• No results found

Sporten, de zelfcontrole en het online deviante gedrag van adolescenten : Een kwantitatief onderzoek naar de mediërende rol van zelfcontrole bij het verband tussen het lid zijn van een sportvereniging en het online devi

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sporten, de zelfcontrole en het online deviante gedrag van adolescenten : Een kwantitatief onderzoek naar de mediërende rol van zelfcontrole bij het verband tussen het lid zijn van een sportvereniging en het online devi"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sporten, de zelfcontrole en het online deviante gedrag van adolescenten

Een kwantitatief onderzoek naar de mediërende rol van zelfcontrole bij het

verband tussen het lid zijn van een sportvereniging en het online deviante

gedrag van adolescenten

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Graduate School of Child Development and Education

Universiteit van Amsterdam Naam: T. Wassenaar Studentnummer: 12390925 Begeleider: Dr. I. B. Wissink

Tweede beoordelaar: Prof. Dr. G.J.J.M. Stams Amsterdam, 06-07-2019

(2)

Abstract

The aim of this research was to obtain more information about the profiles of adolescents who show online deviant behavior like sexting, hacking and online threatening. Therefore, the following hypotheses have been formulated: 1) Adolescents who are members of a sportclub show less frequently online deviant behavior and, 2) Adolescents who are members of a sportclub possess a higher level of self-control and the higher the level self-control, the less frequently they show online deviant behavior.

In order to test these hypotheses, a quantitative study was carried out in which self-reported data of 404 adolescents (N = 404) between the ages of 12 and 17 years were analyzed (Mean age = 14.04, SD = 0,90). Using these data, different regression analyses have been conducted to test the hypothesized mediation effect.

The results show that adolescents who are members of a sportclub do show slightly less frequently online deviant behavior, however, this outcome was not significant. Therefore, the mediation effect was also found not to be significant. Nevertheless, this research showed us that adolescents who are members of a sportclub have a significantly lower level of self-control. Thereby it was found that adolescents who have a higher level of self-control show significantly less frequent online deviant behavior. Implications and suggestions for further research are discussed.

Keywords: Online deviant behavior, Sport, Sportclub, Self-control, Adolescents

(3)

Inleiding

’Twee op de vijf jongeren gaven aan dat ze niet wisten dat hun activiteiten onder ‘cybercrime’ vielen en dat zij daarmee dus strafbaar waren’, zo luidde de conclusie van het

ANP-persbericht op 14 februari 2019 (ANP, 2019). Dit was de conclusie na een experiment van de politie waarbij de politie in een paar dagen bijna 10.0000 Nederlandse adolescenten op het randje van de online misdaad had gekregen. De adolescenten dachten dat ze probeerden een Instagram-account te hacken, de computersystemen van school plat te leggen of om digitaal geld voor de populaire game ‘Fortnite’ te stelen. Via verschillende online platformen werden ze hiervoor in de verleiding gebracht door op een link te klikken, waarna ze uitleg zouden krijgen over hoe ze dit moesten doen. In plaats daarvan kwamen de adolescenten echter terecht op een website van de politie (ANP, 2019). Veel adolescenten gaven achteraf aan dat ze niet wisten dat wat ze deden strafbaar was. Met dit experiment wilde de politie dan ook laten zien hoe gemakkelijk en verleidelijk het kan zijn voor adolescenten om over de grens te gaan en daadwerkelijk cybercrime te plegen (ANP, 2019).

Voor Nederlandse adolescenten maken het internet en de sociale media een algeheel onderdeel uit van hun dagelijkse leven. Een aanzienlijk deel van deze adolescenten heeft tegenwoordig dan ook een eigen laptop of mobiele telefoon waarmee zij elke dag online kunnen gaan (Kerstens & Stol, 2012). De digitalisering heeft aan de ene kant de kwaliteit van het leven van mensen verhoogd, maar aan de andere kant heeft dit ook gezorgd voor

toenemende risico’s (Van der Hof & Koops, 2011). Met deze digitalisering neemt de cybercrime onder adolescenten mogelijk ook steeds meer toe (CBS, 2013).

De afgelopen decennia is er al veel onderzoek gedaan naar offline deviant gedrag van adolescenten (zoals diefstal, bedreiging etc.). Dit geldt echter niet voor online deviant gedrag van adolescenten (zoals sexting, hacking, online bedreiging etc.). Het is wel van groot belang dat hier meer zicht op komt, omdat op dit moment veel preventieve maatregelen en

(4)

interventies gericht op adolescenten met (online) deviant gedrag, zijn ontwikkeld op basis van onderzoek naar offline deviant gedrag. Het is echter nog onbekend of deze interventies ook effectief zijn voor adolescenten die online deviant gedrag vertonen.

Het doel van het huidige onderzoek is dan ook om meer informatie te verkrijgen over de profielen van de adolescenten die online deviant gedrag vertonen. Hiertoe zal onderzocht worden in hoeverre er een verband bestaat tussen het lid zijn van een sportvereniging en online deviant gedrag. Sportverenigingen worden door veel mensen gezien als bron van sociaal kapitaal, vooral omdat adolescenten op verschillende manier kunnen participeren: door zelf te sporten, door naar het sporten te kijken, door bestuurlijke taken uit te voeren of door vrijwilligerswerk bij de vereniging te doen (Nicholson & Hoye, 2008). Daarnaast richt dit onderzoek zich op twee typen kenmerken: achtergrondfactoren (leeftijd, geslacht,

woonomgeving) en persoonskenmerken (zelfcontrole). De onderzoeksvragen die hierbij horen luiden als volgt: 1) In hoeverre bestaat er een verband tussen het lid zijn van een

sportvereniging en online deviant gedrag van adolescenten? En 2) In hoeverre wordt dit verband verklaard door de zelfcontrole van adolescenten?

Online deviant gedrag

Hoewel er veel verschillende definities bestaan voor het begrip cybercrime, wordt er vaak wel een onderscheid gemaakt tussen cybercrime in enge zin en cybercrime in brede zin (Domenie et al., 2013; Zebel et al., 2013; Van der Hulst & Neve, 2008). Zo omvat cybercrime in enge zin delicten waarbij ICT zowel instrument- als doelwit is van het criminele gedrag (WODC, 2016). Een voorbeeld hiervan is: het inbreken op een laptop en vervolgens waardevolle bestanden stelen. Cybercrime in brede zin omvat delicten waarbij het vaak gaat om

traditionele delicten die gepleegd worden met behulp van ICT (WODC, 2016). Een voorbeeld hiervan is het dreigen met het doorsturen van een naaktfoto van iemand.

(5)

bredere formulering gehanteerd wordt en gesproken wordt over ‘online deviant gedrag’. Gekozen is om dit begrip te hanteren omdat er in dit onderzoek gebruik wordt gemaakt van zelf-gerapporteerde delicten en dit begrip daar beter op aansluit. Daarbij wordt uitgegaan van de definitie van Snyder, Dishion en Patterson (1986), namelijk: ‘online deviant gedrag is gedrag dat zowel legale- als sociale normen overschrijdt, en via de sociale media of het internet plaatsvindt’.

Lid van een sportvereniging

In huidig onderzoek wordt verwacht dat adolescenten die lid zijn van een sportvereniging minder vaak online deviant gedrag vertonen (Hypothese 1). Het lid zijn van een

sportvereniging kan namelijk om verschillende redenen als een beschermende factor tegen online deviant gedrag worden gezien.

Allereerst wordt er vanuit gegaan dat adolescenten die lid zijn van een

sportvereniging, daar ook leeftijdsgenoten ontmoeten en hiermee belangrijke bindingen ontwikkelen. Dit gebeurt niet alleen door zelf te sporten, maar ook door bijvoorbeeld bij de vereniging te kijken naar sporten, bestuurlijke taken uit te voeren of door er vrijwilligerswerk te doen. Hierbij wordt uitgegaan van de ‘Sociale-bindingstheorie’ van Hirschi (1969).

Volgens de sociale-bindingstheorie, hebben bindingen met andere leeftijdsgenoten een remmende werking op deviant gedrag van adolescenten (Hirschi, 1969). Deze bindingen hebben mogelijk ook een remmende werking op het online deviante gedrag van adolescenten, omdat het overschrijden van zowel legale als sociale normen, via het internet of sociale media, er voor zou kunnen zorgen dat de adolescent zijn of haar bindingen binnen de sportvereniging verliest. Het sporten kan de adolescent het gevoel geven dat hij ergens bij hoort en vormt daarmee een alternatieve activiteit voor (online) deviant gedrag (Carmichael, 2008). Hierdoor is het aannemelijk dat de bindingen die een adolescent heeft bij een

(6)

Verwacht wordt dat adolescenten die lid zijn van een sportvereniging, hier belangrijke bindingen hebben die ze liever niet verliezen en hierdoor minder snel risico’s zullen nemen door online deviant gedrag te vertonen.

Daarnaast beschrijft Schafer (1969) dat het sporten op vier verschillende manieren een beschermende factor kan zijn tegen (online) deviant gedrag. Volgens hem voorkomt het namelijk verveling, is het een ander milieu waarin adolescenten zichzelf positieve normen en waarden aanleren, is het een andere manier om status te krijgen bij leeftijdsgenoten en zorgt het (net zoals deviant gedrag) voor een bepaalde spanning die volgens hem bij adolescenten hoort om volwassen te worden.

Ten slotte verkleint sporten de ‘niet begeleide’ vrije tijd van adolescenten (Morris et al., 2003). Tijdens het sporten is er namelijk toezicht op de adolescenten, en dit begeleid sporten in algemene zin voorkomt dan ook deviant gedrag. Daarbij is het waarschijnlijk dat dit ook geldt voor online deviant gedrag, door te sporten wordt ook de ‘niet begeleide’ vrije tijd van adolescenten verkleind. Door te sporten houden adolescenten minder tijd over om online actief te zijn op het internet of de sociale media, waardoor zij mogelijk ook minder vaak online deviant gedrag vertonen (zoals hacking, online bedreiging etc.), dan adolescenten die niet sporten.

Persoonskenmerken (zelfcontrole)

Naast enkele gangbare achtergrondvariabelen (leeftijd, geslacht en woonomgeving) zal nog specifiek gekeken worden naar de zelfcontrole van de adolescenten.

Volgens de algemene theorie van Gottfredson en Hirschi (1990) betreffende crimineel gedrag, wordt het verschil in het wel of niet overschrijden van legale- en sociale normen (deviant gedrag) namelijk in de eerste plaats veroorzaakt door individuele verschillen in zelfcontrole. Voor online deviant gedrag wordt in huidig onderzoek ook uitgegaan van deze algemene theorie. Gottfredson en Hirschi (1990) beschrijven zelfcontrole als een latente

(7)

persoonlijkheidskenmerk, een kenmerk dat niet direct waarneembaar is. Gottfredson en Hirschi (1990) definiëren zelfcontrole als volgt: ‘de mate waarin een persoon kwetsbaar is voor bepaalde verleidingen’. Adolescenten met een lage zelfcontrole zijn volgens hen dan ook de personen die meer kwetsbaar zijn voor deze verleidingen. De oorzaak van een laag niveau van zelfcontrole ligt volgens Gottfredson en Hirschi (1990) binnen het gezin waarin de adolescent opgroeit. In een gezin waarin een gebrekkige socialisatie plaatsvindt, zal een adolescent een lagere zelfcontrole ontwikkelen dan in een gezin waar veel socialisatie plaatsvindt. Adolescenten die een lage zelfcontrole hebben ontwikkeld, vertonen ook meer deviant gedrag. Daartegenover staat dat een hoge zelfcontrole juist een remmende werking heeft op het vertonen van deviant gedrag (Gottfredson & Hirschi, 1990). Gottfredson en Hirschi (1990) veronderstelden verder dat de zelfcontrole van personen bestaat uit zes verschillende kenmerken, namelijk: 1) De neiging om een hier- en nu oriëntatie te hebben, waarbij personen de voorkeur geven aan iets wat voor hen snel voordeel oplevert en waarbij zij een onvermogen kennen om te wachten met deze bevrediging, 2) Een voorkeur voor fysieke- in plaats van cognitieve activiteiten, 3) Voorkeur voor risicovolle activiteiten, avontuurlijk ingesteld, 4) Ongevoelig voor de behoeften van anderen, egoïstisch ingesteld, 5) Het vermijden van ingewikkelde taken en daarmee de voorkeur geven aan simpele taken, en 6) Minimale acceptatie van frustratie, die wordt gekenmerkt door het liever fysiek- dan verbaal reageren op conflicten.

In huidig onderzoek wordt ook uitgegaan van bovenstaande definitie van zelfcontrole met de zes aspecten, die Gottfredson en Hirschi (1990) beschreven. Daarbij wordt echter uitgegaan van de interpretatie die Grasmick en zijn collega’s (1993) gaven aan deze kenmerken. Zij omschreven deze kenmerken namelijk als volgt in hun onderzoek: 1) Impulsiviteit, 2) Voorkeur voor fysieke activiteiten, 3) Risico-zoekend, 4) Egoïstisch, 5) Voorkeur voor simpele taken, en 6) Lichtgeraaktheid.

(8)

Zelfcontrole als mediator

Als verklaring voor het verband tussen het lid zijn van een sportvereniging en het online deviante gedrag van adolescenten, komt in dit onderzoek de zelfcontrole van adolescenten naar voren als mogelijke mediator. Verwacht wordt dat adolescenten die lid zijn van een sportvereniging over een hogere zelfcontrole beschikken en hoe hoger deze zelfcontrole hoe minder vaak zij online deviant gedrag zullen vertonen (Hypothese 2).

Het lid zijn van een sportvereniging zorgt er namelijk voor dat adolescenten bepaalde vaardigheden krijgen aangeleerd. Deze vaardigheden hebben mogelijk ook betrekking op de zelfcontrole van adolescenten. Zo leert een adolescent die bijvoorbeeld in teamverband sport om niet altijd egoïstisch te spelen, maar om ook samen te werken. Daarnaast draagt sporten volgens Visscher (hoogleraar Jeugdsport aan de Rijksuniversiteit Groningen) bij aan het ontwikkelen van discipline en doelmatig werken (in Boonstra & Hermens, 2011), iets wat adolescenten nodig hebben om minder snel toe te geven aan bepaalde verleidingen/impulsen. Daarbij leren adolescenten omgaan met winnen en verliezen en ondervinden zij spanning tijdens het sporten die zij vanwege hun ontwikkeling naar volwassenheid vaak opzoeken (Schafer, 1969). Het leren van bovengenoemde vaardigheden bij een sportvereniging vergroot waarschijnlijk de zelfcontrole van adolescenten, en een hoge zelfcontrole is van belang voor het voorkomen van online deviant gedrag. Hoe hoger dus de zelfcontrole van adolescenten hoe minder vaak zij mogelijk online deviant gedrag vertonen (Gottfredson en Hirschi, 1990).

Huidig onderzoek is relevant, omdat het verbanden bestudeert die ons meer inzicht geven in de profielen van adolescenten die online deviant gedrag vertonen. Inzicht in deze profielen is noodzakelijk omdat onderzoek hiernaar tot op heden gering is en het hierdoor niet duidelijk is hoe online deviant gedrag van adolescenten zo effectief en efficiënt mogelijk kan worden aangepakt. Verwacht wordt daarom dat huidig onderzoek informatie oplevert die

(9)

relevant is voor vervolgonderzoek en voor het ontwikkelen of aanpassen van (preventieve) interventies en maatregelen voor adolescenten die online deviant gedrag vertonen.

Methode

Onderzoeksmethode

Voor dit kwantitatieve onderzoek is gekozen voor een convenience sample approach, dit is een steekproef op basis van de beschikbaarheid van participanten (Bijleveld, 2015). In huidig onderzoek geldt dat dit het aantal beschikbare middelbare scholen en daarmee hun scholieren betrof.

Steekproef en dataverzameling

Voor dit onderzoek zijn 38 middelbare scholen in Nederland via de mail en/of telefonisch, middels een informatiebrief, benaderd voor deelname aan het onderzoek. Bij de benadering van scholen werd rekening gehouden met een verdeling van middelbare scholieren over alle niveaus (vmbo, havo, vwo etc.). Daarnaast werd er op toegekeken dat er zowel scholen uit steden als uit dorpen werden benaderd, waardoor de representativiteit landelijk gezien vergroot werd.

In totaal hebben 404 adolescenten (onder wie 196 meisjes en 208 jongens)

deelgenomen aan het onderzoek met een leeftijd tussen de 12 en 17 jaar (N = 404, Mleeftijd =

14.04, SD = 0,90). Een groter aantal deelnemers was vanwege het korte tijdsbestek waarin het onderzoek plaatsvond helaas niet mogelijk. De meeste adolescenten gaven aan te wonen in een dorp of op het platteland (87.8%) en ongeveer 72.3% van de adolescenten gaf aan lid te zijn van een sportvereniging. De overige adolescenten gaven aan niet lid te zijn van een sportvereniging, waarbij sommigen aangaven lid te zijn van een ander soort vereniging, zoals een muziek- of toneelvereniging.

Nadat de scholen toestemming hadden gegeven voor deelname aan het onderzoek, werd er tijdens een lesuur een digitale vragenlijst bij de adolescenten afgenomen. Tijdens dit

(10)

lesuur ontvingen de adolescenten een link met een inlogcode die door de docent werd verspreid. Daarbij was de docent van te voren geïnformeerd over het onderzoek en de bijbehorende afnameprocedure, zodat de afname op alle scholen op dezelfde manier zou verlopen. Daarnaast was er tijdens de afnames een onderzoeker telefonisch bereikbaar voor eventuele vragen. Na het inloggen van de adolescenten, verscheen een informatie- en

toestemmingsbrief, die ze eerst zorgvuldig moesten lezen. Vervolgens konden zij instemmen met hun deelname aan het onderzoek.

De informatie- en toestemmingsbrief voor de ouders van adolescenten onder de zestien jaar is twee weken voor de geplande afname verspreid via de voor de scholen gebruikelijke weg (met leesbevestiging). In de informatie- en toestemmingsbrief stond onder andere

beschreven dat deelname aan het onderzoek geheel vrijwillig was en dat de gegevens anoniem verwerkt werden. Daarnaast werd aangegeven dat de adolescenten op elk moment in het onderzoek konden stoppen en dat uitspraken die zij zouden doen tijdens het onderzoek golden voor gehele groepen leerlingen (niet voor individuele leerlingen). Daarbij werd ook

aangegeven dat de resultaten uit het onderzoek vertrouwelijk werden behandeld en niet verstrekt zouden worden aan derden. Ten slotte stond in de brief aangegeven dat er te allen tijden de mogelijkheid bestond om contact op te nemen met de onderzoekers voor vragen of opmerkingen, door middel van het vermelde emailadres en telefoonnummer. De adolescenten ontvingen geen beloning voor hun deelname aan dit onderzoek.

Ethische verantwoording

Voor dit onderzoek is goedkeuring van de Ethische Commissie Pedagogiek -en

Onderwijskunde van de faculteit Pedagogiek & Onderwijswetenschappen van de Universiteit in Amsterdam gevraagd (nr. 2019-CDE-10109).

Instrumentarium

(11)

instrument werden de volgende demografische factoren gemeten: geslacht, leeftijd en woonomgeving. Daarnaast zijn met dit instrument de volgende constructen vastgesteld: Lid van een sportvereniging, Zelfcontrole en Online deviant gedrag.

Lid sportvereniging (onafhankelijke variabele). Het lid zijn van een sportvereniging

is gemeten aan de hand van de items: Ben je lid van een vereniging (bijv. een sport, toneel, -zang of leesvereniging)? Indien de adolescenten hierop ‘Ja’ antwoordden konden ze

vervolgens antwoorden op het item ‘Wat voor een vereniging is dat?’. Wanneer adolescenten hierop antwoordden dat het een sportvereniging was dan konden ze in het hierop volgende item aangeven om wat voor een sport het dan ging.

Zelfcontrole (mediator). Zelfcontrole is in huidig onderzoek gemeten met een

aangepaste versie van de low self-control scale (LSC; Grasmick et al., 1993) die Conner, Stein en Longshore (2009) hanteerden in hun onderzoek. Zelfcontrole is gemeten aan de hand van 23 naar het Nederlands vertaalde items, waarbij adolescenten konden antwoorden op een 5-punts Likertschaal, variërend van: 1 = Nooit 2 = Heel soms, 3 = Soms, 4 = Vaak en 5 = Bijna altijd. Een voorbeelditem is: ‘Jij vindt dat de beste manier om een ruzie op te lossen is om te gaan zitten en het uit te praten’. Voordat de 23 items samengevoegd werden tot één schaal voor de variabele ‘zelfcontrole’, is er een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd. Hierbij is er gekeken in hoeverre de genoemde variabelen goed bij het onderwerp ‘Zelfcontrole’ passen. Uit deze analyse kwam een Cronbach’s alfa van .73. Dit getal toonde aan dat de items voor zelfcontrole voldoende interne consistentie lieten zien.

Online deviant gedrag (afhankelijke variabele). Online deviant gedrag onder de

adolescenten (in de twaalf maanden voorafgaand aan de afname) is gemeten aan de hand van een aangepaste versie van de Monitor Zelfrapportage Jeugd (MJZ; Rokven, Weijters, & Van der Laan, 2017). Hierbij ging het in totaal om 14 items, waarbij adolescenten konden

(12)

Regelmatig, 4 = Vaak en 5 = Heel vaak. Een voorbeeld van zo’n item is: Heb je in de afgelopen 12 maanden wel eens via een sms, e-mail of in een chatbox iemand een bericht gestuurd met de bedoeling hem of haar bang te maken? Voordat de 14 items samengevoegd werden tot één nieuwe schaal voor de variabele ‘online deviant gedrag’, is er een

betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd. Uit deze analyse kwam een Cronbach’s alfa van .72. Dit getal toonde aan dat de items voor online deviant gedrag voldoende interne consistentie lieten zien.

Achtergrondvariabelen. Ten slotte werden in dit onderzoek de achtergrondvariabelen

geslacht, leeftijd en woonomgeving, meegenomen. Deze variabelen dienen als

controlevariabelen in de analyses. Het geslacht is gemeten aan de hand van het item ‘Wat is je geslacht’, waarop adolescenten konden antwoorden met: Man, Vrouw of Anders namelijk. Het geslacht van adolescenten is vervolgens gehercodeerd naar: 0 = Jongen en 1 = Meisje (waarbij overige antwoorden als missende waarden werden meegenomen). Daarnaast is de leeftijd van adolescenten gemeten aan de hand van hun geboortejaar en geboortemaand. Daarbij is de woonomgeving van adolescenten gemeten aan de hand van het item ‘Ik woon in een/ op het…’, variërend van: Grote stad, Stad, Kleine stad, Dorp, Platteland. Dit item is vervolgens gehercodeerd naar de variabele ‘Woonomgeving’, variërend van: 0 = Stad en 1 = Dorp/Platteland.

Analyseplan

Allereerst is er met behulp van het statistische data-analyse-computerprogramma SPSS naar de descriptieve data gekeken. Vervolgens is er een independent t-toets uitgevoerd met

geslacht als factor en de volgende variabelen als afhankelijke variabelen: leeftijd, zelfcontrole en online deviant gedrag. Dit is ook gedaan met de variabele wel of niet lid van een

sportvereniging als factor en de variabele zelfcontrole als afhankelijke variabele. Daarna werd er aan de hand van Pearson correlaties gekeken in hoeverre er verbanden bestonden tussen

(13)

leeftijd, zelfcontrole en online deviant gedrag. Bij alle bovengenoemde toetsen is gebruik gemaakt van een significantieniveau van p < .05.

Om een antwoord te vinden op de onderzoeksvragen werd er een hiërarchische regressieanalyse voor mediatie uitgevoerd, waarbij wederom een significantie-criterium van

p < .05 werd gehanteerd. Voordat de regressieanalyses werden uitgevoerd is gekeken of er

ook aan de assumpties van lineaire regressie was voldaan en of er sprake was van eventuele multicollineariteit.

Er bestaan verschillende manieren om een mediatieanalyse uit te voeren. In dit onderzoek is gekozen voor de manier die Baron en Kenny (1986) voorschrijven. Deze methode gaat uit van een aantal stappen waarmee een (veronderstelde) mediatie wordt getoetst.

In stap 1 wordt er een regressieanalyse uitgevoerd voor het verband tussen de

onafhankelijke variabele (XLidSportverenging) en de afhankelijke variabele (YOnlineDeviantGedrag),

hieruit volgt: Y = cX. Binnen deze analyse moet ‘c’ significant bevonden worden, anders is er geen sprake van een verband tussen de onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele en kan er ook geen sprake zijn van een mediatie-effect.

In stap 2 wordt er een tweede regressieanalyse uitgevoerd voor het verband tussen de onafhankelijke variabele (XLidSportvereniging) en de mediator (MZelfcontrole), waarbij de formule: M =

aX hoort. Binnen deze analyse moet ‘a’ significant zijn, alleen dan kan er sprake zijn van een

verband tussen de onafhankelijke variabele en de mediator, en daarmee dus mediatie.

In de laatste stap, stap 3, wordt door middel van een derde regressieanalyse gekeken of de mediator (MZelfcontrole) de afhankelijke variabele (YOnlineDeviantGedrag) kan verklaren, waarbij de mediator en de onafhankelijke variabele beiden als verklarende variabelen voor online deviant gedrag worden gezien. De formule die hier bij hoort is: Y = c’X + bM. Uit deze analyse moet blijken dat ‘b’ significant is, anders kan er opnieuw geen sprake zijn van een mediatie-effect.

(14)

Resultaten

Beschrijvende statistieken

Allereerst volgen hieronder de descriptieve gegevens van de onderzoeksvariabelen

zelfcontrole en online deviant gedrag. Wanneer er gekeken wordt naar het gemiddelde van de adolescenten op de variabele zelfcontrole, dan bleken zij gemiddeld redelijk hoog te scoren op

zelfcontrole (M = 3.87, SD = .45).

Vervolgens laat het gemiddelde op online deviant gedrag zien dat adolescenten gemiddeld vrij weinig online deviant gedrag rapporteerden (M = 1.27, SD = .24). Daarnaast toont Tabel 1 de scores van de individuele items van online deviant gedrag, waarin het totale percentage adolescenten dat ‘Nooit’ had geantwoord wordt vergeleken met het totale

percentage adolescenten dat ‘Heel soms’, ‘Regelmatig’, ‘Vaak’ of ‘Heel vaak’ had geantwoord. Tabel 1 laat zien dat op alle items de meerderheid van de adolescenten heeft aangegeven ‘Nooit’ online deviant gedrag te vertonen. Daarbij zijn er echter enkele items in Tabel 1 die opvallen. Allereerst is het opvallend dat alsnog 10.9% van de adolescenten heeft aangegeven heel soms/regelmatig/vaak/heel vaak, via sociale media zoals Whatsapp,

Facebook, Twitter, Instagram of Snapchat, iemand een bericht te hebben gestuurd met de bedoeling om hem of haar bang te maken (item 2). Ten tweede gaf 23.3% van de

adolescenten aan dat ze zichzelf heel soms/regelmatig/vaak/heel vaak, hadden voorgedaan als iemand anders op het internet (item 5). Ten derde bleek 14.9% van de adolescenten heel

soms/regelmatig/vaak/heel vaak, te hebben ingelogd op een computer, e-mailaccount of

sociale netwerksite van iemand anders zonder dat diegene hiervan wist (item 7). Daarbij bleek ook nog eens 10.6% van de adolescenten heel soms/regelmatig/vaak/heel vaak iemand zijn wachtwoord te hebben veranderd zodat diegene niet meer in kon loggen (item 9). Daarnaast is er één item dat er echt uitspringt in Tabel 1. Dit is het item betreffende het zonder

(15)

aangegeven dit heel soms/regelmatig/vaak/heel vaak te doen (item 11). Ook viel het nog op in Tabel 1 dat 20.4% van de adolescenten heeft aangegeven heel soms/regelmatig/vaak/heel

vaak, via het internet of telefoon gênant beeldmateriaal verspreid te hebben van iemand

anders, terwijl diegene nog geen 18 jaar was (item 12). Ten slotte gaf 10.2% van de

adolescenten aan heel soms/regelmatig/vaak/heel vaak, beeldmateriaal te hebben geplaatst dat stiekem opgenomen was (item 13).

Tabel 1

Percentages items online deviant gedrag (N = 404)

Geef aan of je de afgelopen 12 maanden.. Nooit Heel soms/ Regelmatig/

Vaak/ Heel vaak 1.Via een sms, e-mail of in een chatbox iemand een

bericht hebt gestuurd met de bedoeling hem of haar bang te maken.

92.1% 7.9%

2. Via andere sociale media zoals WhatsApp, Facebook, Twitter, Instagram of Snapchat iemand een bericht hebt gestuurd met de bedoeling hem of haar bang te maken.

89.1% 10,9%

3. Iets hebt verkocht via internet, het geld gekregen van de koper, maar het artikel nooit hebt opgestuurd.

98.8% 1.2%

4. Iets gekocht en ontvangen hebt via internet, maar nooit hebt betaald.

98.3% 1.7%

5. Jezelf hebt voorgedaan als iemand anders op het internet.

76.7% 23.3%

6. Via internet of per e-mail virussen hebt doorgestuurd naar andere computers.

98.0% 2.0%

7. Hebt ingelogd op een computer, e-mailaccount of sociale netwerksite van iemand anders zonder dat diegene hiervan wist?

85.1% 14.9%

8. Hebt geprobeerd een website of een e-mailbox plat te leggen door enorme hoeveelheden informatie daarnaartoe te sturen.

(16)

9. Iemand zijn wachtwoord veranderd hebt zodat diegene niet meer kon inloggen.

89.4% 10.6%

10. Op iemand anders z’n computer of profiel ingelogd hebt en hier gegevens in veranderd of gewist zonder dat diegene daarvan wist.

95.3% 4.7%

11. Zonder toestemming je mobiel hebt gebruikt tijdens de les

34.7% 65.3%

12. Via internet of je telefoon gênant beeldmateriaal verspreid hebt van iemand anders, terwijl diegene nog geen 18 jaar was.

- Agressief 3.2%, Grappig 14.4%, Seksueel 8.7%, anders 0.7%

79.6% 20.4%

13. Beeldmateriaal hebt geplaatst dat stiekem opgenomen was.

89.8% 10.2%

Achtergrond analyses

De eerste toetsende analyse die is uitgevoerd betreft een onafhankelijke t-toets om de scores van jongens en meisjes te vergelijken op de variabelen: leeftijd, zelfcontrole en online deviant gedrag. Allereerst bleek uit deze analyse dat de jongens (M = 14.18, SD = .93) gemiddeld gezien iets ouder waren dan meisjes binnen deze steekproef (M = 13.88, SD = .83), t (303) = 2.93, p <.001. Ten tweede bleken meisjes (M = 3.41, SD = .38) gemiddeld over meer

zelfcontrole te beschikken dan jongens (M = 3.32, SD = .42), t (390) = -2.33, p < .01. Ten slotte bleek uit de analyse dat jongens (M = 1.29, SD = .23) gemiddeld meer online deviant gedrag vertonen dan meisjes (M = 1.23, SD= .16), t (393) = 3.16, p <.001).

Daarnaast is er nog een onafhankelijke t-toets uitgevoerd om de scores van wel en niet leden van een sportvereniging te vergelijken op de variabele zelfcontrole. Uit deze analyse bleek dat het verschil in de gemiddelde score op zelfcontrole voor wel (M = 3.32, SD = .40) en niet leden (M = 3.47, SD = .40) van een sportvereniging significant was (t (399) = 3.26, p <.001). De gemiddelden lieten zien dat adolescenten die lid waren van een sportvereniging

(17)

significant over een lagere zelfcontrole beschikten dan adolescenten die niet lid waren van een sportvereniging.

Vervolgens is er middels een Pearson Correlatietoets nog gekeken in hoeverre de variabelen leeftijd, zelfcontrole en online deviant gedrag met elkaar samenhingen (Tabel 2). Allereerst bleek uit deze analyse dat er een zwak, positief significant verband bestond tussen de leeftijd van adolescenten en hun online deviantie (r = .23, p < .001, N = 404), dus hoe hoger de leeftijd van adolescenten, hoe hoger de mate van online deviant gedrag. Daarnaast is er nog gekeken naar de samenhang tussen leeftijd en zelfcontrole. Tussen leeftijd en

zelfcontrole bestond een zwak, negatief significant verband (r = -.17, p < .001, N = 401). Hoe hoger dus de leeftijd van adolescenten, hoe lager de mate van zelfcontrole. Daarnaast bleek er een sterke, negatieve significante relatie te bestaan tussen de gerapporteerde mate van

zelfcontrole van de adolescenten en het online deviante gedrag van de adolescenten (r = -.45,

p < .001, N = 401). Dit betekent hoe hoger de mate van zelfcontrole, hoe lager de mate van

online deviant gedrag.

Tabel 2

Correlaties tussen Leeftijd, Zelfcontrole en Online deviant gedrag (N = 404)

Leeftijd Zelfcontrole Online deviant

gedrag Leeftijd - Zelfcontrole -.17** - Online deviant gedrag .23*** -.45*** - Noot. * p < .05. ** p < .01. *** p < .001.

(18)

Assumptietoetsing

Voordat de regressieanalyses voor het verband tussen het wel of niet lid zijn van een sportvereniging, het online deviante gedrag en de mate van zelfcontrole (gegeven de variabelen woonomgeving, geslacht en leeftijd) daadwerkelijk konden worden uitgevoerd middels de methode van Baron en Kenny (1986), is er eerst gekeken of er aan de assumpties voor het uitvoeren van een lineaire regressie-analyse is voldaan. Dit is belangrijk omdat er anders geen geldige uitspraken betreffende de gevonden resultaten kunnen worden gedaan. De assumpties luidden: onafhankelijke observaties, normaliteit van de residuen, een lineair verband en homoscedasticiteit van de residuen.

Allereerst is er voldaan aan de assumptie dat alle observaties onafhankelijk zijn. Hieraan is voldaan omdat alle participanten die aan het onderzoek mee hebben gedaan, de vragen individueel, anoniem en eenmalig hebben beantwoord. In het histogram is te zien dat er ook aan de tweede assumptie van normaliteit is voldaan, de histogram toont namelijk een normale verdeling voor online deviant gedrag (Figuur 1). Daarnaast toont de partial-plot ook aan dat er sprake was van een normale verdeling, de punten liggen namelijk bijna allemaal op de diagonale lijn (Figuur 2). Vervolgens toont de scatterplot aan dat er een lineair verband bestaat tussen online deviant gedrag en de andere variabelen, waarmee dus voldaan is aan de

derde assumptie (Figuur 3). Tot slot is er in deze zelfde scatterplot te zien dat er ook aan de assumptie van homoscedasticiteit van de residuen is voldaan (Figuur 3).

Figuur 1. Histogram Online

Deviant Gedrag

Figuur 2. Partial-Plot

Online Deviant Gedrag

Figuur 3. Scatterplot

(19)

Multicollineariteit

Daarnaast is het nog van belang om te kijken of er sprake is van eventuele multicollineariteit. Daarom is de Variance Inflation Factor (VIF) bekeken. Deze VIF waarden laten zien in welke mate de variabelen onderling gecorreleerd zijn, als deze waarde groter is dan vier, dan is er hoogst waarschijnlijk sprake van multicollineariteit. In Tabel 3 is te zien dat alle waarden rondom de waarde van één liggen, waardoor er geconcludeerd kan worden dat er in dit geval niet of nauwelijks sprake is van multicollineariteit.

Modelevaluatie

Nadat er aan de assumpties voor lineaire regressie was voldaan en er geen sprake bleek te zijn van multicollineariteit, werd de mediatie toetsing uitgevoerd volgens de methode van Baron en Kenny (1986), waarbij is gecontroleerd voor de variabelen: leeftijd, geslacht en

woonomgeving. Allereerst is er een regressieanalyse uitgevoerd voor onderzoeksvraag 1, het verband tussen het lid zijn van een sportvereniging (X) en online deviant gedrag (Y), hieruit volgde de formule: Y = cX, het directe effect dat beschreven is in Tabel 3 in Model 1. Daarbij bleek uit deze analyse dat dit model 6.5% van de variantie in online deviant gedrag (p < .001) verklaarde. Daarnaast bleek uit deze analyse dat er geen significant verband bestond tussen het lid zijn van een sportvereniging en online deviant gedrag (b = -.01, p =.71), waarmee hypothese 1 niet kon worden bevestigd. Omdat dit verband niet significant bleek te zijn, kon er ook geen sprake zijn van een mediatie-effect door de variabele zelfcontrole (hypothese 2). Om die reden zijn stap 2 en stap 3 uit de mediatietoetsing zoals hierboven omschreven dan ook niet verder uitgevoerd en kon hypothese 2 ook niet worden bevestigd.

(20)

Tabel 3

Parameterschattingen voor regressiemodel van Online deviant gedrag (N = 302)

Noot. * p < .05. ** p < .01. *** p < .001.

Conclusie en Discussie

In de inleiding van dit onderzoek werd beschreven dat de twee centrale vragen van dit onderzoek waren: 1) In hoeverre bestaat er een verband tussen het lid zijn van een sportvereniging en online deviant gedrag van adolescenten en 2) In hoeverre wordt dit verband verklaard door de zelfcontrole van adolescenten? Daarbij werd verwacht dat

adolescenten die lid zijn van een sportvereniging minder vaak online deviant gedrag zouden vertonen. Daarnaast werd verwacht dat adolescenten die lid zijn van een sportvereniging over een hogere zelfcontrole zouden beschikken en dat hoe hoger deze zelfcontrole zou zijn hoe minder vaak zij online deviant gedrag zouden vertonen. Op basis van de bestudeerde

Variabelen Model 1 b (SE) VIF Model 1 Constante .55*** (.19) - Lid sportvereniging -.01 (.03) 1,03 Woonomgeving .03 (.04) 1,04 Geslacht -.04 (.02) 1,06 Leeftijd .05*** (.01) 1,07 R-Square .065*** -

(21)

wetenschappelijke literatuur en het uitgevoerde empirisch onderzoek kan ik diverse conclusies trekken over deze verwachtingen.

Uit de literatuurstudie is gebleken dat er verschillende argumenten kunnen worden gegeven voor de verwachting dat adolescenten die lid zijn van een sportvereniging minder vaak online deviant gedrag vertonen. Om verschillende redenen werd namelijk het lid zijn van een sportvereniging gezien als een beschermende factor tegen online deviant gedrag. Zo werd de ‘Sociale-bindingstheorie’ van Hirschi (1969) hiervoor aangedragen, werd de theorie van Schafer (1969) aangehaald en werd ten slotte het argument van Morris et al. (2003)

aangedragen.

Daarnaast heb ik in datzelfde hoofdstuk beargumenteerd dat adolescenten die lid zijn van een sportvereniging over een hogere zelfcontrole beschikken en hoe hoger deze

zelfcontrole hoe minder vaak zij online deviant gedrag zouden vertonen (mediator). Dit effect werd verwacht omdat het lid zijn van een sportvereniging er mogelijk voor zorgde dat

adolescenten bepaalde vaardigheden krijgen aangeleerd die hun zelfcontrole vergroten, en hoe hoger deze zelfcontrole hoe minder vaak zij dan mogelijk online deviant gedrag zouden vertonen (Gottfredson en Hirschi, 1990).

Uit huidig empirisch onderzoek zijn verschillende interessante bevindingen naar voren gekomen met betrekking tot het online deviante gedrag van adolescenten. Zo bleken meisjes over een significant hogere zelfcontrole te beschikken dan jongens, vertoonden jongens significant meer online deviant gedrag dan meisjes en bleken adolescenten met een hogere zelfcontrole significant minder online deviant gedrag te vertonen. Meerdere studies

rapporteerden overeenkomstige bevindingen betreffende het verschil tussen mannen en vrouwen in zelfcontrole en online deviant gedrag (Gibbs et al., 1998; LaGrange & Silverman, 1999; Higgins & Tewksbury, 2006).

(22)

huidig onderzoek gebaseerd op de theorie van Gottfredson en Hirschi (1990). Allereerst veronderstelden Gottfredson en Hirschi (1990) dat meisjes over een hogere zelfcontrole beschikken dan jongens, omdat meisjes een ander soort opvoeding krijgen dan jongens. Volgens hen worden meisjes als kwetsbaarder gezien voor deviant gedrag dan jongens en zijn ouders daarom geneigd om het deviante gedrag van meisjes eerder te herkennen, te monitoren en te bestraffen. Dit alles zorgt voor een hogere zelfcontrole van meisjes dan van jongens (Gottfredson & Hirschi, in Jo & Zhang, 2014). Daarbij zou een hogere zelfcontrole van adolescenten een soort remmende werking hebben op het vertonen van deviant gedrag (Gottfredson & Hirschi, 1990) en wordt dit dan ook gezien als een verklaring voor de bevinding in dit onderzoek dat adolescenten met een hogere zelfcontrole significant minder

online deviant gedrag vertoonden. Daarnaast kan er gesteld worden dat mogelijk doordat

meisjes over deze hogere zelfcontrole beschikken, zij minder online deviant gedrag vertonen dan jongens (Gibbs et al., 1998; LaGrange & Silverman, 1999; Higgins & Tewksbury, 2006). Huidig onderzoek toont dus voor het eerst aan dat zelfcontrole niet alleen samenhangt met het offline deviante gedrag van adolescenten (zoals andere onderzoeken aantonen; Gottfredson & Hirschi, 1990), maar ook als een belangrijke factor kan worden gezien voor het online

deviante gedrag van adolescenten.

Daarnaast bleken adolescenten die lid waren van een sportvereniging over een lagere zelfcontrole te beschikken dan adolescenten die niet lid waren van een sportvereniging. Deze bevinding is tegenstrijdig met wat er op basis van literatuuronderzoek verwacht werd. Een verklaring voor deze bevinding is dat adolescenten met een lagere zelfcontrole mogelijk degenen zijn die een bepaalde spanning/ uitdaging opzoeken en daarom eerder lid worden van een sportvereniging dan adolescenten die over een hogere zelfcontrole beschikken. Zoals Schafer (1969) namelijk al veronderstelde, zorgt sporten voor een bepaalde spanning. Sporten zou op die manier als een soort behoeftebevrediging voor adolescenten met een lage

(23)

zelfcontrole kunnen worden gezien en daardoor kunnen verklaren dat adolescenten die sporten over een lagere zelfcontrole beschikken dan adolescenten die niet sporten. Verder onderzoek is echter nodig om deze aanname te bevestigen.

Ten slotte kwam uit het empirisch onderzoek naar voren dat uit de regressieanalyse blijkt dat zowel hypothese 1 als hypothese 2 niet konden worden aangenomen. Adolescenten die lid zijn van een sportvereniging blijken inderdaad heel iets minder online deviant gedrag te vertonen, maar dit verschil bleek echter niet significant waardoor hypothese 1 niet kan worden bevestigd. Ook bleek er geen verband tussen het wel of niet lid zijn van een sportvereniging en de mate van zelfcontrole in de veronderstelde richting. Door deze bevindingen kon er ook geen sprake meer zijn van het verwachte mediatie-effect door zelfcontrole. Er is in dit onderzoek dan ook geen statistisch bewijs gevonden voor de veronderstelling dat adolescenten die lid zijn van een sportvereniging over een hogere

zelfcontrole beschikken en dat dit vervolgens gepaard gaat met minder online deviant gedrag. Om verschillende redenen is het mogelijk dat er geen significante verbanden zijn gevonden. Allereerst valt het op dat als er gekeken wordt naar de afzonderlijke items van online deviant gedrag, dat adolescenten dan op bepaalde items redelijk hoog scoren (Zie Tabel 1). Zo gaf bijvoorbeeld 14.9% van de adolescenten aan heel soms/ regelmatig / vaak/

heel vaak, te hebben ingelogd op een computer, e-mailaccount of sociale netwerksite van

iemand anders zonder dat diegene hiervan wist (Tabel 1, Item 7). Daarbij gaf 20.4% van de adolescenten aan heel soms/ regelmatig/ vaak/ heel vaak, via het internet of telefoon gênant beeldmateriaal verspreid te hebben van iemand anders, terwijl diegene nog geen 18 jaar was (Tabel 1, Item 12). Het is mogelijk dat door het samenvoegen van alle afzonderlijke items voor de variabele online deviant gedrag, de resultaten te diffuus zijn geworden. Daarbij komt dat slechts 27.7% van de adolescenten had aangegeven niet lid te zijn van een

(24)

gedrag in combinatie met een relatief klein percentage adolescenten dat niet lid was van een sportvereniging, er voor heeft gezorgd dat er geen significante verbanden zijn gevonden.

Een andere mogelijke verklaring is dat adolescenten binnen een sportvereniging met een hechte peer cultuur in aanraking komen en hierdoor juist een risico lopen op het vertonen van online deviant gedrag. Uit verschillende onderzoeken blijkt namelijk al dat adolescenten binnen een hechte peergroup elkaar kunnen versterken in het vertonen van offline deviant gedrag wanneer het door de groep als iets positiefs en gemeenschappelijks wordt gezien (Dishion et al., 1996; Dishion, McCord & Poulin, 1999; Patterson, Dishion & Yoerger, 2000; Snyder et al., 2005). Dit fenomeen wordt ook wel ‘deviancy training’ genoemd. Het is

mogelijk dat adolescenten die lid zijn van een sportvereniging, niet alleen een risico lopen op het vertonen van offline deviant gedrag, maar dat dit ook geldt voor het vertonen van online deviant gedrag. Dit zou het veronderstelde protectieve ‘effect’ van het lid zijn van een sportvereniging (via een verhoogde zelfcontrole) teniet kunnen doen.

Ten slotte zijn er mogelijk geen significante verbanden gevonden doordat het lid zijn van een ander soort vereniging, zoals een toneelvereniging, het niet lid zijn van een

sportvereniging wellicht kan compenseren, en dit is niet meegenomen in huidige studie. Daarbij is het, gekeken naar de afzonderlijke sportverenigingen, ook nog mogelijk dat het lid zijn van een voetbalclub wat anders betekent dan het lid zijn van een fitnessclub. Voor vervolgonderzoek is het dan ook interessant om te kijken of het type (sport)vereniging, (bijvoorbeeld in teamverband of individueel) van invloed is op de zelfcontrole en het online deviante gedrag van adolescenten.

Uit de empirische analyses kan dus geconcludeerd worden dat adolescenten die lid zijn van een sportvereniging niet significant minder online deviant gedrag vertonen. Daarbij toonden de analyses tegen de verwachting in aan dat adolescenten die lid waren van een sportvereniging significant over een lagere zelfcontrole beschikten dan adolescenten die niet

(25)

lid waren. Ten slotte bleek zelfcontrole een belangrijke factor te zijn voor de verklaring van het online deviante gedrag van adolescenten. Het blijft echter nog wat onduidelijk wat hierbij de rol van sporten is. Hiervoor is nader onderzoek dan ook van belang.

Beperkingen en aanbevelingen

Toch kent dit onderzoek ook enkele beperkingen. Ten eerste moet er kritisch worden gekeken naar de generaliseerbaarheid van dit onderzoek. Omdat het onderzoek slechts is afgenomen op twee scholen in Nederland, waarbij een groot deel van de data afkomstig waren van één van de twee scholen en waarbij veel adolescenten woonachtig waren in een rurale (niet-stedelijke) omgeving, is de gebruikte steekproef niet representatief voor alle adolescenten tussen de 12 en 17 jaar in Nederland. Voor vervolgonderzoek zou het daarom wenselijk zijn om meer scholen uit verschillende provincies in Nederland op te nemen in de steekproef, zodat de steekproef representatiever is voor de algehele populatie adolescenten in Nederland.

Ten tweede is het mogelijk dat adolescenten (bepaalde) vragen sociaal wenselijk hebben beantwoord, wat de validiteit van het onderzoek kan hebben aangetast. Dit onderzoek was echter aangewezen op zelfrapportages, omdat observatie niet mogelijk was en omdat politie en andere instituten nog niet over de benodigde expertise beschikken om online deviant gedrag goed te registreren. Hierdoor is zelfrapportage voor dit soort onderzoeken op dit moment de meest gehanteerde manier. Daarbij werden deze rapportages geheel anoniem ingevuld. Desondanks moet men toch voorzichtig zijn met het interpreteren van de

onderzoeksresultaten.

Ten derde bestaat er binnen de wetenschap kritiek op het toetsen van mediatie met cross-sectioneel onderzoek, zoals uitgevoerd binnen huidig onderzoek. Het grootste bezwaar van deze wetenschappers bestaat uit de veronderstelling dat met cross-sectioneel onderzoek de ontwikkelingen van individuen niet door de tijd heen worden gevolgd, waardoor men niet in staat is om causale verbanden te leggen en daarbij geen individuele trends van groepstrends

(26)

kan onderscheiden (Douglas et al., 1976). Tegenstanders hiervan veronderstellen echter dat cross-sectioneel onderzoek eveneens in staat is om causale verbanden te leggen, omdat bepaalde oorzaken en gedragingen volgens hen stabiel zijn in de tijd (WODC: Baas, 1995). Desalniettemin dient men binnen huidig onderzoek rekening te houden met bovenstaande kritiek op het toetsen van mediatie met cross-sectioneel onderzoek.

Ondanks de beperkingen van dit onderzoek zijn we toch dankzij dit onderzoek tot verschillende inzichten gekomen. De belangrijkste bevindingen hierbij zijn dat adolescenten die lid zijn van een sportvereniging significant over een lagere zelfcontrole beschikken dan adolescenten die niet lid zijn en dat adolescenten met een hogere zelfcontrole significant minder online deviant gedrag vertoonden. Huidig onderzoek heeft echter nog niet kunnen aantonen of het lid zijn van een sportvereniging leidt tot een lagere zelfcontrole of dat adolescenten die over een lagere zelfcontrole beschikken eerder lid worden van een sportvereniging. Hiervoor zou dan ook nader longitudinaal onderzoek nodig zijn.

Daarnaast heeft dit onderzoek aangetoond dat een hogere zelfcontrole van

adolescenten samengaat met minder online deviant gedrag van adolescenten, waardoor het van belang is dat ook dit nader onderzocht wordt. Voor toekomstig onderzoek is het bijvoorbeeld interessant om specifieker te kijken naar de oorzaken en gevolgen van dit gevonden verband. Daarbij is het belangrijk om bij dit vervolgonderzoek te kijken naar de invloed van zelfcontrole op verschillende typen van online deviant gedrag (zoals op online bedreiging, sexting, hacking etc.), omdat dit mogelijk kan verschillen en daarmee nieuwe informatie op kan leveren.

Ten slotte bleek uit de resultaten van huidige studie dat zo’n 14.9% van de adolescenten aangaf wel eens tot heel vaak te hebben ingelogd op een computer,

e-mailaccount of sociale netwerksite van iemand anders zonder dat diegene hiervan wist (Tabel 1, item 7) en 20.4% van de adolescenten gaf aan wel eens tot heel vaak via het internet of

(27)

telefoon gênant beeldmateriaal verspreid te hebben van iemand anders, terwijl diegene nog geen 18 jaar was (Tabel 1, item 12). Dit soort gedragingen komen dus al best vaak voor bij deze vrij jonge groep adolescenten (12-17 jaar, gemiddelde leeftijd circa 14 jaar) en zouden mogelijk als eerste stappen kunnen worden gezien naar een online risicovol of zelfs crimineel pad. Daarbij komt dat adolescenten vaak nog niet goed op de hoogte zijn van de strafbaarheid van diverse online gedragingen (Kerstens & Stol, 2012; Van der Ploeg, 2018) en instanties en opvoeders tot op heden nog (relatief) weinig consequenties lijken te stellen tegenover online deviant gedrag.

Hierdoor is het van belang dat er gekeken wordt of de huidige (preventieve) interventies en maatregelen die gericht zijn op het verhogen van zelfcontrole van adolescenten, mogelijk ook geschikt zouden kunnen zijn voor adolescenten met online deviant gedrag. Het verhogen van de zelfcontrole van deze adolescenten zou er voor kunnen zorgen dat (ook) hun online deviante gedrag vermindert of stopt. Hierdoor zouden instanties (zoals de politie) en opvoeders meer grip kunnen krijgen op het online deviante gedrag van adolescenten.

(28)

Referenties

ANP. (2019). Politie verleidt jongeren tot cybercrime. Geraadpleegd via:

https://www.agconnect.nl/artikel/politie-verleidt-jongeren-tot-cybercrime

Baas, N. J. (1995). WODC: Longitudinaal onderzoek naar deviant gedrag. Een verkenning van de literatuur. Geraadpleegd via: https://www.wodc.nl/binaries/ov-1995-08-volledige-tekst_tcm28-78021.pdf

Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social psychological research: Conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal of

Personality and Social Psychology, 51, 1173-1182.

Bijleveld, C. C. J. H. (2015). Methoden en technieken van onderzoek in de criminologie. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers.

Boonstra, N., & Hermens, N. (2011). De maatschappelijke waarde van sport. Een

literatuurreview naar de inverdieneffecten van sport. Geraadpleegd via: https://www. verwey-jonker.nl/doc/vitaliteit/De%20maatschappelijke%20waarde%20van%20sport %20met%20voor%20en%20achterkant.pdf

Carmichael, D. (2008). Youth Sport vs. Youth Crime. Evidence that youth engaged in

organized sport are not likely to participate in criminal activities. Ontario, Canada:

Active Healthy Links Inc.

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2013). Persbericht. Cybercrime treft ruim een op de acht. Geraadpleegd via: http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/C250852F-EA08-4ECB-9FBA-53334D71D45A/0/pb13n016.pdf

Conner, B. T., Stein, J. A., en Longshore, D. (2009). Examing Self-Control as a

Multidimensional Predictor of Crime and Drug Use in Adolescents with Criminal Histories. Journal of Behavior and Health Service, 36(2), 137-149.

(29)

Organisation and impact of social research. Londen, Engeland: Routledge and Kegan

Paul.

Dishion, T. J., Spracklen, K. M., Andrews, D. W., & Patterson, G. R. (1996). Deviancy training in male adolescent friendships. Behavior Therapy, 27(3), 373-390.

Dishion, T. J., McCord, J., & Poulin, F. (1999). When interventions harm: peer groups and problem behavior. The American Psychologist, 54(9), 755-764.

Domenie, M. M. L., Leukfeldt, E. R., Van Wilsem, J. A., Jansen, J., & Stol, W. Ph. (2013).

Slachtofferschap in een gedigitaliseerde samenleving: Een onderzoek onder burgers naar e-fraude, hacken en andere veelvoorkomende criminaliteit. Den Haag: Boom

Lemma uitgevers.

Gibbs, J. J., Giever, D., & Martin, J. S. (1998). Parental management and self-control: An empirical test of Gottfredson and Hirschi’s general theory. Journal of Research in

Crime & Delinquency, 35, 40-70.

Gottfredson, M. R., & Hirschi, T. A. (1990). General Theory of Crime. Stanford, CA: Stanford University Press.

Grasmick, H. G., Title, C. R., & Bursik R. J. (1993). Testing the core empirical implications of Gottfredson and Hirschi’s general theory of crime. Journal of Research in Crime

and Delinquency, 30, 30–46.

Higgins, G., & Tewksbury, R. (2006). Sex and self-control theory: The measures and causal model may be different. Youth & Society, 37, 479-503.

Hirschi, T. (1969). Causes of Delinquency. Abingdon, Engeland: Taylor & Francis Inc. Jo, Y., & Zhang, Y. (2014). Parenting, Self-Control, and Delinquency: Examining the

Applicability of Gottfredson and Hirschi’s General Theory of Crime to South Korean Youth. International Journal of Offender Therapy and Comparative

(30)

Kerstens, J., & Stol, W. Ph. (Red.) (2012). Jeugd & cybersafety: Online slachtoffer- en

daderschap onder Nederlandse jongeren. Den Haag: Boom Juridische Uitgeverij.

LaGrange, T. C., & Silverman, R. A. (1999). Low self-control and opportunity: Testing the general theory of gender differences in delinquency. Criminology, 37, 41-72.

Morris, L., Sallybanks, J., Wills, K., & Makkai, T. (2003). Sport, physical activity and

antisocial behaviour in youth. Trends and Issues in Crime and Criminal Justice.

Nicholson, M., & Hoye, R. (2008). Sport and social capital: An introduction. In M. Nicholson, & R. Hoye (Eds.), Sport and social capital. Oxford: Elsevier.

Patterson, G. R., Dishion, T. J., & Yoerger, K. (2000). Adolescent growth in new forms of problem behavior: Macro- and micro-peer dynamics. Prevention Science, 1, 3-13. Rokven, J., Weijters, G., & van der Laan, A. M. (2017). Jeugddelinquentie in de virtuele

wereld: Een nieuw type daders of nieuwe mogelijkheden voor traditionele daders? Geraadpleegd via: https://drive.google.com/drive/folders/1AUzbU2bgBiL7W625H-UjEz3ZryWpV_hK

Schafer, W. E. (1969). Some social sources and consequences of interscholastic athletics: the case of participation and delinquency. Geraadpleegd via: https://doi.org/10.1177/ 1012690269 00400104

Snyder, J., Dishion, T. J., & Patterson, G. R. (1986). Determants and consequences of associating with deviant peers during preadolescence and adolescence. Journal of

Early Adolescence, 6, 29-43.

Snyder, J., Schrepferman, L., Oeser, J., Patterson, G., Stoolmiller, M., & Johnson, K. (2005). Deviancy training and association with deviant peers on young children: occurence and contribution to early-onset conduct problems. Development and Psychopathology,

17, 397-413.

(31)

freedom and control. Policy & Internet, 3, 1-28. doi:10.2202/1944-2866.1121

Van der, Hulst, R. C., & Neve, R. J. M. (2008). High-tech crime: Inventarisatie van literatuur

over soorten criminaliteit en hun daders. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.

Onderzoek en beleid 264.

Van der, Ploeg, D. A. (2018). De kennis van jongeren (12-18 jaar) over de strafbaarheid van online deviant gedrag: samenhang met online risicogedrag (master thesis).

Geraadpleegd via: http://scriptiesonline.uba.uva.nl/document/673227

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. (2016). Cybercrime in cijfers. Geraadpleegd via: https://www.wodc.nl/binaries/mem2016-1-volledige-tekst_tcm28-74175.pdf

Zebel, S., De Vries, P., Giebels, E., Kuttschreuter, M., & Stol, W. Ph. (2013). Jeugdige

daders van cybercrime in Nederland: Een empirische verkenning. Enschede:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The main intrinsic factors were the bacterial species and in particular the impact of the visco-elastic properties of the extracellular polymeric substances (EPS) matrix

Degradation of granular starch by the bacterium Microbacterium aurum B8.A involves a novel modlar α-amylase enzyme system with FNIII and CBM25 domains..

The tool DFTCalc provides important support here: given an advanced maintenance strategy and a system model given as a fault tree, DFTCalc computes standard relia- bility measures

Abstract— We study the wave equation on a bounded Lips- chitz set, characterizing all homogeneous boundary conditions for which this partial differential equation generates a

heb in de laatste vier weken deze app gebruikt, omdat ik verwacht dat deze voor mij haalbare hardloop-doelen stelt.’ Self-monitoring is gemeten aan de hand van de vraag: ‘omdat ik

For each reference person and variant in the benefit phase, all annual pension benefits and real replacement ratios are calculated for 10,000 different economic scenarios..

To the contrary, I expect that the motivation of visitors visiting DS dominantly satisfy the motives associated with identity definition: self-esteem, continuity,

In this section, I incorporated the results of the interviews into the structure of my mechanism: The presence of mineral mines in an area attracts more armed groups, in turn