• No results found

Hoe expliciet communiceren Nederlanders over affect?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hoe expliciet communiceren Nederlanders over affect?"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Hoe Expliciet Communiceren Nederlanders over Affect?

Bachelorproject Sociale Psychologie

‘’Hoe expliciet communiceren Nederlanders over affect’’

Douven, F. P.

10202684

Milena Feldkamp

22 mei 2015

6335 woorden

(2)

2

Abstract

De huidige studie onderzocht hoe expliciet Nederlanders communiceren over affect. Dit is gedaan door algemene en affectieve informatie in kaart te brengen en het verschil tussen deze te bekijken voor de emoties trots en schaamte. Aan dit onderzoek deden 40 Nederlanders mee. Deelnemers kregen emotiescenario’s te lezen voor trots en schaamte en moesten over deze scenario’s vertellen. Expliciete communicatie werd gemeten door middel van expliciete affectieve uitingen (specifieke-/vage emotie omschrijvingen) en impliciete affectieve uitingen (appraisals/emotion related actions). Deelnemers gaven significant meer affectieve- dan algemene informatie weer bij trots dan bij schaamte. Daarnaast gaven ze significant meer specifieke emotie omschrijvingen bij trots maar meer emotion related

actions bij schaamte. Mogelijk communiceren Nederlanders dus explicieter over trots dan

(3)

3

Communicatie, het klinkt als een algemeen begrip waarvan iedereen weet wat het inhoudt. Hoewel dit een basale humane eigenschap is, is het niet zo universeel als het lijkt. Mensen communiceren op vele verschillende manieren in verschillende maten. Er zijn meerdere factoren die van invloed kunnen zijn op communicatie. Van gesprekspartner (Matsumoto, Yoo & Fontaine, 2008) tot de relatie met de gesprekspartner (Gudykunst & Shapiro, 1997) tot onderwerp (Mascolo, Fischer & Li, 2003). Het klinkt aannemelijk dat individuele verschillen tussen mensen een rol spelen in communicatie (Walbott & Scherer, 1986). Deze individuele verschillen kunnen echter gebaseerd zijn op de cultuur die iemand met zich meedraagt (Uchida & Kitayama, 2009). Deze individualistische verschillen en cultuur kunnen niet alleen invloed hebben op communicatie, maar ook op emotie (Mesquita & Leu, 2007; Mesquita & Karasawa, 2006). Zo zijn er culturele verschillen die leiden tot het meer of minder tonen van verschillende emoties in bepaalde culturen (Mesquita & Leu, 2007; Park, Levine, Weber, Lee, Terra, Botero et al., 2012). Het lijkt zo te zijn dat deze ervaren emoties, ook wel gezien als affect, op hun beurt weer doorspelen in communicatie (Wallbott & Scherer, 1986). Het is echter de vraag in hoeverre cultuur een rol speelt in communicatie en op welke manier emotie invloed heeft op communicatie. Veel van het eerder onderzoek voert een vergelijking uit tussen culturen, het lijkt ons echter belangrijk concreet in kaart te brengen hoe het proces verloopt binnen een bepaalde cultuur. Daarom zal in deze studie worden onderzocht hoe expliciet Nederlanders communiceren over affectieve informatie. Er zal in dit onderzoek ingezoomd worden op de emoties trots en schaamte.

Cultuur en Communicatie

Om te beginnen zal hiervoor informatie weergegeven moeten worden over cultuur. Op het gebied van cultuur is Hofstede’s cultural dimensions theory een van de bekendste en

(4)

4

invloedrijkste theorieën (Hofstede, 1983). Deze biedt een manier om culturen te classificeren aan de hand van culturele waarden. De dimensies van Hofstede bieden een verklaring voor verschillen in waarden tussen mensen met andere culturele achtergronden. De dimensies zijn Individualism, Uncertainty avoidance, Power Distance, Masculinity, Long

term orientation en Indulgence (2010). Een belangrijke dimensie is die van Individualism

versus collectivism. Deze geeft de mate weer waarin individuen zijn geïntegreerd in groepen. In een meer individualistische samenleving wordt vaak meer waarde gehecht aan

persoonlijke rechten en prestaties. Dit staat in tegenstelling tot collectivistische culturen, waar meer waarde gehecht wordt aan het behoren tot het grotere geheel op basis van groepslidmaatschap en groepscohesie. Daarnaast toont de Uncertainty avoidance index de tolerantie ten opzichte van onzekerheid en ambiguïteit van de samenleving. Het laat zien of mensen proberen onzekerheid te verminderen of niet door deze juist uit de weg gaan.

Cultuur en emotie

Culturele waarden kunnen invloed hebben op emoties (Matsumoto, 1990). Scherer definieert emoties als ‘’episodes van gecoördineerde veranderingen in verschillende componenten in reactie op externe of interne gebeurtenissen die van grote significantie zijn voor het organisme’’ (2005, p.697). De componenten zouden gaan over neurofysiologie, motor expressie, subjectief gevoel, actie tendensen en cognitieve processen waarbij emoties nuttig zijn aangezien ze dienen ter voorbereiding op gedrag. Hierbij kunnen in verschillende culturen het uiten van bepaalde emoties juist wel of juist niet gewaardeerd worden; ofwel ‘’admired’’ of ‘’dispised’’ emoties zijn.

Matsumoto, Yoo en Fontaine (2008) toonden dit aan door te kijken naar de relatie tussen culturele waarden als individualisme of collectivisme en emotie uiting. Hieruit bleek

(5)

5

dat mensen in individualistische culturen minder emotie uitingen lieten zien in gezicht expressie dan mensen uit collectivistische culturen. Op basis van verschillende culturele waarden en voorkeuren, toont men zo meer of minder expressief emoties. Dit is interessant aangezien dit verschil waarschijnlijk voort komt uit een positieve waardering van het zelf (Mesquita & Leu, 2007). Reden hiervoor kan zijn dat iemand die een cultuur gewend is waar onafhankelijkheid belangrijk is, meer zelfbewuste emoties zal tonen en de nadruk zal leggen op een positieve evaluatie van het zelf. Op deze manier wordt de uniekheid van het zelf als individu, ten opzichte van de groep benadrukt, om zichzelf te onderscheiden van de groep. Dit heeft veelal te maken met chronische doelen om te streven naar self-esteem, door middel van self-enhancement. Dit komt naar voren uit onderzoek van Heine (1997) waar Canadese deelnemers de eigen sociale omgeving veel minder kritiek toekenden dan Japanse deelnemers. Dit zou voortkomen uit het streven naar self-enhancement, wat zoveel wilt zeggen als de motivatie om een positief zelfbeeld te bezitten en behouden. Daarnaast vond Heine dat Japanners lager scoren op self-enhancement en self-esteem dan

Noord-Amerikanen (1999; 2007). Dit sluit aan bij het idee dat personen uit een collectivistische cultuur meer geneigd zijn om te streven naar face, ofwel het behouden van een positief beeld in de ogen van anderen. Dit wordt hier echter gedaan door zelf kritisch te zijn. Zo wordt gestreefd naar self-improvement. Mogelijk kan dit resulteren in meer belichting van negatieve informatie over het zelf om zo tegemoet te komen aan de interafhankelijkheid van de groep (Mesquita & Leu, 2007). Hierbij sluit het idee aan dat in individualistische culturen geluk en blijdschap vaak wordt vastgelegd in termen van persoonlijke prestaties ter behoeve van een positief zelfbeeld in tegenstelling tot collectivistische culturen. Hier zoekt men meer de balans tussen positieve- versus negatieve gevoelens op basis van prestaties van de groep,

(6)

6

waardoor men een negatief zelfbeeld mogelijk meer zal uiten (Uchida, Norasakkunkit & Kitayama, 2004; Eid & Diener, 2001).

Het is dan ook per cultuur verschillend welke emoties als wenselijk- of niet wenselijke normen gelden. Dit kwam naar voren uit het onderzoek van Kitayama, Mesquita en Karasawa (2006; 2004) naar socially engaging en socially disengaging emoties. Er werd gevonden dat Japanners herhaaldelijk meer en vaker engaging emoties ervoeren zoals bijvoorbeeld schuld. Deze kunnen gedefinieerd worden in termen van een meer betrokken emotie, gericht op de groep. Amerikaanse deelnemers gaven echter meer en vaker

disengagingzoals trots weer, die gezien worden als meer zelf-gerichte gevoelens. Deze

betrokken emoties worden in Japan meer gewaardeerd op basis van geprefereerde interafhankelijke culturele waarden. Hierbij wordt trots juist vaak gezien als een ‘’dispised’’ emotie en schaamte als ‘’admired’’ emotie. Terwijl in de VS de disengaging emoties meer gewaardeerd worden op basis van normen omtrent een preferentie voor een onafhankelijke cultuur. Hier wordt trots dan ook juist gezien als een ‘’admired’’ emotie, terwijl schaamte een ‘’dispised’’ emotie zou zijn (Kitayama, Markus & Kurokawa, 2000). Dit idee wordt ook ondersteund door onderzoek van Scollon, Diener, Oishi en Biswas-Diener (2004), waar het tonen van trots meer voorkwam bij mensen in Spaanse, Europese en Amerikaanse landen. Deze kunnen mogelijk meer gezien worden als onafhankelijke culturen aangezien deze volgens Hofstede een hoge score hebben op individualisme (2010). Aangezien voor Nederland eenzelfde culturele achtergrond wordt ingeschat (Hofstede, 2010), wordt ook voor Nederlanders verwacht dat trots een ‘’admired’’ en schaamte een ‘’dispised’’ emotie zal zijn.

(7)

7

Zoals gezien komen verschillen in emotie uiting mogelijk tot stand door cultureel

bepaalde verschillen in de structuur van het zelf. Er zijn meerdere onderzoeken die de relatie tussen culturele waarden, zelfbeeld en communicatiegedrag ondersteunen (Croucher, Oommen, Hicks, Holody, Anarbaeva, Yoon et al., 2010). Vorming van dit zelfbeeld speelt in veel groepen en culturen dan ook een grote rol en zorgt voor concrete verschillen in communicatie (Gudykunst, Matsumoto, Ting-Toomey, Nishida, Kim & Heyman, 1996). Zo kunnen mensen met andere culturele achtergronden verschillen in de manier van opstellen van argumenten. Dit toonde Suzuki (2010) aan met onderzoek waar werd gevonden dat Japanners significant meer indirecte argumenten opstelden dan Amerikanen. Mogelijk speelt hier de rol van een meer collectivistische cultuur die meer uncertainty avoidance waardeert, versus een meer individualistische cultuur waar het meer geaccepteerd wordt directer in omgangsstijl te zijn. Naast uncertainty avoidance kan cultureel collectivisme zorgen voor een interafhankelijke vorming van het zelfbeeld en kan leiden tot meer high-context

communicatie (Singelis & Brown, 1995). Een cultuur die hoog scoort op high-context communicatie, gebruikt veel hoog contextuele berichten. Dit houdt in dat de communicatie zeer afhankelijk is van de ingroup waarbij veel informatie niet letterlijk gezegd wordt, maar de gesprekspartner inferenties moet trekken op basis van indirecte informatie (Hall & Hall, 1987). Dit sluit aan bij onderzoek van Park et al (2012). Zij vonden dat individualisme kan leiden tot een preferentie van meer directe communicatie over emoties, zowel op cultureel als individueel niveau. Dit laat zien dat er een verschil is in affectieve communicatiestijl met betrekking tot emoties.

(8)

8

Het lijkt dan ook aannemelijk dat niet alleen cultuur van invloed is op communicatie maar ook soort onderwerp ertoe doet. Hierin kan emotie mogelijk een factor zijn die bepalend is voor communicatiestijl. De voornaamste reden voor deze gedachte is de

bevinding dat wenselijke emoties vaker zullen worden geuit en onwenselijke emoties minder vaak worden geuit (Scherer, Wallbott & Summerfield, 1986). Dit kwam naar voren uit onderzoek van Tsai, Knutson & Fung (2006) waar Noord-Amerikanen het uitvergroten van positief affect bijvoorbeeld meer waardeerden dan Chinezen, die rustig positief affect meer waardeerden. Een ander belangrijk voorbeeld hiervan werd gevonden door Crowe, Raval, Trivedi, Daga en Raval (2012). Zij toonden aan dat er in de VS meer emoties werden geuit die gericht waren op het zelf, zoals blijdschap, terwijl in India meer emoties werden geuit die gefocust waren op anderen of de relatie tussen het zelf en de ander. Bovendien is het belangrijkste bewijs hiervoor dat Amerikanen meer trots uitten dan schaamte terwijl Japanners meer schaamte uitten dan trots (Kitayama et al., 2006). Mogelijk praten mensen waarschijnlijk meer over informatie die ze wel prettig vinden en voldoet aan het beeld dat ze willen scheppen over zichzelf (Mascolo, Fisher & Li, 2003).

Zoals gezien wordt communicatie door verschillende factoren beïnvloedt. Hierbij spelen culturele waarden vaak een rol. Dit met name aangezien cultuur doorspeelt in emoties die kunnen zorgen voor verschillen in soort affectieve communicatie. Deze kunnen voor concrete verschillen zorgen waarbij de communicatiestijl mogelijk beïnvloed wordt door het gesprekonderwerp, in deze emotie. Veel van het eerder onderzoek is echter gebaseerd op vergelijkingen tussen verschillende culturen. In dit onderzoek zal echter naar één cultuur gekeken worden, namelijk de Nederlandse cultuur. Op deze manier kan in de toekomst mogelijk meer gezegd worden over de vergelijking tussen culturen. Hierbij wordt

(9)

9

deze reden zal in het huidige onderzoek worden onderzocht hoe Nederlanders praten over algemene en affectieve informatie en of deze verschillen voor de emoties trots en schaamte.

Ondanks de verschillende bovenstaande onderzoeken is er nauwelijks onderzoek gedaan naar wat de invloed van specifieke emoties concreet is op communicatie. Om deze reden is er heel weinig bekend over de operationalisatie van communicatie en hoe deze het best gemeten kan worden. Een van de weinige theorieën met betrekking tot dit onderwerp is de

component theory of emotions van Scherer, waarin appraisals over een situatie worden

gezien als componenten die leiden tot een emotie. Emoties gaan hierin gepaard met emotie gerelateerde acties en taal. Indien er onderzoek gedaan wordt naar verbaal gedrag in emoties, moet er dan ook gekeken worden naar woorden. Indien men over emoties praat kan dit op verschillende manieren, van directe benoeming tot affectieve evaluatie van een situatie (Scherer, 1997).

Op basis van deze theorie kan communicatie volgens het huidige onderzoek onderzocht worden op basis van vier soorten verbale affectieve communicatie;: vage emotie

omschrijvingen, specifieke emotie omschrijvingen, appraisals en emotion related actions. In het huidige onderzoek zal bekeken worden of er een effect is van emotie categorie en soort verbale affectieve communicatie en of deze interacteren. Voor emotie categorie wordt een verschil tussen trots en schaamte verwacht, waarbij men meer affectieve informatie zal weergeven voor trots dan voor schaamte. Daarnaast wordt voor soort verbale affectieve uiting verwacht dat er explicieter emoties worden geuit. Dit door meer specifieke emotie omschrijvingen dan vage emotie omschrijvingen te geven bij trots dan bij schaamte en meer vage emotie omschrijvingen bij schaamte dan bij trots. Daarnaast zal onderzocht worden of culturele waarden van belang zijn aan de hand van individualisme. Hierbij wordt een

(10)

10

positieve samenhang verwacht tussen individualisme en expliciete communicatie. Dit aangezien het ons aannemelijk lijkt dat dat specifieke emotie omschrijvingen explicieter zijn dan vage emotie omschrijvingen en deze weer explicieter zijn dan appraisals en emotion

related actions.

Methode Deelnemers

Aan dit onderzoek namen 49 Nederlanders deel. Hiervan hadden 8 deelnemers de controlevraag ingevuld ongeacht de instructie deze over te slaan. Drie deelnemers hiervan gaven aan de vraag ingevuld te hebben maar niet meer te kunnen veranderen. Van de andere 5 deelnemers kon de seriositeit van deelname in twijfel getrokken worden, daarom werden deze niet meegenomen in de analyses. Van 3 deelnemers was de filmdata niet beschikbaar aangezien de dvd beschadigd was. Daarnaast begreep een deelnemer de opdracht niet, waardoor deze data niet bruikbaar was. Op basis van deze gegevens zijn de analyses gedaan met 40 deelnemers. Deze groep bestond uit 29 vrouwen en 11 mannen met een gemiddelde leeftijd van 24.60 jaar (sd=8.96). Van deze groep bestond 80,5% uit

studenten van de Universiteit van Amsterdam. Aangezien het onderzoek gaat over cultuur en mono-culturele Nederlanders was het van belang dat de deelnemer groep zoveel mogelijk bestond uit autochtone Nederlanders. Van de 40 deelnemers waren er 38 in Nederland geboren. Van de overige twee was er één vrijwel direct na de geboorte naar Nederland verhuisd en de ander in haar 11e levensjaar. Daarnaast gaven van de 40

deelnemers, 34 mensen aan beide ouders te zijn geboren in Nederland. In totaal voldeden 7 deelnemers niet aan de eis autochtone Nederlander te zijn. Omdat deze deelnemers echter

Comment [J1]: Dit bleek de 3rde

beschadigde dvd te zijn

Comment [J2]: Dit verklaart mogelijk

onze lage score op Individualisme. Om dit als argument in de discussie te gebruiken zou je (als je wilt) nog even kunnen of kmannen en vrouwen daadwerkelijk anders scoren op de IC schaal.

(11)

11

wel waren opgegroeid in Nederland en er vrijwel hun hele leven hebben gewoond werden de deelnemers gerekend als voldoende mono-culturele Nederlanders. Daarnaast

vertoonden deze deelnemers ook geen uitschieters in de data, waardoor ze wel werden meegenomen in de analyses. Tot slot gaven van de 40 deelnemers twee deelnemers aan dat Nederlands niet hun moedertaal was. Deze gaven echter wel een score van 9 op de 10 op de vraag hoe goed hun begrip was van de Nederlandse taal. Op basis hiervan zijn deze

deelnemers wel meegenomen in de analyses. Deelnemers ontvingen een beloning voor deelname aan het onderzoek in de vorm van een proefpersoon punt of € 10.

Materialen

Het onderzoek werd uitgevoerd met behulp van een online Qualtrics servey waarop de deelnemers het experiment doorliepen. Communicatie samples werden verworven door deelnemers op te nemen met behulp van een videocamera en microfoon. Daarnaast maakte de deelnemer gebruik van een zandloper met 3 minuten, ter tijdsindicatie voor zichzelf.

Alle deelnemers kregen verschillende situaties voorgelegd waarin emoties werden gemanipuleerd. De emoties; trots en schaamte, werden gemanipuleerd door een verhaal op de computer dat een situatie beschreef die een van deze emoties zou oproepen. Voor trots hield dit in dat de deelnemer goed had gepresteerd op het werk en voor schaamte dat de deelnemer voor schut stond voor een grote groep (zie Appendix A). Na iedere manipulatie van de emotie werd een manipulatiecheck uitgevoerd. Hierbij werd gevraagd of de deelnemer een emotie had gevoeld en of de deelnemer een emotie had geuit toen hij/zij zich de situatie voorstelde. Hiervoor werden de emoties blijdschap, trots, verdriet, bezorgdheid en schaamte aangeboden maar ook een optie voor het invullen van een mogelijk andere emotie of de optie geen enkele emotie. De deelnemer kon hier op een

Comment [J3]: Dit zou eerder in de

(12)

12

negenpunts Likert-schaal antwoorden, variërend van ‘’helemaal niet’’ tot ‘’zeer sterk’’. Hierna werd gevraagd in hoeverre de deelnemer het storend vond dat hij/zij de

gesprekspartner niet kon zien en of de deelnemer zelf ooit een vergelijkbare situatie had meegemaakt. Deze vier vragen werden na elke gemanipuleerde emotie gesteld. Als laatste manipulatiecheck werden er drie vragen gesteld met betrekking tot het praten voor de camera. Een voorbeeld hiervan was ‘’Hoe zeer kon u uzelf zijn voor de camera?’’.

Affectieve communicatiestijl werd gemeten aan de hand van de camerabeelden en geluidsopnames die de deelnemers hadden ingesproken. Deze communicatie werd getranscribeerd en geïnterpreteerd aan de hand van een codeer schema (zie Appendix B). Op deze manier kon deze informatie omgescoord worden in aantallen manieren van communicatie. Daarnaast waren er een tweetal vragenlijsten opgenomen ten aanzien van het meten van individuele verschillen en communicatie voorkeuren. Er werden culturele waarden van elke deelnemer gemeten aan de hand van de CVCSCALE (Yoo, Donthu & Lenartowicz, 2011). Dit is een vijf-dimensionale schaal met 24 items, allen te beantwoorden op een zevenpunts Likert-schaal variërend van ‘’helemaal niet mee eens’’ tot ‘’helemaal mee eens’’. Voorbeelden uit deze vragenlijst zijn ‘’Mensen met een hogere status zouden de meeste beslissingen moeten nemen zonder mensen met een lagere status te raadplegen’’ en ‘’Het succes van de groep is belangrijker dan individueel succes’’. Daarnaast werd

communicatie voorkeur gemeten, de resultaten hiervan zullen echter buiten beschouwing worden gelaten in dit onderzoek.

Procedure

Deelnemers werden bij binnenkomst in het lab welkom geheten. Nadat ze hadden plaatsgenomen achter de tafel met computer en zandloper werd hen een korte uitleg

(13)

13

gegeven. Deelnemers kregen te horen dat er onderzoek gedaan zou worden naar hoe Nederlanders praten over hun dagelijkse bezigheden. Hiervoor kregen ze een aantal situaties voorgelegd waar ze iets over zouden moeten vertellen in de camera. Na het starten van de filmopname werd aangegeven dat de computer ze hier helemaal doorheen zou lopen en er alvorens een oefentrial gedaan zou worden. Hier in moest de deelnemer vertellen hoe zijn/haar ochtend was verlopen. Dit zou gebeuren in het bijzijn van de proefleider zodat indien nodig, vragen gesteld konden worden. Alvorens het oefentrial mocht de deelnemer de zandloper omdraaien, ter tijdsindicatie. Daarnaast werd duidelijk aangegeven dat er geen goede of foute antwoorden waren. Tijdens de oefenopname werd er positieve feedback richting de deelnemer geuit en indien de deelnemer snel stopte met vertellen een prompt tot mogelijk het geven van meer informatie. Na afloop van de oefensessie werden eventuele vragen van de deelnemer beantwoord, waarna de deelnemer verder kon naar het

daadwerkelijke experiment. De deelnemer werd geïnstrueerd zich zo goed mogelijk in te leven in de komende situaties en werd herinnerd aan het alvorens omdraaien van de zandloper. Indien er geen vragen waren werd de deelnemer succes gewenst en alleen achter gelaten in de onderzoeksruimte. Deelnemers kregen nu de verschillende emotionele

situaties voorgelegd met bijbehorende vragenlijsten. Hierbij was de emotie vignette gecounterbalanced om random toebedeling mogelijk te maken. Aan het eind van deze onderdelen mocht de deelnemer de proefleider erbij roepen. Deze zette de opname apparatuur uit en richtte de camera van de deelnemer af. Vervolgens mocht de deelnemer het tweede deel van het onderzoek doorlopen. Dit tweede deel bevatte meerdere

vragenlijsten, waaronder de CVCSCALE vragenlijst over individuele culturele waardes en tot slot aan aantal vragen over identiteit en demografische gegevens. Na afloop mocht de

(14)

14

deelnemer de proefleider erbij roepen. Deze bedankte de deelnemer voor deelname aan het onderzoek en betaalde de deelnemer uit of kende proefpersoon punten toe.

Resultaten

Vooraf aan de analyses was gekeken naar de manipulatiechecks. Allereerst werd bekeken of deelnemers niet dermate last hadden van het praten voor een camera, dat het de resultaten zou beïnvloeden. Hiervoor werden drie vragen opgesteld; ‘’kon u zich goed voorstellen dat u met iemand aan het praten was?’’ (m=4.80, sd=2.17), ‘’vond u het moeilijk om voor de camera over deze situaties te vertellen?’’ (m=5.22 , sd=2.55) en ‘’hoezeer kon u uzelf zijn voor de camera?’’ (m=5.90, sd=1.64). Hieruit kwam naar voren dat de methode uitvoerbaar was. Daarnaast was het belangrijk dat alle emotie vignetten de daadwerkelijk beoogde emotie opwekten in de deelnemers. Uit de manipulatiecheck bleek dat dit het geval was. Alle deelnemers gaven aan bij beide emotie scenario’s een emotie ervaren en geuit te hebben. In het trots scenario werd voornamelijk trots ervaren. Daarnaast

rapporteerden deelnemers blijdschap te hebben ervaren. Verder gaven weinig deelnemers aan bezorgdheid en schaamte te ervaren en geen enkele deelnemer gaf aan verdriet te ervaren. In het schaamte scenario werd voornamelijk schaamte ervaren. Een aantal deelnemers gaven echter ook aan blijdschap en bezorgdheid te ervaren, één persoon gaf aan trots en verdriet te ervaren.

De eerste doelstelling van dit onderzoek was om de affectieve communicatie van Nederlanders in kaart te brengen. Hiervoor is een spraakanalyze uitgevoerd waar is gekeken naar de hoeveelheid algemene informatie die men verstrekte, geoperationaliseerd in aantal woorden. Hieruit uit bleek dat deelnemers gemiddeld 547.30 woorden per emotiescenario prijsgaven (sd=203.43). Hierbij praatten ze gemiddeld 220.08 seconde per scenario

(15)

15

(sd=74.58) met een snelheid van 4.95 woorden per seconde (sd=1.00). Daarnaast is gekeken naar de hoeveelheid affectieve informatie, geoperationaliseerd door het aantal affectieve informatie eenheden (zoals specifieke emotie omschrijvingen, vage emotie omschrijvingen,

appraisals en emotion related actions) die men verstrekte. Hieruit bleek dat deelnemers

gemiddeld 14.15 affectieve informatie eenheden per scenario weergaven (sd=5.81). Op basis hiervan is bekeken hoe de verschillende vormen van verbale affectieve uiting zich tot elkaar verhielden. Deze resultaten zijn te zien in Tabel 1- gemiddeld werden de meeste appraisals gegeven, daarna specifieke emotie omschrijvingen en vage emotie omschrijvingen en het minste emotion related actions.

(16)

16 Tabel 1

Gemiddelde en Standaardddeviatie van Aantal Appraisals, Specifieke-, Vage Emotie Omschrijvingen en Emotion Related Actions op Verbale Affectieve Uiting

De tweede doelstelling was om te onderzoeken of er een verschil in algemene en affectieve informatie was wanneer Nederlanders over schaamte of trots vertelden. Een

Paired samples t-test liet zien dat deelnemers significant meer algemene informatie (dus

affectieve en non-affectieve informatie samen) weergaven voor schaamte (m=285.45,

sd=103.87) dan voor trots (m=261.85, sd=111.90), t(39)=-2.062, p=.046. Een vergelijking van

de hoeveelheid affectieve informatie middels een paired samples t-test liet het

tegenovergestelde zien. Deelnemers gaven significant meer affectieve informatie weer voor trots (m=7.98, sd=3.39) dan voor schaamte (m=6.18, sd=3.44), met t(39)=5.181, p<.001.

Er blijkt hierbij echter geen significant verschil voor de lengte in tijd t(39)= -1.579,

p=.122. Deelnemers praatten dus niet significant langer over schaamte dan over trots. Ook

was er geen significant verschil op speech rate t(39)=-.352, p=.727. Dit betekent dat er geen verschil was in hoeveelheid woorden in verhouding tot hoeveelheid tijd voor de emoties trots of schaamte.

Communicatie type Gemiddelde Standaarddeviatie

Specifieke emotie omschrijvingen 2.95 2.21

Vage emotie omschrijvingen

2.18 2.15

Appraisals 8.55 3.64

Emotion related Actions .48 .93

Comment [J4]: Dit sort

structuuraanduiders helpen de lezer de informative te verwerken

Comment [J5]: Goed, je legt het

(17)

17

Vervolgens werd gekeken of emotie categorie of soort verbale affectieve uiting invloed had op affectieve informatie, dus de frequentie van woorden. Hiervoor werd een

repeated measures ANOVA uitgevoerd. Emotie categorie bleek een significant hoofdeffect te

hebben F(1,39)=10.101, p<.005, met een effect size van .21. Dit geeft aan dat ongeacht het soort verbale affectieve uiting, er een verschil was tussen trots (m=1.99, sd=.13) en schaamte (m=1.54, sd=.14) in frequenties van verbale affectieve woorden. Dit met een hoger

gemiddelde op trots dan op schaamte. In lijn met de verwachtingen deelden deelnemers dus meer affectieve informatie indien ze over trots praatten dan over schaamte.

Naast emotie categorie had ook soort verbale affectieve uiting effect op de frequentie van woorden. Dit bleek uit het significante hoofdeffect, F(2.16, 84.18)= 97.007,

p<.001. Omdat niet werd voldaan aan de aanname van sphericiteit, mauchly’s test voor soort

verbale affectieve uiting gaf aan dat x²(5)= 24.719, p<.001, werd wel gecorrigeerd waardoor de Greenhouse-geisser aangehouden werd. Na correctie werd hierbij een effect size

gevonden van .86, wat duidt op een sterk gevonden resultaat. Dit betekent dat als we emotie categorie buiten beschouwing laten, er een verschil is in de frequenties tussen specifieke emotie omschrijvingen (m=1.49, sd=.17), vage emotie omschrijvingen (m=1.09, sd=.17),

appraisals (m=4.28, sd=.29) en emotion related actions (m=.24, sd=.09). Grafiek 1 laat de

gemiddelden zien voor soort verbale affectieve uiting. Significante verschillen in gemiddeldes werden gevonden tussen specifieke emotie uitingen en appraisals, specifieke emotie uitingen en emotion related actions en appraisals en emotion related actions met p<.001. Er werd echter geen significant verschil gevonden tussen specifieke emotie uitingen en vage emotie uitingen met p=.45, en ook de overige verschillen waren niet significant met p>.05. Deze resultaten komen niet direct overeen met de verwachting dat deelnemers de meeste

Comment [J6]: Zorg ervoor dat je deze

term in de inleiding introduceert en duidelijk maakt hoe je hem operationaliseert (appraisals, vage, specificieke, etc)

(18)

18

specifieke-, vervolgens vage emotie omschrijvingen, daarna appraisals en tot slot de minste

emotion related actions geven.

Tot slot werd ook voor het interactie effect niet voldaan aan de aanname van sphericiteit want mauchly’s test voor emotie categorie met affectief informatie type gaf aan dat x²(5)=31.746, p<.001. Na correctie middels Greenhouse-geisser bleek een significante interactie gevonden tussen emotie categorie en soort verbale affectieve uiting met F(2.166, 84.481)=9.299, p<.001. Dit betekent dat de frequenties van affectieve woorden op de verschillende levels van verbale affectieve uiting verschillend waren voor trots en voor schaamte. Grafiek 2 toont de gemiddelde frequenties van verbale affectieve uiting voor de verschillende emotie categorieën.

0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 4 4,5 Specifieke Emotie Omschrijvingen Vage Emotie

Omschrijvingen Appraisals Related ActionsEmotion

Gemiddelden en Standaarddeviaties van Soort

Verbale Affectieve Uiting

Grafiek 1

Gemiddelden Standaarddeviaties

(19)

19

Om het interactie effect nader te onderzoeken werd een simple effects analyse uitgevoerd. Hieruit bleek dat er gemiddeld significant meer specifieke emotie omschrijvingen gebruikt werden bij trots (m=2.38, sd= .33) dan bij schaamte (m=.58, sd= .13), p<.001. Er was geen significant verschil in gemiddelde hoeveelheid vage emotie omschrijvingen en

appraisals bij trots en bij schaamte, p>.05. Daarnaast bleek wel een significant verschil

tussen trots (m=.03, sd=.25) en schaamte (m=.45, sd=.15) voor emotion related actions met F(1,39)=7.88, p=.008. Deelnemers deelden dus significant meer specifieke emotie

omschrijvingen bij trots en meer emotion related actions bij schaamte. Omdat specifieke emotie uitingen gedefinieerd waren als een expliciete vorm van emotie uiting en emotion

related actions als impliciete vorm van verbale affectieve uiting was de hypothese dat men

explicieter communiceert bij trots dan schaamte bevestigd. 0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 4 4,5 5 Specifieke Emotie Omschrijvingen Vage Emotie

Omschrijvingen Appraisals Related ActionsEmotion

Interactie Effect Emotie Categorie en Soort

Verbale Affectieve Uiting

Grafiek 2

Trots Schaamte

(20)

20

Uit eerder onderzoek is gebleken dat individualisme invloed heeft op

communicatiestijl. Daarom werd de correlatie tussen deze culturele waarde (individualisme) en de vier soorten verbale affectieve uitingen (specifieke-, vage emotie omschrijvingen,

appraisals en emotion related actions), voor trots en schaamte samen genomen, bekeken. In

Tabel 2 zijn de scores op culturele waarden te zien van de Nederlanders die mee hebben gedaan aan het onderzoek.

Tabel2

Scores op Culturele Waarden Hofstede

Culturele waarden Minimum Maximum Gemiddelde Standaarddeviatie

Powerdistance 5 19 10.29 3.78

Individualisme 9 39 23.34 6.88

Masculinity 4 23 11.18 4.45

Long term orientation 10 27 19.33 3.50

Uncertainty Avoidance 16 31 24.73 3.67

Zoals te zien scoorden de deelnemers gemiddeld 23.34 op individualisme. Indien over beide emoties samen gekeken, werden er geen significante correlaties gevonden tussen individualisme en soort verbale affectieve uiting, voor allen was p>.05. Er werd wel een positieve relatie tussen individualisme en expliciete verbale affectieve communicatie

(specifieke- en vage emotie omschrijvingen) verwacht. Daarom werd ook de correlatie tussen culturele waarden en soort verbale affectieve communicatie berekend, voor beide emoties apart. Hieruit bleek een significante correlatie tussen individualisme en specifieke emotie omschrijvingen voor schaamte, p=.017. Uit de andere correlaties bleek echter opnieuw geen

(21)

21

significantie, p>.05. Specifieke emotie omschrijvingen worden in het huidige onderzoek gezien als expliciete emotie uitingen. Om deze reden liggen de gevonden resultaten deels in lijn met de verwachting een positieve relatie te vinden tussen individualisme en expliciete communicatie.

Discussie

In het huidige onderzoek is beoogd in kaart te brengen hoe Nederlanders

communiceren over affect. Hiervoor is gekeken naar vier soorten affectieve verbale uitingen. Uit het onderzoek komt naar voren dat de onderzochte groep Nederlanders niet wezenlijk expliciet over emoties praatten. Dit bleek aangezien er niet méér expliciete affectieve uitingen werden gedaan dan minder expliciete (of impliciete) affectieve uitingen, ongeacht emotie. Er is namelijk gevonden dat de onderzochte groep Nederlanders relatief veel emotie gerelateerde observaties deden van situaties (appraisals). Deze werden ongeacht soort emotie namelijk wezenlijk meer gebruikt dan de drie andere soorten verbale affectieve uitingen.

Daarnaast laat deze studie zien dat het belangrijk is rekening te houden met operationalisatie van communicatiestijl. De eerste reden hiervoor was dat het huidige onderzoek communicatiestijl onderzocht door middel van observatie in plaats van

zelfrapportage. Dit zorgt ervoor dat de resultaten berusten op meer objectieve en opgetelde waarnemingen van gedrag in plaats van zelfrapportage over een onderwerp dat mogelijk moeilijk formuleerbaar is voor een deelnemer. Daarnaast is affectieve communicatie onderzocht aan de hand van vier verschillende soorten verbale affectieve uitingen. Veel eerder onderzoek had communicatie voornamelijk onderzocht aan de hand van één verbale affectieve uiting (Scherer, 1997; Park et al., 2012). Door de brede operationalisatie in het

(22)

22

huidige onderzoek was het mogelijk een duidelijk en genuanceerd beeld te scheppen over hoe Nederlanders communiceren over affect. Dit door middel van de verschillende soorten en niveaus van affectieve communicatie, aangeduid door middel van concrete voorbeelden in woordgebruik.

Ook is in het huidige onderzoek het verschil in affectieve informatie tussen de emoties trots en schaamte onderzocht. Een belangrijk resultaat dat werd gevonden was dat er anders gecommuniceerd werd over trots dan over schaamte. Dit door het gevonden verschil in de hoeveelheid algemene en affectieve informatie en het verschil in soort verbale affectieve uitingen.

Allereerst kwam naar voren dat er een kwantitatief verschil was in de hoeveelheid algemene informatie en de hoeveelheid affectieve informatie. Hierbij gaven de onderzochte Nederlanders meer affectieve informatie weer bij het ervaren van trots en meer algemene informatie weer bij het ervaren van schaamte. Dit geeft aan dat mensen meer emotionele informatie weergaven voor trots in minder woorden in tegenstelling tot schaamte waar mensen in meer woorden juist minder emotionele informatie deelden.

Het tweede bewijs voor de bevinding dat Nederlanders anders communiceren over trots dan over schaamte kan gevonden worden in het kwalitatieve verschil in soort verbale affectieve uitingen. Dit aangezien er meer specifieke emotie uitingen gebruikt werden bij trots dan bij schaamte, maar juist meer emotion related actions gebruikt werden bij schaamte dan bij trots. Hierbij worden specifieke emotie uitingen geschaald als explicietere vorm van communicatie en emotion related actions als meer impliciete vorm van

communicatie. Om deze reden kan hieruit afgeleid worden dat de onderzochte Nederlanders explicieter praatten over trots dan over schaamte.

Comment [J8]:

Ik zou beginnen met een samenvatting van de resltaten omtrent affectieve communicatie in het algemeen en de meerwaarde van onze method benoemen. Daarna kun je verder inzoomen op het verschil in communicatie tussen tots en schaamte.

Hierbij lijkt me de belangrijkste conclusie dat er anders gecommuniceerd wordt over trots dan schaamte. Als je hiermee begint kun je daarna uitwerken welk bewijs je hiervoor hebt:

1) Kwantitatief verschil in hoeveelheid algemene informative & hoeveelheid affectieve informatie

2) Kwalitatief verschil in vorm verbale affectieve uiting (appraisals, actions) Sta lang en uitgebreid stil bij deze bevindingen en werk ze in aparte alineas uit. Je gaat hier nu veel te vlug doorheen.

(23)

23

De bevinding dat explicieter over trots dan over schaamte wordt gecommuniceerd ligt in lijn met de theorie van Mesquita en Karasawa (2004; 2006). Het lijkt er op dat trots een wenselijke emotie is in de Nederlandse cultuur aangezien trots wordt gezien als een

disengaging emotie. Deze wordt in meer individualistische culturen, waar Nederland onder

valt (Hofstede, 2010), gezien als een ‘’admired’’ emotie die wenselijk is om te tonen. Mogelijk komt dit door dat het uiten van trots zal bijdragen aan het streven naar een positieve evaluatie van het zelf (Mesquita & Leu, 2007; Eid & Diener, 2001). Mogelijk zal het uiten van trots ook bijdragen aan het behouden van dit positieve zelfbeeld middels

self-enhancement (Heine, Lehman, Markus & Kitayama, 1999). Dit in tegenstelling tot een engaging emotie als schaamte, die in individualistische culturen minder wordt gewaardeerd

en mogelijk beschouwd kan worden als ‘’dispised’’ emotie (Mesquita & Karasawa 2004).

Daarnaast is er bewijs dat wenselijke emoties, in dit geval trots, vaker worden geuit. (Wallbott et al., 1986; Kitayama et al.,2000). Reden hiervoor kan gevonden worden in het idee dat het uiten van trots, in individualistische culturen, bijdraagt aan het positief beoogde zelfbeeld dat men wilt verkrijgen en behouden (Heine et al., 1999). Dit in

tegenstelling tot onwenselijke emoties, in dit geval schaamte, die waarschijnlijk minder vaak worden geuit (Crowe et al., 2012). Een reden hiervoor kan zijn dat het een emotie regulatie strategie is, waarbij het meer of minder praten over een emotie dient als coping

mechanisme (Kitayama et al., 2000). Dit zou betekenen dat de Nederlanders uit het onderzoek vager (minder expliciet) deden over schaamte omdat het ervaren van deze emotie niet overeenkomt met het beoogde zelfbeeld en zo dit zelfbeeld probeert te beschermen. Deze theorieën liggen in lijn met onze bevinding dat er minder affectieve informatie gedeeld werd en op minder expliciete wijze gecommuniceerd werd bij schaamte dan bij trots.

(24)

24

Tot slot leek het huidige onderzoek niet direct een relatie tussen individualisme en expliciete affectieve uiting te vinden. Reden hiervoor kan het verschil in uiting tussen trots en schaamte zijn. Veel van het voorgaande onderzoek toont namelijk aan dat cultuur bepalend is voor communicatie (Singelis & Brown, 1995; Park et al., 2012; Tsai et al., 2006). Het huidige onderzoek laat echter zien dat niet alleen cultuur een bepalende factor is. Allereerst moet er namelijk ook rekening gehouden worden met affectieve versus algemene informatie. Reden hiervoor is puur dat gebleken is dat men anders communiceerde indien men over algemene (non affectieve) informatie praatte dan indien men over affectieve informatie praatte. Ten tweede moet er ook rekening gehouden worden met soort emotie, indien men kijkt naar affectieve communicatie. Dit aangezien lijkt te zijn bevestigd dat men affectieve communicatie anders uit per soort emotie. Deze resultaten liggen dan ook niet direct in lijn met voorgaand onderzoek (Singelis & Brown, 1995; Park et al., 2012; Tsai et al., 2006; Hall, 1987), waarin wordt aangegeven dat voornamelijk cultuur van invloed is op menselijk communicatiegedrag. Hier wordt namelijk beweerd dat doordat Nederlanders individualistisch zijn, ze explicieter communiceren. Het huidige onderzoek geeft echter nieuw inzicht door de tonen dat communicatie afhankelijk is van soort emotie aangezien er voor trots wel explicieter werd gecommuniceerd maar voor schaamte minder expliciet werd gecommuniceerd.

Communicatie is waarschijnlijk dus niet enkel afhankelijk van cultuur maar ook van soort emotie. Er lijkt bewijs te zijn gevonden voor het idee dat Nederland een meer individualistisch land is aangezien het explicieter uiten van trots aannemelijk lijkt in een dergelijke cultuur (Singelis & Brown, 1995; Park et al., 2012; Tsai et al., 2006). Hoewel deze gedachte past bij de ideeën van Hofstede (1983), lijkt het huidige onderzoek niet direct uit te wijzen dat de Nederlanders uit het onderzoek individualistische waarden hebben. In het

(25)

25

onderzoek werd namelijk niet hoog gescoord op individualisme, dit resultaat spreekt eerder onderzoek tegen (Hofstede, 2010). Hierbij moeten echter een aantal verschillen in rekening worden gehouden. In het huidige onderzoek waren namelijk minder vragen met betrekking tot individualisme gesteld waardoor op een andere schaal wordt vergeleken. Daarnaast was het huidige onderzoek uitgevoerd met grotendeels studenten, dit is een andere populatie dan bij de oorspronkelijke vragenlijst. Ten derde deden er in het huidige onderzoek meer vrouwen mee dan mannen, deze scoren over het algemeen en ook in het huidige onderzoek lager op individualisme dan mannen. Verder is het echter de vraag hoe hoog de score op individualisme moet zijn, om individualistisch gedrag te vertonen. De huidige deelnemers scoorden niet hoog op individualisme, echter ook niet hoog op collectivisme. Vervolg onderzoek kan mogelijk gedaan worden bij een populatie met twee duidelijk verschillende populaties op dit punt.

Naast de resultaten voor de scores op individualisme werd nog een onverwacht resultaat gevonden. Er werd namelijk vooraf verwacht dat appraisals zouden vallen onder minder expliciete emotie uitingen en daarom ook zouden verschillen tussen trots en schaamte. Uit de resultaten van het onderzoek bleek echter dat deelnemers doorgaans veruit de meeste appraisals gebruikten in hun communicatie en dat er geen verschil was in frequentie van appraisals tussen trots en schaamte. Het is dan ook de vraag of appraisals daadwerkelijk minder expliciet zijn dan vage of specifieke emotietermen. Het zou kunnen dat appraisals gemiddeld in grote mate gemaakt worden, en per definitie verwikkeld zitten in de Nederlandse taal. Deze speculatie berust op het idee dat de appraisals in zowel de affectieve als algemene communicatie in grote mate aanwezig waren. Er is echter niet bekend wat de precieze functie is van appraisals, het is dan ook de vraag of dit een juiste manier is om explicietheid te operationaliseren. Voor vervolgonderzoek kan bekeken

(26)

26

worden of er in andere culturen of talen ook een dergelijk grote hoeveelheid appraisals gemaakt worden.

Om een bijdrage te kunnen leveren aan de reeds bestaande literatuur is het belangrijk kritisch te kijken naar het huidige onderzoek en een aantal kanttekeningen te plaatsen bij bepaalde vraagstukken. Allereerst beoogde het onderzoek in kaart te brengen hoe Nederlanders communiceren. Het is hierbij van belang om aan te geven dat de huidige onderzochte deelnemer groep grotendeels bestaat uit studenten. Deze vormen mogelijk geen directe weerspiegeling van de gemiddelde mono culturele Nederlander, waardoor de resultaten mogelijk verschillen van de uitkomsten van de beoogde onderzochte doelgroep. Voor het huidige onderzoek was het echter lastig toegang te krijgen tot een bredere groep uit de samenleving gezien de tijd en geld limiet. In vervolgonderzoek kan hier mogelijk rekening mee worden gehouden door een grotere verscheidenheid aan deelnemers te kiezen die een betere weerspiegeling van de gemiddelde Nederlander weergeeft.

Ten tweede is het van belang de uitkomsten van de manipulatiecheck concreter in kaart te brengen. Er was namelijk gevonden dat er voor het emotie scenario trots niet alleen deelnemers waren die trots en blijdschap ervoeren, maar dat er twee deelnemers aangaven helemaal geen trots te ervaren en er drie deelnemers waren die aangaven schaamte te ervaren tijdens het trots scenario. Een mogelijke verklaring hiervoor lijkt gevonden te kunnen worden in het feit dat een deelnemer aangaf niet goed te weten wat zij met alle aandacht en complimenten aan moest, aangezien ze het lastig vond deze in ontvangst te nemen en in de belangstelling te staan. Het is mogelijk dat zij en eventuele andere deelnemers dit gevoel hebben vertaald in schaamte. Helaas is het echter wel zo dat in het schaamte scenario drie deelnemers aangaven geen schaamte te ervaren en een deelnemer

(27)

27

aangaf trots te hebben ervaren. Dit vijftal aantal deelnemers voor beide scenario’s lijkt niet groot te zijn en voor het overige overgrote deel van de deelnemers lijkt de manipulatie zeker geslaagd. Mogelijk kan er in vervolgonderzoek echter wel opnieuw gekeken worden naar het succes van de huidig gebruikte manipulatie.

Tot slot is het van belang een kanttekening te plaatsen bij de gevonden resultaten in de vorm van een mogelijk alternatieve verklaring. Zoals gezien had emotiecategorie invloed op communicatiestijl en communiceerden de onderzochte Nederlanders explicieter over trots dan schaamte. De vraag hierin is echter of dit komt door de specifieke kenmerken van de emoties trots en schaamte. Wellicht hebben de gevonden resultaten meer betrekking op positieve versus negatieve emoties, in plaats van verschillende resultaten per emotie. Om meer te kunnen zeggen over de precieze invloed van emoties op affectief

communicatiegedrag lijkt het dan ook van belang dit onderscheid in kaart te brengen. Een mogelijk idee voor vervolgonderzoek kan zijn het bekijken van een extremer positieve emotie als blijdschap en extremer negatieve emotie als verdriet. Op deze manier kan mogelijk meer inzicht verkregen worden in de precieze rol van individuele emoties versus positieve of negatieve emoties en de invloed hiervan op communicatie.

In het huidige onderzoek is geprobeerd weer te geven hoe Nederlanders

communiceren over affectieve communicatie. Er is gevonden dat Nederlanders explicieter communiceren indien men een emotie als trots ervaart en minder expliciet communiceren indien men de emotie schaamte ervaart. Hieruit lijkt voort te vloeien dat niet alleen culturele achtergrond maar ook soort emotie een belangrijke factor is om rekening mee te houden in onderzoek naar communicatie. Deze zal naast de brede operationalisatie van het

Comment [J9]: Dit is in feite een

(28)

28

huidige onderzoek meegenomen moeten worden in vervolgonderzoek op het gebied van affectieve communicatie.

(29)

29

Literatuurlijst

Croucher, S. M., Oommen, D., Hicks, M. V., Holody, K. J., Anarbaeva, S., Yoon, K., ... & Aljahli, A. I. (2010). The effects of self-construal and religiousness on

argumentativeness: A cross-cultural analysis. Communication Studies, 61(2), 135- 155.

Crowe, M., Raval, V. V., Trivedi, S. S., Daga, S. S., & Raval, P. H. (2012). Processes of emotion communication and control: A comparison of India and the United States. Social Psychology, 43(4), 205.

Eid, M., & Diener, E. (2001). Norms for experiencing emotions in different cultures: inter-and intranational differences. Journal of personality and social psychology, 81(5), 869

Gudykunst, W. B., & Shapiro, R. B. (1997). Communication in everyday interpersonal and intergroup encounters. International journal of intercultural relations, 20(1), 19-45.

Gudykunst, W. B., Matsumoto, Y., Ting-Toomey, Nishida, T., Kim, K., & Heyman, S. (1996). The influence of cultural individualism-collectivism, self construals, and individual values on communication styles across cultures. Human communication research, 22(4), 510-543.

Hall, E. T., & Hall, M. R. (1987). Hidden differences. Doing business with the Japanese. Nueva

York: Doubleday.[Links].

Heine, S. J., & Hamamura, T. (2007). In search of East Asian self-enhancement. Personality

(30)

30

Heine, S. J., & Lehman, D. R. (1997). The cultural construction of self-enhancement: an examination of group-serving biases. Journal of personality and social

psychology, 72(6), 1268

Heine, S. J., Lehman, D. R., Markus, H. R., & Kitayama, S. (1999). Is there a universal need for positive self-regard?. Psychological review, 106(4), 766.

Hofstede, G. (1983). National cultures in four dimensions: A research-based theory of cultural differences among nations. International Studies of Management &

Organization, 46-74.

Hofstede, G. (2010). Geert hofstede. National cultural dimensions.

Mascolo, M. F., Fischer, K. W., & Li, J. (2003). Dynamic development of component systems of emotions: Pride, shame, and guilt in China and the United States. Handbook of

affective sciences, 375-408.

Matsumoto, D. (1990). Cultural similarities and differences in display rules .Motivation and

emotion, 14(3), 195-214.

Matsumoto, D., Yoo, S. H., & Fontaine, J. (2008). Mapping expressive differences around the world the relationship between emotional display rules and individualism versus collectivism. Journal of cross- cultural psychology,39(1), 55-74.

Mesquita, B., & Leu, J. (2007). The cultural psychology of emotions. status: published.

Kitayama, S., Karasawa, M., & Mesquita, B. (2004). Collective and personal processes in regulating emotions: Emotion and self in Japan and the United States. The regulation

(31)

31

Kitayama, S., Markus, H. R., & Kurokawa, M. (2000). Culture, emotion, and well-being: Good feelings in Japan and the United States. Cognition & Emotion, 14(1), 93-124.

Kitayama, S., Mesquita, B., & Karasawa, M. (2006). Cultural affordances and emotional experience: socially engaging and disengaging emotions in Japan and the United States. Journal of personality and social psychology, 91(5), 890.

Park, H. S., Levine, T. R., Weber, R., Lee, H. E., Terra, L. I., Botero, I. C. & Wilson, M. S. (2012). Individual and cultural variations in direct communication style. International

Journal of Intercultural Relations, 36(2), 179-187.

Scherer, K. R. (1997). The role of culture in emotion-antecedent appraisal. Journal of

personality and social psychology, 73(5), 902.

Scherer, K. R. (2005). What are emotions? And how can they be measured?. Social science

information, 44(4), 695-729.

Scherer, K. R., Wallbott, H. G., & Summerfield, A. B. (Eds.). (1986).Experiencing emotion: A cross-cultural study. Cambridge University Press.

Scollon, C. N., Diener, E., Oishi, S., & Biswas-Diener, R. (2004). Emotions across cultures and methods. Journal of Cross-Cultural Psychology, 35(3), 304-326.

Singelis, T. M., & Brown, W. J. (1995). Culture, self, and collectivist communication linking culture to individual behavior. Human Communication Research, 21(3), 354-389.

Suzuki, S. (2010). Forms of written arguments: A comparison between Japan and the United States. International Journal of Intercultural Relations, 34(6), 651-660.

(32)

32

Tsai, J. L., Knutson, B., & Fung, H. H. (2006). Cultural variation in affect valuation. Journal of personality and social psychology, 90(2), 288.

Uchida, Y., & Kitayama, S. (2009). Happiness and unhappiness in east and west: themes and variations. Emotion, 9(4), 441.

Uchida, Y., Norasakkunkit, V., & Kitayama, S. (2004). Cultural constructions of happiness: theory and emprical evidence. Journal of happiness studies, 5(3), 223-239.

Walbott, H. G., & Scherer, K. R. (1986). The antecedents of emotional experiences.

Yoo, B., Donthu, N., & Lenartowicz, T. (2011). Measuring Hofstede's five dimensions of cultural values at the individual level: Development and validation of CVSCALE. Journal of International Consumer Marketing, 23(3-4), 193-210.

(33)

33

Appendix A

Scenario’s voor gemanipuleerde emoties trots en schaamte

Trots scenario:

‘’Vanmiddag kwam uw baas naar u toe om u te bedanken voor het uitstekende werk dat u geleverd heeft voor een project. Het was een belangrijk project, zowel voor het bedrijf als voor u en u hebt hard gewerkt om het project tot een succes te maken. Uw baas is erg tevreden met u en noemt u een bekwame en waardevolle medewerker.’’

Schaamte scenario:

‘’U was vanmiddag aanwezig bij een lezing die gegeven werd door een bekende en geprezen onderzoeker. Tijdens de lezing stelde de onderzoeker een vraag en u beantwoordde de vraag met enthousiasme. Het antwoord bleek echter verkeerd te zijn en de onderzoeker keerde zich snel van u af. Het publiek keek u aan en een aantal mensen begonnen te lachen.’’

(34)

34

Appendix B

Codeboek voor weergegeven reacties op emotiescenario’s

Codeboek:

Variable Specification Example

Amount of general

information disclosed How much does subject tell? (affective & non-affective info) • Count words

54

Length How long does subject talk?

• Note minutes & seconds 2.50

Amount of verbal affective information

(per emotion category & overall)

Number of appraisals, emotion-related

actions, emotion words (vague), emotion words (specific)

Amount of emotional disclosure

(appraisals, emotion-related actions, vague emotion words, specific emotion words) in proportion to total information disclosed

Explicitness of verbally expressed affective information

(per emotion category & overall)

Emotion-related actions (implicit):

Actions and emotional responses indirectly referring to affective states, eg

• physiological reaction, • motor expression, • action tendencies

I started to tremble; I felt hot

She was grinning; I clenched my fist

(35)

35

Appraisal: evaluation of significance of

event. Types of appraisals (stimulus evaluation checks) according to Scherer are:

1. Novelty/Expectation:

Did you expect this situation to occur?

2. Intrinsic Pleasantness:

Did you find the event itself

pleasant or unpleasant? 3. Goal-conduciveness:

How important was the event for your goals, needs, or desires at the time it happened? Did it help or hinder you to follow your plans or achieve your aims?

4. Coping potential – Agent & Control/Power/Adjustment:

• Who do you think was responsible for the event in the first place ? (self, close persons, other persons, impersonal agency).

• How did you evaluate your ability to act on or to cope with the event and its consequences when you were confronted with this situation? (eg. having or needing less power to deal with an event to being able to positively influence an event, powerless, escape possible, pretend nothing happened, no action necessary, could positively influence event and change consequences. )

1. Ik was volledig verrast/ dit had ik niet verwacht/ ik zag het wel aankomen/ Er gebeurde iets heel aparts, raars, vreemds/ Super gaaf wat er gebeurde/ Heel tof

2. Ik kreeg vandaag goed nieuws/ Vandaag was een slechte dag/ Ik hoorde net iets fijns 3. Dit kwam me mooi

uit/ Hierdoor maak ik meer kans mijn baan te houden

4. Het was mijn eigen schuld/ Ik kon geen kant op/ Het maakte me niet uit/ Ik wist niet wat ik moest doen

(36)

36

5. Compatibility with external standards – Norms & Fairness

• If the event was caused by your own or someone else’ behaviour, would this behavior itself be judged as improper or immoral by

your acquaintances?

• Would you say that the situation or event that caused your emotion was unjust or unfair ?

6. Compatibility with internal standards -Self-ideal:

How did this event affect your feelings about yourself, such as your esteem or your self-confidence?

5. Zoiets doe je toch niet/ Hij had me niet zo’n vraag moeten stellen/ Ik vond het niet fair wat er gebeurde/ Het was welverdiend

6. Ik voelde me erg gewaardeerd/ ik voelde me belachelijk gemaakt

Vague emotion descriptions:

• Words directly referring to affective state but only in terms of valence

Ik voelde me heel

prettig / Het was geen prettig gevoel/ Wat een gaaf gevoel/ Ik voelde me best gek

Specific emotion descriptions:

• Words directly referring to affective states

Can be different types of words (verbs of emotion, adverbs, adjectives of emotion, nominalization)

Eg.

to love/to hate, to frighten/to reassure, to interest/to bore

Sadly, the government has decided to abandon financing

I am happy/sad,

worried/confident, angry/pleased, keen/uninterested

• Ik was blij toen ik dit hoorde/ Ik voel me heel verdrietig/ Wat genant!/ Ik was erg enthousiast/ Ik was bang

(37)

37

His fear was obvious to all, I was overcome with joy

Organization

(per emotion category & overall)

At which time point is affective info

mentioned for the 1st time? 1.12

Owner of emotion Who is experiencing an emotion, making

the appraisal and/or having the emotional response that is triggered by

the event?

1 =Self as owner of emotion 2= 3rd person as owner

3 = Group (including self) as owner of emotion

4 = shared emotion or attempt to shared emotion

with receiver

1 = I felt great

2 = one would surely feel excited/

in cases as such most

people

would feel happy/ My boss was pleased that I was excited about his compliment

3 = We were all very excited 4= I am sure you would feel the

same/ How would you feel?

Speech rate

(per emotion category & overall)

How fast does subject talk?

Number of words in proportion to time of talking

(38)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In dit hoofdstuk wordt geanalyseerd welke succesfactoren van invloed zijn op het effect van in-store communicatie en worden de verschillende factoren

Velen kunnen en willen niet alle informatie die nodig is om goede beslissingen over hun pensioen te nemen, evalueren en beoordelen (Brüggen, Rohde &amp; Van den Broeke,

 Tijdens de ingreep wordt gebruik gemaakt van radiografie om regelmatig de positie van de instrumenten in het gewricht te controleren en om na te kijken of

A possibly overlooked transmission vector of antibiotic resistant bacteria in the food chain is wildlife, a sector that is becoming a public health concern owing

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Dat je een goed idee niet meer bespreekt, maar bindend oplegt, omdat er toch wel weer veel weerstand zal zijn.. Vreemd dat de uitvoering van het plan vervolgens te

Uit het vergelijkbare Eurobarometer onderzoek van 2012 komt naar voren dat in de EU en Nederland in de ogen van de burgers vooral de politiek beladen vormen van discriminatie – naar

Table 1 Hypotheses Brand Image Service and commercial website type Website Content Use of Media Breadth and Depth Website Design Elements Usability H3; H4 H1; H2 H5