropende, musea worden getolereerd.3 Wanneer we echter kijken naar de kunstwerken die in beide musea te zien zijn, lijkt het tafereel van de zogende vrouw in de zeventiende eeuw geen ophef veroorzaakt te hebben. Tijdens mijn onderzoek naar genreschilderijen van moeders met kinderen, vond ik dat het aantal schilderijen waarop zogende vrouwen of moeders te zien zijn buitengewoon hoog lag. Het thema van de zogende vrouw is op verschillende type schilderijen te zien, waarbij zij zowel is afgebeeld te midden van een groot gezelschap, als afgezonderd in haar eigen huis. Hierbij vroeg ik mij af wat de ideeën over borstvoeding waren in de zeventiende eeuw en hoe deze verbeeld werden op schilderijen en verwoord werden in de literatuur. Om dit te onderzoeken heb ik de volgende hoofdvraag opgesteld: Welk beeld scheppen zeventiende-eeuwse schrijvers en schilders over borstvoeding door moeders en door minnen? In hoeverre komt dit beeld in boeken en

schilderijen met elkaar overeen?

Om deze hoofdvraag te beantwoorden zal ik allereerst onderzoek doen naar de geschreven literatuur waarin over borstvoeding en minnen is geschreven. Hierbij zal ik mij slechts concentreren op de meest populaire boeken, waarin het algemene denkbeeld is gevestigd. Hierbij zijn Jacob Cats, Johan van Beverwijck en Steven Blankaart mijn

hoofdbronnen, aangezien zij het meest complete beeld van dit thema geven in hun boeken. Andere eigentijdse schrijvers zullen ook genoemd worden, maar gezien hun kleine bijdrage aan dit onderwerp zijn deze werken niet als uitgangspunt genomen. Ook zal ik in dit eerste

1HP de Tijd, http://www.hpdetijd.nl/2012-09-30/doet-u-het-in-het-openbaar/, 22-03-2014

2Voedingscentrum, http://www.voedingscentrum.nl/nl/mijn-kind-en-ik/ Borstvoeding/voeden-kan-hier.aspx, 22-03-2014.

3

(4)

3 hoofdstuk onderzoek doen naar de werkelijke gang van zaken binnen het Nederlandse gezin in de zeventiende eeuw omtrent borstvoeding. Door deze egodocumenten aangaande de familiesituatie, welke door Benjamin Roberts en Rudolf Dekker uitvoerig zijn onderzocht en beschreven, te vergelijken met de literatuur zal kunnen worden onderzocht in hoeverre de literatuur representatief is voor de werkelijke tradities en gebruiken rondom het thema borstvoeding.4

In het tweede hoofdstuk zal ik onderzoek doen naar de verbeelding van het geven van borstvoeding in de zeventiende-eeuwse genrekunst. Door onderzoek te doen naar de

genretaferelen waarop moeders verbeeld zijn, en de plaats die het borstvoeding- motief hierbinnen inneemt, zal de grootte en het belang van dit motief duidelijk worden. Dit onderzoek is voornamelijk gebaseerd op mijn eigen bevindingen in het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD). Wanneer het borstvoeding- motief een groot deel uitmaakt van het gehele aantal genreschilderijen waarop moeders te zien zijn, zal het belang van het motief en de reden voor diens populariteit dienen te worden onderzocht. Door de iconografie van de werken te vergelijken en de verschillende variaties op het thema uit te lichten, zal een goed beeld gegeven worden van de verbeelding van het motief in de

genrekunst. Door vervolgens in kaart te brengen welke schilders dit voornamelijk schilderden, zal ook worden vastgesteld in hoeverre het thema zich verspreid heeft in Nederland. Wanneer het thema slechts in één of een aantal schilderscholen voorkomt, geeft dit een ander beeld dan wanneer het door meerdere schilderscholen, die in verschillende stijlen en onderwerpen werkten, werd geschilderd. In subhoofdstuk 2.4 zal worden onderzocht of er ook minnen zijn verbeeld op de genreschilderijen, en op welke manier deze dienstmeiden zijn voorgesteld. Wanneer de minnen eenduidig zijn weergegeven in de genrekunst, zal dit een toevoeging zijn aan het algehele beeld dat heerste over deze beroepsgroep. Ten slotte zal hoofdstuk 2 worden afgesloten met een onderzoek naar de picturale traditie van het thema. Dit onderzoek kan de populariteit in de zeventiende-eeuwse genrekunst wellicht verklaren. Wanneer het thema reeds in eerdere eeuwen populair was, is het niet opmerkelijk dat dit in de zeventiende eeuw nog steeds werd verbeeld. Wanneer de herleiding echter minder lineair is, zal de populariteit van het thema in de zeventiende eeuw op een andere wijze moeten worden verklaard.

In hoofdstuk 3 zal ik vervolgens eerdergenoemde bevindingen met elkaar vergelijken. Deze vergelijking heeft ten doel uit te vinden of er een eensgezind beeld heerste in zowel

4

(5)

4 schilderkunst, literatuur als realiteit. De uitkomst van deze vergelijkingen zal vervolgens in de conclusie worden vermeld waarbij een antwoord op de hoofdvraag kan worden gegeven.

Historiografie

Voordit onderzoek is een aantal verschillende typen boeken nodig. In het eerste hoofdstuk zal ik onderzoek doen naar de eigentijdse literatuur, waarbij ik deze geschriften als uitgangspunt neem. De werken die hierin gebruikt zullen worden, worden uitvoerig geïntroduceerd in hoofdstuk 1.1. In het tweede subhoofdstuk (1.2) zal ik echter gebruik maken van boeken waarin de gezinsgeschiedenis in de Nederlanden onderzocht is. Simon Schama heeft in zijn boek Overvloed en Onbehagen een hoofdstuk gewijd aan het leven thuis in de zeventiende eeuw. Door zijn bevindingen aan te vullen, of bij te stellen aan de hand van egodocumenten, zal een representatief beeld gegeven worden van de werkelijke gedachten en handelingen van borstvoeding. Dankzij de werken van Rudolf Dekker en Benjamin Roberts zijn belangrijke egodocumenten in kaart gebracht, waardoor ik een goed uitgangspunt heb voor een nader onderzoek naar eigentijdse bronnen.

In het tweede hoofdstuk zal ik echter gebruik maken van kunsthistorische literatuur, waarbij vooral wordt ingegaan op de genrekunst in de zeventiende eeuw. Om het RKD-onderzoek in hoofdstuk 1.1 aan te vullen met informatie, zal ik gebruik maken van de standaard kunsthistorische werken, geschreven over huiselijke taferelen. Lyckle de Vries heeft in 2005 een overzichtswerk geschreven waarin de genrekunst in de zeventiende eeuw wordt belicht. Ook Franits heeft een dergelijk overzichtswerk geschreven in 2004. Voor nader onderzoek naar de huiselijke taferelen biedt Wayne Franits met Paragons of Virtueeen

duidelijk boek. Hierin belicht hij genretaferelen waarop de vrouw is verbeeld in een huiselijke omgeving. In zijn derde hoofdstuk besteed hij ook een aanzienlijk deel aan de verbeelding van borstvoeding. Deze bevindingen zijn behulpzaam voor hoofdstuk 2.2, al belicht Franits

slechts een zeer klein deel van het gehele borstvoeding-thema. Ook Durantini besteed een klein hoofdstuk aan dit thema. Zij beschouwt de werken echter vanuit het standpunt van het kind, en niet vanuit de moeder, zoals in deze scriptie het geval is. Durantini verklaart veel schilderijen op iconografisch niveau, waarbij zij voornamelijk uitgaat van de negatieve betekenis. Deze verklaringen berusten vaak op slechts een aantal argumenten, waardoor zij makkelijk weerlegbaar zijn.

Binnen het onderzoek naar de picturale traditie geven twee boeken een goed beeld van de verbeelding van borsten in de beeldende kunst. Marilyn Yalom en Margareth Miles geven in hun werken een goed beeld van de verbeelding van de borst, zowel in religieuze, seculiere

(6)

5 als medische voorstellingen. Zij schrijven hierbij beiden ook over de verbeelding van

borstvoeding, zowel op religieuze werken als op seculiere werken. De gehele picturale traditie van de zogende borst is echter nog niet onderzocht, en dit zal ik voornamelijk moeten

berusten op afbeeldingen waarop het thema te zien is.

Over het fenomeen borstvoeding en minnen is een aantal boeken geschreven. Zo heeft Valerie Fildes twee boeken geschreven gewijd aan dit onderwerp. Zij belicht in haar boek Wet Nursing. A history from antiquity to present uit 1988 het zogenaamde huurzogen in

verschillende eeuwen en landen. In haar onderzoek laat zij het gebruik van minnen in

Nederland achterwege, waardoor het boek binnen het kader van dit onderzoek niet bruikbaar is. Wanneer de conclusies volgend uit dit onderzoek echter in een breder kader gezet dienen te worden, zal dit boek een goed uitgangspunt zijn. De uitgave moederschap en de min uit 1991 geeft een beeld van het zogen in de Nederlanden vanaf de zeventiende eeuw. Dit boek geeft een aantal interessante bevindingen over huurzogen in de zeventiende eeuw, maar gezien de geringe grootte van de uitgave is de informatie slechts beperkt.

Concluderend is er slechts weinig geschreven over het thema borstvoeding in de zeventiende eeuw. Door verschillende typen literatuur te gebruiken, zal een completer beeld gevormd kunnen worden rondom dit thema.

(7)

6

1. Borstvoeding in literaire bronnen

1.1 De opvatting van drie zeventiende-eeuwse moralisten over borstvoeding door moeders en door minnen

Er is in de zeventiende-eeuwse literatuur veel geschreven over borstvoeding, zowel door medici als door moralisten en geestelijken. In dit hoofdstuk zal ik drie boeken bespreken waarin het thema grootscheeps aan bod komt, geschreven door Jacob Cats, Steven Blankaart en Johan van Beverwijck. De boeken van deze schrijvers waren zeer wijdverspreid en moeten hierdoor bekend geweest zijn onder veel Nederlanders.5

Het boek Houwelick werd geschreven door Jacob Cats (1577-1660) in 1625.6 Jacob trad zelf in 1605 in het huwelijk met Elizabeth van Valckenborgh waarmee hij zeven kinderen kreeg, waarvan slechts twee meisjes bleven leven; Anna en Elisabeth II.7 Cats begon zijn carrière als advocaat in Zeeland. In 1611 stopte hij zijn praktijk, om zijn geluk te zoeken in grondspeculatie en landontginning. Tijdens de wapenstilstand met Spanje die tot 1621 duurde heeft Cats veel geld verdiend met het bedijken van zoute landen die zeer vruchtbaar bleken te zijn. In deze nieuwe functie had Cats meer tijd om van zijn gezin te genieten, wat blijkt uit vele brieven die hij aan familieleden schreef. Hierin schreef hij bijvoorbeeld dat Elisabeth hem gevormd heeft tot een volwassen man en vader.8 In deze periode begon Cats met dichten en in mei 1625 verscheen Houwelick, het eerste boek van zijn drie grote werken (Spiegel van 1632 en Touringh van 1637).9 Dit boek was direct populair, en kent reeds in de zeventiende eeuw veertig afzonderlijke drukken. Het verzamelwerk dat werd uitgegeven door Schipper, waarin ook Houwelick is opgenomen, werd in 1655 50.000 keer gedrukt, wat hedentendage gelijk zou staan aan een miljoenen oplage. Het boek van Cats wordt vaak een

‘huwelijksbijbel’ genoemd, dat veel gehuwden zouden bezitten naast hun ‘gewone’ bijbel.10Op een familieportret uit de omgeving van Thomas de Keyser heeft de vrouw het boek zelfs in haar hand (afb. 1.1). Dit illustreert de populariteit van het boekje. In het

Houwelick beschreef Cats de voorschriften waar een echtpaar zich aan moest houden om het perfecte huwelijk te hebben en in stand te houden. Vooral de vrouw kreeg adviezen van Cats. Het boek is dan ook verdeeld in de zes fasen van een vrouwenleven: maeght, vrijster, bruyt, vrouwe, moeder en weduwe met voor elke fase passende gedragsregels. Het hoofdstuk

5

D. ten Berge,1979, p. 95; G.A. Lindeboom, 1981, p. 93-94;

6 Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren, http://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=cats001 (24-04-2014). 7D. ten Berge, 1979, p. 27-28. 8 D. ten Berge, 1979, p. 34-36. 9 D. ten Berge, 1979, p. 77. 10 D. ten Berge, 1979, p. 95.

(8)

7

Moeder wordt voorgegaan door een titelprent waarop Cats’ ideale gezin is verbeeld (afb. 1.2) Op de voorstelling bereidt vader zijn zoons voor op hun latere leven, door hen te leren lezen, schrijven en rekenen. Moeder houdt zich op de voorsteling bezig met het opvoeden van de kinderen, en zoogt de jongste baby aan haar borst. De jongste dochter neemt de

opvoedkundige taak over van haar moeder en disciplineert haar pop.

Steven Blankaart (1650-1702) begon zijn carrière als apothekersleerling in Franeker, waar zijn vader professor was aan de universiteit. In 1674 begon hij een praktijk in

Amsterdam. Vanuit hier schreef Blankaart zijn belangrijke boeken, zoals het in 1679 verschenen medisch woordenboek Lexicon Medicum Graeco-Latinum welke in de

daaropvolgende jaren in twintig verschillende uitgaven is verschenen. Blankaart schreef ook scheikundige boeken en schreef twee populaire werken; De borgelyke Tafel in 1683 en Verhandelinge van de opvoedinge en ziekten der kinderen in 1684.11 In dit laatste boek richtte Blankaart zich tot de zeventiende-eeuwse ouder. Het eerste hoofdstuk is gewijd aan de

moeder en geeft adviezen over borstvoeding. In de volgende hoofdstukken in het boek richtte Blankaart zich tot de ouder in het algemeen, met in deel I adviezen over de opvoeding van kinderen en het tweede deel over kinderziekten en de behandeling hiervan. Zo geeft hij recepten tegen onder andere verkoudheid en constipatie en geeft hij in de laatste hoofdstukken voorbeelden van ziekten aan de hand van zijn eigen ervaringen en genezingen. Blankaart was van mening dat de opvoeding van kinderen zeer belangrijk was, en dat “een quade

opvoedinge (…) menigte kinderen in haar ouderdom veele ziekten aanbrengen, en niet alleen ombequaam maken in ’t verstand, maar ganschelijk dom en bot doen werden”.12

De titelprent van het boek is geïllustreerd met een prent naar Albrecht Dürer waarop een Maria Lactans te zien is (afb. 1.3). Deze verbeelding van Maria die het Christus kind zelf voedt kan als

voorbeeld gediend hebben voor de in de tekst gegeven informatie omtrent borstvoeding, die ik in dit hoofdstuk zal uiteenzetten.

Een derde boek dat ik zal gebruiken voor mijn onderzoek is De schat der Gesontheyt, geschreven door de arts Johan van Beverwijck (1594-1647) in 1634. Van Beverwijck was een bekende dokter die zich na zijn promotie in Padua vestigde in Dordrecht. Hier werd hij vanaf 1625 ‘Stadsdoctor’ waarbij hij chirurgijns, vroedvrouwen en pestmeesters van het gasthuis moest examineren. Het belangrijkste werk van Van Beverwijck was een geschrift over nier- en blaasstenen,de Calculo renum et vesicae, waarin hij als eerste Nederlandse arts de theorie van de bloedsomloop van Harvey erkende. Bij het brede publiek werd Van Beverwijck echter

11

G.A. Lindeboom, 1981, p. 93-94. 12

(9)

8 vooral bekend door zijn populair-wetenschappelijke medische boeken De Schat der

gesontheyt uit 1638 en De Schat der ongesontheyt uit 1641. Voor beide boeken schreef zijn stadsgenoot Jacob Cats een aantal gedichten.13 De boeken zijn echter niet erg vernieuwend en veel van zijn theorieën waren onjuist aangezien Van Beverwijck nog georiënteerd was op Middeleeuwse denkbeelden over betovering en goddelijke macht. Zo geloofde hij dat de pest werd veroorzaakt door tovenaars en duivels en was hij van mening dat men na het drinken van kattenbloed zou gaan miauwen en muizen vangen.14

Deze drie boeken wijden allen een aanzienlijk deel aan borstvoeding. Hierbij grijpen zij vaak terug op de mening van Erasmus, uiteengezet in zijn boek Colloquia uit 1522. Erasmus vond het afstaan van “de helft van het moederschap” aan een min lui en onnatuurlijk.15

De drie schrijvers zijn het met elkaar eens dat vrouwen, indien mogelijk, hun eigen kind dienen te voeden. Zo schreef Cats in Houwelick dat “een die haer kinders baert, is moeder voor een deel, Maer die haar kinders sooght, is moeder in ’t geheel”.16 Blankaart was zelfs van mening dat moeders die hun eigen kind niet wilden zogen, zodat zij naar buiten konden gaan om “geselschappen [te] frequenteeren of andere jufferlijke besoingies” waar te nemen, “zeker geen kinderen waart” waren.17 Geen enkele vrouw was volgens de schrijvers “te edel, te rijck, of te groot” om haar eigen kinderen te voeden aangezien zelfs de grootste vrouwen en

prinsessen hun kinderen zelf de borst gaven.18 Wanneer men een min in dienst nam, was het een risico dat het kind deze vrouw boven diens eigen moeder zou verkiezen. Cats waarschuwt voor deze mogelijkheid aan de hand van een verhaal over een Romeinse jongeman, die zijn moeder “een riem, een kleyn juweel, maar aen het voedster-wijf al vry een grooter deel” aanbood. Nadat de moeder haar zoon vroeg waarom hij de voedster een groter cadeau gaf dan aan zijn eigen moeder, antwoordde de Romein “Ghy waert als geenen tijt gescheyden van de vrucht, En siet, terstont verdween uw gantsche moeder-sucht; Soo haest ghy beter mocht, al was'et tegen reden, Soo lietje dese vrou in uwe plaetse treden;Die heeft my jaren langh met hare borst gelaeft,Terwijl ghy aen de jeught den lossen breydel gaeft”. Om te voorkomen dat dit ook bij de lezers van Cats zou gebeuren, waarschuwt hij de vrouwen: “Weet, dat uw goede naem van haren glans verliest, Indien uw weerde vrient een tweede moeder kiest”.19

13

G.A. Lindeboom, 1981, p. 75-76.

14 Regionaal archief Dordrecht, http://www.regionaalarchiefdordrecht.nl/topstuk?id=1461(16-03-2014). 15 N. Bakker, J. Noordman en M. Rietveld-van wingerden, 2006, p. 112

16 J. Cats, 1625 (heruitgave Zwolle 1862), p. 533. 17S. Blankaart, 1684 (heruitgave Baarn 1966), p. 4. 18

J. Cats, 1625 (heruitgave Zwolle 1862), 532 19

(10)

9 De drie schrijvers waren van mening dat het natuurlijk was om je eigen kinderen te voeden, aangezien dieren ook hun eigen kroost voeden: “Ziet alle dieren aan, die in de diepe kuylen, Die in het woeste bosch of in de rotsen schuylen, Niet een van al den hoop zoo vinnigh of verwoet, Dat niet met eygen borst zijn kleyne jongen voet”.20

Behalve een logische verklaring waar vanuit de natuur werd gedacht, gaf Blankaart ook medische redenen voor het geven van borstvoeding aan eigen kinderen. Zo was hij van

mening dat het kind gewend was aan zijn moeders eten aangezien de baby reeds negen maanden was gevoed met dit eten in de buik. Wanneer het kind vervolgens ander eten zou krijgen, bereidde pap of borstvoeding van een min, zou dit een te grote verandering geven.21

Een derde, en misschien wel de belangrijkste reden die de schrijvers gaven voor het geven van de borst, was het feit dat de vrouw borsten van god hadden gekregen om hiermee hun kind te voeden.22 Blankaart verwierp bijvoorbeeld het argument dat vrouwen die net gebaard hebben te moe konden zijn om borstvoeding te geven. Hij gaf hierbij het

tegenargument dat God een “eerstgekraamde vrouw de borsten met melk geladen gegeven heeft” en men niet “wijzer moet zijn dan de Maaker” door hier aan te twijfelen.23

In sommige gevallen was men echter genoodzaakt een min in de hand te nemen “wanneer ze [moeders] geen melk in de borsten hebben, verzweren, tepelloos zijn en diergelyke”.24

De eisen waar een goede min aan moest voldoen werden uitvoerig beschreven in de drie boeken. Men was namelijk bang voor slechte minnen die “dikwijls vreemde en onhebbelijke ziekten [hadden] die ze de kinderen aanzetten”.25 Ook was men bang dat de min het kind zou mishandelen of zelfs zou verwisselen met haar eigen kind. Van Beverwijck geeft in zijn boek veel voorbeelden van minnen die in verhalen hun kinderen verwisseld hebben, dronken waren of in slaap vielen waarbij de baby’s aan hun lot werden overgelaten.26 Zo schreef hij over de koning Arthebar wiens zoontje verwisseld werd met het zoontje van een edelman. Deze edelman had zijn min omgekocht met “groote geschenken”. In dit verhaal toont de min later berouw en vertelde zij over de verwisseling. Dit leidde tot “zoo zware oorlogen […] tusschen den verwisselden, en wettigen zoon, datze beyde in eenen slag om-quamen”.27

20

J. van Beverwijck, 1660, p. 211. 21

S. Blankaart, 1684 (heruitgave Baarn 1966), p. 3. 22 W.Franits, 1993,p. 113.

23 S. Blankaart, 1684 (heruitgave Baarn 1966), p. 9. 24 S. Blankaart, 1684 (heruitgave Baarn 1966), p. 4. 25 S. Blankaart, 1684 (heruitgave Baarn 1966), p. 3. 26

J. van Beverwijck, 1660, p. 212-213. 27

(11)

10 Een zeer belangrijk argument voor het vinden van de best mogelijke min was het feit dat gedacht werd dat kinderen de eigenschappen van hun voedster zouden overnemen. Zo schreef Cats over een kind dat werd gevoed door een zeug en hiermee haar eigenschappen overnam en wilde rollen door de modder en Van Beverwijck noemde een kind dat door een hond was gevoed en vervolgens ‘s nachts opstond om met de honden te blaffen.28 Niet alleen dieren, maar ook mensen konden volgens de schrijvers hun slechte karaktereigenschappen overgeven aan hun kinderen. Zo schreef van Beverwijck waarschuwend: “Men moet dan gelooven, dat een kint, het welck de borsten suyght van een Minne, […] , als het verstant begint te krijgen, en let op het gene de Min al seydt en doet, dat het sulckx oock onthoudt, na seydt, en nae aept. Nu al ’t gene, dat van jonghs op in-geprent is, en kan men daer na

nimmermeer, ofte seer qualickuyt-krijgen”.29 De argeloze kinderen konden zo veranderen in slechte personen “hoe menigh aerdigh kint, gesont en wel geboren, Heeft door een snoode min sijn eygen aert verloren!”.30

Dit kon echter ook in de omgekeerde vorm voorkomen, wanneer de moeder met “eenige quade manieren bevleckt is” was het juist raadzaam om een goede min in dienst te nemen “[zo]dat het kint de quade gebreecken van de Moeder met de melck niet in en suyge.31

Behalve het karakter konden kinderen ook de lichamelijke gebreken van hun min overnemen “Alsoo leert ons de dagelicksche ervarentheyt, dat de Min niet alleen haer quade manieren, maer oock haer ongesontheydt en gebreken de kinderen mede deelt.32 Om deze reden moest de min volgens Blankaart zoveel mogelijk op de moeder lijken, zowel in haar fysieke vorm als in haar manieren en diende zij hetzelfde te eten als de moeder normaliter at.33 Ook was het het best een godvrezende voedster te hebben omdat “de kindertjes ’t zelfde mede na-aarden”.34 Cats gaf een complete beschrijving van hoe de goede min eruit diende te zien:

“En dat op dese peyl: let op een handigh wijf, Van leden wel gemaeckt, en van een vleesigh lijf, Van aengename verw, en suyver aen de tanden, Geboren in den ringh van onse Nederlanden, Niet root ontrent de neus, niet elders ongesont, En die geen vuyle stanck en aessemt uytten mont, Niet al te bijster schrael, niet al te seer geswollen,

28

J. Cats, 1625 (heruitgave Zwolle 1862), p. 534; Van Beverwijck, 1660, p. 213. 29 J. van Beverwijck, 1660, p. 213.

30 J. Cats, 1625 (heruitgave Zwolle 1862), p. 537. 31 J. van Beverwijck, 1660, p. 214.

32 J. van Beverwijck, 1660, p. 213. 33

S. Blankaart, 1684 (heruitgave Baarn 1966), p. 4 34

(12)

11

Met brassen niet gewoon haer leden op te vollen, Niet in haer eerste jeught, niet al te seer bejaert, En die voor dese mael een soontjen heest gebaert; Die niet en is gewoon, door spijt en hevigh kyven, Of door een mallen angst haer vruchten af te dryven, Niet treurigh uytter aert, of die geduerigh klaeght, Of die een verssen rouw in haren boesem draeght; Niet tot onguere lust, tot snoepen niet genegen, Die voor een dertel wicht niet bloot en heeft gelegen, Die in onkuysche jock haer vreughde niet en raept, Die niet te veel en drinckt, en niet te vast en slaept. Haer tepels root en gaef, haer borsten blau-geadert, En van een vaste stof, en ront in een vergadert; Haer sogh van soete geur, niet schrael, en niet te vet, Maer dat sich om een hayr, of op een nagel set.”35

Nadat men een goede min gevonden had, diende deze zich aan allerlei voorschriften te houden. Zo schreef Blankaart dat de min bij het voeden van een pasgeboren baby ‘schraal’ moest eten en drinken zodat de melk niet te vet zou worden. Verder moest zij zich onthouden van te zuur en te zout eten, zich warm aankleden en mocht zij geen wijn drinken aangezien dit de melk zou doen schiften. Zelfs als de min bedroefd zou zijn zou dit slechte gevolgen hebben voor haar melk. Een ander voorschrift, wat veel moeders ertoe zette een min aan te nemen, was dat de vrouw zich diende te onthouden van seks. Het ‘bijslapen’ zou de melk veranderen, vooral als de vrouw zwanger werd zou dit slechte gevolgen hebben voor haar melk. Ten slotte moest de voedster genoeg rust en veel slaap hebben en niet teveel werk doen. Blankaart vond het genoeg “datze op het kindjen agt geeft, en een matige exercitie heeft”.36

Om er zeker van te zijn dat de min goede melk gaf, moest men zien of de melk “van de goede koleur en dikte … soet (…) en liefelyk van smaak, welriekende, een weinig dikker dan Wey” was.37

Men schreef niet alleen over wie de baby’s moest voeden, ook de wijze waarop men dit deed werd belerend beschreven door Jacob Cats. De moralist schreef hierover: “'t Is dienstigh aengemerckt, als jonge vrouwen soogen, Dat sy niet aen het volck haer naeckte borsten toogen”. Vooral bij jongelui, die nog nooit borsten hadden gezien, was het belangrijk dat zij “den boesem decken, Of uyt de kamer gaen, of elders haer vertrecken”.38

De schrijvers gaven ook raad bij de overgang van borstvoeding naar bereid eten en drinken. Van Beverwijck schreef dat het niet mogelijk was om een exactmoment aan te

35 J. Cats, 1625 (heruitgave Zwolle 1862), p. 537. 36 S. Blankaart,1684 (heruitgave Baarn 1966), 4-7. 37

J. van Beverwijck, 1660, p. 188. 38

(13)

12 duiden waarop een baby deze verandering aan kon. De ouders moesten dit moment zelf

kiezen, wanneer men vond dat het “kint kloeck ende sterck werdt, […], ende of de tanden vroegh uyt komen. Want in zodanighe gelegentheyt vereyscht het vaster spijzen

…”.39

Wanneer de baby klaar was om over te gaan op het eten van “vaste spijzen” kon het zo zijn dat het kind moedermelk verkoos boven pap of ander vast voedsel. Blankaart raadde hierbij aan om de tepels in te smeren met mosterd of aloë, zodat de kinderen door de

bitterheid “wel haast en geern de pram vergeten”. Vervolgens raadde Blankaart de ouders aan om hun baby een ‘pijpkan’ met zoet bier te geven om de dorst te stillen.40

Bovengenoemde ideeën en opvattingen werden door andere schrijvers aangevuld of overgenomen. De fanatieke predikant Petrus Wittewrongel (1609-1662) schreef in zijn Calvinistische huwelijksvoorschrift Oeconomia Christiana uit 1655 over borstvoeding.41 Wittewrongel bracht hierin het gewenste gedrag in verband met Bijbelpassages. Zo had de prinses Sara haar kind zelf gezoogd en ook Hanna heeft haar zoon Samuel zelf borstvoeding gegeven. Koning David sprak tot God “Ghy zijt het immers, die my uyt den buyk hebt

getogen, die my hebt vertouwen zinde aen mijner Moeders borsten”. Naar aanleiding van deze voorbeelden was Wittewrongel van mening “soo moet terstondt by de moeder zorge gedragen worden / om haer kindt van voedtsel te verzorgen / ende soo zy de macht ende bequaemheydt heeft met hare eygene borsten te voeden. De Melck van des moeders borsten is het

bequaemste voedtsel voor jonge kinderen”.42

De schrijver en dichter Johan de Brune de Jonge (1616-1649) schreef in 1644 zijn Wetsteen der Vernuften waarin hij aan de hand van citaten verklaringen geeft voor biologische en historische feiten.43 In het achtendertigste hoofdstuk gaf hij een verklaring voor het

anatomische verschil tussen vrouwen en vrouwelijke dieren: “En dit is d’oorzaak, zeit Plutarchus, dat de borsten der vrouwen dicht bij haar aanzien gestelt zijn; daar zy de wijfjes van andere dieren onder aan den buik hangen. De vroede natuur heeft het zo begeert, om dat zy, hun kinderen de mem gevende, onderstusschen t genucht mochten hebben van hun

tebeschouwen, te troosten en te kussen. Hoe zoet is de plaats in Euripides, in Iphig.Rex efficax perisse, vimque maximam Amoris adsert omniubus communiter Ut pro suis invicem

adlaborent liberis”. Deze vroege liefde van moeders veroorzaakte volgens hem ook dat

39 J. van Beverwijck, 1660, p. 169.

40 S. Blankaart, 1684 (heruitgave Baarn 1966), 29-30. 41 S. Schama, 2013, p. 423.

42 P. Wittewrongel, 1655, p. 172-173. 43

Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren, http://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=brun002 (08-06-2014).

(14)

13 “d’ouders hun kinders ongelijk meer minnen, als de kinders hun ouders”.44

Ook schreef De Brune over het voeden van kinderen met dierenmelk. Hij sprak over een “groot amptenaar” die gevoed was met geitenmelk. “Deze man in allerlei wetenschappen van een treffelike ziel uitgeleert, om dat hy met geitemelk was opgevoet, kon, met zijn alleruitterste gepoogh, zoo veel niet op zijn zelven gewinnen, dat hy (’t was veel zich in anderer tegenwoordicheid te bedwingen) niet alle daag een half uur voor zijn zelven nam, waar in hy, in ’t heimelik vertrekkende, eenige woeste capriolen, en geitesprongen maakte”.45

Ten slotte gaf de strenge priester Jacobus Koelman (1633-1695) in 1679 een aantal regels en plichten voor ouders in zijn boek De pligten der ouders, in kinderen voor Godt op te voeden.46 Hierin schreef hij als negende regel “Als het kind ter wereldt is gekomen, laat de Moeder het voeden uit haar eigene borsten, zo zy eenigzins de macht en bequaamheid heeft”. Hierbij gaf hij als redenen dat dit het “allerbest voor de kinderen” was en dat het de

wederzijdse liefde tussen moeder en kind zou vermeerderen. De godvrezende ondertoon in het traktaat is te zien wanneer Koelman schrijft dat kinderen gevoed dienden te worden door hun moeder omdat “Godt de Moeder twee borsten [heeft] gegeven/ welke met melk vervult worden. Wanneer men de borsten zonder noodt laat opzoogen / verderft men het werk van Godts voorzienigheidt. […] en uitdroogende borsten worden voor een vloek gerekent.” Na deze waarschuwende tekst geeft de schrijver een aantal voorbeelden van moeders die hun eigen kinderen hebben gevoed en van kinderen die door hun moeders melk zijn

grootgebracht, zoals “David en de heere Christus hebben haare moeders borsten gezogen”.47 De drie laatst genoemde schrijvers gaven net als veel andere eigentijdse schrijvers hun mening over borstvoeding. Deze teksten geven echter een minder compleet beeld over dit gebruik dan die van Cats, Beverwijck en Blankaart, die zowel medische, opvoedkundige als godsdienstige redenen geven voor het geven van borstmelk door de eigen moeder. Ook geven zij voorbeelden van hoe men dit zou moeten doen, wat de moeders moesten eten, hoe zij zich dienden te gedragen tijdens het geven van de borst en tot welk moment zij hun kind dienden te voeden. De drie schrijvers hielden allen een afkeurend betoog op het gebruik van minnen. Wanneer de ouders echter genoodzaakt waren om een min in dienst te nemen, konden zij in de boeken een uitgebreid advies vinden voor het aanstellen en controleren van een geschikte min.

44 J. de Brune de Jonge, 1681, p. 301. 45 J. De Brune de Jonge, 1664, p. 197.

46 Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren , http://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=koel003 (10-06-2014).

47

(15)

14

1.2 Het gebruik van minnen in Nederlandse gezinnen tussen 1650 en 1700

Het is bekend dat de Franse moeders hun pasgeboren baby’s naar het platteland stuurden om daar in te wonen bij een min. Deze praktijken hielden nog tot ver in de negentiende eeuw stand.48 Over het inhuren van minnen in de Republiek is echter zeer weinig bekend, en in de huidige literatuur zijn de meningen hierover verdeeld.

De Nederlandse gezinnen die minnen inschakelden lieten hen, anders dan in Engeland en Frankrijk, vaak thuiskomen bij de familie zodat zij in de gaten gehouden konden worden.49 Deze minnen woonden soms in bij families, de vaste minnen, of kwamen enkele malen per dag langs bij hun ‘voedsterkind’, de zogenaamde loopminnen. Minnen waren vaak arme vrouwen die zelf net een kind hadden verloren of een voedsterkind voedden naast hun eigen kind. Het eigen kind kwam hierdoor vaak te kort en moest hierdoor al vroeg pap eten, wat voor een pasgeboren baby zeer ongezond was.50 Deze pap werd gemaakt van melk en

broodkruimels, soms zelfs gezoet met suiker, wat bij de kleine kinderen kon leiden tot allerlei ziektes.51

Goede minnen bleven vaak jarenlang bij dezelfde familie werken en onderhielden goede relaties met het gezin en diens kinderen. Een goed voorbeeld hiervan is de min van Catharina Hooft, de dochter van P.C. Hooft. De goede relatie tussen de twee is zelfs vastgelegd in een portret geschilderd door Frans Hals (afb. 1.4).52 Catharina is op het schilderij een jaar oud, de leeftijd waarop zij zou worden gescheiden van haar min. Wellicht was het meisje dusdanig gehecht aan haar min dat haar vader dit wilde vastleggen door middel van een portret.53 De moeder van Catharina leefde nog ten tijde van de voltooiing van dit portret, wat het portret nog merkwaardiger maakt.54 Wellicht kan dit portret gezien worden als dankbetuiging aan de – nu onbekende – min of als statussymbool van een gezin die het zich kon veroorloven om een min in dienst te nemen. Andere geschilderde voorbeelden van het tonen van status aan de hand van personeel zijn de vele portretten waar pages of dienstmeiden te zien zijn die het gezin serveren of helpen aankleden. In hoofdstuk 2.4 zal verder worden ingegaan op dit portret, waarbij een vergelijking met andere schilderijen waarop minnen te zien zijn kan worden gemaakt. 48 R. Dekker, 1995, p. 142. 49 S. Schama, 2013, p. 540. 50

N. Bakker, J. Noordman en M. Rietveld-van wingerden, 2006, p. 112. 51

V.A. Fildes, 1986, p. 224-234.

52 Staatliche Museen zu Berlin, digitale collectie,

http://www.smb-digital.de/eMuseumPlus?service=direct/1/ResultDetailVie w/ moduleConte xtFunctionBar.functions&sp=10&sp= Scollection&sp=SfieldValue&sp=2&sp=0&sp=3&sp=SdetailView&sp=2&sp=Sdetail&sp=0&sp=F&sp=SMcfP ortfolioAddAllItems, (25-03-2014). 53 R. Dekker, 1995, p. 153. 54 G. Luijten en A. Suchtelen, 1993, p. 601.

(16)

15 De eerder genoemde zeventiende-eeuwse literatuur van moralisten en medici geeft vooral een inzicht in de idealen van de schrijvers. Het feit dat de boeken een grote oplage en verspreiding kenden, en hierdoor waarschijnlijk ook door velen zijn gelezen, hoeft echter niet te betekenen dat men de adviezen ook daadwerkelijk opvolgde. Het kan worden vergeleken met de huidige adviezen die worden gegeven op het gebied van voeding en levensstijl. Ondanks het feit dat iedereen tegenwoordig de slechte gevolgen kent van slechte voeding, lijdt ruim 30% van de kinderen in veel Europese landen aan overgewicht.55 Ook de vele campagnes tegen bijvoorbeeld roken en drugs worden niet door iedereen ter harte genomen. Ook in de zeventiende eeuw zal men waarschijnlijk niet alle adviezen van Cats, Van

Beverwijck en Blankaart hebben opgevolgd. Om meer te weten over de daadwerkelijke gang van zaken omtrent het zogen van kinderen zullen egodocumenten een betrouwbaar beeld geven. Deze dagboeken en brieven geven een beschrijving van het leven van alledag in de zeventiende eeuw. Ook aan deze wijze van onderzoek zijn echter nadelen verbonden. Het feit dat er slechts weinig egodocumenten bewaard zijn gebleven, zorgt er voor dat er slechts een voorzichtige reconstructie gemaakt kan worden.

De Engelse Fynes Morison maakte in het begin van de zeventiende eeuw een reis door Europa, waarbij hij ook de Nederlanden bezocht. In zijn Itinerary uit 1617 schreef hij over de Nederlandse vrouwen “most commonly the mothers nurse their children themselves”. Hoewel het niet duidelijk is over welke bevolkingsgroep Morison spreekt en hoe hij aan deze

informatie komt – heeft hij dit zelf gezien tijdens zijn reis, of heeft hij dit van Nederlanders gehoord of gelezen – is deze bron het vermelden waard.56 Morison zal dit niet zonder reden hebben opgeschreven. Wellicht vond hij het opvallend in vergelijking met de vrouwen die hij in andere landen had gezien. In de overige dagboeken en verslagen van reizigers die in de zeventiende eeuw de Nederlanden bezochten, werd over het voeden van baby’s niets vermeld.De reizigers schreven liever over de voorname mensen die zij ontmoetten en de gebouwen die zijn bezochten.57

Eén familie van wie men zeker weet dat zij gedurende de gehele zeventiende en

achttiende eeuw een min in dienst namen, was die van de prinsen van Oranje. In 1792 besloot Wilhelmina van Pruisen, de vrouw van latere koning Willem II, om zelf haar kind de borst te geven, tot verbazing van de mensen die haar omringden. Dit deed zij waarschijnlijk naar

55“22% van de Nederlandse, helft van de Griekse kinderen te dik”, Vumc,http://www.vumc.n l/afdelingen/over-vumc/nieuws/6915279/, (23-09-2014).

56

Fynes Moryson, 1967, p. 369-388. 57

(17)

16 aanleiding van de boeken van Rousseau, wiens wijdverspreide theorieën ook in de Republiek in de mode raakten.58

Uit egodocumenten blijkt dat de edelvrouwen en vrouwen uit de hogere burgerij vaak gebruik maakten van minnen. Dankzij het onderzoek naar egodocumenten door Rudolf Dekker kunnen we aannemen dat het inhuren van minnen meer verbreid is geweest dan veel contemporaine literatuur doet denken.59 Zo schreef Constantijn Huygens, die een dagboek bijhield over zijn kinderen, dat zijn oudste zoon na vier maanden zijn min herkende, en zijn tweede zoon, Lodewijk, na vijf maanden de min herkende. Er is niet bekend waarom Huygens’ vrouw, Susanna van Baerle, haar kinderen niet zelf zoogde. De kinderen werden allen een jaar gevoed door de min, alle vijf door verschillende minnen. Deze vrouwen

kwamen uit de kleine burgerij, en waren dochters of weduwen van boeren, schippers, bakkers of timmerlieden, allen ongetrouwd en net bevallen van een zoon. De laatste min, die dochter Susanna voedde, had een hechte band met de baby, wellicht omdat de min de plaats innam van de in het kraambed overleden moeder. Huygens schreef over haar vertrek “Deze vrouw scheidde met zulk regret van het kind dat ik vreesde het enig ongemak daaraf zuigen zoude”. Ook over de min van Constantijn Jr., de oudste zoon van Huygens, schreef hij in zijn dagboek “Zij was een fijne, goedaardige vrouw, van zeer goede gezonde complexie ende eenparig humeur, zulks ik vertrouwe het kind niet anders als goed voedsel van haar gezogen te hebben”.60

De regentenvrouw Sophia Coymans, vrouw van Johan Huijdecoper, besteedde haar eerste twee dochters, die geboren werden in 1658 en 1660, uit aan een min, maar voedde haar derde kind zelf. Een reden hiervoor was wellicht het feit dat haar eerste dochter al vroeg overleed en het stel zo min mogelijk risico’s wilde lopen bij hun derde kind. Sophia en Johan kregen vijf kinderen die volwassen zijn geworden. Hun oudste dochter Maria Huijdecoper raakte, toen zij zwanger was, in discussie met haar vader over het al dan niet aanstellen van een min. Uiteindelijk heeft Maria haar eigen kinderen gevoed. Ook haar schoonzus, Maria Temminck, voede haar dochter in 1687 zelf. De jongste zus uit het gezin kreeg twaalf kinderen, waarvan zij sommigen zelf voedde en anderen uitbesteedde aan een min. Dit deed Constantia vooral uit praktische redenen, aangezien zij wilde reizen zonder haar kinderen mee te hoeven nemen. Er is een document overgebleven waaruit blijkt dat zij in 1708 naar

Amsterdam reisde om haar moeder te bezoeken. In de tussentijd paste de andere grootmoeder 58 R. Dekker, 1995, p. 147-148. 59 R. Dekker, 1995, p. 148-149. 60 R. Dekker, 1995, p. 35-39.

(18)

17 op de kinderen en schreef zij dat ze al dagen niet buiten was geweest omdat zij steeds bij de kinderen moest blijven. Toen Constantia in 1711 voor een tweede maal naar haar moeder ging, moest haar man Jan Carel van der Muelen een geschikte min zoeken voor de jongste baby. Hij vond na een aantal weken een geschikte min, getrouwd met een soldaat en met een eigen kind van zeven maanden oud.61

De burgemeester van Enkhuizen, Jacob Olfersz. de Jong, schreef in 1637 dat zijn vrouw hun pasgeboren dochter niet zelf kon voeden. Daarom werd dochter Woutertje gevoed door de buurvrouw van het burgemeestersstel. Het tweede kind van De Jong moest in 1643

wederom ‘te min gebracht’ worden al vermeldde hij de reden hiervan ditmaal niet in het door hem bijgehouden familieboekje. De tweede baby wordt echter niet bij de buurvrouw, maar op het platteland ondergebracht. Dit niet-Nederlandse gebruik wordt door De Jong niet verklaard, en daarom is het niet duidelijk waarom zij hiervoor kozen. De baby overleed een halfjaar later.62

Uit deze documenten blijkt dat vrouwen uit de hogere klassen zowel zelf voedden als gebruik maakten van een min. In slechts weinig gevallen wordt duidelijk gemaakt waarom de min werd ingeschakeld: of dit moest uit noodzaak omdat de moeder ziek of overleden was, of dat de min werd gevraagd uit luxe, zoals bij Constantia Huijdecoper.

Of families die behoorden tot de lagere sociale klassen, de kleine burgerij en de arbeiders, ook minnen in de hand namen is moeilijk te beoordelen. De Amsterdamse

Hermannus Verbeecq vervulde in een korte periode meerdere banen als bontwerker, eigenaar van een grutterswinkel en makelaar. In deze jaren verdiende hij slechts 400 gulden per jaar, wat onder het gemiddelde inkomen van een ambachtsman lag. Hij stond dan ook voor een lastige opgave toen zijn vrouw een borstontsteking kreeg na de geboorte van haar tweede kind Gerbardus. Deze ontsteking had Clara Verbeecq ook bij haar eerste kind gehad, wat de vier maanden oude baby fataal geworden was. Om dit geen tweede maal te laten gebeuren, moest het gezin kiezen tussen het geven van pap, wat vaak zorgde voor problemen omdat de

pasgeboren baby dit nog niet kon verteren, of het inhuren van een min. Minnen verdienden in deze jaren ongeveer zeven gulden per maand. Wanneer de min een jaar in dienst zou zijn, de normale duur, zou 21 % van Verbeecq’s jaarinkomen opgaan aan deze zorg. De ouders besloten toch “dat met groot verdriet dit schaapje moet te min, tot grote kostenlast”. Baby Gerbrandus overleefde zijn eerste, cruciale jaar dankzij de inzet van de min. De wantrouw naar minnen blijkt uit het feit dat Clara in 1662 meereisde met de min en Gerbrandus naar

61

B. Roberts, 1998, p. 79-83. 62

(19)

18 Friesland, waar de vrouw heen moest om enkele zaken te regelen. Deze moeite en vooral de kosten die dit gezin overhad voor hun zoon geeft zowel hun liefde voor het kind aan als het wantrouwen dat zij hadden jegens de min. Toen het kind na een jaar gezoogd te zijn oud genoeg was om over te gaan op pap, werd het ziek en overleed Gerbrandus na een kort ziekbed.63

Een ander voorbeeld van een gezin uit de kleine burgerij dat genoodzaakt was een min aan te stellen is het verhaal van de schoolmeester David Beck. Toen zijn vrouw in december 1623 overleed in het kraambed kon Beck niet anders dan zijn derde kind, Roeltje, te laten voeden door een min. In dit geval verbleef het kind bij de min, die net als Beck in Den Haag woonde. In het dagboek van de vader beschrijft hij dat hij gemiddeld een keer per week bij zijn dochtertje langs ging, al blijkt dat deze bezoeken vooral dienden om het ‘minnegeld’ te betalen. Ook Beck’s schoonmoeder ging vaak op bezoek bij haar kleindochter. De liefde van de vader voor zijn kind blijkt uit zijn dagboek waarin hij schreef “[ik] ging ons klein Roeltje bezoeken, dat heel zoet was ende mij zonderlijke vriendschap bekende met lachen ende gebaarden”.64

In bovengenoemde egodocumenten komen geen gruwelverhalen voor zoals die werden verteld door Van Beverwijck. Pas in de achttiende en negentiende eeuw lezen we over de groeiende afkeer tegen minnen. Zo schreef Jakob van Geuns in 1804 geschokt dat de min zijn dochtertje had besmet met syfilis.65 In zeventiende-eeuwse egodocumenten komt juist een goede verstandhouding tussen de min en de ouders naar voren.

De waardering voor borstvoeding door de eigen moeder kan wel worden gevonden in de zeventiende-eeuwse egodocumenten. Zo schreef Constantijn Huygens in zijn autobiografie expliciet “Ik ben alleen van moedermelk gekweekt”.66

Wanneer men een goede min in dienst had genomen werd dit eerder uitgelegd als een teken van zorg dan van verwaarlozing. Het nalaten van het inhuren van een min wanneer zij nodig was werd juist uitgelegd als een gebrek aan ouderliefde. Wanneer de ouders geld wilden besparen door het kind pap te geven betekende dit dat zij geen geld durfden te investeren in zo’n “onzeker bezit als een

zuigeling”.67

De beschrijving van het geven van borstvoeding, danwel door moeders zelf danwel door minnen, wordt meestal gegeven in dagboeken en familieboekjes die bijgehouden werden door

63 R. Dekker, 1995, p. 47-52.

64 R. Dekker, 1995, p. 150-151; en D. Beck, 1624, 24 januari 1624. 65 R. Dekker, 1995, p. 154-155.

66

R. Dekker, 1995, p. 149. 67

(20)

19 de ouders. In brieven wordt hier minder vaak vermelding van gemaakt. Zo schreven

zeemansvrouwen hier niet over aan hun man op zee, terwijl zij wel melding maakten van de vaardigheden die hun kinderen leerden, bijvoorbeeld de eerste stapjes van het kind.68 Wellicht was de beschrijving van het geven van borstvoeding zo intiem, dat hier verder niet over werd uitgeweid naar buiten toe, en het slechts werd genoteerd bij wijze van eigen documentatie.

Concluderend blijkt dat het inhuren van een min vooral afhing van de situatie waarin men verkeerde. Het kwam vaak voor dat moeders van zuigelingen ziek waren of zelfs

overleden in het kraambed. In deze gevallen kon men niet anders dan een min inhuren. Deze gang van zaken wordt dan ook in de eigentijdse literatuur goedgekeurd. Men diende hierbij wél rekening te houden met een aantal eisen die deze min diende te hebben. Vooral Blankaart en Jacob Cats gaven een uitgebreide beschrijving van goede eigenschappen, uiterlijk en leefregels die de perfecte min diende te hebben. Het blijkt uit de egodocumenten dan ook dat ouders de min met de grootste zorg uitkozen, bijvoorbeeld wanneer we lezen dat Jan Carel van der Muelen een aantal weken zocht naar een min voor zijn pasgeboren kind.69

Het inhuren van minnen was niet bij iedereen een mogelijkheid, en het zal makkelijker zijn geweest voor de hogere burgerij en regerende klasse om een goede min in dienst te nemen dan voor de kleine burgerij en arbeidersklasse. Het zal bij de laagste klassen dan ook een uitzondering geweest zijn wanneer het kind werd uitbesteed aan een zoogster. Wellicht werden vrienden, buren of familie hierbij ingeschakeld, die als ‘vriendendienst’ bijsprongen. De grote afkeur voor minnen die wordt gegeven in de literatuur is echter niet goed terug te lezen in de egodocumenten. Het citaat van Blankaart waarin hij zegt dat vrouwen die een min inschakelden zodat zij “jufferlijke besoingies” konden waarnemen, “zeker geen kinderen waart” waren weerhoudt de regentenvrouwen hier bijvoorbeeld niet van.70

Constantia Huijdecoper liet haar man zelfs een min uitzoeken zodat zij naar Amsterdam kon reizen.71

Hieruit blijkt dat de literaire bronnen vooral een ideaalbeeld geven en een

waarschuwing waren maar dat deze niet altijd strikt werden nagevolgd. Dit gebeurde zowel om praktische redenen als vanwege persoonlijke voorkeuren.

68 J. Brouwer, 2013, p. 283; Brieven als buit, www.brievenalsbuit.nl (1-30 mei 2014). 69 B. Roberts, 1998, p. 79-83.

70

S. Blankaart, 1684 (heruitgave Baarn 1966), p. 4. 71

(21)

20

2.De verbeelding van het geven van borstvoeding in zeventiende-eeuwse

genreschilderkunst

In dit onderzoek zal alleen de verbeelding van vrouwen die borstvoeding geven op

genrevoorstellingen worden belicht. Eddy de Jong definieert de term ‘genrevoorstellingen’ in de tentoonstellingscatalogus Tot Lering en Vermaak als volgt: “Genrevoorstellingen zijn taferelen die voor ons de schijn kunnen wekken uit het dagelijks leven te zijn gegrepen, uitbeeldingen van situaties zoals deze voorgekomen zouden kunnen zijn, maar die in werkelijkheid in het atelier zijn gecomponeerd”.72 Bij het onderzoeken van

genrevoorstellingen moet dus telkens worden uitgegaan van het fictieve karakter hiervan, en kunnen zij niet gezien worden als een realistisch beeld van het verleden. Werken die wij nu vaak typeren als weergaven van de realiteit, werden reeds door de zeventiende-eeuwse

beschouwer gezien als fictieve voorstellingen, met name door de kleding van de figuren en de onrealistische architectuur waar deze in geplaatst werden.73Het fictieve karakter dat de

zeventiende-eeuwse genrevoorstellingen hadden is interessant binnen het kader van dit onderzoek. In hoofdstuk 1 bleek dat de moralisten en medici in hun boeken een idealistisch beeld schiepen over borstvoeding, waarbij zij moederlijke borstvoeding als dé uiting van moederliefde zagen. Door in dit tweede hoofdstuk te onderzoeken welk beeld de schilders schepten in hun genrewerken, zal het mogelijk zijn om literatuur en schilderkunst te vergelijken in hoofdstuk 3. In het geval van dit onderzoek betekent de beperking tot genrevoorstellingen in feite het uitsluiten van portretten, Bijbelse- en mythologische

voorstellingen. Portretten werden in opdracht geschilderd waarbij iedere opdrachtgever een eigen gedachte wilde verbeelden. Om deze reden kunnen portretten waarop borstvoeding verbeeld is beter apart worden bekeken dan als groep. Ook de Bijbelse- en mythologische voorstellingen zijn niet geschikt om te gebruiken binnen dit onderzoek. De werken verbeelden een historisch verhaal, al dan niet waargebeurd, waarbij men niet altijd uitging van de

eigentijdse standaard. Werken waarop bijvoorbeeld vrouwen te zien zijn die een oudere man borstvoeding gaven,waren niet typerend voor de zeventiende-eeuwse gebruiken; er zullen weinig vrouwen zijn geweest die dit daadwerkelijk deden. De genretaferelen uit de

zeventiende eeuw komen dicht bij de realiteit, waarbij in hoofdstuk 3 zal worden onderzocht in hoeverre de realiteit overeenkwam met de verbeeldingen in kunst en literatuur.

Er is weinig geschreven over het borstvoeding- motief in de kunsthistorische literatuur. Marilyn Yalom heeft het grootste overzichtswerk geschreven in 1997, waarbij zij de gehele

72

E. de Jongh, 1976, p. 14. 73

(22)

21 geschiedenis van de borst in de beeldende kunsten beschrijft.74 Zij verklaart het motief dat voorkomt vanaf 800 voor Christus tot in de huidige reclamecultuur. Hierbij beschrijft zij ook de plaats van de Nederlandse genrevoorstellingen in dit geheel, waarbij zij zowel de zogende borst als de erotische borst toont. Margaret Miles heeft een overzichtswerk geschreven over de verbeelding van borsten in de kunst vanaf 1350.75 Hierin wijdt zij echter geen aandacht aan de weergave van borsten in Nederlandse kunst. In de iconografisch georiënteerde literatuur over de huiselijke kunst, bijvoorbeeld in de boeken geschreven door Wayne Franits en Mary Durantini, wordt de verbeelding van het geven van borstvoeding gezien in het geheel van de verbeeldingen van moederlijke taken en zorg. Ten slotte wijdde Simon Schama in zijn

culturele en sociologische boek over Nederland in de zeventiende eeuw een deel aan het leven van kinderen in de Republiek.76 Hierin spreekt hij ook over borstvoeding, zowel in de

zeventiende-eeuwse literatuur als schilderkunst. In deze literatuur komt echter niet aan bod hoe groot en divers het totale aantal schilderijen is waarop een vrouw die borstvoeding geeft te zien is. Om een zo compleet mogelijk beeld van het totale aanbod te krijgen heb ik daarom onderzoek verricht in het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD) in Den Haag. Hier heb ik bijna honderd afbeeldingen van genreschilderijen gevonden waarop vrouwen verbeeld zijn terwijl zij borstvoeding geven, of op het punt staan dit te doen.

2.1 Hoe verhoudt het aantal schilderijen waarop moeders te zien zijn die de borst geven tot schilderijen waarop moeders te zien zijn die een andere verzorgende taak verrichten?

In de eerste helft van de zeventiende eeuw werden in genrevoorstellingen vooral voorbeelden gegeven van ongepast gedrag. Op schilderijen, prenten en tekeningen werd getoond hoe men zich niet diende te gedragen. Deze voorstellingen dienden waarschijnlijk als een

moraliserende waarschuwing tegen zedeloos gedrag. Op de vroege genrevoorstellingen zijn vaak boeren te zien die drinken en feesten in herbergen.77Zij kwamen uit een ander milieu dan de schilders en de kopers van dergelijke schilderijen. Waarschijnlijk beleefden de burgers plezier aan het zien van deze boeren en maakten zij hen, aan de hand van de schilderijen, belachelijk.De beschouwers vergeleken zichzelf met de verbeelde figuren, waardoor zij een hoger zelfbeeld kregen en zich verheven voelden bovende boeren die dienden als hét voorbeeld van wangedrag.78 Bekende schilders van deze genrevoorstellingen zijn Adriaen 74 M. Yalom, 1997. 75 M. Miles, 2008. 76 S. Schama, 2013, p. 480-558. 77 L. de Vries, 1990, p. 54-56. 78 L. de Vries, 2005, p. 43; en M. Halbertsma, 1991, p. 75.

(23)

22 Brouwer (1605/06-1638), Adriaen van Ostade (1610-1685) en Jan Miense Molenaer

(1609/10-1668) (afb. 2.1).79 Ook de vrolijke gezelschappen werden in deze periode populair, waarbij jongelui, gekleed in bontgekleurde kleding, aan tafel dronken en plezier maakten (afb. 2.2). Zij waren vaak gesitueerd in de buitenlucht, soms met een kasteel op de achtergrond welke on-Nederlands aandoet. De jongeren vertonen vaak ongewenst gedrag, gezien de overvloedige drank en de handtastelijkheid van de jonge heren. De grootste reden voor de veroordeling van deze jongelui was echter het feit dat zij er een zeer excessieve levensstijl op na hielden, waarmee zij zichzelf boven de hardwerkende burgerij probeerden te verheffen.80

Rond 1650 vond er een verandering plaats in de onderwerpkeuze voor

genrevoorstellingen. Deze verandering wordt ook wel de ‘gentrification’ van de genrekunst genoemd. Hierbij maakten de negatieve, soms zelfs grove voorstellingen plaats voor chiquere onderwerpen waarbij er een positievere boodschap werd overgebracht. De traditionele

onderwerpen veroordeelden de handelswijze van de mensen die tot een lagere sociale klasse dan de burgerij behoorden, of de leefwijze van de rijke jongeren die zich boven de burgerij probeerden te verheffen.81 Rond het midden van de zeventiende eeuw maakten deze drinkende en feestende boeren (afb. 2,1) echter plaatsvoor keurige burgers die thuis hun dagelijkse bezigheden uitvoeren zoals handwerken, het schoonmaken van het huis en het opvoeden van de kinderen (afb. 2.3, 2.4).82Hierbij werd de nadruk gelegd op waardering voor de eigen deugdzaamheid.83 De moraliserende boodschap verdween niet geheel maar

verminderde in kracht. Dit fenomeen wordt ook wel de ‘slijtage’van de moralistische boodschap in de genrekunst genoemd. Gerard Dou (1613-1675) en Gerard ter Borch (1617-1681) kunnen worden gezien als de pioniers voor deze nieuwe generatie met vernieuwende onderwerpen. In deze periode veranderden niet alleen de onderwerpen, maar ook het gebruik van kleur en licht waardoor een eenheid werd gecreëerd tussen de figuren en het vertrek waarin zij zich bevinden.84

Nederlandse schilders, tekenaars en prentmakers hebben talloze verbeeldingen gemaakt waarin de huiselijke deugdzaamheid is verbeeld.85Vooral de vrouw, als hoofd van het

huishouden en verantwoordelijke voor de opvoeding van de kinderen, werd het favoriete onderwerp. De verbeelde vrouwen worden tegenwoordig nog steeds gezien als ‘typische

79

Alle namen en geboorte-/sterfdata zijn genoteerd volgens de website van het RKD, tenzij anders vermeld. www.rkd.nl. 80 L. de Vries, 2005, p. 86. 81 L. de Vries, 2005, p. 89-90. 82 M. Halbertsma, 1991, p. 76-77. 83 L. de Vries, 2005, p. 90. 84 L. de Vries, 2005, p. 65. 85 P.C. Sutton, 1998, p. 68.

(24)

23 Hollandse huisvrouwen’.86

Zij werden gezien als de hoedsters van het gezin en van het huis, dat zij danwel zelf dienden schoon te maken ofwel dienden uit te besteden aan huispersoneel waar zij nauwlettend op toezagen.87De verbeelde vrouwen zijn afkomstig uit allerlei rangen en standen en variëren van elegant geklede dames in hun chique huis tot boerenvrouwen op een erf. Bekende schilders van de alledaagse voorstellingen met huisvrouwen zijn Pieter de Hooch (1629-1684/94), Johannes Vermeer (1632-1675), Nicolaes Maes (1634-1693), Gerard ter Borch en anderen (afb.2.3, 2.4). De perfecte huisvrouwen op deze nieuwe werken kregen op hun beurt ook tegenhangers. Jan Steen (1626-1679) schilderde bijvoorbeeld talloze voorstellingen waarop de vrouw haar huishouden níet onder controle had.88

Een belangrijke rol van de gehuwde huisvrouw was het moederschap en dit is ook terug te zien in de genretaferelen. Tijdens mijn onderzoek in het RKD heb ik ongeveer 400

schilderijen gevonden waar naar mijn mening een moeder op verbeeld werd. Deze werken heb ik gevonden in de dozen met genreschilderijen die gedateerd zijn tussen 1650 en 1700. Het grote aantal genreschilderijen waarop moeders te zien zijn kan worden verdeeld in een aantal categorieën. Wanneer deze categorieën op de chronologische volgorde van het leven van de vrouw worden bekeken, zal de eerste categorie de verbeelding van de zwangerschap zijn. Dit is een kleine categorie, mede gezien het feit dat het niet altijd duidelijk is of de vrouw zwanger is. In het werk van Richard Brakenburgh (1650-1702) uit omstreeks 1680 is het duidelijk te zien dat de serveerster zwanger is, wat extra wordt benadrukt door de heer die een hand op haar bolle buik legt (afb. 2.5).

De hierop volgende categorie is de verbeelding van kraamkamers, met name het bezoek van de vader aan zijn pasgeboren kind. Onder meer Anthonie Palamedesz. (1601-1673), Jan Steen, Gabriël Metsu (1629-1667) en Matthijs Naiveu (1647-1726) hebben schilderijen met dit thema gemaakt.89 Op het werk van Jan Steen is de eerste ontmoeting van de vader met zijn pasgeboren kind verbeeld, wat werd gevierd met een feest (afb. 2.6). Hij heeft hierbij een zogenaamde kraamheerenmuts op zijn hoofd. Deze rijkversierde muts werd negen dagen lang gedragen door de vader na de geboorte van zijn kind. Uit de handeling van de andere man op dit schilderij wordt echter duidelijk dat de zogenoemde vader zijn muts ten onrechte draagt, daar het kind niet van hem is. Steen drijft de spot met de man, die vol trots het kind vastheeft, niet wetend dat hij bedrogen wordt waar hij bij staat. Ook de moeder is afgebeeld, zij is links achterin de voorstelling te zien terwijl zij in bed ligt en aldaar wordt gevoerd door een staande

86 W. Franits, 1993, p. 1.

87 S.Schama, 2013, p. 399; en hoofdstuk VI, p 379-479. 88

L. de Vries, 2005, p. 91. 89

(25)

24 vrouw.90 In dit thema wordt de nadruk gelegd op de ‘vader’ of een andere bezoeker, zoals te zien op het werk van Naiveu, en om het pasgeboren kind, dat zowel aan de bezoeker als aan ons, de beschouwer, wordt getoond (afb. 2.7).

De categorie die de kraamkamercategorie opvolgt, bestaat uit werken waarop moeders hun kind de borst geven. Deze categorie wordt behandeld in hoofdstuk 2,2. Deze categorie is uitzonderlijk groot, en bestaat uit bijna honderd werken.

Nadat kinderen gezoogd waren met moedermelk kregen zij, vaak vanaf eenjarige leeftijd, pap of brei te eten.91 Ook deze manier van voeden is uitvoerig weergeven op

schilderijen, waarop moeders te zien zijn die hun kind liefdevol pap voeren of eten bereiden. Een voorbeeld hiervan is een schilderij van Quiringh Gerritsz. Brekelenkam (1622-1669) (afb.2.8). Het werk toont een afgezonderde moeder met haar kind, de omgeving waarin zij zich bevinden is donker en lijkt hierdoor onbelangrijk. Zowel moeder als kind zijn totaal geabsorbeerd in hun bezigheid en kijken de beschouwer niet aan. De categorie rondom het voeden van kinderen, zowel met de borst als met een lepel, is uitzonderlijk groot. Tot deze categorie kunnen ook de werken worden gerekend waarop het gebed voor de maaltijd is verbeeld. Op veel afbeeldingen van het gebed voor de maaltijd zijn gezinnen te zien met meerdere kinderen, waarbij moeder het jongste kind leert bidden. Op een werk van Jan Steendoet de moeder voor hoe haar jongste kind de handjes moet houden tijdens het bidden (afb. 2.9).

Andere categorieën waarin de moeder haar rol actief vervult zijn de verbeeldingen waarop kinderen worden verschoond,ontluisd, bestraft en onderwezen. Uit iedere categorie heb ik één of meerdere voorbeelden gekozen om nader toe te lichten. Allereerst de werken waarop baby’s verschoond worden. Alle verbeeldingen die ik hiervan gevonden heb verbeelden boerengezinnen. Er zijn geen verbeeldingen waarop elegant geklede dames hun kind verschonen, terwijl dit type vrouw wel te zien is op verbeeldingen van alle andere moederlijke taken. Vaak zijn de verbeeldingen van moeders die hun kind verschonen onderdeel van een serie die de vijf zintuigen verbeeld. Het is duidelijk dat de verschoning-scenes de reuk verbeelden, vaak worden moeder en kind omringd door andere boeren die hun neus dichtknijpen of een vies gezicht trekken. Voorbeelden van dit thema zijn te vinden in de werken van Adriaen van Ostade, Hendrick Martensz. Sorgh (1609/11-1670) en Thomas Wijck (1616/24-1677) (afb. 2.10). 90 M. Durantini, 1983, p. 299-301. 91 M. Durantini, 1983, p. 38.

(26)

25 Het thema van het ontluizen of het kammen van de haren van kinderen was populair in de zeventiende-eeuwse genrekunst. Het werd, in tegenstelling tot het vorige thema, verbeeld aan de hand van verschillende typen vrouwen; zowel elegant geklede dames als boerinnen. Een voorbeeld van een elegante vrouw die het haar van haar kind kamt is te zien in het werk van Caspar Netscher (1635/39-1684) uit 1669 (afb. 2.11). De vrouw en haar twee kinderen zijn modieus gekleed en hun rijkdom wordt benadrukt door het luxueus ingerichte vertrek waar zij verkeren; met fluwelen stoffen en zilveren serviesgoed, en door de dienstmeid die in de deuropening staat. Het staande jongetje laat zijn haren rustig kammen terwijl zijn zusje gekke bekken trekt in de spiegel. Een voorbeeld van een minder rijk gezin is te zien op een werk van Gerard ter Borch (afb. 2.12). Ter Borch heeft waarschijnlijk de familie van een stenenslijper verbeeld, waarbij hij hun eenvoudige bestaan pakkend heeft weergegeven. Het bouwvallige huis met de afbrokkelende stenen, de vuile grond waarop kapotte meubels liggen en de kleding van de figuren tonen de armoede van het gezin. Beide werken zijn voorbeelden van liefhebbende moeders die de tijd namen om hun eigen kinderen te ontluizen of te

kammen. Zowel de arbeidersvrouw als de elegante vrouw die uit een hogere sociale klasse lijkt te komen, nemen zelf de verantwoordelijkheid van de verzorging voor hun kinderen op zich.

De moeder die haar kind straft is slechts weinig verbeeld. Het thema van bestrafte kinderen was vooral populair op verbeeldingen van schoollokalen, waarbij vaak te zien is hoe een leraar een kind straft met behulp van een stok of de roe (afb.2.13). Op verbeeldingen van moeders die hun kinderen straffen is dit pijnigen niet te zien, al heeft de vrouw in het

schilderij van Nicolaes Maes een roe vast waar zij het huilende kind naast haar dreigend mee toespreekt (afb. 2.14) Ook bij dit thema zijn vrouwen uit verschillende sociale klassen

verbeeld, zowel thuis als in een herberg.

Een laatste, grote categorie waarin moeders een actieve rol spelen is die met verbeeldingen waarop kinderen onderwezen worden. Ook bij dit thema zijn vrouwen uit verschillende sociale klassen verbeeld. Gerard ter Borch heeft een burgervrouw verbeeld, te herkennen aan haar met bont gevoerde jak en oorbellen (afb. 2.15). Zij houdt een dik boek op schoot waaruit een jongetje met lang haar lijkt voor te lezen. De vrouw kijkt niet mee maar lijkt te luisteren of is wellicht aan het dagdromen. Op een ander werk van Thomas Wijck zien we een moeder met haar drie kinderen (afb.2.16). Allen zijn huishoudelijke taken aan het doen; de jongen loopt met een waskom, de oudste dochter is aan het borduren en de jongste leert schrijven bij haar moeder op schoot. De moeder zit in het midden van dit alles, haar

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ons advies is: gebruik geen alcohol in de periode dat u zwanger wilt worden, en zeker niet tijdens uw

Door de lagere inkomensgroepen niet of nagenoeg niet in de belastingheffing te betrekken, maar daartegenover de hogere inkomensgroepen zeer zwaar te treffen

Waar God uw vrouw, ofschoon zij een zondares is, genade geeft, genade des levens, opdat zij niet sterve, maar eeuwig voor Zijn aangezicht leve, daar zult gij, man, slechts dan

„Maar de dialoog moet meer zijn dan camaraderie”, zegt Paolo Dall’Oglio.. „We moeten ook het theologische gesprek durven

Wat mijn woordje betreft, bij ouderen be- gin ik niet over het trouwboekje, maar voorts is de liefde hetzelfde voor jong en oud.” „Bij ons was het intiem, sfeervol en

© Malmberg, 's-Hertogenbosch | blz 1 van 4 Argus Clou Aardrijkskunde | groep 8 | Man trouwt man, vrouw trouwt vrouw?. ARGUS CLOU AARDRIJKSKUNDE | LESSUGGESTIE |

- Werkzaamheidsgraad (25-64 jaar) naar geslacht en onderwijsniveau in de Europese Unie, 1992-2009 - Aandeel deeltijdarbeid bij de werkenden (15-64 jaar) naar geslacht in de

O, Al- machtige God … schenk aan de mensen die dorsten naar gerechtigheid HET VOLMAAKTE MENSELIJKE WE- ZEN die aan allen door u beloofd werd, en breng ons on- der zijn volgelingen