• No results found

Prospective effects of externalizing behaviors on substance use in early adolescence

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Prospective effects of externalizing behaviors on substance use in early adolescence"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Prospective Effects of Externalizing Behaviors on

Substance Use in Early Adolescence

Masterscriptie Orthopedagogiek, Pedagogische Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Naam: Romy M. Doornebal

Studentnummer: 10047778/6265642 Begeleiding: mw. dr. H.E. Creemers Tweede beoordelaar: mw. dr. I.B. Wissink

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3 Inleiding 4 Methode 13 Steekproef 13 Meetinstrumenten 13 Statistische analyses 15 Resultaten 18 Discussie 26 Literatuur 31

(3)

Abstract

Aims: The aim of the present study was to examine the prospective relation between externalizing behavior (ADHD, ODD and CD) on age 11 and tabacco and alcohol use one year later.

Methods: Objectives were studied using data from 311 adolescents who are participating in the longitudinal PATHS survey. The use of tabacco (never versus ever) and alcohol (never, ever and repeated) were obtained through self-reports. The degree of externalizing behavior (ADHD, ODD en CD) was obtained through teacher-reports of the ‘Problem Behavior School Interview’ (PBSI).

Results: Externalizing behavior (including ADHD, ODD and CD) did not directly predict early onset of tabacco and alcohol use. There were no sex differences found in the association between externalizing behavior and ‘lifetime’ alcohol use.

Conclusions: The findings do not support a prospective association between externalizing behavior and early onset of tabacco and alcohol use. These results are contrary to the expectations.

Keywords: Early adolescence, Externalizing behavior, Alcohol use, Tabacco use, Prospective study.

(4)

Inleiding

‘Just like a ride in a rollercoaster’. Een rit met tergend langzame stukken en een wervelende opeenstapeling van pieken en dalen. De rollercoasterjaren refereren naar de adolescentie, een turbulente periode in het leven die begint rond het tiende jaar en voortduurt tot het

tweeëntwintigste jaar (De Wit, Slot, & Van Aken, 2004). Deze periode wordt gekenmerkt door grote biologische, psychologische en sociale veranderingen (Deković, 2000; Lightfoot, Cole, & Cole, 2009; Peeters, 2005;) en wordt ook wel gezien als de meest uitdagende periode in de ontwikkeling van het kind (Deković, Noom, & Meeus, 1997).

De adolescentie kan onderverdeeld worden in drie perioden, de vroege (10 tot 13 jaar), de midden (14 tot 18 jaar) en de late (19 tot 22 jaar) adolescentie (De Wit, Slot, & Van Aken, 2004). Hopfer, Crowley en Hewitt (2003) bestempelen de vroege adolescentie als een

kritische ontwikkelingsperiode waarin adolescenten voor het eerst in aanraking komen met middelen, zoals tabak, alcohol en softdrugs, en daarmee beginnen te experimenteren

(Kleinjan, & Engels, 2010). In de adolescentie neemt het middelengebruik onder jongeren toe. Zo is er een stijgende prevalentie van gebruik van alcohol, tabak en cannabis te zien met de leeftijd. Uit onderzoek van Verdurmen et al. (2012) blijkt dat het ooit gebruik, het

maandelijks gebruik en het dagelijks gebruik van tabak stijgt van respectievelijk 4%, 1% en 0% in groep 7 en 8 naar 55%, 32% en 15% op 16-jarige leeftijd. Naast de stijging in het gebruik van tabak met de leeftijd neemt ook het ooit gebruik en het maandelijks gebruik van alcohol toe van respectievelijk 19% en 5% in de basisschoolleeftijd naar 90% en 77% op 16-jarige leeftijd. Ook blijkt het gebruik van cannabis toe te nemen met de leeftijd. Dit komt echter, in tegenstelling tot het gebruik van tabak en alcohol, niet tot nauwelijks voor onder leerlingen in groep 7 en groep 8.

(5)

Gekeken naar de verschillen tussen jongens en meisjes kan gesteld worden dat jongens vroeger starten met het gebruik tabak (gemiddeld 12.6 jaar) en alcohol (gemiddeld 12.9 jaar) in vergelijking met meisjes, die voor het eerst experimenteren met tabak en alcohol op een gemiddelde leeftijd van respectievelijk 13.1 jaar en 13.3 jaar. Wat betreft het gebruik van cannabis blijken jongens en meisjes echter nauwelijks te verschillen in de leeftijd waarop zij voor het eerst gebruiken. De gemiddelde leeftijd waarop jongeren voor het eerst in aanraking komen met cannabis ligt op 14.3 jaar (Verdurmen et al., 2012). Samenvattend kan worden gesteld dat jongeren al in de vroege adolescentie in aanraking komen met tabak en alcohol en dat het eerste gebruik van cannabis over het algemeen in de midden adolescentie plaatsvindt. Huidig onderzoek richt zich op middelengebruik in groep 7 en 8 (ofwel door jongeren in de vroege adolescentie). Het gebruik van cannabis wordt daarom in deze studie buiten

beschouwing gelaten.

Ondanks het feit dat er sprake is van een licht dalende en stabiliserende trend met betrekking tot het middelengebruik onder jongeren, blijft de Nederlandse jeugd één van de koplopers wat betreft het gebruik van middelen (Hibell et al., 2009; Van Laar, Monshouwer, & Van den Brink, 2010). Er kan gesteld worden dat de Nederlandse jeugd – in vergelijking met andere Europese landen – veel en vaak middelen gebruikt. Nog zorgwekkender en alarmerender dan de hoge frequentie van het middelengebruik onder jongeren, is de trend dat jongeren steeds vroeger beginnen met het experimenteren en gebruiken van middelen (Hibell et al., 2009; Van Laar et al., 2012). Deze ontwikkeling is zorgwekkend te noemen, gezien het feit dat de afgelopen decennia veelvuldig is aangetoond dat vroege blootstelling aan middelen de rijping van de hersenen kan verstoren en daarmee dus schadelijk is voor het nog

ontwikkelende brein (Tapert, Granholm, Leedy, & Brown, 2002; Andersen, Due, Holstein, & Iversen, 2003). Daarnaast verhoogt middelengebruik op jonge leeftijd de kans op latere

(6)

verslavingsproblemen (Costello, Erkanli, Federman, & Angold, 1999; Ellickson, Tucker, & Klein, 2003; Patton et al., 1988).

Gezien de nadelige gevolgen van het gebruik van middelen en met name op jonge leeftijd, is het belangrijk om vroeg middelengebruik te voorkomen. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het terugdringen van middelengebruik op jonge leeftijd, is het belangrijk om risicofactoren voor vroeg middelengebruik te identificeren, zodat preventie hiermee verbeterd kan worden. Er zijn verschillende risicofactoren voor middelengebruik op jonge leeftijd. Eén van deze risicofactoren is psychopathologie. Verschillende onderzoeken tonen aan dat psychopathologie in de kindertijd samenhangt met een verhoogd risico op

middelengebruik op jonge leeftijd (King, Iacono, & McGue, 2004; McGue, Iacono, Legrand, & Elkins, 2001; Wilens, & Biederman, 1993). In deze onderzoeken wordt een onderscheid gemaakt tussen internaliserend en externaliserend gedrag. Bij internaliserend gedrag is er sprake van gedragingen die zich naar binnen keren, waaronder angstig, verlegen,

teruggetrokken en depressief gedrag (Santrock, 2004; Wicks-Nelson, & Israel, 2006). Externaliserend gedrag behelst daarentegen gedrag dat naar buiten is gekeerd, zoals woede aanvallen, ongehoorzaamheid, vernielzucht en agressie (Santrock, 2004; Wicks-Nelson, & Israel, 2006). De focus van dit huidige onderzoek ligt op externaliserend gedrag, omdat uit onderzoek blijkt dat met name externaliserend gedrag het risico op vroeg gebruik van tabak en alcohol verhoogt (King, Iacono, & McGue, 2004; Lambert, & Hartsough, 1998; Milberger et al., 1997; Thompson, Riggs, Mikulich, & Crowley, 1996). Wat betreft de relatie tussen externaliserend gedrag en het gebruik van middelen op jonge leeftijd wordt in de literatuur verondersteld dat er een onderliggend mechanisme ten grondslag ligt aan dit verband. De gedachte is dat externaliserend gedrag op jonge leeftijd mogelijk vooraf gaat aan vroeg beginnen met middelengebruik en dat beiden mogelijk veroorzaakt worden door een

(7)

2001). Hoewel McGue et al. (2001) in hun onderzoek ondersteuning vinden voor het bestaan van een gemeenschappelijk mechanisme, is er echter nog weinig wetenschappelijke evidentie en ondersteuning vanuit andere literatuur.

Wanneer externaliserend gedrag, dat een verstorend effect heeft op de omgeving, zich gedurende een langere tijd meer frequent en in ernstigere mate voordoet kan er gesproken worden van probleemgedrag, wat kan leiden tot een externaliserende gedragsstoornis

(Santrock, 2004; Peeters, 2005). Externaliserende gedragsstoornissen kunnen onderverdeeld worden in drie subtypen: Aandachtstekort-hyperactiviteitstoornis (ADHD), Oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD) en Antisociale gedragsstoornis (CD).

ADHD wordt gekenmerkt door aandachts- en concentratieproblemen, impulsiviteit en hyperactiviteit. ADHD is één van de meest gediagnostiseerde gedragsstoornissen in de kindertijd (DuPaul, & Stoner, 1994). Volgens de DSM-IV komt ADHD bij 3% tot 5% van de schoolgaande kinderen voor en komt het vaker voor bij jongens dan bij meisjes (American Psychiatric Association in Wenar & Kerig, 2006). De laatste jaren is er in toenemende mate aandacht voor de invloed van ADHD op middelengebruik in de adolescentie. Onderzoeken tonen uiteenlopende resultaten. Zo blijkt uit onderzoek van Wilson en Levin (2005) dat kenmerken van ADHD gerelateerd zijn aan het gebruik van tabak op jonge leeftijd. Molina en Pelham (2003) vonden dat ADHD in de kindertijd een risicofactor vormt voor alcoholgebruik en vroeger en zwaarder gebruik van tabak en softdrugs in de tienerjaren. Hartsough en

Lambert (1987) vonden daarentegen alleen een verband tussen kenmerken van ADHD en het gebruik van tabak. Uit een recente tweelingstudie van Chang, Lichtenstein en Larsson (2012) waarin specifiek gekeken is naar het effect van ADHD op vroeg middelengebruik (13-14 jaar), blijkt dat met name hyperactiviteit/impulsiviteit een belangrijke voorspeller is voor het gebruik van middelen op jonge leeftijd. Uit onderzoek van Molina, Smith en Pelham (1999)

(8)

maar dat ADHD in combinatie met ODD of CD de kans op het gebruik van tabak, alcohol, marijuana en andere drugs vergroot. Uit onderzoek van King, Iacono en McGue (2004) bleek echter dat van de drie subtypen externaliserend gedrag, ADHD de zwakste voorspeller is van middelengebruik op jonge leeftijd en alleen voorspellend bleek voor het gebruik van tabak. Deze verschillende studies zijn belangrijke eerste stappen om ADHD als risicofactor voor vroeg middelengebruik in kaart te brengen. Ondanks veelvuldig onderzoek blijft de precieze rol van ADHD in het gebruik van middelen op jonge leeftijd onduidelijk. Verder onderzoek is nodig om de uiteenliggende bevindingen te verklaren.

Het tweede subtype van externaliserend gedrag, ODD, wordt gekenmerkt door negatief, agressief en opstandig gedrag. ODD manifesteert zich in woede uitbarstingen, ruzie maken, uitdagen van anderen, opvliegend en opstandig gedrag en anderen de schuld geven voor het eigen gedrag (Wenar & Kerig, 2006). ODD komt bij ongeveer 3% van de

schoolgaande kinderen voor en wordt anderhalf keer zo vaak gediagnosticeerd bij jongens dan bij meisjes (Costello, Mustillo, Erkanli, Keeler, & Angold, 2003). Eerder onderzoek van Armstrong en Costello (2002) naar het verband tussen ODD en middelengebruik op jonge leeftijd toont aan dat ODD (in combinatie met CD) het vaakst wordt geassocieerd met middelengebruik op jonge leeftijd en middelenmisbruik op latere leeftijd. King, Iacono, en McGue (2004) vonden in hun onderzoek een sterke samenhang tussen ODD en

middelengebruik op jonge leeftijd.

Een derde en laatste subtype van externaliserend gedrag is CD. In de DSM-IV wordt CD beschreven als een zich herhalend en aanhoudend patroon van gedrag waarbij andermans rechten of de sociaal aanvaardbare normen worden geschonden (American Psychiatric Association in Wenar & Kerig, 2006). CD komt voor bij ongeveer 3% van de schoolgaande kinderen en komt vier keer zo vaak voor bij jongens dan bij meisjes (Costello et al., 2003). Uit onderzoek van King, Iacono en McGue (2004) naar het verband tussen externaliserend

(9)

gedrag en middelengebruik op jonge leeftijd, blijkt dat van de drie subtypen van

externaliserend gedrag, CD de sterkste voorspeller is van middelengebruik op jonge leeftijd. Daarnaast blijkt dat adolescenten die zowel symptomen van ADHD als van CD vertonen, door deze combinatie een extra hoog risico hebben op vroeg middelengebruik (Flory, Milich, Lynam, Leukefeld, & Clayton, 2003; Molina, Smith, & Pelham, 1999). Boyle et al. (1992) vonden in hun studie echter geen significant verband tussen CD en het gebruik van tabak en alcohol. Een verklaring voor de tegenstrijdige resultaten met eerder beschreven onderzoeken is dat Boyle et al. (1992) middelengebruik hebben gemeten in de late adolescentie.

Zoals hierboven beschreven is er al veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen verschillende onafhankelijke subtypen van externaliserend gedrag en middelengebruik op jonge leeftijd. Samenvattend kan worden gesteld dat CD de sterkste voorspeller lijkt voor het gebruik van middelen op jonge leeftijd en ADHD de zwakste voorspeller. Gekeken naar comorbiditeit tussen de subtypen van externaliserend gedrag, blijkt dat ADHD in combinatie met ODD of CD én ODD in combinatie met CD de kans op vroeg middelengebruik echter aanzienlijk vergroot.

Ondanks het grote aantal onderzoeken naar de relatie tussen (de individuele subtypen van) externaliserend gedrag en middelengebruik op jonge leeftijd is er weinig onderzoek waarin gekeken wordt naar de relatieve invloed van de verschillende subtypen van

externaliserend gedrag. Ook is er nog weinig bekend wat betreft de verschillen tussen jongens en meisjes in de relatie tussen externaliserend gedrag en vroeg beginnen met roken en

alcoholgebruik. In de enige twee gepubliceerde studies naar de relatie tussen (individuele subtypen van) externaliserend gedrag en vroeg middelengebruik, worden geen verschillen gevonden voor jongens en meisjes (King, Iacono, & McGue, 2004; McGue et al., 2001). Hoewel in deze onderzoeken is gekeken naar middelengebruik op 14-jarige leeftijd, richt dit

(10)

huidige onderzoek zich op vroeger gebruik van tabak en alcohol, namelijk onder kinderen in de basisschoolleeftijd (12 jaar).

Gezien de uiteenlopende en tegenstrijdige resultaten in onderzoeken naar het verband tussen (de individuele subtypen van) externaliserend gedrag en vroeg beginnen met het gebruik van middelen is nader onderzoek van belang. In dit onderzoek ligt de focus op de prospectieve relatie tussen (de drie subtypen van) externaliserend gedrag en vroeg beginnen met roken en alcoholgebruik, en de verschillen tussen jongens en meisjes hierin. Door alle drie de subtypen mee te nemen in de analyses kan worden onderzocht welk subtype in meer of mindere mate van invloed is op (de mate van) roken of alcoholgebruik. In dit onderzoek staat de volgende onderzoeksvraag centraal: Wat is de relatie tussen externaliserend gedrag in de kindertijd (waaronder ADHD, ODD en CD) en vroeg beginnen met roken en

alcoholgebruik en verschilt dit voor jongens en meisjes? Om tot beantwoording van de bovenstaande onderzoeksvraag te komen wordt een drietal deelvragen onderzocht;

1. Wat is de voorspellende waarde van externaliserend gedrag voor het vroeg beginnen met roken en alcoholgebruik?

2. In hoeverre hangen de verschillende subtypen van externaliserend gedrag (ADHD, ODD en CD) samen met vroeg beginnen met roken en alcoholgebruik en welk subtype is de krachtigste voorspeller voor vroeg beginnen met roken en alcoholgebruik?

3. In hoeverre is het verband tussen externaliserend gedrag (waaronder ADHD, ODD en CD) en vroeg beginnen met roken en alcoholgebruik verschillend voor jongens en meisjes?

Op basis van al eerder beschreven onderzoeksresultaten die aantonen dat

externaliserend gedrag het risico op vroeg middelengebruik vergroot, wordt verwacht dat externaliserend gedrag een voorspeller is voor vroeg beginnen met roken en alcoholgebruik

(11)

(King, Iacono, & McGue, 2004; Lambert, & Hartsough, 1998; Milberger et al., 1997; Thompson, Riggs, Mikulich, & Crowley, 1996).

Wat betreft de relatie van de verschillende subtypen met roken en alcoholgebruik op jonge leeftijd, wordt verwacht dat zowel ADHD, ODD als CD een positieve samenhang vertonen met vroeg beginnen met roken en alcoholgebruik (King, Iacono, & McGue, 2004). Van de drie verschillende subtypen van externaliserend gedrag wordt op basis van onderzoek van King, Iacono en McGue (2004) verwacht dat CD de sterkste en ADHD de zwakste voorspeller is voor vroeg beginnen met roken en alcoholgebruik.

In tegenstelling tot het aantal wetenschappelijke onderzoeken naar de relatie tussen externaliserend gedrag en middelengebruik en –afhankelijkheid, is er tot op heden weinig wetenschappelijke kennis over de invloed van de verschillende subtypen van externaliserend gedrag - ADHD, ODD en CD - op roken en alcoholgebruik onder kinderen in de

basisschoolleeftijd en de sekseverschillen met betrekking tot dit verband. Wat betreft de verschillen tussen jongens en meisjes in het voorkomen van externaliserend gedrag en middelengebruik op jonge leeftijd is bekend dat jongens zowel op externaliserend gedrag als op vroeg gebruik van middelen hoger scoren dan meisjes (Castello et al., 2003: American Psychiatric Association in Wenar & Kerig, 2006, Verdurmen, 2012). Dit zegt echter niets over de verschillen tussen jongens en meisjes met betrekking tot het verband tussen (de drie subtypen van) externaliserend gedrag en middelengebruik op jonge leeftijd. Hoewel in de literatuur geen ondersteuning wordt gevonden voor sekseverschillen in de relatie tussen externaliserend gedrag en middelengebruik onder adolescenten, is het onbekend in hoeverre deze bevindingen ook gelden voor kinderen in de basisschoolleeftijd, aangezien hier nog geen onderzoek naar verricht is (King, Iacono, & McGue, 2004; McGue et al., 2001). Gezien het gebrek aan wetenschappelijk onderzoek naar sekseverschillen in de relatie tussen

(12)

externaliserend gedrag en vroeg beginnen met roken en alcoholgebruik, wordt voor deze onderzoeksvraag geen hypothese opgesteld.

Kennis over en begrip van de invloed van (de subtypen van) externaliserend gedrag op vroege ervaringen met het gebruik van tabak en alcohol, bij zowel jongens als meisjes is van wetenschappelijk belang en kan een bijdrage leveren aan nieuwe theorievorming betreft het inzicht in het ontstaan van middelengebruik op jonge leeftijd. Daarnaast is middelengebruik op jonge leeftijd gerelateerd aan middelenmisbruik en –afhankelijkheid op latere leeftijd (Costello et al., 1999; Ellickson, Tucker, & Klein, 2003; Patton et al., 1988) en biedt de identificatie van voorspellers voor middelengebruik op jonge leeftijd mogelijkheden om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van middelenmisbruik en –afhankelijkheid op latere leeftijd.

Daarnaast kan deze kennis een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van preventieve maatregelen en (mogelijk sekse specifieke) interventies die gericht zijn op specifieke

stoornissen, als ADHD, ODD en CD. Hiermee kan vervolgens een bijdrage geleverd worden aan het maatschappelijk belang, namelijk het terugdringen van middelengebruik onder jongeren, in het bijzonder op zeer jonge leeftijd, en het voorkomen van ernstigere schade in de vorm van verslavingsproblematiek op latere leeftijd.

(13)

Methode Steekproef

Voor deze studie werd gebruik gemaakt van data van het longitudinale Promoting Alternative Thinking Strategies (PATHS) onderzoek, uitgevoerd aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Het PATHS onderzoek betreft een onderzoek naar de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen en is gestart in 2005. Voor dit langlopende onderzoek zijn 18 scholen uit het noorden en oosten van Nederland via gemeentelijke voorzieningen

uitgenodigd om te participeren in deze studie. In het PATHS onderzoek zijn kinderen gevolgd vanaf groep twee tot en met groep acht.

Voor de huidige studie is gebruik gemaakt van de data van de zevende (T7) en tiende (T10) meting uit cohort 1 (N=319), welke zijn gedaan vanaf respectievelijk het najaar van 2010 tot het voorjaar van 2011 en het najaar van 2011 tot het voorjaar van 2012. Van de 319 adolescenten uit cohort 1, heeft 98.1% (n = 313, gemiddelde leeftijd = 11.25 jaar, SD = 0.40) van de adolescenten deelgenomen aan de zevende meting (T7) en 99.7% (n = 318,

gemiddelde leeftijd = 12.21 jaar, SD = 0.40) aan tiende meting (T10). Voor de analyses in de huidige studie zijn alleen data geïncludeerd van adolescenten die zowel aan de zevende (T7) als aan de tiende meting (T10) hebben meegedaan en van wie de data compleet waren met betrekking tot de predictor- en uitkomstvariabelen. Dit resulteerde in een uiteindelijke onderzoeksgroep van n = 311 (48,2% jongens en 51,8% meisjes).

Meetinstrumenten

Het gebruik van tabak en alcohol werd gemeten op de tiende meting [T10], met behulp van een zelfrapportage vragenlijst waarin kinderen werd gevraagd naar hun gebruik van tabak en alcohol.

(14)

Alcoholgebruik. Om het gebruik van alcohol te meten werd het volgende item

gebruikt: ‘Welke uitspraak over alcohol past het beste bij jou?’. De antwoord categorieën met betrekking tot het gebruik van alcohol varieerden van 1 tot 5, waarbij 1 = ik heb nooit alcohol gedronken, 2 = ik heb 1 of 2 keer alcohol gedronken, 3 = ik drink af en toe alcohol, maar minder dan 1 keer per maand, 4 = ik drink niet wekelijks alcohol, maar tenminste 1 keer per maand en 5 = ik drink ten minste 1 keer per week alcohol. In deze studie is gekeken naar nooit, ooit en herhaald alcoholgebruik. De antwoordcategorieën zijn om deze reden

teruggebracht naar drie categorieën, waarbij 1 = 0 (nooit alcohol gebruikt), 2 = 1 (ooit alcohol gebruikt) en 3,4 en 5 = 2 (herhaald alcoholgebruik). De combinatie van ooit en herhaald alcoholgebruik wordt in dit onderzoek aangeduid met de term ‘lifetime’ alcoholgebruik.

Gebruik van tabak. Om het rookgedrag te meten werd het volgende item gebruikt: ‘Heb je in het afgelopen jaar wel eens sigaretten gerookt, ook al was dat maar één sigaret of een paar trekjes?’. De originele antwoord categorieën varieerden van 1 tot 5, waarbij 1 = ik heb nooit gerookt, 2 = ik heb 1 of 2 keer gerookt, 3 = ik rook af en toe, maar niet elke dag, 4 = ik heb vroeger gerookt, maar ik ben helemaal gestopt en 5 = ik rook elke dag. In deze studie werd gekeken naar nooit versus ooit gebruik van tabak. De antwoordmogelijkheden zijn daarom teruggebracht naar 2 categorieën, namelijk 1 = 0 (nooit gerookt) en 2, 3, 4 en 5 = 1 (ooit gerookt).

Externaliserend gedrag. De mate van externaliserend gedrag werd op T7 gemeten met behulp van de ‘Problem Behavior at School Interview’ (PBSI; Erasmus MC, 2000). De PBSI bestaat uit 52 items die betrekking hebben op verschillende vormen van internaliserend en externaliserend gedrag. Leerkrachten hebben het gedrag van het kind gescoord op een vijfpunts Likert schaal, waarmee zij aangaven in welke mate bepaald gedrag van toepassing is op het kind. De antwoordmogelijkheden varieerden van 0 tot 4, waarbij 0 = nooit, 1 = zelden, 2 = soms, 3 = vrij vaak en 4 = vaak. In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van de volgende

(15)

drie schalen; Aandachtstekort met hyperactiviteit-problemen, Oppositioneel-Opstandige problemen en Antisociale gedragsproblemen

ADHD. Om de kenmerken van ADHD te meten werd gebruik gemaakt van de subschaal Aandachtstekort met hyperactiviteit problemen, bestaande uit 8 items (𝛼𝛼 = 0.91) met betrekking tot hyperactiviteit, impulsiviteit en aandachtstekort. Voorbeelditems zijn: ‘Dit kind is makkelijk afgeleid’ en ‘Dit kind heeft weinig concentratie of korte aandacht’.

ODD. De kenmerken van ODD werden gemeten met behulp van de subschaal Oppositioneel-Opstandige problemen. Deze schaal bestaat uit 7 items (𝛼𝛼 = 0.89).

Voorbeelditems van deze schaal zijn: ‘Dit kind heeft driftbuien of is snel driftig’ en ‘Dit kind houdt zich niet aan de schoolregels’.

CD. Met behulp van de subschaal Antisociale gedragsproblemen werden de

kenmerken van CD gemeten. Deze schaal bestaat uit 12 items (𝛼𝛼 = 0.91). Voorbeelditems zijn: ‘Dit kind bedreigt andere mensen’ of ‘Dit kind duwt andere kinderen of brengt hen in gevaar’.

De hierboven beschreven schalen vormen samen de schaal Externaliserende Problemen. De totale schaalscore op deze schaal werd gevormd door de gemiddelde itemscores van de drie subschalen te sommeren en te delen door het aantal schalen, in dit geval drie (𝛼𝛼 = 0.96).

Statistische analyses

Om meer inzicht te krijgen in de data zijn er eerst descriptieve analyses uitgevoerd. Het gebruik van tabak en alcohol onder jongens en meisjes, is beschreven aan de hand van descriptieve statistieken, in de vorm van percentages. Door middel van een chikwadraattoets is getoetst of jongens en meisjes verschillen in het gebruik van alcohol en tabak. De mate van

(16)

Om te kijken of er verschillen zijn voor jongens en meisjes in het voorkomen van (de drie subtypen van) externaliserend gedrag is een t-toets uitgevoerd.

Voor het beantwoorden van de drie onderzoeksvragen zijn verschillende logistische regressies uitgevoerd. De voorspellende waarde van externaliserend gedrag voor vroege ervaring met roken en alcohol is berekend met behulp van drie logistische regressies. Voor roken is een stapsgewijze logistische regressie uitgevoerd, waarbij in stap 1 externaliserend gedrag op T7 als onafhankelijke variabele is opgenomen en in stap 2 werd gecorrigeerd voor de covariaat sekse. Voor alcoholgebruik zijn twee stapsgewijze logistische regressie-analyses uitgevoerd. In de eerste logistische regressie werd gekeken naar de prospectieve relatie tussen externaliserend gedrag en ‘lifetime’ alcoholgebruik (combinatie van ooit en herhaald gebruik versus nooit). Hierbij werd in stap 1 externaliserend gedrag op T7 als onafhankelijke

variabele opgenomen en in stap 2 werd gecorrigeerd voor de covariaat sekse. Voor de tweede logistische regressie werden alleen gegevens gebruikt van ‘lifetime’ alcoholgebruikers en werd gekeken naar de prospectieve relatie tussen externaliserend gedrag en herhaald

alcoholgebruik (versus ooit alcoholgebruik). Hierbij werd in stap 1 externaliserend gedrag op T7 als onafhankelijke variabele opgenomen, waarbij eveneens in stap 2 gecorrigeerd werd voor de covariaat sekse.

Voor het verband tussen enerzijds ADHD, ODD en CD en anderzijds roken en alcoholgebruik werden drie eveneens logistische regressies uitgevoerd. Voor roken is een stapsgewijze meervoudige logistische regressie uitgevoerd met ADHD, ODD en CD op T7 als onafhankelijke variabelen (stap 1), waarbij gecorrigeerd werd voor de covariaat sekse (stap 2). Voor het gebruik van alcohol werden twee stapsgewijze meervoudige regressies uitgevoerd. Een eerste logistische regressie, waarin werd gekeken naar de prospectieve relatie tussen de individuele subtypen van externaliserend gedrag en ‘lifetime’ alcoholgebruik (combinatie van ooit en herhaald gebruik versus nooit), is uitgevoerd met ADHD, ODD en

(17)

CD als onafhankelijke variabelen (stap 1), met correctie voor de covariaat sekse (stap 2). Een tweede logistische regressie, waarin werd gekeken naar de prospectieve relatie tussen de subtypen van externaliserend gedrag en herhaald alcoholgebruik (versus ooit alcoholgebruik), werd uitgevoerd met ADHD, ODD en CD als onafhankelijke variabelen, waarbij in stap 2 eveneens gecorrigeerd werd voor sekse.

Om een antwoord te kunnen geven op de vraag in hoeverre het verband tussen (de drie subtypen van) externaliserend gedrag en het gebruik van tabak en alcohol op jonge leeftijd verschillend is voor jongens en meisjes werden er zes stapsgewijze regressie-analyses

uitgevoerd. Om deze analyses uit te kunnen voeren zijn de onafhankelijke continue variabelen externaliserend gedrag, ADHD, ODD en CD gestandaardiseerd. Allereerst werd er, aan de hand van drie regressie-analyses met een interactieterm, gekeken in hoeverre het verband tussen externaliserend gedrag en roken en alcoholgebruik verschillend is voor jongens en meisjes. Zowel voor roken (nooit versus ooit gerookt) als voor alcoholgebruik (nooit versus ‘lifetime’ gebruik en ooit versus herhaald gebruik) zijn stapsgewijze regressieanalyses uitgevoerd waarin de hoofdeffecten (externaliserend gedrag en sekse) en de interactie tussen externaliserend gedrag en sekse zijn gemeten.

Om te kijken in hoeverre het verband tussen de verschillende subtypen van externaliserend gedrag, namelijk ADHD, ODD en CD, en roken en alcoholgebruik (nooit versus ‘lifetime’ gebruik en ooit versus herhaald gebruik) verschillend is voor jongens en meisjes, werd nog een drietal analyses uitgevoerd. In deze stapsgewijze regressieanalyses met als afhankelijke variabele roken (ooit versus nooit gerookt) en alcoholgebruik (nooit versus ‘lifetime’ gebruik en ooit versus herhaald gebruik) werden in stap 1 de hoofdeffecten (ADHD, ODD, CD en sekse) gemeten en in stap 2 werden de interactietermen (ADHD x sekse, ODD x sekse, CD x sekse) toegevoegd.

(18)

Resultaten Descriptieve gegevens

Uit de beschrijvende statistieken, zoals weergegeven in tabel 1, bleek dat 168 (54%) van de 311 adolescenten in groep 8 (T10) aan gaven ooit alcohol gedronken te hebben, en 27 (8.7%) van de 311 adolescenten aan gaven herhaaldelijk gedronken te hebben. Gekeken naar het rookgedrag onder jongeren in groep 8 (T10) gaven 26 (8.4%) van de 311 adolescenten aan ooit te hebben gerookt. Wanneer het rookgedrag en alcoholgebruik onder jongens en meisjes in groep 8 (T10) met elkaar werd vergeleken, bleek dat ooit gebruik van tabak en herhaald gebruik van alcohol meer voorkwam onder jongens dan onder meisjes.

Gekeken naar het voorkomen van externaliserend gedrag (zie tabel 1) onder jongens en meisjes in groep 7 (T7) bleek dat jongens, in vergelijking met meisjes, significant hoger scoorden op de mate van externaliserend gedrag en specifiek op de mate van

ODD-kenmerken en CD-ODD-kenmerken. Er werden echter geen verschillen gevonden in de mate van ADHD-kenmerken tussen jongens en meisjes.

(19)

Tabel 1.

Percentages en gemiddelden op Middelengebruik en Externaliserend Gedrag, en verschillen hierin tussen jongens en meisjes

Totaal Jongens (n = 150) Meisjes (n = 161) Sekseverschillen n = 311 M (SD) M (SD) M (SD) t of 𝑋𝑋2 df Ooit gerookt 8.4% 12.0% 5.0% 𝑋𝑋2 = 5.011 ∗∗ 1

Ooit alcohol gebruikt (versus nooit alcohol gebruikt)

54.0% 56.0% 52.1% 𝑋𝑋2= 0.458∗∗ 1

Herhaald alcohol gebruikt (versus ooit alcohol gebruikt) 8.7% 13.3% 4.3% 𝑋𝑋2 = 7.458 ∗∗ 1 Externaliserend gedrag 1.88 (.69) 2.00 (.72) 1.77 (.65) 𝑡𝑡 = 3.107 ∗∗∗ 309 ADHD 2.19 (.88) 2.27 (.88) 2.12 (.87) 𝑡𝑡 = 1.558∗∗∗ 309 ODD 1.94 (.80) 2.09 (.86) 1.79 (.73) 𝑡𝑡 = 3.327 ∗∗∗ 309 CD 1.51 (.57) 1.65 (.61) 1.39 (.48) 𝑡𝑡 = 4.222 ∗∗∗ 309 ∗ 𝑝𝑝 < .05, ∗∗ 𝑝𝑝 < .01, ∗∗∗ 𝑝𝑝 < .001

(20)

Externaliserend gedrag en het gebruik van alcohol en tabak op jonge leeftijd Uit de regressieanalyse naar de invloed van externaliserend gedrag op vroeg

beginnen met roken (T10) kwam naar voren dat externaliserend gedrag geen invloed heeft op vroeg beginnen met roken (Tabel 2). Met andere woorden, externaliserend gedrag is geen significante voorspeller voor roken op jonge leeftijd.

De regressieanalyse naar de invloed van externaliserend gedrag op ‘lifetime’ gebruik van alcohol op jonge leeftijd, liet zien dat externaliserend gedrag in groep 7 (T7) geen invloed heeft op ‘lifetime’ gebruik van alcohol in groep 8 (T10) (zie tabel 3). Externaliserend gedrag bleek geen significante voorspeller te zijn voor ‘lifetime’ alcoholgebruik op jonge leeftijd.

Gekeken naar de invloed van externaliserend gedrag op herhaald alcoholgebruik op jonge leeftijd kwam uit de regressieanalyse naar voren dat externaliserend gedrag, zonder correctie voor sekse (stap 1), een significant effect laat zien op herhaald alcoholgebruik (OR = 1.83, 95% BI = 1.07-3.14, p = <.05).Deze uitkomst impliceert dat naarmate kinderen meer externaliserend gedrag laten zien, de kans op herhaald alcoholgebruik groter is. Dit verband valt echter weg wanneer er in stap 2 wordt gecorrigeerd voor sekse (OR = 1.55, 95% BI = 0.13-0.88, p = .12), wat impliceert dat een groot deel van het verband in stap 1 wordt verklaard door sekse.

Tabel 2

Voorspellende waarde van Externaliserend Gedrag op Roken

95% BI

OR Ondergrens Bovengrens

Stap 1 zonder correctie

Externaliserend gedrag T7 1.55 0.91 2.62

Stap 2 met correctie

Externaliserend gedrag T7 1.41 0.82 2.43

Sekse (0=jongen, 1=meisje) 0.42 0.17 1.00

(21)

Tabel 3

Voorspellende Waarde van Externaliserend Gedrag op Lifetime Alcoholgebruik (nooit versus ooit) en Herhaald Alcoholgebruik (ooit versus herhaald)

95% BI

OR Ondergrens Bovengrens

Lifetime gebruik (nooit gebruik versus ooit en herhaald gebruik)

Stap 1 zonder correctie

Externaliserend gedrag T7 1.05 0.76 1.46

Stap 2 met correctie

Externaliserend gedrag T7 1.04 0.75 1.44

Sekse (0=jongen, 1=meisje) 0.86 0.55 1.36

Herhaald gebruik (ooit gebruik versus herhaald gebruik) Stap 1 zonder correctie

Externaliserend gedrag T7 01.83* 1.07 3.14

Stap 2 met correctie

Externaliserend gedrag T7 1.56 0.89 2.72

Sekse (0=jongen, 1=meisje) 0.34* 0.13 0.88

(22)

ADHD, ODD, CD en gebruik van alcohol en tabak op jonge leeftijd

Uit de stapsgewijze regressieanalyses naar de invloed van kenmerken van ADHD, ODD en CD op roken en alcoholgebruik op jonge leeftijd (T10) kwam naar voren dat de mate van ADHD, ODD en CD niet samenhangt met vroeg beginnen met roken en (ooit en

herhaald) alcoholgebruik (zie tabel 4, 5 en 6).

Tabel 4.

Voorspellende waarde van Kenmerken van ADHD, ODD en CD op Roken 95% BI

OR Ondergrens Bovengrens

Stap 1 zonder correctie

ADHD-kenmerken 1.83 .91 3.68

ODD-kenmerken 1.20 .41 3.49

CD-kenmerken 0.54 .15 1.97

Stap 2 met correctie

ADHD-kenmerken 2.05 .90 4.67

ODD-kenmerken 1.13 .31 4.20

CD-kenmerken 0.30 .06 1.54

Sekse (0=jongen, 1=meisje) 0.62 .24 1.97

(23)

Tabel 5.

Voorspellende Waarde van Kenmerken van ADHD, ODD en CD op Lifetime Alcoholgebruik (nooit versus ooit) en Herhaald Alcoholgebruik (ooit versus herhaald).

95% BI

OR Ondergrens Bovengrens

Lifetime alcoholgebruik (nooit versus ooit en herhaald gebruik)

Stap 1 zonder correctie

ADHD-kenmerken 1.01 .67 1.52

ODD-kenmerken 1.36 .73 2.53

CD-kenmerken 0.67 .31 1.45

Stap 2 met correctie

ADHD-kenmerken 1.03 .68 1.55

ODD-kenmerken 1.35 .72 2.52

CD-kenmerken 0.64 .29 1.39

Sekse (0=jongens. 1=meisje) 0.84 .53 1.33

Herhaald alcoholgebruik (ooit versus herhaald gebruik) Stap 1 zonder correctie

ADHD-kenmerken 1.49 .72 3.05

ODD-kenmerken 1.12 .37 3.39

CD-kenmerken 1.04 .27 3.98

Stap 2 met correctie

ADHD-kenmerken 1.69 .82 3.49

ODD-kenmerken 1.15 .39 3.43

CD-kenmerken 0.65 .16 2.61

Sekse (0=jongens. 1=meisje) 0 .29* .11 0.78

(24)

Sekseverschillen

Gezien het kleine aantal middelengebruikende meisjes konden er geen betrouwbare interactie-analyses uitgevoerd worden voor het verband tussen enerzijds (de drie subtypen van) externaliserend gedrag en anderzijds het gebruik van tabak en het herhaald gebruik van alcohol en de verschillen tussen jongens en meisjes hierin.

Voor het verband tussen (de drie subtypen van) externaliserend gedrag en ‘lifetime’ alcoholgebruik en de verschillen tussen jongens en meisjes hierin, is echter wel een

interactieanalyse uitgevoerd. Uit deze analyse kwam naar voren dat de invloed van

externaliserend gedrag op ‘lifetime’ alcoholgebruik op jonge leeftijd (T10) niet verschillend is voor jongens en meisjes. Daarnaast kwam uit de analyse naar voren dat het verband tussen kenmerken van ADHD, ODD en CD en ‘lifetime’ alcoholgebruik eveneens niet verschillend is voor jongens en meisjes. Kortom, de invloed van externaliserend gedrag (waaronder kenmerken van ADHD, ODD en CD) op ‘lifetime’ alcoholgebruik is niet verschillend voor jongens en meisjes.

(25)

Tabel 7

Sekseverschillen in Verband tussen Externaliserend Gedrag en Kenmerken van ADHD, ODD en CD en Lifetime Alcoholgebruik (nooit versus ooit) op Jonge Leeftijd

OR 95% BI Ondergrens Bovengrens Externaliserend gedrag Externaliserend gedrag 1.24 .90 1.71 Sekse 0.86 .55 1.36 Externaliserend gedrag*sekse 0.67 .42 1.06 ADHD. ODD en CD ADHD 1.06 .64 1.74 ODD 1.18 .61 2.30 CD 1.00 .55 1.82 Sekse 0.80 .50 1.28 ADHD*sekse 1.03 .49 2.19 ODD*sekse 1.16 .41 3.27 CD*sekse 0.48 .19 1.23 ∗ 𝑝𝑝 < .05, ∗∗ 𝑝𝑝 < .01, ∗∗∗ 𝑝𝑝 < .001

(26)

Discussie

Het doel van het huidige onderzoek was om met behulp van prospectieve data het effect van (de subtypen van) externaliserend gedrag op middelengebruik onder jonge

adolescenten (11 tot 13 jaar) te onderzoeken. Hierbij werd eveneens gekeken of het verband tussen enerzijds externaliserend gedrag en de subtypen van externaliserend gedrag

afzonderlijk en anderzijds het gebruik van tabak en alcohol verschillend is voor jongens en meisjes.

Allereerst is in dit onderzoek gekeken in hoeverre de mate van externaliserend gedrag de kans op vroeg gebruik van tabak en alcohol vergroot. Er werd geen verband gevonden tussen externaliserend gedrag en vroeg beginnen met roken en ooit gebruik van alcohol. Hoewel de bevindingen in het huidige onderzoek wel aantonen dat een hogere mate van externaliserend gedrag het risico op herhaald alcoholgebruik op jonge leeftijd vergroot, verdwijnt dit verband echter wanneer er wordt gecorrigeerd voor sekse. Dit impliceert dat sekse van invloed is op de relatie tussen externaliserend gedrag en herhaald alcoholgebruik op jonge leeftijd. Daarmee is externaliserend gedrag geen directe voorspeller voor herhaald alcoholgebruik op jonge leeftijd. De huidige bevindingen bieden geen ondersteuning voor de hypothese in dit huidige onderzoek, dat externaliserend gedrag een voorspeller is voor roken en alcoholgebruik. De bevindingen staan dan ook haaks op eerdere onderzoeksresultaten waarin wel een verband werd gevonden tussen externaliserend gedrag en het gebruik van alcohol en tabak op jonge leeftijd (King, Iacono, & McGue, 2004; Lambert, & Hartsough, 1998; Milberger et al., 1997; Thompson, Riggs, Mikulich, & Crowley, 1996).

Gekeken naar de invloed van de afzonderlijke subtypen van externaliserend gedrag op vroeg beginnen met roken en alcoholgebruik, werd in dit onderzoek geen verband gevonden tussen kenmerken van ADHD, ODD en CD en het gebruik van tabak en alcohol onder jonge adolescenten. Wat betreft de resultaten met betrekking tot ADHD, zijn de uitkomsten in lijn

(27)

met eerder onderzoek van King, Iacono en McGue (2004), waarin geen significant verband werd gevonden tussen ADHD en alcoholgebruik. Wat betreft ODD en CD staan de

bevindingen haaks op uitkomsten in eerdere studies. In diverse studies werd aangetoond dat ODD en CD het risico op middelengebruik op jonge leeftijd vergroten (Armstrong, & Costello, 2002; King, Iacono, & McGue, 2004; White, Xie, Thompson, Loeber, & Stouthamer-Loeber, 2001;).

Dit onderzoek is het eerste onderzoek waarin gekeken is naar de relatie tussen (de individuele subtypen van) externaliserend gedrag en het gebruik van tabak en alcohol onder kinderen in de basisschoolleeftijd. Zoals hierboven beschreven bieden de bevindingen echter geen ondersteuning voor een direct verband tussen externaliserend gedrag en vroeg beginnen met roken en alcoholgebruik. Er zijn enkele mogelijke verklaringen voor het ontbreken van significante verbanden. Een eerste mogelijke verklaring voor het uitblijven van een significant verband is dat de huidige onderzoeksgroep jonger is dan de onderzoeksgroepen in eerdere onderzoeken (Disney, Elkins, McGue & Iacnono, 1999; King, Iacono, & McGue, 2004; McGue et al. 2001). Uit onderzoek van Verdurmen et al. (2012) blijkt dat gebruik van tabak en alcohol toeneemt met de leeftijd. Gekeken naar ooit gebruik van tabak en alcohol blijkt dat respectievelijk 11% en 35% van de 12-jarigen aangeeft ooit gerookt of gedronken te hebben. Gekeken naar het gebruik van tabak en alcohol op 16-jarige leeftijd geeft 55% aan ooit gerookt te hebben en 90% geeft aan ooit gedronken te hebben. Deze cijfers duiden erop dat het gebruik van tabak en alcohol op latere leeftijd meer de norm dan uitzondering is. Hoewel middelengebruik in de basisschoolleeftijd daarentegen minder voorkomt en daarmee mogelijk meer deviant en uitzonderlijk is, geeft meer dan helft (54%) van de onderzoeksgroep aan ooit alcohol gedronken te hebben op 12-jarige leeftijd. Dit is een opvallend groot aantal. Het gebruik van tabak en herhaald gebruik van alcohol komt daarentegen relatief weinig voor,

(28)

alcoholgebruikers is mogelijk van invloed geweest op de power van de statistische analyses in dit onderzoek en vormt een tweede mogelijke verklaring voor het niet vinden van een

significant verband. Een derde mogelijke verklaring voor het uitblijven van een verband is de wijze waarop de mate van externaliserend gedrag is gemeten. Er is in dit onderzoek alleen gebruik gemaakt van leerkrachtrapportages, waardoor de mate van externaliserend gedrag is gemeten vanuit één perspectief. Een schoolsituatie is mogelijk veel meer voor gestructureerd, waar kinderen met externaliserend gedrag meer baat bij hebben, en waardoor zij dit gedrag mogelijk minder laten zien. Dit is anders dan in de thuissituatie. Daarnaast is het niet duidelijk hoe leerkrachten de mate van externaliserend gedrag bij leerlingen beoordeeld hebben. In een klas met twintig tot dertig leerlingen is de kans aanwezig dat de leerkracht de leerling relatief (ten opzichte van andere leerlingen) beoordeeld. Dit geeft mogelijk een vertekend beeld.

Tot slot is in dit onderzoek gekeken in hoeverre het effect van (de drie subtypen van) externaliserend gedrag op middelengebruik op jonge leeftijd verschillend is voor jongens en meisjes. Gezien het kleine aantal meisjes in de onderzoeksgroep dat ooit gerookt had of herhaald alcohol had gedronken, kon dit alleen onderzocht worden voor ‘lifetime’

alcoholgebruik. Er werden geen significante verschillen gevonden tussen jongens en meisjes in het verband tussen (subtypen van) externaliserend gedrag en ‘lifetime’ alcoholgebruik op jonge leeftijd. Deze uitkomst impliceert dat jongens en meisjes een gelijk risico hebben op ‘lifetime’ alcoholgebruik op jonge leeftijd. Deze uitkomst is in lijn met eerder onderzoek van Disney, Elkins, McGue en Iacnono (1999) en King, Iacono en McGue (2004). Zij vonden geen significante sekseverschillen in het verband tussen (de subtypen van) externaliserend gedrag en alcoholgebruik. In deze onderzoeken is het gebruik van alcohol echter gemeten op 14- en 17-jarige leeftijd. De bevindingen in dit huidige onderzoek suggereren dat, net als de relatie tussen externaliserend gedrag en alcoholgebruik op 14- en 17-jarige leeftijd, ook bij jongere kinderen de invloed van externaliserend gedrag op alcoholgebruik niet verschillend is

(29)

voor jongens en meisjes.

Het huidige onderzoek kent een aantal beperkingen die meegenomen dienen te worden bij de interpretatie van de onderzoeksresultaten. Een eerste beperking is dat de mate van externaliserend gedrag werd beoordeeld vanuit één perspectief, namelijk de leerkracht.

Aangezien hier eerder in de discussie al uitgebreid bij stil is gestaan, wordt hier op deze plaats niet verder over uitgeweid. Een tweede beperking is dat er geen gegevens beschikbaar waren met betrekking tot het gebruik van tabak en alcohol op 11-jarige leeftijd (eerste meetmoment). Door het gebrek aan deze gegevens is het niet mogelijk geweest om degene die op 11-jarige leeftijd al gerookt en gedronken hadden uit te sluiten in de analyses. Hierdoor was het niet mogelijk om de prospectieve relatie tussen externaliserend gedrag op het eerste meetmoment en herhaald alcoholgebruik op het tweede meetmoment met zekerheid vast te stellen.

Mogelijk werd namelijk al een gedeelte van het gebruik van tabak en alcohol op het tweede meetmoment verklaard door de variabelen roken en alcoholgebruik op het eerste

meetmoment. Een derde beperking is dat er in dit onderzoek een te klein aantal middelen gebruikende meisjes werd gevonden, waardoor er geen betrouwbare interactie-analyses uitgevoerd konden worden met betrekking tot het gebruik van tabak en herhaald

alcoholgebruik. Een laatste beperking is dat er niet werd gecontroleerd voor andere potentiele confounders die mogelijk gerelateerd zijn aan middelengebruik op jonge leeftijd (bijvoorbeeld middelengebruik door ouders, sociale omgeving, SES).

Concluderend kan gesteld worden dat de bevindingen geen ondersteuning bieden voor de prospectieve relatie tussen externaliserend gedrag en middelengebruik op 12-jarige leeftijd, wat betekent dat externaliserend gedrag het risico op het gebruik van tabak en alcohol op jonge leeftijd niet vergroot. Daarnaast impliceren de bevindingen dat de invloed van

(30)

feit dat dit onderzoek uitwijst dat externaliserend gedrag geen prospectieve voorspeller is voor het gebruik van tabak en alcohol op 12-jarige leeftijd, maar eerder onderzoek wel aantoont dat externaliserend gedrag een voorspeller is voor gebruik van middelen op 14- en 17-jarige leeftijd (Disney, Elkins, McGue & Iacnono, 1999; King, Iacono, & McGue, 2004), lijkt de leeftijdsfase van 12 tot 14 jaar een cruciale overgangsperiode. Het is daarom van belang dat interventies gericht op (individuele subtypen van) externaliserend gedrag zich richten op de leeftijdscategorie van 12 tot en met 14 jaar.

Op basis van de bevindingen is er een aantal aanbevelingen te doen voor

vervolgonderzoek. In toekomstig onderzoek naar de prospectieve relatie tussen (individuele subtypen van) externaliserend gedrag en middelengebruik op jonge leeftijd is het allereerst aan te bevelen om externaliserend gedrag vanuit meerdere perspectieven te beoordelen. Om een goed en volledig beeld te krijgen van externaliserend gedrag is het daarom raadzaam om gebruik te maken van meerdere informanten en in aanvulling op de leerkrachtrapportage gebruik te maken van zelf- en ouderrapportage. Een tweede aanbeveling is om gebruik te maken van een grotere steekproef, zodat er betrouwbaardere analyses uitgevoerd kunnen worden. Een derde aanbeveling is om in vervolgonderzoek te corrigeren voor

middelengebruik op een eerder meetmoment om zo op een meer zuivere manier de

prospectieve relatie tussen externaiserend gedrag en middelenmisbruik te onderzoeken. Een vierde aanbeveling is om in vervolgonderzoek te corrigeren voor potentiële beïnvloedende factoren die samenhangen met middelengebruik op jonge leeftijd. Een laatste aanbeveling is om in vervolgonderzoek de etiologie in de relatie tussen externaliserend gedrag en

middelengebruik op jonge leeftijd te onderzoeken. Zoals eerder aangehaald wordt

verondersteld dat er een onderliggend mechanisme ten grondslag ligt aan dit verband en dat beiden mogelijk veroorzaakt worden door erfelijke kwetsbaarheid (King, Iacono, & McGue, 2004; McGue et al., 2001).

(31)

Literatuur

American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed., text revision). Washington, DC: Author

Andersen, A., Due, P., Holstein, B. E., & Iversen, L. (2003) Tracking drinking behaviour from age 15-19. Addiction, 98, 1505-11. doi:10.1046/j.1360-0443.2003.00496.x Armstrong, T. A., & Costello, E. J. (2002). Community studies on adolescent substance use,

abuse, or dependence and psychiatric comorbidity. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 70, 1224-1242. doi:10.1046/j.1360-0443.2003.00496.x

August, G. J., Winters, K. C., Realmuto, G. M., Fahnhorst, T., Botzet, A., & Lee, S. (2006) Prospective study of adolescent drug use among community samples of ADHD and non-ADHD participants. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry. 45, 824-832. doi: 10.1097/01.chi.0000219831.16226.f8

Boyle, M. H., Offord, D. R., Racine, Y. A., Szatmari, P., Fleming, J. E., & Links, P. S. (1992). Predicting substance use in late adolescence: results from the Ontario child health study follow-up. American Journal of Psychiatry 149, 761–767.

doi:10.1111/j.1469-7610.1993.tb01034.x

Chang, Z., Lichtenstein, P., & Larsson, H. (2012) The effects of childhood ADHD symptoms on early-onset substance use: a Swedish twin study. Journal of Abnormal Child Psychology, 40, 425-435. doi:10.1007/s10802-011-9575-6

Costello, E. J., Erkanli, A., Federman, E., & Angold, A. (1999). Development of psychiatric comorbidity with substance abuse in adolescents: effects of timing and sex. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 28, 298-311.

doi:10.1207/S15374424jccp280302

(32)

General Psychiatry, 60, 837-844. doi: 10.1001/archpsyc.60.8.837

Crowley, T. J., & Riggs, P. D. (1995). Adolescent substance use disorder with conduct disorder and comorbid conditions. NIDA Research Monograph, 156, 49–111. http://www.aodaeducation.com/readingroom/adolesenttreatment.pdf#page=55 De Wit, J., Slot, W., & Aken, M. van, (2004). Psychologie van de adolescentie: Basisboek.

Baarn: HB Uitgevers.

Deković, M. (2000). Opvoedingsproblemen in (pre-)adolescentie: Implicaties voor onderzoek en hulpverlening. Vossiuspers AUP. Opgehaald 21 mei van http://dare.uva.nl/

document/11252

Deković, M., Noom, M. J., & Meeus, W. (1997). Verwachtingen van jongeren en ouders over ontwikkelingstaken in de adolescentiefase. Kind en Adolescent, 18, 114-125.

doi:10.1007/BF03060657

Disney, E. R., Elkins, I. J., McGue, M., & Iacono, W. G. (1999). Effects of ADHD, conduct disorder, and gender on substance use and abuse in adolescence. American Journal of Psychiatry, 156, 1515–1521. Opgehaald 12 december 2013 van

http://ajp.psychiatryonline.org/article.aspx?articleid=173734

DuPaul, G. J., & Stoner, G. D. (1994). ADHD in the schools: Assessment and intervention strategies. New York: Guilford Press.

Ellickson, P. L., Tucker, J. S., & Klein, D. J. (2003). Ten-year prospective study of public health problems associated with early drinking. Pediatrics, 111, 949-955.

doi:10.1542/peds.111.5.949

Flory, K., Milich, R., Lynam, D. R., Leukefeld, C., & Clayton, R. (2003). Relation between childhood disruptive behavior disorders and substance use and dependence symptoms in young adulthood: Individuals with symptoms of attention-deficit/hyperactivity disorder are uniquely at risk. Psychology of Addictive Behaviors, 17, 151-158. doi:

(33)

10.1037/0893-164X.17.2.151

Hibell, B., Guttormsen, U., Ahlström, S., Balakireva, O., Bjarnason, T., Kokkevi, A., & Kraus, L. (2009). The 2007 ESPAD report. Substance use among students in 35 countries. Stockholm: Swedish Council for Information on Alcohol and other Drugs. Opgehaald 16 juni 2013 van http://www.espad.org/Uploads/ESPAD_reports/2007/ The_2007_ESPAD_Report-FULL_091006.pdf

Hopfer, C. J., Crowley, T. J., & Hewitt, J. K. (2003). A review of twin and adoption studies of adolescent substance use. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 42, 710-719. doi:10.1097/01.CHI.0000046848.56865.54

King, S. M., Iacono, W. G., & McGue, M. (2004). Childhood externalizing and internalizing psychopathology in the prediction of early substance use. Addiction, 99, 1548-1559. doi:10.1111/j.1360-0443.2004.00893.x

Kleinjan, M., & Engels, R. C. M. E. (2010). Universele preventie van middelengebruik onder jongeren. Kind en Adolescent, 31, 221-233. doi:10.1007/s12453-010-0723-5

Lambert, N. M., & Hartsough, C. S. (1998). Prospective study of tobacco smoking and substance dependencies among samples of ADHD and non-ADHD participants. Journal of Learning Disabilities, 31, 533–544. doi:10.1177/002221949803100603 Lightfoot, C., Cole. M., & Cole. S. R. (2009). The development of children (6th edition). New

York: Worth Publishers.

McGue, M., Iacono, W. G., Legrand, L., Malone, S., & Elkins, L. (2001). Origins and Consequences of Age at First Drink. I. Associations With Substance-Use Disorders, Disinhibitory Behavior and Psychopathology, and P3 Amplitude. Alcoholism: Clinical and Experimental Research, 25, 1156-1165. doi:10.1111/j.1530-0277.2001.tb02330.x Milberger, S., Biederman, J., Faraone, S., Chen, L., & Jones, J. (1997). ADHD is associated

(34)

American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 36: 37-44. doi:10.1097/00004583-199701000-00015

Molina, B. S., & Pelham, W. E. (2003). Childhood predictors of adolescent substance use in a longitudinal study of children with ADHD. Journal of Abnormal Psychology, 112, 497-507. doi:10.1037/0021-843X.112.3.497

Molina, B. S. G., Smith, B. H., & Pelham, W. E. (1999). Interactive effects of attention-deficit/hyperactivity disorder and conduct disorder on early adolescent substance use. Psychology of Addictive Behaviors, 13, 348–358. doi:10.1037/0893-164X.13.4.348 Patton, G. C., Carlin, J. B., Coffey, C., Wolfe, R, Hibbert, M., & Bowes, G. (1998). The

course of early smoking: a population-based cohort study over three years. Addiction, 93, 1251-60. doi:10.1046/j.1360-0443.1998.938125113.x

Peeters, J. (2004) Moeilijke adolescenten. Garant-Uitgevers: Antwerpen-Apeldoorn.

Erasmus MC (2000). Problem Behavior at School Interview. Rotterdam: Department of Child and Adolescent Psychiatry, Erasmus MC.

Santrock, J. W. (2004). Adolescence. New York: McGraw-Hill.

Tapert, S. F., Granholm, E., Leedy, N., & Brown, S. A. (2002). Substance use and

withdrawal: Neuropsychological functioning over 8 years in youth. Journal of the International Neuropsychological Society, 8, 873-883.

doi:10.1017/S1355617702870011

Thompson, L. L., Riggs, P. D., Mikulich, S. K., & Crowley, T. J. (1996). Contribution of ADHD symptoms to substance problems and delinquency in conduct-disordered adolescents. Journal of Abnormal Child Psychology, 24, 325-347.

doi:10.1007/BF01441634

Van Laar, M. W., Cruts, A. A. N., Ooyen-Houben, M. M. J. van, Meijer, R. F., Brunt, T., Croes, E. A., & Ketelaars, A. P. M. (2012). Nationale drug monitor 2011. Utrecht:

(35)

Trimbos-instituut/WODC. Opgehaald 16 juni 2013 van

http://www.trimbos.nl/webwinkel/productoverzicht-webwinkel/feiten---cijfers---beleid/af/~/media/files/inkijkexemplaren/af1154%20nationale%20drug%20monitor% 20jaarbericht%202011_web%20lr.ashx

Van Laar, M. W., Monshouwer, K., & Brink, W. van den (2010). Roken, drinken en blowen door de Nederlandse jeugd. Kind en Adolescent, 31, 204-220.

doi:10.1007/s12453-010-0722-6

Verdurmen, J., Monshouwer, K., Van Dorsselaer, S., Lokman, S., Vermeulen-Smit, E., & Vollebergh, W. (2012) Jeugd en riskant gedrag 2011. Kerngegevens uit het

peilstationsonderzoek scholieren. Utrecht: Trimbos-instituut. http://www.trimbos.nl/~/media/nieuws%20en%20persberichten/ af1150%20jeugd%20en%20riskant%20gedrag%202011.ashx

Wenar, C., & Kerig, P. (2006). Developmental psychopathology: From infancy through adolescence (Fifth edition). Boston: McGraw-Hill.

White, H. R., Xie, M., Thompson, W., Loeber, R., & Stouthamer-Loeber, M. (2001). Psychopathology as a predictor of adolescent drug use trajectories. Psychology of Addictive Behaviors, 15, 210-218. doi:10.1037/0893-164X.15.3.210

Wicks-Nelson, R., & Israel, A. (2006). Behavior disorders of childhood (sixth edition). New Jersey: Prentice Hall.

Wilens, T. E., & Biederman, J. (1993). Psychopathology in preadolescent children at high risk for substance abuse: a review of the literature. Harvard Review of Psychiatry. 1, 207-218. doi:10.3109/10673229309017081

Wilson, J. J., & Levin, F. R. (2005). Attention-deficit/hyperactivity disorder and early-onset

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

LIFTING OF PAULI SPIN BLOCKADE We study the lifting of spin blockade in more detail, focussing on the dependence of the resulting leakage current on double-dot detuning ε,

In relation to the second aim (refer Chapter 1.4.2), namely to ascertain whether training needs and identified shortcomings are addressed along the course of in-service among

Objective Objectives of this study were to determine (1) reference maximum standardized uptake values (SUVmax) for normal adrenal 18 F-DOPA tracer uptake and (2) the optimal

Among the Albanian public, national identity in terms of perception does not influence how Albanians feel about people who practice a ‘foreign’ religion or how tolerant they

A nationwide framework is needed because then there is one central institution where everything comes together and it acts as knowledge partner that secures the knowledge of

Different boundary conditions for the temperature at the outside walls are tested and their influence on the tempera- ture distribution inside of the combustion chamber is explored..

However, the number of tailored applications for resected NCSLC patients is limited, with as far as we know, only two single-component applications reported: a symptom

The bubble growth and the jet velocity were measured as a function of the devices geometry (channel diameter D and chamber width A).. The fastest jets were those for relatively