• No results found

Cognitieve, emotionele en sociale intelligentie als potentiële beschermende factoren van depressie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cognitieve, emotionele en sociale intelligentie als potentiële beschermende factoren van depressie"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelorthese

Cognitieve, Emotionele en Sociale Intelligentie als Potentiële

Beschermende Factoren van Depressie

Lot Schermer

Studentnummer: 10355863 Universiteit van Amsterdam Begeleider: dhr. drs. H.C.M. Vorst Aantal woorden: 10462

(2)

2 Inhoudsopgave Abstract 03 1.0 Inleiding 03 2.0 Methode 08 2.1 Deelnemers 08 2.2 Materialen 08

2.2.1 Beck Depression Inventory 09

2.2.2 Raven’s Progressive Matrices 09

2.2.3 Mayer-Salovey-Caruso Emotional Intelligence Test 10

2.2.4 Schutte Self-Report Emotional Intelligence Test 11

2.2.5 ALEX-48 11 2.2.6 EMOV-84 12 2.3 Procedure 12 2.4 Analyseplan 13 3.0 Resultaten 14 3.1 Databehandeling 14 3.2 Achtergrondinformatie 19

3.2.1 Betrouwbaarheidsanalyse van de testen en schalen 19

3.2.1.1 Betrouwbaarheidsanalyse van de BDI 19

3.2.1.2 Betrouwbaarheidsanalyse van de RPM 20

3.2.1.3 Betrouwbaarheidsanalyse van de ALEX-48 en EMOV-84 20

3.2.1.4 Betrouwbaarheidsanalyse van de SSEIT 22

3.2.1.5 Betrouwbaarheidsanalyse van de MSCEIT 23

3.2.2 Factoranalyse van de testen 25

3.3 Onderzoeksresultaten en toetsingsresultaten 27

3.3.1 Correlaties tussen alle variabelen met depressie 28

3.3.2 Regressieanalyse 29

3.3.3 Discriminantanalyse 30

3.3.4 Eigenschappen met hoge correlaties met depressie 31

3.3.4.1 Factoranalyse over de itemfactoren 31

3.3.4.2 Betrouwbaarheidsanalyse van de itemfactoren 32

3.3.4.3 Correlaties van de itemfactoren met depressie 33

3.3.5 Hypothesetoetsing met t-toets 34

4.0 Discussie 35 Literatuurlijst 38 Bijlagen 41 Reflectieverslag 50 Honoursprogramma: Onderzoeksvoorstel 52 1.0 Inleiding 53 2.0 Onderzoeksmethode 54 2.1 Data-analyse 57

3.0 Interpretatie van mogelijke resultaten 57

(3)

3 Abstract

In deze studie is onderzocht of Cognitieve Intelligentie (CI), Emotionele Intelligentie (EI) en Sociale Intelligentie (SI) potentiële beschermende factoren zijn van depressie. Het onderzoek werd uitgevoerd met behulp van de Testweekgegevens 47 van de Universiteit van Amsterdam, waaraan 424 studenten participeerden. De volgende tests werden bij hen afgenomen: BDI voor depressie, RPM voor CI, ALEX-48 voor Alexithymie (als indicator voor een gebrek aan EI), EMOV-84, MSCEIT en SSEIT voor EI en SI. Door middel van factoranalyse zijn hier 47 variabelen uit vastgesteld, waarvan het verband met depressie werd bekeken. Uit het onderzoek bleek dat twee daarvan een sterke negatieve samenhang vertoonden, namelijk Emotionele Zelfcontrole (r = -,426) en Emotionele Motivatie (r = -,375), behorende tot EI. Er bleek bovendien dat depressieven significant lager scoorden dan niet-depressieven op Emotionele Zelfcontrole, t(389) = -6,078, p < ,000, en Emotionele Motivatie, t(389) = -4,893, p < ,000. Dit zou kunnen betekenen dat EI bepaalde aspecten bevat die beschermende factoren van depressie zijn.

1.0 Inleiding

Depressie is een actueel probleem en dat is niet zonder reden. Vooral het vele voorkomen van depressie zorgt voor de grote belangstelling die het in de maatschappij krijgt. In Nederland lijden er namelijk 5,2% volwassenen op jaarbasis aan een depressie en 18,7% van deze leeftijdsgroep heeft ooit een depressieve stoornis gehad (Trimbos Instituut, 2010). Wat onder een depressieve stoornis wordt verstaan is het niet kunnen ervaren van plezier in bepaalde activiteiten waarmee men bezig is en een voortdurende somberheid die men niet kan onderdrukken. Daarnaast zijn er symptomen die niet altijd voorkomen, maar wel erg typerend zijn, namelijk het verminderen van de energie, concentratieproblemen,

psychomotorische gejaagdheid of geremdheid, gevoelens van wanhoop of besluiteloosheid,

suïcidegedachten, slaapklachten (teveel of te weinig slapen, ook wel hyper- en insomnia genoemd) en toename of afname van de eetlust of het gewicht (American Psychiatric Association, 2014). Het psychische lijden voor de mens is bovendien heel groot. Mensen met een depressie kunnen ernstige gevolgen van de depressie in het dagelijks leven ervaren en er kan een drastische verslechtering van het

(4)

4 functioneren optreden. Hierdoor kan men vaak niet meer werken of voor het gezin zorgen en dit kan weer tot geldproblemen leiden.

Naast geldproblemen voor de persoon met depressie zelf, zijn er ook hoge kosten voor de maatschappij die depressie met zich mee brengt. Er wordt voor de preventie en genezing van depressie veel geld uitgegeven aan behandelkosten, maar ook kosten voor het ziekteverzuim moeten niet vergeten worden. De kosten van depressie zijn 1,1% van de totale gezondheidszorg uitgaven (Trimbos Instituut, 2010). Dit is niet alleen te vinden in de actualiteit, maar ook in onderzoek. Daar werd gevonden dat depressie niet alleen een economisch, maar ook een maatschappelijk probleem is in een snel verouderende bevolking (Hu et al., 2007, Lavretsky, 2008, Luppa et al., 2008 en Welch et al., 2009, aangehaald in Lloyd, Malek-Ahmadi, Barclay, Fernandez & Chartrand, 2012).

Er zijn dus genoeg argumenten voor de ernst van depressie. De gezondheid van de mens moet beslist serieus worden genomen en daarom verdient depressie ook de aandacht die er zowel in de media als in de gezondheidszorg aan gegeven wordt. Maar ook in het onderzoeksveld is de actualiteit van depressie van belang voor verschillende partijen: hier zoekt men namelijk naar preventiemaatregelen en herstellende mogelijkheden. Zo zijn er een heleboel therapieën ontworpen die effectief bleken, zoals Cognitieve Gedragstherapie. Depressies kunnen echter naast therapie ook genezen worden door het vaststellen van de risicofactoren en beschermende factoren.

Naar de risicofactoren van depressie is al veel onderzoek gedaan. Bekende zijn onder andere laag opgeleid zijn, een gebrekkige sociale steun ervaren of traumatische ervaringen hebben meegemaakt. Maar ook een neurotische persoonlijkheid heeft een oorzakelijk verband met depressie (Trimbos Instituut, 2013). Het Fonds Psychische Gezondheid (2015) spreekt over een bio-psycho-sociaal model. Daarin worden drie factoren genoemd die het ontwikkelen van een depressie bevorderen, namelijk erfelijkheid (biologisch), omgevingsinvloeden (sociaal) en persoonlijke eigenschappen (psychisch). Dit zijn samenhangende componenten die gecombineerd tot een depressie kunnen leiden.

In de huidige literatuur zijn de beschermende factoren van depressie echter nauwelijks behandeld, terwijl deze juist heel waardevol voor de klinische praktijk zouden kunnen zijn. Ze zouden namelijk zowel

(5)

5 preventief als genezingsbevorderlijk kunnen worden gebruikt door ze bijvoorbeeld in te zetten in

therapieën. In het beperkte onderzoeksveld is te vinden dat onder andere een gemakkelijke

persoonlijkheid, goede interpersoonlijke relaties, het versterken van het interne controlegevoel en sport factoren zijn die bescherming bieden tegen een depressie (Trimbos Instituut, 2011). Met de bedoeling deze informatie aan te vullen, werden in deze studie Cognitieve Intelligentie (CI), Emotionele Intelligentie (EI) en Sociale Intelligentie (SI) als potentiële beschermende factoren bestudeerd. In eerder onderzoek werd namelijk voorspeld dat deze eigenschappen een veelbelovende toekomst hebben wat betreft het bevorderen van de menselijke gezondheid.

In de literatuur zijn veel verschillende soorten intelligentie te vinden. Zo beweert Goleman (1995, aangehaald in Gibbs & Epperson, 1995) dat intelligentie uit zowel cognitieve als emotionele intelligentie bestaat. Dit hangt af van verschillende factoren, zoals zelfkennis, maar ook het kunnen verplaatsen in andermans emoties, wat weer een verband heeft met SI. Deze factoren lijken een belangrijke rol te spelen in het ondervinden van een depressie.

Onder andere Cognitieve Intelligentie (CI) lijkt een samenhang te vertonen met depressie. CI kent men in het dagelijks leven als intelligentie, wat wordt gemeten met het intelligentiequotiënt (IQ). Dit wordt bepaald aan de hand het vermogen van de cognitieve functies. Cognitieve functies zijn de capaciteiten die men heeft om kennis en informatie te absorberen en vast te leggen. Deze capaciteiten worden gebruikt bij onder andere rekenen, concepten vormen, probleem oplossen en initiatieven nemen (Niemandsverdriet, 2015). Er is weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan over CI in combinatie met depressie. Wel kwam uit het onderzoek van Zammit et al. (2004, aangehaald in Gale, Hatch, Batty & Deary, 2009) dat er een grotere kans op het ontwikkelen van een psychotische depressie is bij kinderen met een lage intelligentie. Mandelli et al. (2006) vonden dat patiënten met verminderde depressie-symptomen vanwege een behandeling een stuk hoger op een IQ-test scoorden dan de patiënten die geen profijt hadden van de behandeling en dus nog hetzelfde niveau van symptomen hadden. Deze groep scheen ook vaker cognitieve stoornissen te hebben. Van hoe meer symptomen iemand last heeft, des te lager zal de intelligentie dus zijn.

(6)

6 Is een lage CI dan een oorzaak van depressieve symptomen? De richting van dit verband is nog niet vast te stellen, al wijst eerder onderzoek wel deze kant op. Een tegenargument hiervoor is dat uit biografieën van intellectuelen vaak juist blijkt dat men bij een hoge intelligentie aan een depressie lijdt. Dit is echter niet wetenschappelijk te verklaren en daarom werd in dit onderzoek de hypothese gesteld dat CI een potentiële beschermende factor van depressie is.

Evenals CI is het verband tussen Emotionele intelligentie (EI) en depressie ook nog niet bindend. EI wordt gedefinieerd als het begrijpen van de eigen gevoelens, empathie hebben voor de gevoelens van anderen en het reguleren van emoties op zo’n manier dat het de levensomstandigheden verbetert

(Goleman, 1996). Er zijn een heleboel theorieën over EI te vinden. De theorie van Mayer en Salovey (1997) is het meest ondersteund door empirisch onderzoek en staat daarom momenteel op één. Mayer en Salovey zeggen dat EI uit vier factoren bestaat, namelijk uit de vaardigheden om emoties (1) waar te nemen, (2) te gebruiken om gedachten te faciliteren, (3) te begrijpen en (4) te hanteren. Hier hebben zij ook de Mayer-Salovey-Caruso Emotional Intelligence Test (MSCEIT) op gebaseerd, die de Emotionele Intelligentie Quotiënt (EQ) poogt te meten (Mayer, Salovey & Caruso, 2004). De factor EQ geeft aan in hoeverre men in staat is de emotionele vaardigheden te beoefenen.

EI schijnt samen te hangen met factoren in het dagelijks leven die behoren bij een persoon, zoals persoonlijkheid en succes in het werkveld. Bepaalde aspecten van EI schijnen ook interessante

voorspellers te zijn van stress. Zo zou de vaardigheid omgaan met emoties een beschermende factor zijn in stressvolle situaties (Ciarrochi, Deane, & Anderson, 2002, aangehaald in Van Heck & Den Oudsten, 2012). Stress hangt nauw samen met depressie en daarom is het ook interessant naar de verhouding tussen depressie en EI te kijken. Lloyd, Malek-Ahmadi, Barclay, Fernandez en Chartrand (2012) keken naar EI als voorspeller en toonden aan dat mensen met een lage EI een grotere kans hebben op het ontwikkelen van een depressie. Dit is slechts een van de weinige onderzoeken die het causale verband tussen depressie en EI heeft bestudeerd en daarom is het nodig meer steun hiervoor te vinden. De hypothese in dit

(7)

7 Alexithymie is een belangrijk onderdeel van EI. Dit begrip wordt gedefinieerd als een

persoonlijkheidstrek die ervoor zorgt dat men nauwelijks of geen emoties ervaart en deze ook niet bij anderen herkent (Straatman, 2014). Nemiah en Sifneos (1970, aangehaald in Bermond & Vorst, 2001) noemen vijf kernelementen van alexithymie, namelijk een vermindering of onvermogen om (1) emoties te ervaren, (2) emoties te verwoorden, (3) te fantaseren en (4) na te denken over eigen emoties en (5) inzicht te hebben in de eigen emoties. Wanneer iemand aan alexithymie lijdt, zal hij deze kenmerken regelmatig vertonen. Alexithymie bestaat uit een cognitieve en een affectieve dimensie. Mensen die lijden aan cognitieve alexithymie kunnen wel emoties voelen, maar hebben moeite om deze gevoelens te verwoorden. Er wordt gedacht dat deze mensen een verstoring in de verwerking van emotionele informatie hebben, wat door de cognitieve hersengebieden wordt uitgevoerd. Mensen met affectieve alexithymie kunnen ook daadwerkelijk minder voelen: ze hebben een zwakker gevoelsleven. Men vermoedt dat deze mensen een verstoring hebben in het vermogen van het herkennen van emoties bij anderen (Pollatos & Gramann, 2012, aangehaald in Straatman, 2014).

Alexithymie blijkt een grote samenhang te vertonen met een lage EQ score, oftewel een gebrek aan EI. Omdat deze factoren nauw samenhangen, is het interessant ook deze factor te vergelijken met depressie. Uit eerder onderzoek bleek dat hoge alexithymie scores een sterke correlatie hebben met hoge scores op depressie (De Gennaro, Martina, Curcio & Ferrara, 2004). Alexithymie hangt bovendien nauw samen met gelijktijdige depressieve symptomen (Honkalampi et al., 2010). Ook een meta-analyse van Li, Zhang, Guo en Zhang (2015) toonde aan dat alexithymie positief samenhangt met depressie. Het zou dus goed kunnen dat mensen met alexithymie een grotere kans hebben om een depressie te ontwikkelen, aangezien ze moeite hebben met het voelen of beschrijven van de emoties en dus een gebrek aan EI ervaren. In dit onderzoek werd alexithymie ook meegenomen, omdat het bijdroeg aan het definiëren van EI.

Ten slotte schijnt Sociale Intelligentie (SI) ook een relatie met depressie te hebben. Dit is het construct waar het minste onderzoek naar is verricht en werd mede daarom meegenomen in deze studie. SI hangt nauw samen met EI, aangezien beide constructen over emoties gaan. Er zit echter ook een verschil

(8)

8 in: EI bevat het ervaren van de eigen emoties en SI richt zich op de emoties van anderen. Albrecht (z.j., aangehaald in Salopek, 2004) beschreef SI als het vermogen om goed om te kunnen gaan met anderen en samen te kunnen werken. Dit is te meten aan de hand van sociale vaardigheden, zelfbewustzijn en de interactiestijl die een persoon hanteert. Dit heeft alles te maken met de gevoelens van een ander en jezelf in de interactie. Het beperkte onderzoek wat er over SI bestaat richt zich op het verband tussen depressie en sociale vaardigheden. Zo blijkt de vaardigheid sociaal probleem oplossen gelinkt te zijn aan psychische klachten (Chow, Chiu & Wong, 2011), maar ook sociale steun lijkt samen te hangen met depressie (Grav, Hellzèn, Romild & Stordal, 2012). De theorie hierachter is dat men bij gebrek aan sociale steun sneller een depressie ontwikkelt. De hypothese in dit onderzoek was dat SI een potentiële beschermende factor van depressie is. Door SI mee te nemen in dit onderzoek, kon de wetenschappelijke informatie worden aangevuld.

Daarnaast is het van belang om te weten welke factoren bijdragen aan het verminderen van een depressie, zodat hier rekening mee gehouden kan worden bij het ontwerpen van toekomstige therapieën. Daarom werden deze drie soorten intelligentie verbonden aan depressie. Bij een positief resultaat kunnen deze aspecten toegevoegd worden aan therapie, waardoor mensen sneller genezen van een depressie. Gebaseerd op eerder onderzoek werd verwacht dat CI, EI en SI beschermende factoren van depressie zijn. In het onderzoek werden de reeds afgenomen Testweekgegevens 47 (Universiteit van Amsterdam, 2014) gebruikt om de mate van depressie te vergelijken met de mate van CI, EI en SI.

2.0 Methode 2.1 Deelnemers

Voor dit onderzoek zijn de Testweekgegevens 47 van Universiteit van Amsterdam (UvA) gebruikt. Hieraan deden 424 eerstejaars psychologiestudenten van de UvA mee. Ze kregen hiervoor geen beloning: het was een verplicht onderdeel van de studie.

(9)

9 De constructen die in dit onderzoek gemeten zijn, zijn depressie, CI, EI en SI. Hier zijn

verschillende tests voor gebruikt, die digitaal werden aangeboden. Om de mate van depressie te meten is gekozen voor de Beck Depression Inventory (testnummer 0870B). Om de CI te meten werd de Raven’s Progressive Matrices (testnummer 0844B) gebruikt. EI en SI werden gemeten aan de hand van

verschillende testen, namelijk de eerdergenoemde MSCEIT versie 2.0 (testnummer 1489), de Schutte Self-Report Emotional Intelligence Test (testnummer 1512), de ALEX-48 en de EMOV-84 (testnummer 0874). Door het afnemen van verschillende testen van EI en SI zijn de resultaten van dit onderzoek beter te generaliseren naar de populatie, omdat beide constructen nu uit meerdere tests zijn ontstaan en op deze manier nauwkeuriger bepaald zijn. EI en SI werden in de tests onderscheiden door de items te verdelen in sociale en emotionele factoren. Hier wordt verder op ingegaan in het analyseplan. Hieronder volgt een korte toelichting op de gebruikte instrumenten.

2.2.1 Beck Depression Inventory

De mate van depressie werd gemeten aan de hand van de Beck Depression Inventory (BDI), ontwikkeld door Aaron Beck. Deze valt onder de categorie zelfrapportage-instrumenten en de ernst van de depressie wordt gemeten aan de hand van depressieve klachten (Beck et al., 1988, Richter et al., 2000, aangehaald in Sauer, Ziegler en Schmitt, 2013). De test bevat 21 items en de vragen bestaan uit vier antwoordmogelijkheden. Er valt een score te behalen tussen de 0 en 3 per item. In totaal kan men dus een score verkrijgen tussen de 0 en 63. De test bestaat uit drie dimensies: cognitieve, affectieve en

lichamelijke depressiesymptomen. Een voorbeeld van een item is: “Schuld. 0 Ik voel me niet bijzonder schuldig; 1 Ik voel me vaak schuldig; 2 Ik voel me meestal schuldig; 3 Ik voel me voortdurend schuldig.”

2.2.2 Raven’s Progressive Matrices

CI werd onderzocht aan de hand van een IQ-test, namelijk de Raven's Progressive Matrices (RPM), ontwikkeld door John Raven. Normaal gesproken zijn er 60 items die de CI meten (Raven test, 2001), in de Testweek is echter een variant van 36 items gebruikt met een totaalscore tussen de 0-36. De

(10)

10 items lopen op in moeilijkheidsgraad. Het is een test met figuren met zes multiple choice

antwoord-mogelijkheden, waarvan één de juiste is. Bij elk item moet worden aangevinkt welk plaatje het missende deel is van het grotere vlak. Als de participant het juiste antwoord kiest, krijgt diegene één punt, bij een fout antwoord nul. Een voorbeeld van een item is hieronder weergegeven.

Figuur 1. Voorbeelditem van de RPM.

Opmerking. Overgenomen uit Raven’s Progressive Matrices van Raven test, 2001.

2.2.3 Mayer-Salovey-Caruso Emotional Intelligence Test

EI kan op verschillende manieren geoperationaliseerd worden. Er zijn twee wijzen om EI te meten, namelijk (1) de maximale prestatie op een test meten, die het feitelijke niveau van het EI vermogen beoordeelt – dit wordt ook wel ability EI genoemd oftewel de emotie-gerelateerde cognitieve

vaardigheden – of (2) een zelfrapportagevragenlijst afnemen die het EI functioneren weerspiegelt. Deze zelfbeoordeling staat ook wel bekend als trait EI of emotionele regulatie/self-efficacy (Pérez, Petrides, & Furnham, 2005, aangehaald in Lloyd, Malek-Ahmadi, Barclay, Fernandez & Chartrand, 2012). De Mayer-Salovey-Caruso Emotional Intelligence Test (MSCEIT) is een zelfrapportagetest. De test meet de EI en SI aan de hand van 141 items die de volgende schalen voortbrengen: Ervaring en Strategie als hoofdschalen, Waarnemen, Faciliteren, Begrijpen en Hanteren als schalen, Gezichten, Plaatjes, Facilitatie algemeen, Sensaties, Veranderingen, Soorten, Emotioneel Hanteren en Emotionele Relaties als sub-schalen. De totaalscore heeft een bereik van 141-705 met een score van 1-5 per item. De participant moet op een vijfpuntschaal aanduiden in hoeverre hij het eens is met de vraag. Een voorbeeld van een item is: “Ik vind het vaak moeilijk mijn affectie te tonen tegenover de mensen van wie ik houd”. Voor het meten van EI en SI scoort de MCEIT heel hoog op coherentie (Universiteit van Amsterdam, 2014). De MSCEIT bestaat uit

(11)

11 152 citaten over EI en SI. Over de reacties op de citaten is een factoranalyse uitgevoerd, waaruit 19 principale componenten uit zijn voortgekomen. Deze zijn in de resultatensectie benoemd.

2.2.4 Schutte Self-Report Emotional Intelligence Test

Onder de zelfrapportagevragenlijsten valt ook de Schutte Self-Report Emotional Intelligence Test (SSEIT), ontworpen door Schutte. Er zijn 33 vragen met vijf antwoordmogelijkheden, waarbij men moet aangeven in hoeverre het op toepassing van hem is. De totaalscore ligt tussen de 33-165. Een voorbeeld van een item van deze vragenlijst betreft: “Als ik naar de gezichtsuitdrukkingen van anderen kijk, herken ik de emoties die zij ervaren” (Schutte et al., 1998). De SSEIT bestaat uit 33 items die EI en SI meten, waarover een factoranalyse is uitgevoerd. Hieruit kwamen zeven principale componenten die in de resultatensectie benoemd zijn.

2.2.5 ALEX-48

Er werd ook gebruik gemaakt van de ALEX-48 om het EI functioneren te meten. Deze test is een uitgebreidere versie van de Bermond-Vorst Alexithymia Questionnaire (BVAQ) ontworpen door Vorst en Bermond (2001). Deze meet de eigenschappen van de complete emotionele ervaring om zo de kenmerken van alexithymie te bepalen (Bermond, 1995). Een hoge score op alexithymie duidt op een beperkte EI. Daarom kon deze vragenlijst omgescoord ook goed dienen om de mate van EI te bepalen. Deze test bestaat uit 48 items en twee dimensies, namelijk een affectieve en een cognitieve dimensie. De affectieve dimensie bestaat uit 16 items, waar een totaalscore tussen de 16-80 uit te behalen is. De cognitieve dimensie omvat 24 items, waaruit een totaalscore van 24-120 te verkrijgen is. Hoe lager de score op beide dimensies, hoe groter de kans is om alexithymie te hebben. Er zijn zes sub-schalen: Fantaseren,

Emotioneerbaar zijn, Analyseren van Eigen Emoties Feitelijk, Analyseren van Eigen Emoties Normatief, Identificeren van Eigen Emoties en Verbaliseren Eigen Emoties (Bermond & Vorst, 2001). Elke subschaal bevat acht gebalanceerde items: vier indicatieve en vier contra-indicatieve. Een voorbeelditem luidt als

(12)

12 volgt: “Ik vind het moeilijk mijn gevoelens onder woorden te brengen”. De schalen en dimensies zijn niet in de richting van alexithymie gecodeerd, maar gespiegeld in de richting van EI en SI.

2.2.6 EMOV-84

De ALEX-48 is echter niet compleet: de test richt zich vooral op het individu, dus er missen bepaalde onderdelen zoals de waarneming van emoties bij anderen en de verstoring van emoties. Bermond en Vorst (2001) hebben deze eigenschappen verder uitgewerkt en een tweede test ontwikkeld, genaamd de EMOV-84. Deze versie vraagt wel alle onderwerpen uit en werd daarom in dit onderzoek samengevoegd met de ALEX-48 om EI en SI te meten. Deze test bevat 84 items die elf subschalen en vijf samengestelde schalen of dimensies vormen. De items zijn verdeeld over elf subschalen, namelijk Analyseren van Emoties van Anderen, Inzicht in Emoties van Anderen (gezamenlijk de sociale dimensie), Plannen van Emotionele Gebeurtenissen, Evalueren van Emotionele Gebeurtenissen (gezamenlijk de analytisch functionele dimensie), Anticiperen op Emotionele Gebeurtenissen, Reflecteren op Emotionele

Gebeurtenissen, Valideren van Cognities door Emoties (gezamenlijk de intuïtieve functionele dimensie), Fysieke en Psychische Stress (gezamenlijk de dysfunctionele dimensie), Zelfbedrog en Indruk Maken (sociale wenselijkheid schalen, gezamenlijk de controlerende dimensie). De participant moet aangeven in hoeverre een stelling bij hem past op een vijfpuntschaal. De totaalscore ligt tussen de 84 en 240. De subtests bevatten elk acht gebalanceerde items, met uitzondering van Valideren van Cognities door Emoties (12) en Fysieke en Psychische Stress (vijf).

2.3 Procedure

De verzameling van de gegevens is gebeurd door de testweekgegevens te gebruiken die zijn afgenomen in de testweek in het eerste studiesemester van de UvA. Alle eerstejaars psychologiestudenten moesten hier aan meedoen als verplicht onderdeel van het vak Theorie en Praktijk. In de eerste week van hun studie werden zij hiervan op de hoogte gebracht. Wanneer zij een goede reden hadden om niet deel te nemen aan de testzittingen, moesten ze dit schriftelijk indienen en een vervangende opdracht maken. De

(13)

13 testzittingen bestonden uit vijf sessies, die ongeveer twee uur duurden met een kwartier pauze tussendoor. In totaal nam het onderzoek dus ongeveer 13 uur in beslag, afhankelijk van de snelheid van de

participanten. Voordat het onderzoek begon, moesten de deelnemers akkoord gaan met een informed consent, wat gold als toestemmingsverklaring. Het onderzoek werd digitaal uitgevoerd in de

computerzalen van de UvA. Alvorens elke test, kreeg de deelnemer een stuk tekst te lezen waarin de instructies en overige informatie over de gang van zaken tijdens het onderzoek stonden. Na elke

testzitting, werd er voor de deelnemers een debriefing op Blackboard (een digitaal platform van de UvA) geplaatst, waarin een toelichting op de tests werd aangeboden. Na de testzittingen konden studenten na ongeveer driekwart jaar een deel van hun individuele scores inzien en samenvattingen van de onderzoeken lezen. Ook mochten de studenten bezwaar indienen tegen het gebruiken van hun gegevens in onderzoek. De gegevens van de studenten zijn vervolgens samengevoegd en de toelichting van de tests werd in het Testzittingenblad 47 (Universiteit van Amsterdam, 2014) geplaatst. Aan de hand van deze documenten kon het onderzoek worden uitgevoerd. Het onderzoek garandeert anonimiteit, doordat de studentnummers en namen niet werden samengevoegd met de resultaten. In plaats hiervan kreeg iedere deelnemer een individueel “testweeknummer” om de antwoorden op tests wel aan elkaar te kunnen koppelen.

2.4 Analyseplan

Er is gekozen voor een aantal analyses die werden uitgevoerd over de verschillende testresultaten met als doel de structuur van de data te bepalen en een voorlopige inventaris op te stellen van potentiële beschermende factoren. Voorafgaande aan het onderzoek werden er door middel van factoranalyses over elke dataset 47 variabelen opgesteld die als mogelijke beschermende factoren kunnen dienen, die elk tot de CI, EI of SI behoren. Eén construct, namelijk het IQ gemeten door de RPM, behoorde tot de CI. Variabelen waarin het zelf werd benadrukt, vielen onder de EI en variabelen waarin de ander werd geaccentueerd, vielen onder de SI. Alle variabelen zijn geanalyseerd aan de hand van het volgende plan:

(14)

14 (1) Betrouwbaarheidsanalyse van de vastgestelde variabelen met gemiddelden en spreidingsmaten. Van de 47 variabelen werden de gemiddelde scores, standaarddeviaties en betrouwbaarheidsschattingen volgens Cronbach’s alpha berekend en weergegeven.

(2) Factoranalyses over de variabelen gaven een indruk van de interne samenhang van de metingen. Bovendien werd duidelijk met welke variabelen depressie samenhang vertoont door te kijken naar hoge negatieve ladingen van factoren waarin depressie is opgenomen.

(3) Correlaties van de variabelen met depressie. Over deze werden de Pearson Product Moment Correlatie Coëfficiënten berekend. Hoge negatieve correlaties duidden op beschermende factoren.

(4) Regressieanalyse van de potentiële beschermende factoren op depressie. Met deze analyse werden de hypothesen getoetst en kon een voorlopige inventarisatie worden opgesteld.

(5) Discriminantanalyse van de potentiële beschermende factoren op depressie. Ook met deze analyse werd gekeken of de hypothesen kloppen en dit kon bijdragen aan de voorlopige inventarisatie.

(6) Analyse over eigenschappen met hoge correlaties met depressie. Hierin werd gekeken naar losse items correlaties met depressie, waar vervolgens een betrouwbaarheids- en factoranalyse over werd uitgevoerd om te kijken welke constructen een hoge samenhang met depressie demonstreren.

(7) Hypothesetoetsing. Door middel van de correlaties en ladingen van de potentiële beschermende factoren van depressie werden de hypothesen over de CI, EI en SI getoetst. Door middel van een independent samples t-test werd bekeken of deze verbanden vervolgens significantie aantonen.

3.0 Resultaten 3.1 Databehandeling Eén stud ent 0 5 10 15 20 25 30 35 0 2 4 6 8 101214161820222426293134 A an tal D eel n em er s

Aantal Fout Ingevulde Antwoorden

0 20 40 60 80 100 120 140 0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 22 26 A an tal D eel n em er s

(15)

15 gaf geen toestemming voor het gebruiken en koppelen van zijn gegevens. Deze is daarom van tevoren uit het onderzoek verwijderd. Met zorg zijn er ook tijdens het onderzoek een aantal deelnemers verwijderd, omdat zij mogelijk bijdroegen aan vertekening van de gegevens. Zo is proefpersoon met testweeknummer 47417 uit de gecombineerde dataset verwijderd, omdat deze zowel op de BDI als op de RPM ontbrekende gegevens had. Ook deelnemer 47433 is uit de gemeenschappelijke dataset verwijderd, omdat deze alle antwoorden op de BDI miste.

Figuur 2. Frequentieverdeling van het aantal fout ingevulde antwoorden. Figuur 3. Frequentieverdeling van het aantal ontbrekende responsen.

Het bleek ook dat er een aantal deelnemers niet op de juiste manier scoorden op de RMP. In de frequentieverdeling van het aantal fouten in de RPM in Figuur 2 is te zien dat 28 een goede grens vormt, de rest valt namelijk buiten de frequentieverdeling. De deelnemers 47115, 47421, 47485, 47553, 47563, 47060, 47234, 47406, 47505 en 47582 hadden meer dan 28 fout en zijn daarom uit de dataset gehaald. In de frequentieverdeling van het aantal ontbrekende responsen in Figuur 3 is te zien dat 20 een goede grenswaarde betreft. Deelnemers die hierbuiten vielen en dus meer dan 20 ontbrekende antwoorden hadden, namelijk 47512, 47302 en 47432, werden verwijderd.

In de resultaten van de MSCEIT was er een deelnemer met testnummer 47276 die de test in een zeer korte tijd gemaakt had en ongeveer twee derde van de vragen niet beantwoord. De deelnemer 47548 koos bij 157 van de 172 items antwoordmogelijkheid 1. In verband met vertekening van de gegevens zijn al deze deelnemers niet meegenomen in de analyses. In Figuur 4 is de verdeling van deze gegevens te

(16)

16 0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 0 3 6 9 12 A an tal D eel n em er s zien. Ook zijn er een aantal proefpersonen die vaak antwoord 4 als antwoordoptie kozen, deze zijn te zien

in Figuur 5. Na het bestuderen van de data is besloten de grens te trekken bij 130, waardoor vier deelnemers 47232, 47028, 47075 en 47055 ook moesten worden verwijderd.

In de resultaten van de SSEIT zaten drie deelnemers zonder testweeknummer. Waarschijnlijk zijn dit personen geweest die de test hebben uitgevoerd om te kijken of de test goed werkte. Zij hadden een

Figu ur 4. Oors pron kelij ke frequentieverdeling van het aantal keer antwoord 1 ingevuld.

Figuur 5. Oorspronkelijke frequentieverdeling van het aantal keer antwoord 4 ingevuld.

proefpersoon-identiteit genaamd ‘test’ en een afwijkend projectnummer. Deze drie deelnemers zijn dan ook verwijderd. Daarnaast waren er nog drie deelnemers zonder testweeknummer die deze test hebben gemaakt, deze kunnen niet gekoppeld worden aan de andere gegevens en zijn daarom ook verwijderd. Verder waren er nog twee proefpersonen met een merkwaardig invulpatroon. De deelnemer met testweeknummer 47339 koos telkens hetzelfde antwoord en de deelnemer 47019 koos op drie keer na hetzelfde antwoord. Ook deze twee deelnemers zijn uit de dataset gehaald.

0 5 10 15 20 25 30 35 40 0 3 5 7 9 11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 35 38 40 42 44 46 51 53 55 58 61 64 68 73 80 93 A an tal D eel n em er s

(17)

17 In de samenvoeging van de ALEX-48 en EMOV-84 waren er vier deelnemers die vertekening in de gegevens veroorzaakten. Twee deelnemers met testweeknummers 47219 en 47481 hadden op meer dan 100 van de 112 items dezelfde antwoordmogelijkheid gekozen, bovendien hadden zij in zeer korte tijd de test gemaakt. Twee andere deelnemers, 47581 en 47399, hadden meerdere testen in een extreem snelle tijd gemaakt. Dit biedt de suggestie dat deze deelnemers de testen niet serieus hebben gemaakt. Daarom zijn alle vier de proefpersonen uit het algehele databestand verwijderd.

In Tabel 1 is te zien hoeveel deelnemers er uiteindelijk zijn overgebleven voor de analyse. Tabel 1

Aantallen in Verwijdering van Deelnemers

Test-naam Aantal deelnemers

voorafgaande aan verwijdering

Aantal verwijderde deelnemers per test

Totaal aantal overgebleven deelnemers per test

BDI 423 2 421

RPM 423 14 409

MSCEIT 414 7 407

SSEIT 422 8 414

ALEX-EMOV 411 4 407

In totaal zijn er dus 35 deelnemers verwijderd. Het totaal aantal overgebleven deelnemers was N=403 (pairwise deletion). Deelnemers die mee konden doen aan het onderzoek volgens listwise deletion zijn N=363. Er werd gewerkt met listwise deletion per test, omdat er een groot aantal proefpersonen zijn die gegevens missen op een of meerdere test(s). Daarom verschilde het aantal proefpersonen per meting.

In Tabel 2 zijn de gegevens van 48 variabelen weergegeven die aan de hand van de factoranalyses zijn bepaald: de BDI (N=396), zes metingen van alexithymie (N=386) alle gespiegeld naar emotionele vaardigheid, zeven metingen van vaardigheden in emotionele functionaliteiten (N=374), twee metingen van sociale wenselijkheid (N=374), vijf samengestelde metingen van de alexithymie meting: Affectieve en Cognitieve Dimensie (N=386) en de Sociale Dimensie, de Analytisch-Functionele en Intuïtief-Functionele Dimensie van emotionele vaardigheden (N=374), de Figurale Intelligentie Ravengoed (N=396), de 19 factoren geëxtraheerd van de sociaal-emotionele items van de MSCEIT (N=390) en de zeven

geëxtraheerde factoren van de sociaal-emotionele items van de SSEIT (N=391). Tabel 2

(18)

18 Het Gemiddelde, de Standaard Deviatie, de Laagste en Hoogste Score en Aantallen Deelnemers (N) van alle 47 Variabelen en Depressie

Namen Variabelen Aantal

deelnemers Minimale score Maximale score Gemiddelde Standaard deviatie BDI Depressie ALEX-48 396 21 57 27,65 5,74 Emotioneerbaarheid 386 10 39 20,75 5,05 Fantaseren Emotioneel 386 8 40 19,54 6,84 Analyseren Feitelijk 386 8 40 19,14 5,56 Analyseren Normatief 386 8 40 16,52 6,40

Verbaliseren van Emoties 386 8 40 21,50 6,72

Inzicht in Emoties EMOV-84 386 8 38 20,15 5,57 Analyseren Emoties Anderen 374 15 40 30,49 4,59

Inzicht Emoties Anderen 374 15 40 29,54 4,44

Planning voor Emotie Gebeuren

374 16 40 28,69 4,88

Evalueren van Emotie Gebeuren 374 15 40 30,79 3,80 Anticiperen op Emotie Gebeuren 374 16 40 28,99 4,44 Reflecteren op Emotie Gebeuren 374 15 40 29,31 4,41 Valideren Emotionele Cognitieve Waarneming 374 10 42 23,19 6,10 Zelfbedrog 374 8 39 17,84 6,19 Indruk maken 374 12 38 25,49 4,46 Affectieve dimensie 386 21 74 40,29 9,55 Cognitieve dimensie 386 30 106 60,79 13,84 Sociale dimensie 374 30 80 60,02 8,38 Analytisch Functionele Dimensie 374 34 79 59,47 7,41 Intuïtief Functionele Dimensie 374 63 106 81,49 7,53 RPM N Goed Totaal MSCEIT 396 4 33 20,62 4,26 Optimisme 390 82 145 113,77 8,47 Emotie Uiting 390 45 114 69,90 9,54 Sociale Intelligentie 390 37 99 71,03 8,85 Narcisme/Asociaal 390 32 103 61,20 12,41

Omgaan met Stress 390 14 43 30,93 4,93

Zelfmotivatie 390 17 53 35,66 6,31

Emotionele Flexibiliteit 390 8 55 38,08 6,24

Zelfregulatie 390 20 52 33,64 4,33

Gewoonte 390 3 19 11,33 2,79

Belang van Eerlijkheid 390 7 26 15,16 2,75

Beheersing 390 16 49 32,72 5,37

Integriteit/Bescheidenheid 390 4 21 13,60 2,74

Geen Behoefte aan Discussie

(19)

19 Bedachtzaamheid 390 3 21 13,32 3,05 Standvastigheid 390 4 19 10,59 2,16 Zelfverzekerdheid 390 5 24 15,76 2,66 Onverschilligheid 390 3 14 9,36 1,82 Productiviteit/Geluk 390 2 14 7,68 1,71 Onbekend SSEIT 390 2 13 8,76 2,25 Sociale Vaardigheid 391 16 47 36,29 4,97 Emotionele Zelfcontrole 391 10 35 24,24 4,17

Inzicht Emoties Anderen 391 20 49 34,90 5,46

Emoties Waardevol 391 5 20 13,67 2,81

Emotionele Motivatie 391 7 28 20,45 3,34

Belang van Emoties 391 7 21 15,75 2,54

Inzicht Eigen Emoties 391 7 21 15,66 2,45

Geldige N (listwise) 363

3.2 Achtergrondinformatie

Als achtergrondinformatie worden de betrouwbaarheidsanalyses van elke test en de factoranalyse over alle variabelen weergegeven. Grote tabellen worden in de bijlage toegevoegd.

3.2.1 Betrouwbaarheidsanalyse van de testen en schalen

De betrouwbaarheid van alle testen is onderzocht om te kijken of er geen vreemde afwijkingen te vinden zijn. Dit gaf echter geen enkele aanwijzing welke een indicator zou kunnen zijn voor de

bescherming van depressie. Om de mate van betrouwbaarheid van de verschillende instrumenten te meten werd er gebruik gemaakt van de Cronbach’s alpha. Deze mat de interne consistentie van de verschillende items van de vragenlijst. De betrouwbaarheidsanalyse vond na de hercodering van de items plaats, zodanig dat alle itemscores indicatief waren voor de trek depressie, CI, SI en EI. De ALEX-48 (zes subschalen) en EMOV-84 (11 subschalen), SSEIT (zeven subschalen) en MSCEIT (19 subschalen) bestaan uit verschillende sub-schalen waarbij de Cronbach’s alpha werd toegepast. De waarden van de betrouwbaarheden waren voldoende voor de gewenste analyses.

3.2.1.1 Betrouwbaarheidsanalyse van de BDI

(20)

20 Depressie, bestaande uit 21 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,833. De schaal had een gemiddelde van 27,65 met een standaard afwijking van 5,7. Zie ook Tabel 3.

Tabel 3

Betrouwbaarheid van de Schaal van de BDI en de RPM

Schaal Items α M SD N

Depressie (BDI) 21 ,833 27,65 5,7 396

N Goed Totaal (RPM) 36 ,738 20,62 4,3 396

3.2.1.2 Betrouwbaarheidsanalyse van de RPM

De RPM bestaat uit slechts één schaal, namelijk N Goed Totaal. Er zijn geen sub-schalen. N Goed Totaal, bestaande uit 36 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,738. De schaal had een gemiddelde van 20,62 met een standaard afwijking van 4,3 (zie Tabel 3).

3.2.1.3 Betrouwbaarheidsanalyse van de ALEX-48 en EMOV-84

De ALEX-48 en EMOV-84 bestaan samen uit 15 sub-schalen, deze zullen hier gerangschikt worden op basis van de Cronbach’s alpha (zie Tabel 4).

Analyseren Normatief, bestaande uit 8 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,912. Het gemiddelde van deze schaal was 16,52 met een standaard afwijking van 6,4.

Zelfbedrog, bestaande uit 8 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,875. De schaal had een gemiddelde van 17,84 met een standaard afwijking van 6,2.

De sub-schaal Fantaseren Emotioneel, bestaande uit 8 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,873. Het schaalgemiddelde was 19,54 met een standaardafwijking van 6,8.

Verbaliseren van Emoties, bestaande uit 8 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,873. Het schaalgemiddelde was 21,50 met een standaardafwijking van 6,7.

De schaal Inzicht Eigen Emoties, bestaande uit 8 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,823. Het gemiddelde van deze schaal was 20,15 met een standaardafwijking van 5,6.

(21)

21 schaalgemiddelde was 19,13 met een standaardafwijking van 5,6.

De sub-schaal Analyseren Emoties Anderen, bestaande uit 8 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,818. Deze schaal had een gemiddelde van 30,49 met een standaardafwijking van 4,6. Inzicht Emoties Anderen, bestaande uit 8 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,810. Het gemiddelde van de schaal was 29,53 met een standaardafwijking van 4,4.

Valideren van Emotionele Cognitieve Waarneming, bestaande uit 12 items, behaalde met 9 items een Cronbach’s alpha van ,783. Dit is de betrouwbaarheid na het excluderen van items val084np,

val108np, val124pp. Het niet meenemen van deze items zorgde namelijk voor een grotere

betrouwbaarheid. Indien deze items wel meegenomen waren komt men uit op een Cronbach’s alpha van ,707. Het schaalgemiddelde was 23,19 met een standaardafwijking van 6,1.

Planning voor Emotie Gebeuren, bestaande uit 8 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,730. Het gemiddelde van deze schaal was 28,67 met een standaardafwijking van 4,9.

De sub-schaal Emotioneerbaarheid, bestaande uit 8 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,726. Het schaalgemiddelde was 20,75 met een standaardafwijking van 5,0.

Reflecteren op Emotie Gebeuren, bestaande uit 8 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,687. Het gemiddelde van deze schaal was 29,31 met een standaardafwijking van 4,4.

Indruk Maken, bestaande uit 8 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,686. Het gemiddelde van deze sub-schaal was 25,49 met een standaardafwijking van 4,5.

Anticiperen op Emotie Gebeuren, bestaande uit 8 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,662. Het gemiddelde was 28,99 met een standaardafwijking van 4,4.

De sub-schaal Evalueren van Emotie Gebeuren, bestaande uit 8 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,635. Deze schaal had een gemiddelde van 30,79 met een standaardafwijking van 3,8.

Tabel 4

Betrouwbaarheid van de Sub-Schalen van de ALEX-48 en EMOV-84

Schaal Items α M SD N

(22)

22

Zelfbedrog 8 ,875 17,84 6,2 386

Fantaseren Emotioneel 8 ,874 19,54 6,8 386

Verbaliseren van Emoties 8 ,873 21,50 6,7 386

Analyseren Feitelijk 8 ,822 19,13 5,6 386

Inzicht Eigen Emoties 8 ,823 20,15 5,6 386

Analyseren Emoties Anderen 8 ,818 30,49 4,6 386

Inzicht Emoties Anderen 8 ,810 29,53 4,4 386

Valideren Emotionele Cognitieve Waarneming 9 ,783 23,19 6,1 386

Planning voor Emotie Gebeuren 8 ,730 28,67 4,9 386

Emotioneerbaarheid 8 ,726 20,75 5,0 386

Reflecteren op Emotie Gebeuren 8 ,687 29,31 4,4 386

Indruk Maken 8 ,686 25,49 4,5 386

Anticiperen op Emotie Gebeuren 8 ,662 28,99 4,4 386

Evalueren van Emotie Gebeuren 8 ,635 30,79 3,8 386

3.2.1.4 Betrouwbaarheidsanalyse van de SSEIT

De Schutte bestaat uit zeven sub-schalen, deze zullen hieronder gerangschikt worden op basis van de Cronbach’s alpha (zie ook Tabel 5).

Inzicht Emoties Anderen, bestaande uit 7 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,786. Het gemiddelde van deze schaal was 34,90 met een standaard afwijking van 5,5.

Emotionele Zelfcontrole, bestaande uit 5 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,723. De schaal had een gemiddelde van 24,23 met een standaard afwijking van 4,2.

Sociale Vaardigheid, bestaande uit 7 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,718. Het gemiddelde van deze schaal was 36,29 met een standaard afwijking van 5,0.

Emotionele Motivatie, bestaande uit 4 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,671. Het gemiddelde van deze schaal was 20,45 met een standaard afwijking van 3,3.

(23)

23 Emoties Waardevol, bestaande uit 3 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,623. De schaal had een gemiddelde van 13,67 met een standaard afwijking van 2,8.

Inzicht Eigen Emoties, bestaande uit 3 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,592. De schaal had een gemiddelde van 15,66 met een standaard afwijking van 2,5.

Belang van Emoties, bestaande uit 3 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,549. Het gemiddelde van de schaal was 15,75 met een standaard afwijking van 2,5.

Tabel 5

Betrouwbaarheid van de Sub-Schalen van de SSEIT

Schaal Items α M SD N

Inzicht Emoties Anderen 7 ,786 34,90 5,5 391

Emotionele Zelfcontrole 5 ,723 24,23 4,2 391

Sociale Vaardigheid 7 ,718 36,29 5,0 391

Emotionele Motivatie 4 ,671 20,45 3,3 391

Emoties Waardevol 3 ,623 13,67 2,8 391

Inzicht Eigen Emoties 3 ,592 15,66 2,5 391

Belang van Emoties 3 ,549 15,75 2,5 391

3.2.1.5 Betrouwbaarheidsanalyse van de MSCEIT

De MSCEIT bestaat uit 19 subschalen, deze zullen hieronder gerangschikt worden op basis van de Cronbach’s alpha (zie Tabel 6).

Optimisme, bestaande uit 27 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,935. Het gemiddelde van deze schaal was 137,31 met een standaardafwijking van 22,5.

Emotie Uiting, bestaande uit 19 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,924. Het gemiddelde van deze schaal was 60,48 met een standaardafwijking van 18,5.

Narcisme/Asociaal, bestaande uit 20 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,870. Het gemiddelde van deze schaal was 55,76 met een standaardafwijking van 14,5.

Sociale Intelligentie, bestaande uit 17 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,854. Het gemiddelde van deze schaal was 76,81 met een standaardafwijking van 12,8.

(24)

24 Zelfmotivatie, bestaande uit 9 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,806. Het gemiddelde van deze schaal was 33,65 met een standaardafwijking van 8,3.

Omgaan met Stress, bestaande uit 8 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,776. Het gemiddelde van deze schaal was 30,10 met een standaardafwijking van 7,7.

Zelfregulatie, bestaande uit 8 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,766. Het gemiddelde van deze schaal was 30,58 met een standaardafwijking van 7,2.

Emotionele Flexibiliteit, bestaande uit 8 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,719. Het gemiddelde van deze schaal was 38,08 met een standaardafwijking van 6,2.

Beheersing, bestaande uit 7 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,652. Het gemiddelde van deze schaal was 32,72 met een standaardafwijking van 5,4.

Geen Behoefte aan Discussie, bestaande uit 4 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,606. Het gemiddelde van deze schaal was 14,77 met een standaardafwijking van 4,0.

Zelfverzekerdheid, bestaande uit 4 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,602. Het gemiddelde van deze schaal was 12,32 met een standaardafwijking van 3,7.

Belang van Eerlijkheid, bestaande uit 4 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,577. Het gemiddelde van deze schaal was 10,38 met een standaardafwijking van 4,1.

Bedachtzaamheid, bestaande uit 3 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,529. Het gemiddelde van deze schaal was 13,32 met een standaardafwijking van 3,1.

Standvastigheid, bestaande uit 3 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,486. Het gemiddelde van deze schaal was 9,79 met een standaardafwijking van 2,9.

Productiviteit/Geluk, bestaande uit 2 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,382. Het gemiddelde van deze schaal was 8,59 met een standaardafwijking van 2,2.

Integriteit/Bescheidenheid, bestaande uit 3 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,358. Het gemiddelde van deze schaal was 13,60 met een standaardafwijking van 2,7.

Gewoonte, bestaande uit 3 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,338. Het gemiddelde van deze schaal was 11,33 met een standaardafwijking van 2,8.

(25)

25 Onverschilligheid, bestaande uit 2 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,252. Het

gemiddelde van deze schaal was 7,25 met een standaardafwijking van 2.1.

Onbekend, bestaande uit 2 items, behaalde een Cronbach’s alpha van -,095. Het gemiddelde van deze schaal was 8,76 met een standaardafwijking van 2,2.

Tabel 6

Betrouwbaarheid van de Sub-Schalen van de MSCEIT

Schaal Items α M SD N Optimisme 27 ,935 137,31 22,5 390 Emotie Uiting 19 ,924 60,48 18,5 390 Narcisme/Asociaal 20 ,870 55,76 14,5 390 Sociale Intelligentie 17 ,854 76,81 12,8 390 Zelfmotivatie 9 ,806 33,65 8,3 390

Omgaan met Stress 8 ,776 30,10 7,7 390

Zelfregulatie 8 ,766 30,58 7,2 390

Emotionele Flexibiliteit 8 ,719 38,08 6,2 390

Beheersing 7 ,652 32,72 5,4 390

Geen Behoefte aan Discussie 4 ,606 14,77 4,0 390

Zelfverzekerdheid 4 ,602 12,32 3,7 390

Belang van Eerlijkheid 4 ,577 10,38 4,1 390

Bedachtzaamheid 3 ,529 13,32 3,1 390 Standvastigheid 3 ,486 9,79 2,9 390 Productiviteit/Geluk 2 ,382 8,59 2,2 390 Integriteit/Bescheidenheid 3 ,358 13,60 2,7 390 Gewoonte 3 ,338 11,33 2,8 390 Onverschilligheid 2 ,252 7,25 2,1 390 Onbekend 2 -,095 8,76 2,2 390

(26)

26 0 1 2 3 4 5 6 7 1 3 5 7 9 11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 35 37 39 41 43 E ig en w aar d e Component

De factoranalyse toonde aan hoeveel factoren de gemeenschappelijke variantie met depressie verklaren. De analyse is uitgevoerd door middel van een Principale Componenten Analyse (PCA) op de 47 bestaande variabelen. Hieruit ontstonden tien gebundelde factoren. Depressie is opgenomen in een factor met een negatieve lading, aangezien het om beschermende factoren gaat. In Tabel 7 te vinden in de bijlage, is de oplossing weergegeven van de PCA op 47 geselecteerde variabelen voor dit onderzoek naar factoren die samenhangen met de mate van depressie. Tien factoren zijn geëxtraheerd, waarvan ruim 60% gemeenschappelijke variantie was. De oplossing vereiste 17 iteraties.

Varimax was de gebruikte methode van rotatie en de Kaiser normalisatie werd toegepast. Het verloop van de verklaarde variantie was van 10% (PC_1) naar 3% (PC_10). De gegevens zijn vermeld in termen van eigenwaarden in Figuur 6. In Tabel 8 te vinden in de bijlage, wordt de uiteindelijke oplossing weergegeven, waarbij de ladingen per factor en (sub)tests en (sub)schalen zijn vastgelegd. De

factorinterpretaties zijn hieronder weergegeven.

Figuur 6. Percentage verklaarde variantie aan de hand van Eigenwaarden per Principale Component. Factor 1 betreft de intuïtieve en cognitieve functies van emoties: het reflecteren en anticiperen op emotionele gebeurtenissen, het plannen en evalueren van emotionele gebeurtenissen met positieve ladingen, valideren van emotionele cognitieve waarnemingen en sociaal wenselijk zichzelf bedriegen met negatieve ladingen.

Factor 2 betreft persoonlijkheidskenmerken betreffende emoties: asociaal narcisme, uiten van emoties, (weinig) verbaliseren van emoties, zelfverzekerdheid, motivatie, stresscontrole, productiviteit, emotionele zelfregulatie, optimisme en standvastigheid, alle met positieve ladingen.

(27)

27 Factor 3 betreft het beïnvloeden van en inzicht hebben in emoties: emotionele zelfcontrole,

emotionele motivatie, sociale vaardigheid en inzicht in eigen emoties met positieve ladingen en BDI depressie met een negatieve lading.

Factor 4 betreft het analyseren, begrijpen en ervaren van de eigen emoties: analyseren emoties normatief, analyseren emoties feitelijk, inzicht in emoties, verbaliseren van emoties, emotioneel fantaseren en emotioneerbaarheid met alle positieve ladingen.

Factor 5 betreft de sociaal emotionele intelligentie en emotionele bedachtzaamheid: inzicht in emoties van anderen, analyseren van emoties van anderen, sociale intelligentie, bedachtzaamheid en integriteit bescheidenheid, alle met positieve ladingen.

Factor 6 betreft de emotieregulatie: beheersing en emotionele flexibiliteit, beiden hebben positieve ladingen.

Factor 7 betreft de inzicht in het belang van emoties: emoties waardevol en belang van emoties, beiden hebben positieve ladingen.

Factor 8 betreft sociaal gedrag: sociaal wenselijk indruk maken en gewoonte, beiden hebben positieve ladingen.

Factor 9 betreft het belang van eerlijkheid: belang van eerlijkheid en onbekend, beiden hebben positieve ladingen.

Factor 10 betreft een inhoudelijk moeilijk te duiden factor: het totaal aantal vragen goed voor de RPM (Figurale intelligentie) en onverschilligheid. Beiden hebben positieve ladingen.

Wat ook opvalt in Tabel 8, is dat de depressie schaal een sterk negatieve lading had met factor 3. Tot factor 3 behoren Sociale Vaardigheid, Emotionele Zelfcontrole, Inzicht in Eigen Emoties en

Emotionele Motivatie. Deze vier eigenschappen zijn uit de MSCEIT geëxtraheerd en kunnen worden ingediend als mogelijke beschermende factoren van depressie. Er zal hier verder naar gekeken worden in de hypothesetoetsing. Met de rest van de factoren had depressie geen hoge lading.

(28)

28 Ten eerste worden de onderzoeksresultaten weergegeven, namelijk de correlaties tussen alle variabelen met depressie, de regressieanalyse, de discriminantanalyse en ten slotte de analyse over eigenschappen met hoge correlaties met depressie. Ten tweede worden de toetsingsresultaten afgebeeld, namelijk de hypothesetoetsing aan de hand van een t-toets.

3.3.1 Correlaties tussen alle variabelen met depressie

Correlaties lieten de verbanden tussen de mate van depressie en diverse variabelen zien. Variabelen met een hoge negatieve correlatie met depressie behoren tot de potentiële beschermende factoren. Het bezwaar tegen deze analyse is dat men niet weet of twee variabelen dezelfde

gemeenschappelijke variantie verklaarden. Daarom is er in dit onderzoek gekozen voor meerdere analyses. De correlaties tussen de potentiële voorspellers en depressie worden in de bijlage in Tabel 9 weergegeven. De correlaties lagen tussen de -,426 en ,259. De correlaties van -,3 en lager worden hieronder vermeld, omdat deze indicatoren gezien werden als mogelijke beschermers van depressie.

Emotionele zelfcontrole had een r van -,426. Emotionele motivatie had een r van -,375. Emotionele zelfcontrole was samengesteld uit de volgende items:

Ik heb controle over mijn emoties (r = -,404) Ik weet waarom mijn emoties veranderen (r = -,188)

Als ik een positieve emotie ervaar weet ik hoe ik deze vast kan houden (r = -,394)

Ik gebruik mijn positieve stemming om te blijven proberen als ik problemen tegenkom (r = -,214) Ik probeer dingen te doen waar ik blij van word (r = -,272).

Emotionele motivatie was samengesteld uit de volgende items:

Ik verwacht dat ik goed presteer in de meeste dingen waaraan ik begin (r = -,164) Ik verwacht dat er goede dingen gebeuren (r = -,418)

Als ik voor een uitdaging sta, geef ik het op omdat ik denk dat het niet zal lukken (r = -,185) Ik motiveer mezelf door me de positieve uitkomst voor te stellen van taken die ik oppak (r = -,300).

(29)

29 Uit de gegevens hierboven bleek dat twee factoren een relatief hoge negatieve correlatie hebben met depressie. Deze schalen zouden als beschermende factoren voor depressie dienst kunnen doen.

3.3.2 Regressieanalyse met de potentiële predictoren van de mate van depressie

Door middel van de regressieanalyse werd gepoogd met alle schalen de mate van depressie te voorspellen. Het liet de onafhankelijke bijdragen van de variabelen zien in de voorspelling aan de hand van een formule. De voorspellingsformule wordt hieronder weergegeven, waarin factoren die een negatief verband hebben met depressie werden geïntegreerd. De vraag was welke factoren uniek zijn en welke verklaarde variantie hebben. De unieke werden toegevoegd, zodat er onafhankelijke factoren overbleven die depressie verklaarden.

Zoals bekend zijn er 47 mogelijke voorspellers van de score op de BDI. Uit de analyse bleek dat er zes variabelen zijn die deze score het best voorspelden (zie Tabel 10 in de bijlage). Ze voldeden allen aan de inclusiecriteria, te zien in de kolom Methode. In Tabel 11, tevens te vinden in de bijlage, zijn er zes modellen te vinden met bijbehorende samengestelde R, R kwadraat en de aangepaste R kwadraat. De uiteindelijke samengestelde R bleek ,588 en de verklaarde variantie was 35%. Dat betekent dat 35% van de variantie tussen de zes voorspellers en depressie gemeenschappelijk is. In Tabel 12 uit de bijlage kunnen de gewichten van de voorspellingsformule van de voorspellers van depressie per model worden afgelezen. In kolom twee staan de ongestandaardiseerde coëfficiënten die de voorspellingsformule demonstreert. Model 6 vormt de volgende formule:

Depressie = 32,099 -,521*Emotionele Zelfcontrole + ,480*Belang van Emoties

-,426*Emotionele Motivatie + ,338*Zelfverzekerdheid + ,413*Inzicht in Eigen Emoties -,108*Valideren van Emotionele Cognitieve Waarnemingen.

De gestandaardiseerde coëfficiënten tonen het belang van de voorspellers aan. Voorspellers met een negatief gewicht kunnen gezien worden als potentiële beschermers van depressie. De belangrijkste negatieve voorspeller van Model 6 is Emotionele Zelfcontrole (-,384), gevolgd door Emotionele Motivatie

(30)

30 (-,253) en Valideren van Emotionele Cognitieve Waarnemingen (-,116). Figuur 7 geeft een grafische weergave van de regressieformule.

Figuur 7. De BDI score voor de drie factoren uit de regressieformule.

3.3.3 Discriminantanalyse met de potentiële predictoren van het wel of niet depressief zijn

De discriminantanalyse toonde de onafhankelijke bijdragen van de variabelen in de voorspelling van het wel of niet depressief zijn. Het liet zien welke de werkelijke en de voorspellende factoren van depressie zijn aan de hand van wel een of geen depressie hebben. Daarom werd er een groep depressieven op (1) en een groep non-depressieven (0) aan de hand van relevante variabelen opgesteld (zie Tabel 13 in de bijlage). Dit gaf ons een stabiele voorspelling waarin 73,6% van de gevallen correct werd voorspeld, wat inhoudt dat de analyse 26,4% meer juist kon voorspellen dan verwacht zou worden op basis van toeval. Voor de analyse was dit 75,5%, wat aangeeft dat er een stabiele predictie gemaakt kan worden aan de hand van de discriminantanalyse. In Tabel 14 in de bijlage is te zien dat vijf onafhankelijke

voorspellers de groep waarin een persoon valt het best aanduiden. De voorspelling werd bepaald door drie variabelen die een negatieve lading hadden met depressie: deze kwamen in aanmerking voor de

-10 -5 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 0 2 0 4 0 6 0 BDI S c o re Score op de Factor Emotionele Zelfcontrole Emotionele Motivatie Valideren van Emotionele Cognitieve Waarneming

(31)

31 beschermende factoren van depressie, namelijk Geen Behoefte aan Discussie, Belang van Emoties en Inzicht in Eigen Emoties.

3.3.4 Eigenschappen met hoge correlaties met depressie

Over alle individuele items zijn de correlaties berekend met de mate van depressie (BDI). Er waren in totaal 25 hoog correlerende items (r > -,3). Over deze items is een factoranalyse uitgevoerd, waardoor er losse item factoren zijn bepaald. Over de vijf vastgestelde factoren is vervolgens een betrouwbaarheidsanalyse geconstrueerd en zijn de correlaties met de mate van depressie (BDI)

vastgesteld. Het was de bedoeling met deze methode nieuwe factoren te vinden met negatieve correlaties met depressie en de validiteit van die factoren vast te stellen door middel van de analyse op itemniveau (de correlaties met mate van depressie).

3.3.4.1 Factoranalyse over de itemfactoren

De gebruikte methode factoranalyse was de Principale Componenten Analyse (PCA). Toegepast zijn de Varimax rotatie en de Kaiser normalisatie. De uiteindelijke oplossing is weergegeven in Tabel 15 in de bijlage waarbij de ladingen voor elk van de vijf geëxtraheerde factoren zijn gegeven. De vijf factoren verklaarden 62% van de variantie. De interpretatie en hercodering van elke factor is in de tekst onder de tabel opgenomen. De inhoud van de vijf factoren zijn als volgt te duiden.

Factor 1 betreft Optimisme: de items omschrijven (gebrek aan) levensgenot, optimistische verwachtingen en gedachten en zelfvertrouwen. Levensgenot, optimistische verwachtingen en gedachten en zelfvertrouwen hebben positieve ladingen en het gebrek aan levensgenot heeft een negatieve lading.

Factor 2 werd benoemd als Pessimisme: de items duiden op negatieve gedachten en

herinneringen, een sombere kijk en een gebrek aan zelfvertrouwen. Alle items hebben positieve ladingen. Factor 3 betreft Positivisme: de items benoemen positieve gedachten en het volhouden van positieve emoties. Alle items hebben positieve ladingen.

(32)

32 Factor 4 betreft Overspannenheid: de items duiden op overspannenheid en gehinderd levensgeluk. Alle items hebben positieve ladingen.

Factor 5 werd benoemd als Emotieregulatie: de items benoemen twijfel, controle van emoties en beperkte regulatie van emoties. Twijfel en controle hebben positieve ladingen, beperkte regulatie heeft een negatieve lading.

3.3.4.2 Betrouwbaarheidsanalyse van de itemfactoren

De itemfactoren bestaan uit vijf schalen, deze worden hieronder gerangschikt op basis van de Cronbach’s alpha. De gegevens zijn samengevat in Tabel 16.

Optimisme, bestaande uit 10 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,889. Het gemiddelde van deze schaal was 39,05 met een standaard afwijking van 9,1.

Pessimisme, bestaande uit 6 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,838. De schaal had een gemiddelde van 18,94 met een standaard afwijking van 6,7.

Positiviteit, bestaande uit 3 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,752. Het gemiddelde van deze schaal was 14,79 met een standaard afwijking van 2,9.

Overspannenheid, bestaande uit 3 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,700. Het gemiddelde van deze schaal was 6,36 met een standaard afwijking van 2,8.

Emotieregulatie, bestaande uit 3 items, behaalde een Cronbach’s alpha van ,320. De schaal had een gemiddelde van 9,94 met een standaard afwijking van 2,8.

Tabel 16

Betrouwbaarheid van de Itemfactoren

Schaal Items α M SD N

Optimisme 10 ,889 39,05 9,1 390

Pessimisme 6 ,838 18,94 6,7 390

Positiviteit 3 ,752 14,79 2,9 391

(33)

33

Emotieregulatie 3 ,320 9,94 2,8 363

3.3.4.3 Correlaties van de itemfactoren met depressie

De correlaties tussen de mogelijke beschermende factoren en depressie worden hieronder weergegeven. De correlaties varieerden van -,484 tot ,555. De correlaties van -0,3 en lager worden hieronder vermeld, omdat deze kenmerken mogelijk als beschermende factoren tegen depressie van toepassing zijn.

Pessimisme en Overspannenheid hadden ook hoge correlaties (r = ,510 en r = ,555), maar zijn positief, dus zijn geen mogelijke beschermende factoren, maar juist potentiële bedreigende factoren. De drie potentiële beschermende factoren correleerden negatief met de mate van depressie. De correlaties waren iets lager met een criterium voor depressie (zie ook Tabel 17 in de bijlage).

Optimisme had een r van ,484. Positiviteit had een r van ,454. Emotieregulatie had een r van -,350.

Optimisme was samengesteld uit de volgende items: Over het algemeen ben ik tevreden met mijn leven (r = -,417) Het leven is mooi (r = -,454)

De meeste dagen ben ik blij dat ik leef (r = -,412)

Ik verwacht dat mijn leven grotendeels leuk zal zijn (r = -,357) Ik heb vaak blije gedachten (r = -,435)

Over het geheel genomen, vind ik mezelf leuk (r = -,309) Ik vind het moeilijk om van het leven te genieten

Ik denk meestal dat dingen in mijn leven wel goed zullen komen (r = -,384) In het algemeen vind ik het leven geen pretje (r = ,508)

Ik weersta meestal negatieve gedachten en denk aan positieve uitwegen (r = -,323). Positivisme was samengesteld uit de volgende items:

(34)

34 Ik verwacht dat er goede dingen gebeuren (r = -,418)

Als ik een positieve emotie ervaar, weet ik hoe ik deze vast kan houden (r = -,394). Emotieregulatie was samengesteld uit de volgende items:

Ik kan soms zonder reden twijfelen over alles (r = -0,305)

Ik vind het meestal moeilijk om mijn emoties te reguleren (r = 0,322) Ik heb controle over mijn emoties (r = -0,404).

Hieruit blijkt dat er drie schalen waren die relatief hoog negatief correleren met depressie. Met 16 items werden door deze aanvullende analyses drie efficiënte schalen gevonden die kunnen bijdragen aan de bestrijding van depressie.

3.3.5 Hypothesetoetsing met t-toets

Met behulp van diverse methoden zijn er variabelen geselecteerd die opvallende uitkomsten hadden op één of meerdere analyses. Er werd vervolgens gekeken welke variabelen met een negatieve lading of correlatie met depressie potentiële beschermende factoren van depressie zijn. In dit onderzoek zijn er drie hypothesen onderzocht, namelijk of EI, SI en CI potentiële beschermende factoren van

depressie zijn. Aan de hand van de verschillende analyses is er geprobeerd antwoord te geven op de vraag of er zich binnen de 47 variabelen een potentiële beschermende factor tegen depressie bevond. Deze factor viel tevens onder de EI, SI of CI en op deze manier konden de hypothesen beantwoord worden. Door middel van het aantal negatieve ladingen en correlaties uit verschillende analyses op te tellen, konden de factoren vergeleken worden.

De factoranalyse gaf Emotionele Zelfcontrole, Emotionele Motivatie, Sociale Vaardigheid en Inzicht in Eigen Emoties als mogelijke beschermende factoren. De correlatieanalyse gaf Emotionele Zelfcontrole en Emotionele Motivatie aan als mogelijke beschermende factoren. De regressieanalyse gaf Emotionele Zelfcontrole en Emotionele Motivatie, die samen ongeveer 35% van de variantie verklaarden, als mogelijke beschermende factoren. De discriminantanalyse gaf Geen Behoefte aan Discussie, Belang

(35)

35 Emoties en Inzicht Eigen Emoties als mogelijke beschermende factoren. De analyse over de itemfactoren gaf Optimisme, Positivisme en Emotieregulatie als potentiële beschermende factoren.

De meeste factoren kwamen slechts uit één of twee analyses terug. Het bleek echter dat twee factoren, namelijk Emotionele Zelfcontrole (EZ) en Emotionele Motivatie (EM), in drie van de vier analyses naar voren kwamen als potentiële beschermende factor van depressie. Deze factoren behoorden beide tot de EI. Om te testen of deze factoren daadwerkelijk potentiële beschermers zijn, is er een independent t-test over uitgevoerd. Aan de hand van Levene’s Test voor de Gelijkheid van Varianties is gekeken of depressieven en niet-depressieven significant van elkaar verschillen op variantie van zowel EZ, F = 3,71, p = ,055, als EM, F = 1,04, p = ,308. Dit is niet zo, dus de toets kon worden verricht. Er werd eenzijdig getoetst. Uit de analyse kwam naar voren dat depressieven lager scoren op EZ, M = 20,60, SD = 4,7, ten opzichte van de niet-depressieven, M = 24,65, SD = 3,9. Voor EM gold hetzelfde:

depressieven scoorden lager, M = 18,07, SD = 3,8, dan niet-depressieven, M = 20,72, SD = 3,2. Dit verschil was significant voor zowel EZ, t(389) = -6,078, p < ,001, als EM, t(389) = -4,893, p < ,001 (zie Tabel 17 en 18 in de bijlage). De effect size is berekend aan de hand van de Cohen’s d voor EZ, d = ,94 en EM, d = ,76. Dit zijn beide grote effecten. Met de uitkomst van deze toets kon gezegd worden dat er aan de verwachtingen werd voldaan wat betreft de meting van EI en de relatie hiermee tot de score op de BDI: het bleek dat een hoge score op EM en EZ (wat behoort tot de SSEIT) samenhing met een lage score op de BDI. Dit was echter niet zo voor de score op de overige EI, SI en CI tests.

4.0 Discussie

Zoals bleek uit het onderzoek, zijn Emotionele Motivatie en Emotionele Zelfcontrole, welke behoren tot de EI, twee potentiële beschermende factoren van depressie. Hiermee werden de hypothesen deels bevestigd. Twee aspecten van EI bieden een mogelijke bescherming voor depressie. Daarmee kon aangeduid worden dat (een deel van) EI een potentiële beschermende factor voor depressie is. Met de uitkomst van deze toets kon de nulhypothese dat EZ en EM geen beschermende factoren tegen depressie zijn verworpen worden. Dit bevestigt eerder onderzoek. Er werd echter geen verband tussen de overige 45

(36)

36 variabelen en de mate van depressie gevonden, dus CI en SI hingen niet samen met de mate van depressie. De nulhypothesen dat SI en CI geen potentiële beschermende factoren zijn, kon dus niet verworpen worden. Dit ligt in tegenstrijd met eerder onderzoek, waarin juist in de richting werd gewezen van grote verbanden met depressie.

Het feit dat er behoorlijk wat variabelen niet gecorreleerd waren aan depressie kan liggen aan beperkingen in het onderzoek. Hieronder worden mogelijke alternatieve verklaringen van dit onderzoek besproken, die argumenten kunnen zijn voor de (deels) tegenvallende resultaten.

Een beperking aan dit onderzoek is dat de participanten alleen eerstejaars psychologiestudenten waren. Hierdoor is het onderzoek minder goed te generaliseren naar de gehele bevolking dan wanneer er allerlei mensen mee worden genomen. Daarom is het van belang in vervolgonderzoek ook andere bevolkingsgroepen mee te nemen en de verhoudingen hiertussen evenredig te maken.

Een andere limitatie is dat deze studie zich slechts op correlationeel onderzoek baseerde en dat er dus geen causaal verband aan te brengen is tussen depressie en CI, EI en SI. Op deze manier kan er alleen gesproken worden van potentiële beschermende factoren en niet van daadwerkelijke beschermende factoren. Daardoor kan het onderzoek niet met zekerheid een conclusie trekken die relevant is voor de praktijk. Men weet nu dat twee aspecten van EI potentiële beschermende factoren zijn, maar niet of ze deze kunnen integreren in therapie. Wel is het belangrijk correlationeel onderzoek uit te voeren als voorbereiding op causaal onderzoek. Hiermee kunnen een heleboel hypothesen worden uitgesloten, net zoals de nulhypothese dat de twee significante aspecten geen potentiële beschermende factoren van depressie zijn. Het blijft echter interessant om het oorzakelijk verband te bekijken en dit zou dan ook een goede suggestie voor vervolgonderzoek zijn. Hierbij kan men zich richten op het koppelen van EZ en EM aan depressie. Als hier een oorzakelijk verband uitkomt, zouden deze factoren toegevoegd en vergroot moeten worden in therapie, zodat mensen beschermd worden tegen depressie.

Een alternatieve verklaring voor het feit dat er geen verband is gevonden tussen CI en depressie, is de manier waarop CI gemeten is. Deze is namelijk te beperkt: CI werd alleen gemeten door een abstracte Figuratieve Intelligentietest, namelijk de RPM. CI is echter breder dan dat, zo wordt bijvoorbeeld het

(37)

37 verbale vermogen volledig overgeslagen. Daarom is het nodig een meervoudige IQ-test toe te voegen in vervolgonderzoek, zoals bijvoorbeeld de Intelligenz-Struktur-Test 2000R. Deze meet niet alleen de verbale intelligentie, maar ook het geheugen en de numerieke, figuratieve, algemene (vloeiende) intelligentie en algemene ontwikkeling (Universiteit van Amsterdam, 2014). Deze dekt het volledige intelligentievlak en is dus meer valide. Bovendien schijnt het verbale vermogen meer gerelateerd te zijn aan de variabelen in dit onderzoek, omdat het verbale IQ onder andere ‘jezelf uitdrukken’ inhoudt, wat zowel terugkomt in SI als EI (Logsdon, 2014). Op deze manier zal deze soort intelligentie waarschijnlijk sneller gerelateerd zijn aan depressie.

Kortom, het is van belang meer onderzoek naar dit onderwerp te doen aangezien dit veel bijdraagt aan de ontwikkeling van therapieën. Wanneer duidelijk is welke factoren bescherming bieden voor een depressie, kan gepoogd worden deze te versterken in therapie. Op deze manier zullen mensen sneller genezen. Ook zou het toepasbaar zijn in de preventie van depressie door mensen die vatbaar zijn voor een depressie, doordat ze bijvoorbeeld al een depressieve episode hebben gehad, te behoeden van het

(opnieuw) ontwikkelen van een depressie. De generaliseerbaarheid van dit onderzoek is beperkt, aangezien alleen studenten participeerden, dus vervolgonderzoek is zeker nodig om dit wel te bereiken.

Uit deze studie bleek dat bepaalde aspecten van EI potentiële beschermende factoren zijn voor depressie. Voor CI en SI werd dit niet bevestigd.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This post-hoc analysis of 179 patients with CAP that had received &gt;48 h of beta-lactam treatment prior to hospitalization to a non-ICU ward, did not reveal that continued

Specifically, the early-type population that comprises the E and E/S0 galaxies dominates the inner regions of the cluster while the population of gas-rich galaxies that constitutes

Table 3 Associations of ultimate and distal cultural, social and intrapersonal factors with three clusters of co-occurring HRBs for late adolescents: Alcohol, Health and Delinquency

We employ the recently developed full configuration interaction quantum Monte Carlo (FCIQMC) method to compute the π → π ∗ vertical excitation energies of ethene and

• Jiapan Guo, Chenyu Shi, George Azzopardi, and Nicolai Petkov, Recognition of archi- tectural and electrical symbols by COSFIRE filters with inhibition, In Computer Analysis of

Latent growth curve models were used to examine the individual cognitive trajectories of children, which allowed us to study the effect of ART, parental characteristics and

Beargumenteer je antwoord door Nussbaums onderscheid tussen de cognitieve en evaluatieve lading van emoties toe te passen op tekst 8.. Dieren lijken soms medelijden te kunnen

• een argumentatie dat er volgens Nussbaum bij de chimpansee Joni in tekst 8 sprake is van een emotie vanwege de cognitieve lading: er lijkt sprake te zijn van de overtuiging bij